De dreun die alles voorgoed veranderde kwam misschien niet geheel onverwacht in de tijd, maar de intensiteit ervan overtroefde elk doembeeld dat Donald Kerver er zich van tevoren bij had kunnen voorstellen.
‘Tering…!’
Hij stootte zijn hoofd tegen een hoekpunt van het aquarium en knalde achterover op de vloer. Boven hem werkte zich krakend een brede scheur door het plafond en de wanden van de huiskamer begonnen licht heen en weer te wankelen.
Een aardbeving! – schoot het door zijn hoofd – en dit keer geen 2 op de Schaal van Sissy. Achter hem kletterde het aquarium van de kast, een waaier van water en glas verspreidde zich over de grenen vloer, tetra’s in bonte kleuren hapten naar adem. Krabbelend werkte hij zich overeind: ‘Hebben jullie toch je zin gekregen, stelletje NAM mongolen!’ En toen werd alles stil.
‘Dit… is… n…niet goed!’
Donald volgde de blik van zijn negenjarige zoontje richting de achtertuin. Oscar, al vanaf zijn geboorte lijdend aan een lichte vorm van cerebrale parese, zat in zijn vertrouwde stoel met hoofdsteun bij de pui en leek een punt te hebben. Wat heet?
‘Dit is n…iet goed!’ Oscar herhaalde zijn woorden maar nu vloeiender. ‘En het zijn downies. Géén mong…golen.’
Donald liep naar hem toe en gezamenlijk staarden ze door de pui naar het ding, het ding in de modderige brij die daarvoor nog gazon had geheten. Uit de oortjes om Oscars hals klonk zachte IPod-muziek. De New York Symphonic, raadde Donald. Ergens zo rond zijn zesde had Oscar hem een lp met de Our Town Suite van Aaron Copland horen draaien en sindsdien waren “De Wielen van de Bus” ingeruild voor Amerikaanse componisten en filmmuziek.
Donald keek naar de scheefgezakte koekoeksklok aan de muur. Een scheur in het glas waaierde uit over de gefixeerde tijd: 15.07
***
‘H…et beweegt, pap. Kijk!’
Donald slikte, Oscar had gelijk. Het bewoog traag op en neer, roodbruine spasmen tartten de chaos van geplette bomen, struiken, schutting en tuinhuis. Donald keek langs het ding omhoog en voelde zijn hart een paso doble roffelen in zijn keel. Waar was de lucht gebleven? Dat ding moest een meter of dertig hoog zijn. De paso doble sloeg op tilt bij het kijken naar rechts, waar de vlezige muur zich uitstrekte richting de tuin van de buren. En die ernaast en …
Boven hen klonk gekraak. Kleine kalkwolkjes daalden op ze neer. ‘Kom op, Oscar. We moeten naar buiten!’ Donald greep zijn zoon onder de armen en via de bijkeuken belandden ze in de garage. Hij zocht in zijn rechterbroekzak naar de deursleutel, maar staakte het routinegebaar meteen; de deur hing schuin naar buiten en – goddank! – Speedy G. leek nauwelijks beschadigd. Hij stapte de tuin in en meteen viel hem de vreemde geur op: een verwarrende mengeling van lysol en toch ook iets van bloemen, lelietjes-van-dalen of zoiets. Donald liet Oscar zacht op zijn billen in het gras belanden en keek naar het wezen. De spasmen waren gestopt en wat restte was een roerloze homp vlees. Zou het zijn gestorven? De gedachte, of was besef een beter woord, waar deze nachtmerrie zo uit het niets vandaan leek gekomen verdrong hij nog maar even.
‘Wacht hier. Ik haal Speedy G. uit de schuur.’
Wat was Donald blij dat hij Oscars trouwe karretje vannacht nog aan de lader had gehad. Wat er net ook was gebeurd, (Ja, wat was er in godsnaam gebeurd?) van één ding was hij zeker: ze moesten er snel vandoor. En Dorien had de auto mee naar haar werk. Donald wrikte met enige moeite de deur opzij, wipte naar binnen en duwde Speedy G. naar buiten.
