Iedereen stond in een kring om de sjamaan, in afwachting van de onthulling wie de komende twee nachten over de families moest waken. De oude man sloeg ritmisch op zijn drum. In de lavvu van de wijze rook het naar verbrande kruiden, vuur en rendierhuiden. De sjamaan stopte zijn getrommel. Neuriënd schudde hij een leren zak, waarin tanden en kiezen van rendieren tegen elkaar tikten. Wie een van de drie gemarkeerde gebitselementen pakte, moest de komende twee nachten de wacht houden. De sjamaan liet elke man een tand of kies uit de zak nemen. Het lot bepaalde dat Pekka een van de drie nachtwakers was.
Pekka zuchtte. Hij was teleurgesteld, maar ging niet in tegen de beslissing van de voorvaderen. Laula kneep in zijn hand en schonk hem een warme glimlach. Het beschermen van acht nomadenfamilies lag als een zware last op zijn schouders. Een last zo zwaar als een volgevreten beer voor de start van de winter. Daar had hij helemaal geen zin in.
Eerder vandaag hadden de mannen met elkaar de lavvus opgebouwd bij de oever van het meer. De jongeren en de vrouwen hadden een afzetting voor de rendieren gemaakt, waarbinnen de dieren ‘s avonds verbleven, nadat ze overdag vrij rond het tentenkamp hadden gelopen. Ze zouden hier overwinteren, tenzij het meer geen vis meer leverde of de rendieren geen mos meer vonden in het bos rondom het kamp. Dat het hier vol met leven zat werd al snel duidelijk. Diverse vogels, een paar konijnen en een vos lieten zich zien binnen de tijd die nodig was om een ketel water boven een vuur te koken.
‘Ik hoop dat je een goede wacht hebt,’ zei Laula.
Pekka staakte zijn overdenking en keek haar aan. Ze haalde de ketting van haar grootmoeder vanonder haar jas vandaan. Ze kuste het amulet en hing het om zijn hals. ‘Dit amulet brengt geluk. Geef het terug als je wachtnachten voorbij zijn.’
#
Die avond zat Pekka met de andere nachtwakers, Otso en Tuomas, rond het kampvuur, vanwaar ze goed uitzicht hadden op de tenten van de gezinnen. Pekka staarde naar de vlammen die in een hypnotiserende cadans over de houtstukken dansten. Zijn kleding van rendierhuid bood voldoende bescherming tegen de ijzige adem van moeder winter, die vandaag de eerste sneeuwvlokken over het landschap uitblies. Naast het krat waarop hij zat lag een boog, klaar om te grijpen als dat nodig was.
‘Pekka, kijk achter je.’ Tuomas wees met zijn gehandschoende hand naar iets achter hem.
Pekka keek om. Bij een lavvu waarin een voedselvoorraad stond, liep een lynx. Hij stopte bij de tentflap, zoekend met zijn kop langs de rand, alsof hij via de kier rook welke lekkernijen zich binnen bevonden. Het dier duwde met zijn kop de deur een stuk opzij en ging naar binnen. Pekka stond op en trok een jachtmes van zijn riem. ‘Ik pak dat beest wel, voordat hij er met een stuk vlees vandoor gaat.’
Pekka ging de voorraadlavvu binnen. In de vuurkring brandde nog een zwak vlammetje, waarschijnlijk vergeten door een van de vrouwen. Het magere dier stond bij een stuk gedroogde rendierpoot en snuffelde aan het vlees. Pekka trok de tentflap dicht. Het maakte meer geluid dan hij hoopte. De lynx draaide zich om. Het dier staarde hem aan met gele ogen, toonde zijn puntige hoektanden. Om zijn nek zat een gevlochten krans van touw.
‘Zijn de hazen te snel voor je dat hier je maal komt halen? Ik kan van jou wel een paar lekkere filetlapjes snijden.’ Pekka dook op het dier af. De lynx rende naar de andere kant van de tent. Tuomas kwam de lavvu binnen. Hij stootte zijn speer naar de lynx. Het dier sprong opzij, maar kon daardoor het mes niet ontwijken. Pekka duwde het lemmet diep in de zij van het dier. De lynx jankte en haalde uit met zijn klauwen. De handschoen was dik genoeg om verwondingen te voorkomen. Pekka greep het beest bij zijn nekvel en sneed de hals open. Een rode vloed gutste over de witte vacht en op de grond.
‘Handig dat hij een touw om zijn nek heeft. Dan kunnen we hem daaraan ophangen,’ zei Tuomas.
