‘Kijk eens, pap.’ Krijn kwam binnengestormd. ‘Ome Freek staat op de site van MediNews.’
‘O?’ Ik veegde Kiara’s lippen af met de paplepel.
Hij hield zijn tablet onder mijn neus. Inderdaad: Freeks gezicht staarde me aan. Erboven stond in chocoladeletters: Doorbraak in scleroneuriotitisonderzoek dankzij kikkerdril dichtbij.
Verwonderd keek ik Kiara aan.
Ze gaf me een van haar lieve glimlachjes. Bespeurde ik een vleugje hoop?
Ik legde de lepel terug in de pap en reikte het kommetje aan Krijn aan. ‘Neem jij het even over?’
Ik pakte de tablet van hem aan, stond op en voordat ik de slaapkamer uit was, had ik al gezien dat er niets in het artikel stond wat ik nog niet wist.
‘Is het waar?’ Krijn ging op de stoel naast Kiara’s ziekenhuisbed zitten en bracht voorzichtig een schepje naar zijn moeders mond. ‘Is ome Freek zo dichtbij?’
Ik kreeg het niet over mijn hart om hen nodeloos hoop af te nemen. ‘Ik zal het hem even vragen.’
‘Freek bellen.’ Ik trok de slaapkamerdeur achter me dicht en staarde naar de kras in de leuning van de traplift in de trap naar beneden.
Mijn telefoonoorring reageerde meteen en liet Freeks voicemail horen.
Even later stond ik in de keuken. Krijn kwam binnen. Hij duwde een stapel vuile borden opzij en zette het kommetje op de aanrecht. Ik hoorde Freeks voicemailbericht al de tigste keer.
‘En?’ vroeg Krijn.
Ik schokschouderde. ‘De hele tijd bezet. Ik heb hem ook al een tekstje gestuurd. Hij zal het druk hebben. Ik ga dadelijk wel even bij hem langs.’ Een schaduw in het keukenraam trok mijn aandacht. In het zwakke ochtendgloren landde Pauliens helifiets in de achtertuin.
‘Ah, daar is ze eindelijk. Ik zeg even tegen Kiara dat ik weg ben.’ Ik rende naar de gang. ‘Schiet jij ook op, je moet toch zo naar college?’
De drie stoelen in het kantoor van Freeks secretaresse waren allemaal bezet. Twee mensen leunden tegen de muur ernaast. Ik liep ze allemaal voorbij tot ik bij haar bureau was.
‘Morgen en overmorgen geen gaatje.’ Ze gaf me een snelle blik en keek weer ingespannen op haar scherm. ‘Volgende week dinsdag … middag … is de eerste opening.’ Ze keek me aan en tikte op haar telefoonoorring.
Ik bukte me naar haar over en sprak gedempt: ‘Druk?’
Ze rolde met de ogen en fluisterde. ‘Journalisten. Al de hele ochtend. Heb je dat artikel op MediNews gezien, Léon?’
Ik knikte. ‘Klopt het?’
‘Afgezien van die clickbait-titel wel.’
‘Niet dichter bij een doorbraak?’
Ze kreeg een droevige blik op haar gezicht en schudde langzaam haar hoofd.
‘Kan ik hem spreken? Heel kort maar?’
Ze bewoog haar hoofd naar de deur, tikte weer op haar telefoonoorring en sprak. ‘Goed, dan schrijf ik u op voor dinsdag, half drie.’
Ik slikte een dankbare brok in mijn keel weg en stapte naar de matglazen deur. De gouden letters F.H.G. Schoonhenk, arts, glommen.
Het gesprek leverde me niets anders op dan het artikel. We waren blij elkaar weer te zien, dat wel, maar Freek was geen spat dichter bij de oplossing dan vorige maand.
‘Waarom heb je dan dat artikel laten plaatsen?’ Ik wilde het niet boos laten klinken, maar ik was het opeens wel. De valse hoop was precies dat: vals.
Freek streek door zijn veel te lange haren en zuchtte heel diep. ‘Fondsen. Ik heb fondsen nodig.’ Hij leunde over zijn bureau. ‘Weet je hoe ze me noemen, hier? De kikvorsman!’