‘G…gaat het, papa?’ Verbaasd keek Oscar om zich heen. Maar ondanks dat zijn vertrouwde omgeving was veranderd in niets meer of minder dan een slagveld, leek zijn blik tamelijk rustig, meer observerend zelfs en ook zijn stotteren leek minder.
‘Ik denk het.’ Donald kalmeerde iets. Hij moest Dorien bellen. Gelukkig deed zijn mobiel het nog, maar de beltoon strandde in de berichtenmodus. Hij sprak een kort bericht in en sloot af.
‘We moeten naar mama.’
***
Via de Wingerddreef, min of meer de ringweg van hun wijk, had Speedy G., de tweepersoons scootmobiel die ze voor Oscars tripjes hadden gekocht, zich een weg gebaand door het ontaarde verkeer. Sprikkenburg was tot voor tien jaar het nieuwbouwparadepaardje van het stadsbestuur geweest. Geen milieuclub die ook maar een deuk in de plannen had kunnen schoppen. De wijk had zich vanaf het begin volgezogen met het, zoals Donald dat soms meesmuilend noemde, hautain segment, veelal werkend op het nabijgelegen Universiteitscomplex: hoogleraren van allerlei pluimage, fysici, meerdere politici en een kleine minderheid van tweeverdieners zoals hij en zijn vrouw Dorien.
Hautain of niet, in het rijgedrag leek elk spoor van beschaafdheid verdwenen. Levensgevaarlijke inhaalmanoeuvres, middelvingers en gierende banden vulden de benauwde septembermiddag. Met een felle ruk aan het stuur kon Donald ternauwernood een Audi ontwijken die via het fietspad wilde inhalen.
‘Kijk verdomme uit man!’ Hij had een krachtiger woord in gedachten, maar Oscar zat naast hem. De Audi passeerde rakelings en spoot er vandoor. Donald remde en stopte een ogenblik, nahijgend van de schrik.
‘Hoe is het, mannetje?’ Zijn zoon keek hem even aan, maar wendde zijn blik over Donalds schouder. Donald volgde hem en draaide zich om. Pas toen begon de omvang van het fenomeen echt tot hem door te dringen en viel zijn mond letterlijk open.
***
‘Sjezus…’ Donald herinnerde zich de titel van een gedicht uit zijn studietijd. In zijn eerste jaar Amerikanistiek aan de Universiteit van Groningen had hij het nagenoeg complete oeuvre van Edgar Allan Poe verslonden. The Conqueror Worm was hem bijgebleven als een van de meest ondoordringbare gedichten. Het was ruim twintig jaar geleden, maar één frase herinnerde hij zich als geen ander: … But see, amid the mimic rout. A crawling shape intrude. A blood-red thing that writhes from out …
Het ding in zijn achtertuin, Donald slikte, dat vlezige ding bleek slechts een fractie van het geheel. De westelijke punt van Sprikkenburg, dat deel waar zij woonden, bleek min of meer gespaard voor de ramp die de rest had getroffen. Drie weilanden met de laatste snit gras van het jaar scheidden hen van het wezen, dat als een monstrueuze murene lag gedrapeerd over de geplette huizen, een deel van het park en de stadsboerderij. The Conqueror Worm, galmde het in zijn hoofd. Poe’s vleesgeworden nachtmerrie moest, zo schatte hij op afstand, minstens een lengte hebben van een meter of zevenhonderd. En wat zou het wegen?
Toen plots, vanuit het niets, welde zich een lach uit zijn keel omhoog en hij sloeg zich tegen het hoofd. Hoe kon hij zo stom zijn? De grillige absurditeit van dit alles, de werkelijk totale onwaarschijnlijkheid, dat kon natuurlijk maar één ding betekenen: hij droomde! Hij was weggezakt in een middagdutje en zijn prefrontale cortex had de kans gegrepen hem te trakteren op niets minder dan een sappige diabolische nachtmerrie van heb ik jou daar. Meteen dacht hij aan een ander gedicht van Poe: A Dream within a Dream, tot treurens toe opgevoerd in tal van romans en films.
‘W…waarom lach je, papa?’ De angst in Oscars stem rukte hem terug. Hij rook de geur van het verse gras en besefte dat een hysterisch lachende vader in deze waanzin niet bepaald bijdroeg aan de gemoedstoestand van zijn enige zoon.