Pekka staarde naar het vlechtwerk om de hals. ‘Dat heeft hij niet zelf gedaan. Onmogelijk.’
Tuomas porde tegen zijn schouder. ‘Wat maakt het uit. We hangen hem eraan op.’
#
Pekka hing de lynx ondersteboven aan een kale boom. Via de snee in de hals stroomde het resterende bloed in dikke druppels naar buiten en vormde een donker kuiltje in de verse sneeuw. ‘Morgen eten we hem op. De vrouwen mogen er een lekkere stoofpot van bereiden.’
Tuomas wreef zijn handschoenen tegen elkaar. ‘Ik heb er nu al zin in.’
‘Laula kan schoentjes voor jouw zoontje maken van de vacht,’ zei Pekka.
De mannen keerden terug naar het kampvuur, waar Otso nog in dezelfde zithouding op hen wachtte. Ze namen plaats bij het vuur. Pekka genoot van de warmte in zijn gezicht. Het was zo stil dat je alleen de hars van de houtblokken in het vuur hoorde knappen en de wind hoorde zuchten.
#
Door het gefluister van de wind klonk zacht onregelmatig ploffen. Pekka keek op van de vlammen en schoof zijn muts een stukje omhoog om alles beter te horen. Overal om hen heen was het donker. Het vuur zorgde voor het enige omgevingslicht. Daar hoorde hij het weer, knisperen van sneeuw die werd platgetrapt door een zwaar iemand.
Pekka rechtte zijn rug. ‘Horen jullie dat?’ Hij keek naar de afbakening waarachter de rendieren stonden. Sommige liepen onrustig heen en weer, klikkend met hun hoeven. Anderen maakten snuivende geluiden. Pekka keek naar de lavvus achter zich. Vlakbij de eerste tenten sjokte een donker gestalte door de sneeuw. Het wezen was onmenselijk groot, droeg een rafelige jurk en had lange armen. Het liep naar de kale boom waaraan de lynx bungelde.
‘Pas op. Volgens mij is het een trol,’ zei Tuomas.
Pekka pakte zijn boog, stond op en trok een pijl uit de koker die op zijn rug hing. De trol pakte de lynx vast en duwde haar gezicht tegen het lichaam. Ze brulde het uit. ‘Beestie!’ Haar stem klonk laag, maar vrouwelijk. Ze haalde het dier van de boom en wiegde het als een baby in haar armen.
Tuomas en Otso gingen naast Pekka staan. Tuomas hield zijn speer stevig vast met de punt naar voren, klaar om aan te vallen. Pekka zette de pijl tegen de boogpees en spande hem strak naar achteren. Otso hield zijn handbijl stevig vast.
‘Bereid je voor. Ze zal onze geuren op dat beest ruiken,’ zei Pekka zacht.
Alsof de trollenvrouw de woorden hoorde, keek ze hun kant op. Met een monsterlijke brul joeg ze alle rendieren naar de andere kant van de omheining. Ze kwam met grote passen snel dichterbij. In het schijnsel van het kampvuur werden haar lange neus en een zwarte bos van warrige, lange haren zichtbaar. De trol wees met een lange vinger naar hen. ‘Jullie maakten Beestie dood!’
‘Hij stal voedsel van ons. Hij viel ons aan, dus we verdedigden onszelf!’ zei Pekka.
De trol gromde. Ze balde haar klauwen tot vuisten. ‘Wacht maar.’
Pekka merkte dat zijn hart sneller klopte. Op een gevecht met een trol zat hij niet te wachten. De trol stormde op Pekka af. Pekka liet de pijl los. De punt boorde zich in de schouder van de trol. Ze gilde luid genoeg om iedereen wakker te maken. Ze raapte een slee op en gooide die naar hen. De mannen stoven uiteen. De slee landde met veel kabaal bij het kampvuur. De trol pakte een steen ter grootte van een hondenkop en wierp die naar Otso. Hij dook opzij, gleed uit en viel in de sneeuw. De steen landde met een klap op de grond. Pekka schoot mis. Tuomas naderde de trol van achteren en ramde zijn speer in haar rug. De trol sloeg om zich heen. Haar nagels reten Tuomas’ wang open. Hij trok de speer terug en ramde de punt opnieuw in de trol. Pekka schoot een pijl in haar borst. De trollenvrouw gilde hysterisch. Pekka’s oren suisden ervan. Otso hakte op haar in met zijn handbijl. De trol greep hem bij zijn keel en tilde hem van de grond. Otso hapte naar adem, sloeg op haar arm, schopte. Pekka trok zijn mes. Hij greep de trol bij haar haren en sneed haar keel door.