Ik wist het al, hij had het me vaker verteld. Hij werd bespot. Er was al gedreigd met het stopzetten van zijn onderzoek.
‘Kijk … Het is één ding om vast te stellen dat het verloop van scleroneuriotitis in feite omgekeerd is aan de ontwikkeling van een kikker; het is iets anders om fondsen los te peuteren om die omgekeerdheid om te zetten in een medicijn. Door te zeggen dat ik er bijna ben, heb ik mogelijk de interesse gewekt van sponsoren.’
‘Maar in werkelijkheid …?’
Hij keek me aan, zijn blik vast en verdrietig tegelijk. ‘In werkelijkheid gaat dit nog jaren duren, Léon.’
‘Die tijd heeft ze niet.’
‘Dat weet ik.’
Die middag lukte het me eindelijk. Ik zat met een kladblaadje aan mijn bureau in de controlekamer achter mijn holoscherm en probeerde verschillende manieren om de vergelijkingen voor de relativiteitscompensatie kloppend te krijgen. Ik was helemaal alleen: mijn promovendi waren naar een congres. Voortdurend dwaalden mijn gedachten af.
Zelfs al zou Freek morgen of overmorgen die doorbraak hebben: het zou dus nog jaren duren om zijn nanobiobots uit kikker-dna te ontwikkelen, programmeren en testen. En dan moesten ze nog de door de overheid verplichte certificatie en registratie doorlopen voordat ze als geneesmiddel konden worden ingezet. Hoelang had Kiara nog? Het was al acht jaar geleden dat we de prognose ‘Nog vijf jaar’ hadden gekregen.
Waarom had ik toch vroeger gekozen voor kwantumtemporale technologie? Waarom niet ook medische nanobiotronica? Dan had ik Freek kunnen helpen. Even schoten de avonden door mijn hoofd van Freek, Kiara en ik toen we nog studenten waren. Freek en ik aan de Technische Universiteit, Kiara aan het conservatorium. Dansen, hologamen, drinken en lullen.
En ik achter de meiden aan zitten natuurlijk, niet bijster succesvol overigens. Freek niet. Kiara was zijn vriendinnetje toen.
Hoelang ken ik Freek al? Ik moet een jaar of negen zijn geweest toen ik zijn speelgoeddrone sloopte om erachter te komen hoe die werkte. Hij sloeg me op mijn neus, pap repareerde de drone en voerde hem meteen een beetje op. Sindsdien was Freek mijn beste vriend.
De herinnering aan de keer dat Freek straalbezopen in de rivier was gedonderd, toverde een glimlach op mijn gezicht. Nadat we hem eruit hadden gevist, hadden we hem nog een kilometer tussen ons in onder zijn oksels gedragen. Alle drie zeiknat. Onderweg hadden we onze zoveelste bekeuring gekregen omdat we met ons drieën de samenscholingsverordening overtraden. Freek had ook nog even moeten kotsen bij de fietsenstalling van het treinstation. Treinen en fietsen… die waren er toen nog. Heliauto’s en helifietsen waren nog niet op de markt. Klappertandend waren we teruggekomen in het studentenhuis. Terwijl Freek zijn roes uitgeslapen had, waren Kiara en ik met een deken op de bank neergestreken in een poging warm te worden. Dat was gelukt.
Ik knipperde met mijn ogen… de primitieve functie op mijn kladblaadje kwam uit! De pen viel uit mijn hand.
Met kloppend hart voerde ik de vergelijkingen in het holoscherm in. En…
Het kwam inderdaad uit. Zo moest de compensatie werken.
Ik keek door het raam in de tussenwand naar de aangrenzende testruimte en sprong op. Dit moest ik meteen uitproberen. Ik struikelde over een paar kabels toen ik de controlekamer uit en de testruimte in stormde, en wist maar net mijn evenwicht te bewaren.
Even later zat ik weer in de controlekamer, nu achter het paneel. Mijn trillende vingers bleven even boven de grote rode startknop hangen. Ik kon het gevoel niet van me afschudden dat ik iets vergeten was. Een laatste keer controleerde ik de parameters op het holoscherm en keek de testruimte in. De gordels waarmee ik de testpop had vastgebonden aan het zadel van de helifiets leken goed vast te zitten. Ik haalde diep adem en ramde op de knop.