‘Een binnenpretje.’ Een stommer antwoord schoot hem niet te binnen. ‘Ik bedoel, ik dacht aan mama en dat we die straks weer zien.’
Nu ook pas vielen hem de kleine figuren in het land op, mensen die zich rennend en strompelend een weg baanden uit de wijk.
Donald streelde Oscars bleke gezicht. ‘Wat heeft je IPod voor verrassing in petto?’ Oscar duwde de airpods in zijn oren en drukte hem aan. Zacht baande “Something Wonderful” zich een weg naar zijn oren. Het leek te werken. Oscars gezicht ontspande wat.
Donald greep zijn Samsung en klikte hem aan. In rampenfilms bleek alles op zo’n ogenblik uitgevallen en hij verwachtte op zijn minst flinke sferische stroring. Maar dat viel mee. Heel even knetterde het blauwwitte beeld van Teletekst, maar toen herstelde het zich. Het nieuws drong zich schreeuwend aan hem op:
Nederland getroffen door monsterwormen!-103
( Livestream bij de NOS – 160)
Vrees voor duizenden slachtoffers-104
Plunderingen in de grote steden-105
Berichten vanuit de hele wereld-121
Ferro-gaten groot raadsel-107
Donald klikte op 160. Een blonde nieuwslezeres staarde zichtbaar nerveus in de lens, haar woorden afgebeten: “… en de ramp die zich vanmiddag voltrok lijkt een geopolitieke impact zonder weerga te hebben. Wereldwijd wordt al gerept van slachtofferaantallen in de vele miljoenen. Wetenschappers tasten volledig in het duister over de zogenaamde “Ferro-gaten”, waaruit de wezens lijken te komen. ”
Het verslag ging verder met beelden vanaf het Museumplein, waar het Rijksmuseum was verdwenen onder de staart van een grijs exemplaar, de binnenstad van Rotterdam, voor de tweede keer in de geschiedenis vernietigd vanuit de lucht en meer plaatsen en plekken in Nederland. Vlak voor Donald zijn mobiel uitdrukte flitste de Grote Markt van Groningen nog voorbij, de Martinitoren scheef hangend, als een groteske persiflage op die van Pisa.
Ferro-gaten – Donald tuurde omhoog. De vroege herfstlucht zag fletsblauw met windveren, maar vrijwel direct ontdekte hij er een boven de wijk. De donkerblauw verdichte plek deed hem denken aan een hemelse cloaca, zacht pulserend, alsof het ieder ogenblik een nieuwe lading zou baren.
Over hen heen vloog een traumahelikopter, zijn weg vervolgend over de landerijen richting de stad, waar de skyline leek veranderd in een rot gebit, deels bedorven door meerdere wormen. Achter de Grote Markt lag het Forum. Daar werkte Dorien als gastvrouw in het restaurant. Hij belde haar nogmaals, maar weer nam ze niet op.
‘We gaan naar de stad, Oscar.’ Hij kroop naast zijn zoon en startte de motor. Even later spurtte de rode “Breeze S4 Duo”, alias Speedy G, op weg naar de stad.
***
De westkant van de stad leek er relatief goed afgekomen. Ze hadden aan de rand twee kilometer zuidwaarts moeten omrijden, vanwege een exemplaar dat qua grootte de moeder van de Sprikkenburg-worm leek. Maar er eenmaal voorbij viel de schade relatief mee. Pas toen ze het centrum naderden begon de ellende weer. Het zuiden van de Vismarkt en de oostkant van de Grote Markt lagen bedolven onder een flink exemplaar. Met een nerveuze beweging drukte Oscar zijn IPod uit.
Brandweerlieden in gele pakken zochten verwoed in de puinhopen naar overlevenden, bijgestaan door politie en vrijwilligers. Vanuit de hele stad klonken sirenes en knipperlichten tekenden zich af op nog overeind staande panden.