Een aantal mensen kwamen uit hun lavvus. Ze drongen zich rond het trollenlichaam om het monster te bekijken. Van alle kanten kwamen complimenten en schouderklopjes.
‘Nu snap ik waarom die lynx een touw om zijn hals had,’ zei Tuomas. ‘Wat onwerkelijk dat iemand zo’n beest houdt.’
‘Je bloedt,’ zei zijn vrouw. Ze raakte voorzichtig zijn wang aan.
Tuomas wendde zijn hoofd af. ‘Een schram. Otso heeft harder hulp nodig.’
Otso stond op en wreef over zijn hals. ‘Ik overleef het wel,’ zei hij schor. Hij perste een glimlach tevoorschijn.
Pekka klopte op zijn schouder. ‘Goed gevochten.’ Hij hield het hoofd van de trol omhoog. ‘Ze is dood. Iedereen kan weer veilig slapen, dankzij ons.’
De omstanders klapten. Bewondering straalde van hun gezichten. Pekka voelde zich sterk. Euforie stroomde door zijn lichaam.
‘Brand!’ riep de sjamaan. De vlammen van het kampvuur verzwolgen de slee. Twee mannen renden met emmers naar het meer. Een ander wierp sneeuw op het vuur.
‘Goed gedaan, nachtwakers,’ zei de sjamaan. ‘Het is belangrijk om dat lichaam zo snel mogelijk elders te begraven.’ Hij wees een paar omstanders aan die moesten helpen om het lichaam te begraven. ‘Wie niet is aangewezen, mag terug naar zijn tent. Geniet nog even van jullie nachtrust.’ Hij wenkte naar Tuomas. ‘Jij gaat mee naar mijn tent. We moeten die wond hechten.’
Toen iedereen buiten gehoorafstand was, wees de sjamaan naar het hoofd dat Pekka nog vasthield. ‘Begraaf dat. Ik hoop voor jou dat ze alleen was. Als een andere trol dat ziet…’ De sjamaan floot. ‘Ik zal een offer voorbereiden in mijn lavvu om onze voorouders te danken voor de kracht die ze jullie deze nacht schonken.’ De wijze liep van hem weg, langs de gebluste restanten van de slee. Pekka liet het hoofd los. De opmerking van de sjamaan had zijn overwinningsgevoel weggeblazen. Hij staarde naar het bos. Buiten het tentenkamp was alleen duisternis. Otso doofde het kampvuur door er sneeuw op te vegen.
#
Pekka ontwaakte uit een diepe slaap toen Laula hem wekte voor een kom met warme soep.
‘De zon is net voorbij haar hoogste punt van de dag. Je moet iets eten.’ Laula zette de kom voor hem neer. De geur deed hem watertanden. Hij duwde de deken van zich af, maar voelde zich niet uitgerust. Voordat hij ging slapen, had hij met de anderen het lichaam van de trol begraven.
‘Je had moeten horen wat de andere vrouwen vanmorgen over je zeiden. Ze waren trots op je,’ zei Laula. ‘Wat jammer dat ik gisteren de actie miste. Ik sliep zo diep dat ik niets van het gevecht hoorde. Ik ben zo dankbaar dat mijn amulet je geluk bracht.’
Pekka lepelde een stuk rendiervlees uit de soep en kauwde erop. ‘Ze was zo sterk als een beer. Ik voelde me extra sterk, omdat ik aan jou dacht. Ik moest je beschermen.’
Laula veegde een van haar blonde vlechten naar achteren en glimlachte. Een lichte blos kleurde haar wangen. ‘Ik voelde vanochtend voor het eerst de kleine in mijn buik bewegen.’
‘Laat mij eens voelen.’ Hij schoof haar trui een stuk omhoog en legde zijn hand op haar blote buik. ‘Ik zal een beertje uit hout snijden.’
De deur ging open. Pekka trok zijn hand terug en pakte de kom soep op. Tuomas kwam de lavvu binnen. Op zijn wang zaten hechtingen.
‘Pek, Die lynx van gisteravond is verdwenen. Het touw is doorgesneden.’
Pekka stopte met eten. ‘Misschien heeft een van de anderen hem weggehaald.’
Tuomas schudde zijn hoofd. ‘Ik heb het bij iedereen nagevraagd. Niemand weet wie de lynx wegnam. Het gebeurde waarschijnlijk vroeg in de ochtend. De sjamaan ziet het als een slecht voorteken.’