De helifiets verdween met pop en al. Een harde zucht wind. Papiertjes, schroefjes en stukjes plastic vlogen door de testruimte naar de plek waar hij gestaan had. De deur tussen de controlekamer en de testruimte vloog open en knalde tegen de muur. Juist: die was ik dus vergeten goed dicht te doen. De papiertjes wervelden even rond en vielen toen op de grond.
Het was gelukt. Ik maakte al een vuist, maar voordat ik kon juichen besefte ik, dat ik het nog niet zeker wist.
Ik gluurde op de klok op het holoscherm: nog 4 minuten en vijfenvijftig seconden. Trommelend met mijn vingers op het controlepaneel wenste ik dat ik niet met vapen was gestopt. Ik besloot mijn berekeningen nog eens na te gaan, zette me af en rolde met bureaustoel en al een stukje opzij zodat ik weer achter mijn holoscherm zat. Ik opende mijn berekeningen en deed mijn best om ze geconcentreerd regel voor regel te lezen.
Mijn blik dwaalde af naar de klok: nog 4 minuten en drieëntwintig seconden.
Ik zat weer achter het controlepaneel, mijn oog op de klok:
Vijf
Vier
Drie
Twee
Een
Plotseling dwarrelden de papiertjes op. Alsof ze door een wervelstorm waren gegrepen die hen door de kamer smeet. En daar was hij weer: de helifiets. Even trilde hij nog na. Toen stond hij weer stil op precies hetzelfde punt als waar hij vertrokken was. Ik wreef door mijn ogen. Ja, hij was er nog. En de pop zat netjes op het zadel.
‘Yes!’ Ik sprong op en juichte alsof ik de Olympische Spelen had gewonnen.
Meteen ging ik aan de slag en liet de helifiets proefvluchten maken: nog eens vijf minuten vooruit in de tijd, gevolgd door een meter vooruit in de ruimte, verder in de tijd, met een kikker uit de geneeskundelaboratoria van Freek op de bagagedrager, enzovoort. Aan het eind van de middag was de helifiets al zeven keer weggeweest en weer veilig teruggekomen. Afgezien van het feit dat de eerste kikker had weten te ontsnappen, wat noodzakelijke kalibraties en een uitgevallen temporaalsensor – die ik snel gerepareerd had – geen problemen. Morgen kon ik aan de zwaardere tests beginnen en een aanvraag voor testpersonen indienen. Moe maar voldaan greep ik mijn helm en rugzak, en wandelde naar de stalling.
Toen ik daar op mijn helifiets stapte, mezelf aan het zadel vastgespte en mijn voeten op de pedalen zette, durfde ik er pas aan te denken: zodra mijn tijdmachine voldoende was getest, zou ik een paar jaar naar de toekomst reizen om het geneesmiddel voor Kiara te gaan halen. Met een glimlach greep ik de stuurstang voor me, draaide de linkerhandvat om en begon te trappen. Meteen sprongen de elektromotoren aan en begonnen de twee propellers boven mijn hoofd te draaien. Tijdens de rit naar huis viel het me pas in dat het niet ging: ik kon het middel niet in de toekomst gaan halen.
Toen ik in mijn achtertuin landde, was ik eruit. Het ging wel. Ik popelde om Kiara en Krijn het goede nieuws te vertellen. Maar Krijns helifiets stond er niet. Misschien zat hij weer in de universiteitsbieb te studeren of was hij met vrienden de stad in gegaan.
Ik zette mijn helm af, ging naar binnen en rende de trap op. Zachtjes klopte ik op de slaapkamerdeur.
‘Ja, kom maar,’ hoorde ik Paulien roepen.
Ik opende de deur. Het Concierto de Aranjuez klonk zachtjes in de kamer, een van Kiara’s beste opnames van toen ze nog kon spelen. Ze sliep. ‘Hoe gaat het?’