Speedy G. baande zich een weg naar de Grote Markt. Ze gleden onder een rood-wit lint door, reden de Markt op en stopten daar abrupt. Het pand van Mutua Fides, het gebouw van studentenvereniging Vindicat, was niet meer. Met de hele noordwand leek het voorover op de Markt gestort. Maar de vage voldoening over een zekere goddelijke gerechtigheid hierin kwam bij Donald niet op, want ook het Forum erachter was ineengezakt.
‘Mama …’ Dit keer stotterde Oscar niet, maar de somberte in dat ene woord ontnam Donald haast de adem. Zijn zoon wist het. Hier was geen ontkomen aan geweest. Dorien, zijn vrouw en Oscars moeder, lag daar ergens onder meters puin. Hij wist dat er in situaties als deze altijd werd gehamerd op het houden van hoop. Maar wie maakte dat hem en vooral Oscar wijs?
‘Alles goed met jullie?’ Een brandweerman was hun kant op komen lopen en taxeerde ze met bezorgde blik. Donald besefte dat een man en een jongen in een rode schootmobiel, te midden van deze apocalyptische waanzin, het begrip vervreemding moesten overtreffen in alles.
‘Mijn vrouw werkt in het Forum.’ De brandweerman gaf geen krimp, maar de vluchtige blik naar Oscar zei Donald genoeg. ‘Z’n moeder?’ Donald knikte.
‘Hé knaap.’ Oscar staarde naar de plek van het Forum, de plek waar zijn moeder hem vaak mee had heen genomen. ‘Komt vast wel goed met die moeder van je.’ Maar Oscar reageerde niet. De man keek achterom, waar zijn makkers bezig waren met hun schijnbaar zinloze werk.
‘Zijn er veel slachtoffers?’ Donald besefte het belachelijke van zijn vraag, maar wilde ook te weten komen of er al wat meer informatie bekend was.
‘De hele wereld lijkt bedolven onder die krengen.’ De man hief hulpeloos zijn armen omhoog. ‘Het UMCG ligt plat, net als het Martini. Waar moeten we met de gewonden heen? Klootzakken!’ Nu keek hij naar boven, waar meerdere ferro-gaten te zien waren. ‘Dit is het einde. Het einde van alles. Ik ga op zoek naar mijn moeder.’ De man rukte de helm van zijn hoofd en smeet hem op de grond. En zonder zijn makkers nog een blik waardig te keuren ging hij er vandoor.
***
Wat nu?
Donald dacht verwoed na. Doriens familie kwam uit de Randstad. Zijn ouders zaten ergens in Zuid-Europa met hun camper en zijn zus Lea had hij al jaren niet meer gezien. Er leek hem maar een mogelijkheid over.
‘We gaan naar Elie.’
Oscars geleidelijke stotterafname die middag leek plaatsgemaakt te hebben voor een veel verontrustender vorm: stilzwijgen. Het mannetje leek nog meer opgesloten in zijn eigen wereldje dan anders. Voor nu vond Donald dat misschien wel zo prettig. Hij pakte de IPod voorzichtig uit Oscars handen en zag dat hij nog voor 79% was opgeladen. Hij zocht even en klikte op “soundtracks Aladdin”. Toen startte hij Speedy G. en reed de Herestraat in.
Elie Vervoort was al sinds de lagere school Donalds beste vriend. Hij woonde in de boswachterij van het Drentse Zeegse. Elie was, om het zo maar te zeggen, een beetje doorgedraaid in zijn aanvankelijke hobby, later professie en nog later door hemzelf aangeduid als fobie, natuurkunde. Na zijn cum laude VWO-examen was hij vertrokken naar Delft, waar hij op de TU zijn studie Technische Natuurkunde had afgerond. Helaas had voor hem het aloude nerdy adagium gegolden; rete intelligent versus sociaal een hork. Zijn vriendin Ilse en Donald behoorden tot de weinigen die hem tot op zekere hoogte begrepen.
Ze waren weer buiten de stad beland en reden via het fietspad naast het Hoornse Diep richting de Witte Molen. Tot ver in de uitgestrekte landerijen lagen wormen verspreid. Maar nergens, ook niet rond de stad, waren ze op elkaar gevallen. Er leek zelfs sprake van een bepaald patroon. En voor het eerst overviel Donald de gedachte, verontrustend maar opwindend tegelijk, dat er misschien iets als een idee, een mate van bewust handelen achter leek te zitten.