‘Misschien haalde een beer hem weg,’ zei Pekka. Hij wilde niet zijn maaltijd laten bederven door iets dat waarschijnlijk een grap van de anderen was.
‘Nee, een beer snijdt geen touw door,’ zei Tuomas. ‘Zou die trol magie op zichzelf hebben gebruikt?’ Tuomas keek peinzend voor zich uit, terwijl hij aan zijn blonde baard plukte. ‘Ze is vast uit de aarde gekropen en heeft haar dier meegenomen.’
‘Onzin! Ze was onthoofd en begraven.’ Pekka merkte dat Laula schrok. Hij kreeg spijt dat hij zijn stem had verheven. ‘Genoeg hierover. Je maakt Laula bang. Ik denk dat iemand uit het kamp de lynx weghaalde en dat voor ons verzwijgt.’
Pekka ging naar buiten, op de voet gevolg door Tuomas. De plaats waar het bloed van de trol had gevloeid, lag bedekt met een nieuwe laag sneeuw. De kinderen van de andere gezinnen zagen er niets meer van. Lachend renden ze elkaar achterna met popjes van takken en dennenappels. Otso liep hen tegemoet.
‘Jullie moeten meekomen. We hebben een groot probleem. Ik ging met Markus naar de plek waar die trol was begraven. We troffen een lege kuil aan. Het lijk is weg.’
Tuomas wreef door zijn lange, blonde haren. ‘Zie je nou wel? Het is magie. Ze is opgestaan.’
Pekka greep hem stevig bij zijn bondkraag. ‘Niet zo bijgelovig. Er is een verklaring voor.’
‘Misschien was ze niet alleen.’ Otso keek hen ernstig aan. ‘Stel dat er een tweede trol rondloopt. Misschien zag hij of zij ons.’
Pekka liet Tuomas’ jas los. ‘Nee. Als dat zo was, dan had die wel ingegrepen toen we de trolvrouw aanvielen.’
Otso keek om zich heen. Zijn blik bleef rusten bij de bomen. ‘We moeten de sjamaan waarschuwen. Hij weet wel wat we het beste kunnen doen.’
#
Die nacht zaten Pekka, Tuomas en Otso weer rond het kampvuur voor een nieuwe wacht over de gezinnen. Pekka staarde naar de vlammen. Wat had Laula hem vandaag opvallend vaak ‘wees voorzichtig’ gezegd. Verderop klikten een paar rendieren met hun hoeven.
‘Denken jullie dat er weer een trol langskomt?’ vroeg Tuomas.
Pekka haalde zijn schouders op. ‘Blijf alert.’
‘Toch vreemd dat ze uit haar graf verdween.’
‘Niet over blijven piekeren,’ zei Otso. ‘Dat maakt je gek. Als de winter goed haar sneeuwdeken spreidt, dan komen ze niet vaak buiten.’
Pekka gaapte. ‘We zitten hier al uren. Nog even en mijn oogleden vriezen aan elkaar vast.’ Zijn kleding had de strijd met de kou verloren. Hij strekte zijn stijve spieren. Wat verlangde hij ernaar om bij Laula te liggen en zich aan haar te warmen.
De contouren van de bomen werden duidelijker. Tuomas wees naar de horizon. ‘Het zit erop. De zon komt op.’
In de verte lag een oranje gloed langs de bergtoppen die de donkere lucht verdreef. Pekka glimlachte. Eindelijk zat zijn waakbeurt erop. De komende twee nachten zouden drie anderen over de families waken. Hij kon eindelijk weer naast lieve Laula liggen.
Pekka ging zijn lavvu binnen. Zijn hart miste een slag. In de wand tegenover hem zat een groot gat, waardoor hij sneeuw en een kale struik zag. De wind blies in zijn gezicht. Pekka keek naar het bed. Onder de dekens van rendierhuiden lag een menselijke vorm. De dekens waren tot over het hoofd getrokken. Pekka voelde de laatste restwarmte uit zijn lichaam stromen. ‘Laula?’
Ze reageerde niet. Pekka kroop op handen en knieën naar het bed toe. ‘Laula, lieverd. Word eens wakker.’ Pekka porde tegen de menselijke vorm. Wat voelde die hard. Pekka trok de dekens opzij. Er lag een grote houten pop. Pekka verstijfde. ‘Laula!’ Hij schreeuwde al zijn verdriet naar buiten. Tuomas en Otso kwamen naar binnen. De mannen stopten abrupt, zodra ze zagen wat er in bed lag.