‘O, best goed, hoor.’ Paulien stond op. ‘Ze heeft vanmiddag goed gegeten. En toen ik haar samen met Anita verschoonde, was ze heel rustig.’
‘Geen pijn?’
Ze schudde het hoofd. ‘Ze dommelde toen al een beetje. En sindsdien slaapt ze.’
Snel wierp ik een blik op de monitoren aan de kop van het bed. Kiara’s waarden waren allemaal goed. Alleen haar saturatie… ‘Is 96% niet een beetje laag?’
Paulien perste haar lippen op elkaar en knikte aarzelend. ‘Is nog normaal. Kan zijn omdat ze slaapt. Pas als de zuurstof de 90% nadert, is er iets aan de hand.’
Ik knikte en ging naast het bed staan tegenover Paulien. ‘Hé, schat.’ Ik streelde voorzichtig over Kiara’s wang, streek de haren weg van haar voorhoofd en zag dat ze een beetje fronste. ‘Moet ik nog sondevoeding bijvullen?’
Paulien schudde het hoofd. ‘Ze heeft in principe genoeg op, maar ze zit wel een beetje laag in het vocht. Dus voordat je naar bed gaat, kun je best een beetje extra water via de sonde geven.’
Ik knikte.
‘Tot morgen.’ Ze verliet de kamer.
Ik liep om het bed heen en ging op de stoel zitten. Terwijl Paulien opsteeg, fluisterde ik in Kiara’s oor wat ik vandaag had bereikt. ‘Dus we hoeven niet op Freek te wachten, schat. Nog even en we hebben je weer op de been.’
Toen Krijn er was, stopten we een paar diepvriesmaaltijden in de magnetron en aten die samen in de keuken op. Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht toen ik vertelde over mijn doorbraak.
‘Dus zodra de machine genoeg getest is, kunnen we hem gebruiken om de nanobiobots voor mam te halen.’ Ik stopte een stuk gehaktbal in mijn mond.
Zijn glimlach maakte langzaam plaats voor een denkrimpel. ‘Je bedoelt dat je haar geneesmiddel in de toekomst wilt halen?’
Kauwend op mijn gehakt knikte ik.
‘Maar …’ Zijn denkrimpel werd dieper.
Ik slikte snel door en sneed nog een stuk af. Vreemd dat je altijd pas beseft wat een honger je hebt als je al aan het eten bent. ‘Is er iets?’
‘Zou dat dan geen causale lus veroorzaken?’
Halfweg in de beweging naar mijn mond liet ik mijn vork stoppen en staarde Krijn diep in zijn ogen. ‘Dat schoot mij ook te binnen op weg naar huis. Maar ik heb er iets op bedacht. Ik hou het gewoon geheim dat de tijdmachine werkt en haal de compensatie er weer uit als ik het geneesmiddel heb gehaald. Mijn assistenten zijn weg, dus niemand weet ervan, behalve Kiara en jij. We zeggen gewoon tegen iedereen dat de ziekte vanzelf in remissie is gegaan.’
‘Vanzelf?’ Krijn schudde het hoofd. ‘Daar trapt toch niemand in?’
‘Heb het daarnet nog opgezocht. Dat gebeurt in een op de tienduizend gevallen. Dus het is zeldzaam, maar niet onmogelijk.’
‘En je doorbraak dan, je uitvinding?’
Ik wuifde het weg. ‘Ik maak volgend jaar wel bekend dat het ding werkt.’
‘Dan is iemand je misschien voor.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Dan heb ik pech.’
‘Maar je hebt er je hele leven voor gewerkt en dan zou iemand anders met de eer gaan lopen.’
Ik knikte berustend. ‘Ik ben gekker op je moeder dan op mijn uitvinding, jongen.’
Na het eten ging ik even bij Kiara kijken. Ze lag nog steeds rustig te slapen. Saturatie was alweer gezakt: 94 procent, maar ze ademde rustig. Wel had ze haar mond open. Bij elke ademtocht klonk het vaag alsof er iets in haar keel rochelde. ‘Kiara, heb je iets nodig?’ Ik streelde haar hand.
Ze fronste, kneep in mijn hand en schudde langzaam haar hoofd.