Het verkeer op de A-28 was volledig vastgelopen en ter hoogte van de afslag Zuidlaren was een worm neergekomen. Het grote ontbinden leek te zijn begonnen. Ook op de heenweg naar de stad was het hem al opgevallen, de lysol achtige bloemengeur uit zijn tuin, maar nu zwaarder en vettiger. Uit de rug van het ding stegen kleine kringeltjes groene rook omhoog. Zou het giftig zijn?
Via Tynaarlo bereikten ze Zeegse en reden ze via een verharde zandweg het bos in. De angst dat Elie en Ilse misschien in allerijl waren gevlucht bleek ongegrond, want er kwam rook uit de schoorsteen. En het gedeelte waar zij woonden was gelukkig gespaard gebleven. Toen ze het erf opreden kwamen Elie en Ilse naar buiten met Krul, hun Friese Stabij, enthousiast in hun kielzog. Ze omhelsden elkaar.
‘Shit man, Donald, shit man!’ Elies wilde haren waren wat grijzer geworden, zag Donald. Vroeg, voor iemand van 33 jaar.
‘Kom, Oscar.’ Ilse ontfermde zich over Donalds zoon en ondersteunde hem het huis in. ‘Jij hebt vast wel trek in bessentaart.’
Elie en Donald liepen naar het terras en gingen tegenover elkaar zitten. Elie schudde nogmaals zijn hoofd.
‘Al iets gehoord van Dorien?’
‘Nee, we waren op de Grote Markt. Maar het Forum …’
Donald slikte en barstte in tranen uit.
***
‘De dobbelende God.’
Ilse kwam naar buiten met twee flessen Grolsch in haar handen, serveerde ze op de tuintafel en schoof bij ze aan.
‘Oscar ligt in bed. Hij dronk wat, maar de taart heeft hij niet aangeraakt, de stakker. Krul ligt naast hem.
Donald knikte gelaten. Hij voelde zich leeg na de tranen. ‘We hebben Dorien gezocht. En nou ja, we zitten nu hier.’ Ilse knikte meelevend. Ze zwegen even.
‘De dobbelende God?’ Donald keek vragend naar Elie.
‘Einstein beweerde dat God niet dobbelde.’ Elie zuchtte. ‘Zelfs mijn helden vergissen zich blijkbaar weleens.’
Donald glimlachte. Elie had zich na zijn studie beziggehouden met onderzoek, een rampzalig verlopen jaar lesgeven op een middelbare school in een achterstandswijk en nog wat vluchtiger banen. Steeds weer hadden zijn onwrikbaar eigenwijze nukken hem overal uitgekotst doen worden. Maar Elie en hij hadden nooit serieuze onenigheid gehad. Integendeel zelfs. Daarom was Donald een jaar of twintig geleden ook zo blij geweest zijn vriend aan werk te kunnen helpen, toen hij met zijn reclamebureau aan huis de overstap maakte van papieren reclame naar de internetvariant. Een gouden greep bleek al gauw, want Elie schudde gedegen websites uit de mouw als een goochelaar konijnen uit zijn hoed.
Donald keek naar de gevel van het huis, behangen met schotelantennes in verschillende maten en soorten. Elie was er al sinds jaar en dag heilig van overtuigd dat er ergens in de diepten van het heelal intelligent leven moest zijn.
‘En weet je, Donald,’ had hij hem vorig jaar bij hun gezamenlijke barbecue met zijn eeuwige bieradem toegefluisterd, ‘die aliens kloppen vast niet aan bij een of ander officiële schotel. Want als ze inderdaad zó slim zijn ons te kunnen bereiken, hebben ze allang door dat instanties als regeringen en conglomeraten verrot zijn tot in de kern. Nee, als het ze lukt zoeken ze het ongetwijfeld in kleine, overzichtelijke bronnen. Nou laat mijn huis er een zijn.’
‘Heb jij enig idee wat er vandaag is gebeurd?’ Donald wist dat Elie altijd en overal een verklaring had voor nagenoeg alles wat hem interesseerde, hoe bizar dat soms ook mocht zijn.