‘Alle geweien, die pop.’ Tuomas hield zijn handschoen voor zijn mond.
Otso knielde naast de pop en boog zich erover. ‘Alleen een trol legt zoiets neer. Hij nam Laula vast mee in ruil voor die trollenvrouw.’
Pekka sloeg met zijn vuisten op de dekens. Tranen vertroebelden zijn zicht en stroomden over zijn wangen. ‘Nee, nee, niet mijn Laula!’
‘Ik haal de sjamaan.’ Tuomas haastte zich naar buiten.
Pekka duwde de houten pop opzij. ‘Ik krijg die trol wel! Ik zal elke boom, elke grot in deze omgeving afzoeken.’ Hij stond op en trok het mes van zijn heup.
Otso greep Pekka bij zijn arm en klampte zich aan hem vast. ‘Niet nu. Het is nog te donker. Je zult hem niet vinden.’
‘Maar de voetsporen zullen verdwijnen. Ze is zwanger. We moeten nu zoeken, anders vinden we haar nooit meer!’
‘In het daglicht helpen we je met zoeken. Dan is die trol weerloos. Ga niet alleen het bos in. Laula heeft er niets aan als jou iets overkomt.’
Pekka beefde. Hij pakte het geluksamulet vast dat nog om zijn hals hing. Luisterend naar zijn snelle ademhaling wreef hij met zijn vingers over de hanger. Hij wilde niet denken aan de verschrikkingen die Laula te wachten stonden. Hij moest die trol vinden, doden, zijn lijf in duizend stukken snijden en de resten uitgooien voor de aaseters. Otso liet hem los. Pekka dook over de pop en kroop via het gat in de wand naar buiten. Otso schreeuwde zijn naam.
Pekka haastte zich door het bos. De opkomende zon maakte het spoor van diepe voetafdrukken steeds duidelijker zichtbaar. Na een tijdje werd het spoor onderbroken door een breed stuk aangestampte sneeuw. Het leek veroorzaakt door een worsteling. Vanaf daar verdubbelde het spoor zich. Naast de voetafdrukken van een trol, waren die van een mens zichtbaar.
De sporen leidden hem naar een hol in een rotspartij. Op de bovenkant van het hol groeiden bomen. Daartussen, vanachter een kale struik, steeg een dunne rookpluim op. Pekka merkte dat zijn hartslag versnelde. Hij was op het goede spoor. Aan de bovenrand van de duistere opening hingen ijspegels. Het deed hem denken aan een gapende muil van een dier. Pekka bukte en keek naar binnen. Geen volledige duisternis, maar een zwak, oranje licht.
‘Laula?’
Geen antwoord. Pekka keek om zich heen. Niemand. ‘Laula!’
‘Help! Ik ben hier!’
Pekka ging naar binnen. Via een smalle gang kwam hij in een grotere ruimte. Het stonk naar zweet, urine en rottend voedsel. Er stond een houten tafel, een bank, een kast en een kist. Daar tegenover stonden een groot bed, een klein bed en een kledinghoop. Een aantal voorwerpen waren afgedekt met dekens. Aan een boomwortel langs het plafond hingen drie dode vogels en een konijn. Schuin rechts van hem brandde een vuurtje in een cirkel van stenen. Er stonden twee speren en een knuppel tegen de zijkant van de kast. Hij verwonderde zich over de hoeveelheid spullen die normaal gesproken juist in tenten van mensen stonden.
‘Pekka, haal me hier weg.’ Laula lag op het bed. Haar handen waren met een touw aan het hoofdeind van het bed gebonden. Pekka trok het mes van zijn heupriem en liep naar het bed.
Het geluid van een zwaar rollend voorwerp en het verdwijnen van het licht joegen zijn nekharen overeind. Pekka draaide zich abrupt om. Alleen het vuurtje zorgde nog voor licht in het hol. Een grote steen blokkeerde de doorgang. Een trollenman, gehuld in kleding van berenvel, stond er pontificaal voor. Zijn lange, zwarte haarbos stond wijd van de klitten. Pekka stond op van het bed. Het wezen was groter dan hij. Laula snikte. De trol greep de knuppel die naast de kast stond en tikte ritmisch met de top tegen zijn handpalm. Klap… klap… klap…
‘Laat mijn vrouw vrij!’ brulde Pekka.