‘Oké. Ik ben in mijn werkkamer. Als je me nodig hebt, dan ligt hier de knop.’ Ik tilde haar hand op en legde hem op het alarm.
In mijn werkkamer beantwoordde ik mijn e-mails en keek even naar de voortgang op het congres waar mijn assistenten waren. Het scheen goed te gaan, veel publiek bij hun lezingen.
Toen ik opkeek was het al over elven. Ik sloot snel mijn holoscherm af en ging naar de keuken. Ik vulde een glaasje water, haalde de spuit uit de ijskast en zoog hem vol. Daarna ging ik ermee naar Kiara’s slaapkamer. Meteen toen ik de deur opentrok, zag ik het al: 92 procent. Ze had haar mond ver open en hijgde. Elke ademtocht rochelde een beetje, alsof er iets in haar keel zat.
‘Schat, hoe gaat het?’ Ik legde de spuit op het nachtkastje en klopte op haar hand.
Ze reageerde niet, bleef alleen maar doorgaan met dat rochelende gehijg. En haar huid zag er een beetje grauw uit.
Ik keek naar de andere waarden: pols en bloeddruk waren ook al hoog. De schrik sloeg me om het hart. Hopelijk had ze niet weer een urineweginfectie. Mijn hand ging naar mijn telefoonoorring…
Gedachten buitelden over elkaar heen. Moest ik pas bij 90 bellen? Ik kon de nooddiensten toch niet voor niks laten aanrukken? En Kiara zou ongetwijfeld weer voor een week in het ziekenhuis belanden: daar had ze zo’n hekel aan.
Even luisterde ik naar haar ademhaling.
Nee! Dit kon zo niet langer. Ik tikte op mijn telefoonoorring. ‘Paulien bellen.’
Na zes keer overgaan antwoordde ze: ‘Ja, meneer Zuidoven, is er iets?’ Ze klonk slaperig.
‘Sorry dat ik zo laat nog bel, maar de zuurstof is nu 92 procent en ze hijgt… het klinkt alsof er iets in haar keel zit: een vliesje of vocht of zo. U zei dat ik de nooddiensten pas bij 90…’
‘Bel ze meteen maar.’
‘Maar u zei …’
‘Het zou een longontsteking kunnen zijn, dus bel ze.’
Ik hing op en belde. Als in een roes deed ik alles wat er moest gebeuren: Krijn waarschuwen om onze helifietsen uit de achtertuin in de schuur te zetten en op de ambulance te wachten, Kiara’s bedriemen goed vastgespen, bedhekken omhoog klappen, het slaapkamerraam opengooien, haar bed ernaartoe rollen … als een robot die een programma uitvoert. Ik had het al zo vaak eerder moeten doen.
De schijnwerpers van de ambulance verblindden me. Ik dekte mijn ogen een beetje af met mijn hand en deed een stap terug.
De wind van de rotors begon door de kamer te waaien. De bedlakens fladderden. Achter me viel er iets op de grond.
De ambulance zakte bijna verticaal langs het raam en streek neer in de achtertuin. De twee verplegers aan boord wisselden wat woorden met Krijn. Daarna huilden de motoren van de ambulanceheliauto weer op. Hij steeg op en kwam voor het slaapkamerraam zweven met zijn kont naar me toe.
Zijn grote laadluik klapte omlaag en de kraanarm schoof uit. De arm kwam het raam binnen en bleef boven het bed hangen. Vier laserstralen in de arm schenen op de vier reflectors op de hoeken van de bedhekken. De kraanarm richtte zichzelf uit boven het bed en liet vier kleine grijparmen zakken die de aankoppelringen op de hoeken van de bedhekken grepen.
Het bed werd opgetild, door het raam naar buiten geschoven en in de ambulance geladen.
Ik sloot de ramen, rende naar beneden en door de keuken de achtertuin in, waar de ambulance alweer was geland.
Ik sprong via de geopende zijdeur naar binnen. Krijn zat al naast me op de bank.
‘Gespt u zich in?’ sprak de verpleger in de pilotenstoel voor ons.