Maar nu schudde hij zijn hoofd. ‘In alle ontelbare rampscenario’s die de mens ooit heeft bedacht wemelt het van de meest exotische armageddons, maar die van vandaag zit er niet tussen.’
Elie zuchtte, nam een slok en vervolgde. ‘Ze hebben het over die zogenaamde ferro-gaten. Op een of andere manier moeten dat iets van dimensiepoorten zijn. Maar ja, wat heeft ET er aan de hele wereld vol te storten met Godzilla-grote wormen, die sterven zodra ze de grond bereiken. Of zien ze de aarde als een interstellaire dumpplaats?’
‘Mm …’ peinsde Donald. ‘Of is er wellicht sprake van een doodordinair potje terra-vorming? Wie weet wat er aan die andere kant voor atmosfeer heerst en pompen ze dit aardse vol met hun levensasem? Exit homo sapiens.’
***
Na het avondeten besloten Donald en Elie een kijkje te gaan nemen bij de worm op de Grote Zandverstuiving. Ilse bleef thuis bij Oscar. De wandeling erheen duurde nog geen tien minuten.
‘Okay.’ Elie schudde zijn hoofd. ‘De ene avond sta je met je verrekijker twee grauwe kiekendieven te observeren, de avond erna sterft de mensheid een aangekondigde dood.’
Donald keek naar de worm. Uit de boomhoge rug stegen nu grote walmen groenbruine rook omhoog. Het beeld van een gebombardeerd en teloorgaand oorlogsschip kwam in hem op. Het idee van terra-vorming was misschien zo gek nog niet. Als één exemplaar al zoveel gas uitstootte, wat betekende dat dan wel niet met de vele miljoenen of miljarden exemplaren wereldwijd?
‘Ik wil hier weg.’ Donald dacht weer aan Dorien. Ze keerden om.
Ilse zat ze buiten op te wachten.
‘Oscar is net weer wakker geworden. Ik heb hem wat Chili gegeven en hij leek uitgehongerd, zo schranste hij alles naar binnen. Maar praten, ho maar. Zelfs Krul lukt het niet.’
Donald knikte dankbaar. ‘Je bent lief voor hem, Ilse.’ Ilse en Elie waren nooit aan kinderen toe gekomen. Elie had hem een paar jaar geleden verteld dat ze er rond haar vijfendertigste wel een hadden gewild, maar dat er blijkbaar teveel lichamelijke haperingen waren geweest. Ilse was altijd al gek geweest op Oscar, net zoals ze een hechte band had met Dorien.
‘Jullie mogen hier blijven zolang je wilt.’ Donald knikte dankbaar.
‘Einde van de mensheid of niet.’ Elie geeuwde diep. ‘Ik barst van de slaap.’
Ze verdwenen het huis in. Binnen deed Elie een laatste poging het nieuws tevoorschijn te toveren op een van zijn flatscreens, maar dit keer lieten ook zijn schotels hem in de steek. Statisch geruis was al wat er te zien en horen was. Donald probeerde zijn mobiel, maar in tegenstelling tot die middag bleef ook zijn scherm dood. Ze gingen naar bed.
***
Donald staarde naar het houten plafond. Ilse en Elie hadden Oscar en hem hun eigen slaapkamer beneden aangeboden. Dan hoefde Oscar niet steeds die steile trap op en af, had Ilse Donalds bezwaren weggewuifd. Zelf sliepen ze in de logeerkamer op zolder.
De beelden van die dag flitsten door zijn hoofd als een slechte film en telkens weer doemde Doriens gezicht op uit de wirwar van beelden. Donald wilde Oscar niet wakker maken met zijn gewoel en besloot wat te gaan wandelen. Hij schoot zijn kleren aan. In de keukenla dook hij een staaflantaarn op en verdween geruisloos naar buiten.
Het zwijgende herfstbos leek hem op te slokken. Na een korte wandeling verliet hij het bos en passeerde Zeegse richting de Grote Zandverstuiving. Het was ver na middernacht, maar het dorp was overduidelijk nog wakker, getuige de vele verlichte ramen. Toch viel hem het verkeer in de buurt op, of beter gezegd, het ontbreken ervan. Zeegse zou in elke willekeurige herfstnacht in september ongetwijfeld tot in de eeuwigheid niet in de buurt komen van smogoverlast, maar ook vanaf de noordelijk gelegen N-386 kwam geen geluid. Het leek Donald alsof de wereld zich min of meer had neergelegd bij zijn lot, alsof het ergens op wachtte.