De trol schudde zijn hoofd en wees met de knuppel naar hem. ‘Jij doodde de mijne. Ik zag je met haar hoofd zwaaien. Ze is geen trofee! Jullie dumpten haar lichaam en vermoordden ons Beestie.’ De trol toonde grommend zijn lange tanden bloot. ‘Nu is jouw vrouw van mij!’
Laula huilde. ‘Laat me gaan. Alsjeblieft.’
‘Dit is geen plek voor haar. Ze verwacht een baby. Jouw vrouw viel ons aan, dus we verdedigden onszelf.’ Pekka keek om zich heen. ‘Dat vuur verstikt ons als je niet snel die rots opzij duwt.’
De trol greep een emmer met sneeuw die naast de stenencirkel stond en gooide die leeg op het vuur. Binnen enkele tellen was het aardedonker. ‘Eens zien hoe goed je ogen zijn, rendierman.’
‘Laat ons gaan, smerig monster!’ gilde Laula.
De trol lachte. Pekka merkte dat zijn tanden klapperden. Hij schuifelde van het bed weg. De trol duwde hem. Hij viel op de grond. Hij kwam overeind en zwaaide met het mes om zich heen. Voor hem kraakte iets. Een windvlaag streek langs zijn gezicht. Een harde slag tegen zijn hoofd. Hij kroop op handen en voeten weg. Zijn hoofdwond klopte pijnlijk. Hij vond de emmer. De trol greep zijn voet vast en trok hem naar zich toe. Pekka sloeg met de emmer. Er klonk een doffe klap. De trol liet zijn been los. Pekka rolde opzij, stond op en sloeg opnieuw. Raak. Een vuist landde in zijn buik. Pekka klapte dubbel. Hoestend stapte hij achteruit. Hij moest licht hebben als hij dit gevecht wilde winnen.
Op de tast vond hij de muur. Hij voelde langs de wand. De steen. Pekka duwde uit alle macht de steen opzij. Een brede lichtbundel drong het stinkende hol binnen. De trol stapte achteruit en schermde zijn ogen af met z’n arm. Pekka beukte met zijn lichaam tegen de trol. Het wezen viel achterover en landde met een klap op zijn rug. Pekka klom op zijn buik, hief zijn mes hoog boven zijn schouder…
‘Nee, pappa!’
Pekka schrok. Een trollenkind kwam vanachter de kist vandaan en rende naar zijn vader.
‘Doe hem geen pijn. Alsjeblieft. Ik wil niet alleen zijn.’ De jongen keek hem met wijd opengesperde ogen aan. Zijn onderlip trilde.
Pekka slikte. Hij keek van de jongen naar diens vader. De trollenman staarde hem hijgend aan.
‘Dood me niet. Alsjeblieft. Hij kan nog niet voor zichzelf zorgen.’
De jongen ging bij het hoofd van zijn vader zitten en barstte in snikken uit. Pekka liet het mes zakken. Alleen een monster beroofde een kind van zijn beide ouders. Zo’n monster wilde hij niet zijn. Pekka duwde het mes tegen de hals van de trol.
‘Laat mij en Laula gaan, dan laten we jullie met rust. Zweer dat je niet meer naar ons kampement komt, dan zullen wij niks over jullie vertellen.’
De trol gromde. ‘Mensen liegen. Je stuurt anderen op ons af om ons te doden.’
Pekka schudde zijn hoofd. ‘Nee. Maak Laula los en laat ons gaan. Ik vertel niemand over deze plek.’
De trol zuchtte diep. De stinkende adem bezorgde Pekka een kokhalsprikkel. ‘Goed. Ik zal daar niet komen.’
Pekka ging van de trol af. Het wezen wees met de knuppel naar Laula.
‘Zweer op haar leven dat je niemand over ons vertelt en ons met rust laat.’
‘Dat zweer ik,’ zei Pekka.
De trol stond op en liep naar het bed.
#
Pekka ging met Laula naar buiten. De koude lucht rook zo fris. Het zonlicht stelde hem gerust. Ze volgden zijn spoor om de weg naar het kampement terug te vinden.
Laula omhelsde hem. ‘Ik ben zo opgelucht dat je me hebt gered. Ik was bang dat ik je nooit meer zou zien.’
Pekka wreef over haar rug. ‘Je geluksamulet hielp me.’ Hij haalde het sieraad van zijn hals en hing het bij haar om. Ze kuste hem stevig op zijn mond. In de verte liepen Tuomas, Otso en Markus. Zodra de mannen hem zagen, renden ze op hem af.
‘Vertel niemand waar het hol is. We houden ons aan de afspraak,’ zei Pekka.