Terwijl de zijdeur dichtklapte en de ambulance opsteeg, maakte ik snel mijn veiligheidsgordel vast en keek achter me naar de verpleger die Kiara aan het verzorgen was. Wat was hij daar precies aan het doen?
Een tik op mijn schouder. Ik sloeg mijn ogen open en sprong op.
Het licht van het plafond in de wachtkamer was verblindend. ‘Wat … ja? Kiara?’ Ik knipperde. Een serieus gezicht boven een operatiejas werd langzaam duidelijk.
‘Gaat u zitten, meneer Zuidoven.’
‘Is ze oké?’
‘Uw vrouw ligt op de intensive care.’
Ik haalde opgelucht adem. ‘Ik moet even in slaap zijn gevallen.’ Ik keek om naar Krijn die naast me zat en liet me terugzakken.
De dokter pakte een stoel en zette die tegenover ons. ‘We hebben haar een breedspectrumantibioticum gegeven. We konden op de scans inderdaad een longontsteking zien.’
‘Wordt ze weer beter?’
‘Ze lijkt goed op de behandeling te reageren. Maar ik moet eerlijk zijn: ze is een erg zieke vrouw.’
Ik perste mijn lippen op elkaar en knikte. ‘Mogen we bij haar?’
Hij knikte. ‘Ze heeft vooral rust nodig nu, maar een paar minuten mag u er natuurlijk bij.’
‘Oké.’ Ik stond op.
‘Wacht…’ Hij stak zijn hand op. ‘Ik zag een aantekening in het dossier dat er een wel-reanimeren-beleid is. Klopt dat nog?’
Welja, nou dat weer. ‘Ja, dat klopt.’
Hij klakte met zijn tong. ‘We zien bij mensen die zo sterk zijn aangedaan als uw vrouw …’
‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar dit gesprek hebben mijn vrouw en ik nu al honderd keer moeten voeren. Ze wil graag gereanimeerd worden. Kunnen we nu naar haar toe?’ Ik gebaarde Krijn om ook op te staan.
Daar lag Kiara dan weer aan nog meer slangetjes gekoppeld dan normaal. Haar kleur was gelukkig al minder grauw. Het rochelende geluid had plaats gemaakt voor het bobbelen van de extra zuurstof. De saturatie stond alweer op 96%. Gelukkig had ze niet aan de beademing gehoeven. We stonden aan weerszijden van het bed en hielden haar hand vast.
De deur van de kamer ging open. De verpleegster kwam binnen. ‘Bent u zover?’ vroeg ze.
Even overwoog ik om te vragen wat ze bedoelde. Maar ik wist wat ze bedoelde. Ik knikte. ‘We moeten nu gaan, schat, zodat je kunt rusten. Maar we komen zo terug.’ Ik laveerde om de slangetjes heen en kuste haar op haar wang.
Krijn kuste haar andere wang. ‘Tot morgen, mam.’
Toen we op de gang stonden, vroeg ik aan de verpleegster: ‘Kan ik misschien hier slapen zodat ik dicht bij haar ben?’
‘Ik kan een bed voor u laten klaarmaken, maarre … u ziet eruit als een wandelend lijk. Ik denk dat u beter in uw eigen bed slaapt en dan morgen terugkomt. U heeft een goede nachtrust nodig. Als u straks instort, kunt u uw vrouw ook niet meer helpen.’
‘Kom, pap. Zij heeft gelijk.’ Krijn pakte me bij mijn arm.
Ik boog mijn hoofd en knikte. ‘Oké.’
‘En men heeft mij gevraagd om u dit mee te geven.’ De verpleegster drukte me een boekje in de hand. ‘De brochure van ons verzorgingshuis.’
Verbluft staarde ik op het gezicht van de lachende bejaarde op de omslag. Ja, hoor, dat ook weer.
Ik opende mijn mond, maar Krijn was me voor. ‘Bedankt, maar mam wil niet naar het verzorgingshuis.’ Hij rukte de brochure uit mijn hand en gaf hem terug aan de verpleegster.
Terwijl we naar de begane grond gingen, liet ik alles nog eens door mijn kop gaan. Ik besloot dat ik geen duimpjes kon gaan zitten draaien.