De worm op de Grote Zandverstuiving lag er nog steeds roerloos bij. Het bleke schijnsel van de maan baadde de vlakte in kil licht. De rookpluim erboven tekende zich af als een donkere omgekeerde L-vorm, de horizontale zijde naar het noorden afbuigend tot buiten het zichtveld. Donald keek omhoog, naar het blauw gloeiende ferro-gat aan de hemel en staarde er een ogenblik gebiologeerd naar. Maar elke mogelijke verklaring erover strandde op het schild van zijn rationele bevattingsvermogen. Toen vond hij het genoeg geweest. Hij moest maar eens terug; straks werd Oscar wakker en was zijn plek leeg.
Het krijsende geluid dat hem plots deed verstarren klonk van ver, oneindig ver. Geschrokken dook Donald ineen en hij keek omhoog. Het ferro-gat? Weer klonk het geluid, ijzer schrapend over ijzer in lange halen, na echoënd in de nachtlucht. Verdomme – kwam het echt uit het gat!
Toen ging alles snel.
Het gat begon uit te dijen, werd groter en groter – iets leek naar buiten te willen. Donald sloeg zijn hand voor de mond, hij wilde vluchten, maar zijn benen weigerden alle dienst. Even dacht hij aan een zinsbegoocheling bij de flikkerende beweging in het midden ervan, maar de kronkelende, glanzende staart die in een flits naar buiten kwam verdreef die hoop.
O God, dacht Donald, lading nummer twee komt eraan. En dit keer de kwaaie tak van de familie. De worm leek zijn baarmoeder bijna ontglipt, bleef nog een ogenblik hangen en begon toen aan zijn diepe val neerwaarts. Een kop, dacht Donald, o God, deze heeft een kop!
Met een pompeuze dreun stortte de worm op zijn rug in het zand. Vrijwel meteen keerde het zich, keek verwilderd om zich heen en sperde zijn bek wijd open. Tanden, dacht Donald, deze hebben tanden.
Hij schreeuwde.
***
‘Donald, Donald!’
Hij opende zijn ogen. De gezichten van Elie en Ilse keken hem bezorgd aan vanaf het voeteneind. ‘Je hebt gedroomd, man.’
Een droom – Donald ademde diep in en bemerkte toen pas dat hij overeind zat. Hij rilde, maar ontspande wat.
‘Je ligt al de halve nacht te woelen. We hebben Oscar maar mee naar boven genomen en met Krul tussen ons in gelegd.;
‘Die slaapt overal doorheen.’ Ilse glimlachte. ‘Ik kook je een glas anijsmelk. Misschien dat het dan beter gaat. Het is nog maar drie uur.’
Nadat Donald de anijsmelk had opgedronken dook hij weer het bed in. Hij wist absoluut zeker niet meer in slaap te zullen vallen en was daar, met het beeld van de droomworm in z’n hoofd nog na spokend, ook niet echt rouwig om. Maar Ilses melk deed zijn werk naar behoren. Hij viel in een diepe slaap.
***
De morgen erna werd Donald tegen zevenen wakker. Hij voelde zich geradbraakt tot in elke vezel en wilde zich nog een keer omdraaien, maar plots schoot hij overeind.
‘Papa.’
‘Oscar, mannetje.’ Zijn zoon zat op de hurken naast het bed, z’n gezicht vlak voor de zijne. ‘Je laat me schrikken.’
‘We moeten naar de Verstuiving.’
Donald glipte tussen de dekens vandaan en drukte Oscar tegen zich aan. ‘Je praat weer. Man, wat ben ik daar blij om.’
‘De Verstuiving, papa. De Verstuiving.’