We verlieten het ziekenhuis via de taxi-uitgang en kwamen op de binnenplaats van het ziekenhuis uit. Ofschoon het bijna vier uur ’s nachts was, stonden er toch een handvol heliauto’s te wachten.
‘Neem jij maar een andere taxi en ga naar huis,’ zei ik. ‘Ik moet nog iets doen op de unief.’
‘Ik ga mee.’
‘Maar je colleges beginnen pas over een paar uur.’ Ik keek hem verbaasd aan terwijl we naar de eerste taxi-heliauto liepen.
‘Ik ben niet gek. Ik weet wat je wilt doen. En dat kun je niet alleen.’
Ik schudde het hoofd. ‘Je hebt gehoord wat die mensen zeiden. Als er iets met mij gebeurt, moet jij uitgerust zijn en in staat om haar te helpen.’
‘Als er iets misgaat, heb je iemand aan het controlepaneel nodig. Als jou iets overkomt, ben ik dadelijk allebei mijn ouders kwijt. Ik ken dat paneel bijna net zo goed als je assistenten. Ik zorg dat er met jou niks gebeurt.’
De gangen op de universiteit waren gehuld in schemerdonker. Slechts de nachtverlichting was aan. Hier en daar hoorde je wat voetstappen en stemmen echoën, ik was niet de enige die een overwerksleutel had. Maar al met al leek de universiteit net zo verlaten als altijd ‘s nachts.
Voorbij de universiteitskantine sloegen we linksaf naar de loopbrug die het bijgebouw, met daarin mijn laboratorium, verbond met het hoofdgebouw.
Voor de klapdeuren naar de loopbrug stond een lange, brede man in een zwart pak dat te klein voor hem was. Waarschijnlijk bestonden er geen pakken in zijn maat. De kleerkast stond kennelijk in zijn telefoonoorring te praten. ‘Ja…’ Hij keek met een scheel oog naar ons en knikte. ‘Dat is begrepen. Hebt u even?’
Ik passeerde hem en stak mijn handen uit naar de handgrepen van de klapdeuren. Tot mijn verbazing waren de handgrepen bijeengebonden met een zware metalen ketting en hangslot.
‘Kunt u zich identificeren, meneer?’ zei de kleerkast luidop terwijl hij me bij de schouder greep.
‘Identificeren?’ Ik keek hem niet-begrijpend aan: wie was dat? ‘Ik ben professor Zuidoven.’
Hij bleef me hautain aankijken. ‘Hebt u een identificatiebewijs?’
Ik trok mijn sleutelbos uit mijn broekzak en liet hem mijn identificatiehanger zien.
Hij stak zijn linkerhand uit en ik drukte mijn hanger op het scanapparaatje om zijn pols.
Het ding piepte even. De man knikte met een glimlach. ‘Dag, professor Zuidoven. Wacht u hier even?’ Hij wendde zich tot Krijn.
Die stak ook zijn sleutelhanger uit.
‘Uw naam staat niet op de lijst.’ De kleerkast schudde zijn hoofd.
‘Hij moet me assisteren bij een experiment,’ reageerde ik meteen.
‘Hij is geen assistent van u. Uw assistenten zijn op een congres.’
‘Hij is mijn zoon en hij kent de machines net zo goed als mijn assistenten.’ Ik legde mijn hand op een van de handgrepen. ‘Kunt u even opendoen? Ik heb een belangrijk experiment te doen.’
‘U doet hier geen experimenten meer.’
Verbaasd keek ik hem aan.
Hij tikte op zijn telefoonoorring. ‘Hoofdkantoor bellen.’
‘Hoe bedoelt u dat?’ vroeg ik.
Hij hief een hand. ‘Kun je de heliauto sturen? Ik heb de professor hier.’
‘Wat?’ Aarzelend deed ik een stap achteruit.
‘Ja, op het dak.’ Hij tikte tegen zijn telefoonoorring en greep mijn arm weer. ‘Geen reden tot bezorgdheid, professor.’ Hij kneep hard in mijn arm.
Ik kromp ineen. ‘Auw.’
‘Hé, laat mijn vader los.’ Krijn haalde uit met zijn vuist.