Ze keken elkaar een ogenblik aan. De Verstuiving, dacht Donald. Had Oscar ze over de Grote Zandverstuiving horen praten? En wat moest hij daar? De worm bekijken leek Donald eigenlijk een minder goed idee. Ja je weet wel, Oscar, zo’n zelfde kreng die je moeder gisteren heeft geplet, je moeder die nu ergens onder het massa-Mausoleum ligt dat ze eergisteren nog Forum noemden.
‘Waarom, Oscar, wat moeten we bij De Verstuiving?’
‘Ze roepen.’
***
Een toevallige passant zou de kleine congregatie, wandelend door het bos op weg naar de Grote Zandverstuiving, waarschijnlijk bevreemd hebben nagestaard. De twee mannen en een vrouw, met in hun midden een bleek jongetje met blonde krullen in een rode scootmobiel, maakten een onwereldse, haast sacrale indruk. Ergens tussen de bomen kirde een goudhaantje een vervlogen herinnering uit de lente.
De worm op de Grote Zandverstuiving rookte niet meer, maar lag er verder even roerloos bij als de dag ervoor. De penetrante lelie-lysol geur hing er nog wel. Donald, Elie en Ilse keken elkaar aan. Ze hadden de hele wandeling geen woord gewisseld en vroegen zich af waarom Oscar hier zo graag had heen gewild.
‘Alles kits, Oscar?’ Donald draaide zijn hoofd naar zijn zoon, de eeuwige oortjes in, de IPod op zijn schoot. Oscar keek als in trance naar boven. Donald volgde zijn blik naar het ferro-gat boven hen, maar zag niets opvallends.
‘Oscar? Ik denk…’
Plotseling voelde hij het, een lichte tinteling in zijn hoofd. Even schrok Donald, maar het voelde niet onprettig, eerder iets van kietelen en het verspreidde zich via de rug naar zijn armen en benen.
‘O God, Elie!’ Ilse keek haar vriend verbaasd aan. ‘Kijk.’
Ze zagen het beide tegelijk. Ilses tengere postuur, gehuld in haar bruine parka, wankelde een ogenblik heen en weer op het zand, dreigde even om te tuimelen en kwam toen los van de grond.
‘Ilse!’ Elie liep met gespreide armen op haar toe, struikelde half voorover en schreeuwde van verbazing: ‘Ik … ik zweef!’
Ook Donalds voeten tartten de zwaartekracht nu. Hij keek naar Oscar, die beklemd zat in zijn veiligheidsgordel, gebiologeerd starend naar boven, de armen geheven. Met alle kracht die er in hem huisde hopte hij naar Speedy G., klikte de gordel los en voelde zijn zoon opwaarts in zijn armen glijden. Getweeën stegen ze op.
Uiteraard droomde hij weer. Dat moest wel zo zijn. En Donald dacht onwillekeurig terug aan die goede oude tijd, de tijd van die naïeve student Amerikanistiek met zijn onstuimige passie voor Edgar Alan Poe: ‘… And al my days are trances. And all my nightly dreams. Are where thy grey eye glances. And where the footstep gleams. In what eternal dances. By what eternal streams …’
“To One in Paradise” had het gedicht geheten.
Donald glimlachte en klemde Oscar steviger tegen zich aan. Onder hen werd Speedy G. kleiner en kleiner, veranderde in een rode vlek en verdween toen. Elie en Ilse zweefden al te ver boven hen om de reactie op hun gezichten te bepalen, maar Kruls ijle blaf klonk vrolijk in de morgenlucht. Overal om hen heen leek de lucht gevuld met wezens, het fenomeen sloeg dode materie over. Richting Zeegse klonken kreten van opwinding, mensen riepen elkaar en ergens in de verte hoorde hij een koe loeien. Een mot probeerde zijn hand als landingsplaats te gebruiken, maar het beestje bleek niet bestand tegen de zuigende omgekeerde zwaartekracht en verdween omhoog.
Ver boven de toppen van de bomen durfde Donald het aan met één hand Oscars IPod aan te klikken. Ze stegen en stegen, Elie, Ilse en Krul achterna. En geen van allen leek ook maar in de buurt van paniek.
Toen ze bij het ferro-gat aankwamen plukte Donald voorzichtig een airpod uit Oscars oor en drukte hem in de zijne.
“On Top of the World” klonk Randy Newmans rauwe stem.