Maar Kleerkast ving de vuist op. ‘Ik doe hem niets.’ Hij verslapte inderdaad zijn greep op mijn arm, maar liet me niet los. ‘Ik moet hem alleen veilig houden.’ Hij wendde zich tot mij. ‘Loopt u met mij mee naar het heliautodak?
‘Waarom?’
‘Wij gaan u overbrengen naar een veilige locatie. Daar kunt u uw onderzoek voortzetten. Uw assistenten worden op dit moment ook opgehaald.’ Hij duwde me weg van de loopbrugdeuren.
‘Dit is belachelijk,’ riep ik uit en probeerde zijn hand af te schudden. ‘Al mijn apparatuur is hier.’
‘Uw apparatuur wordt over een paar uur opgehaald en ook naar uw nieuwe laboratorium gebracht.’ Hij begon te lopen en duwde me mee. ‘U zult heel tevreden zijn met de apparatuur die daar al is opgesteld. En uw verblijf is bovenmatig luxe. Er is koste noch moeite gespaa …’
‘Waar is die locatie dan?’ vroeg Krijn, die achter ons aan liep.
‘Daarover kan ik helaas geen mededelingen doen,’ sprak Kleerkast. ‘Maar maak je geen zorgen. Je vader kan elke maand een weekend naar huis.’
Hij dwong me de hoek om en de gang op richting de liften.
‘Maar wat heb ik dan misdaan?’
‘Misdaan?’ Kleerkast grijnsde. ‘U begrijpt dit verkeerd. We moeten u en uw uitvinding beschermen in verband …’
‘Beschermen … waarom?’
‘Begrijpt u de militaire implicaties van uw uitvinding niet?’
‘Mijn uitvinding?’ Ik gooide theatraal wanhopig mijn vrije hand in de lucht. ‘Maar die werkt nog helemaal niet.’ Ik had het gevoel dat ik rood aanliep. Liegen heb ik nooit goed gekund.
Hij grinnikte en bewoog zijn hand langs de ‘Naar boven’-liftknop. ‘Denkt u dat wij gek zijn, meneer Zuidoven?’
De deuren schoven meteen open. Hij duwde me de lift in, stapte zelf ook naar binnen maar hield Krijn tegen. ‘U kunt niet mee.’
Ik knikte. ‘Ga naar huis, slapen. En zorg goed voor je moeder. Ik zie je binnenkort weer.’
Kleerkast bewoog zijn hand langs de knop voor het dak, de liftdeuren gingen dicht en de liftcabine begon omhoog te gaan.
‘Ik kan niet mee,’ zei ik. ‘Mijn vrouw is ziek en ik moet voor haar en mijn zoon…’
‘Dat weten we allemaal, professor. Wij zullen goed voor uw vrouw zorgen. En uw zoon studeert, dus hij kan voor zichzelf zorgen. Bovendien: met uw nieuwe salaris kunt u gemakkelijk een huishoudster en kinderjuf inhuren.’
We stonden al een tijdje in het midden van het parkeerterrein op het dak van het gebouw. Ik dacht na. Hoe kon ik meer te weten komen? Het dak was verlaten, op twee geparkeerde heliauto’s na. De wind was koud aan mijn oren. Kleerkast had nog steeds mijn arm vast. Samen keken we rond. Allerlei lichtjes waren er te zien in het nachtzwart. Lichtjes van gebouwen. Een enkeling die nog in zijn kantoor werkte. Een paar verlichte woonkamers, een paar slaapkamers. En een paar heliauto’s die over onze hoofden trokken. Kennelijk verwachtte Kleerkast dat de zijne uit het oosten zou komen, want hij bleef vooral in die richting kijken.
‘Waar u me heen brengt … onder welk ministerie zal het vallen?’ Ik had de vraag zorgvuldig gewikt en gewogen.
‘Ik heb geen idee. Alles zal aan u worden uitgelegd zodra u er bent.’
Ik zuchtte en besloot het dan maar weer op de lompe manier te proberen. ‘Is er iets wat u me wel kunt vertellen?’
Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘Het zwembad in het verblijf van de geleerden is geweldig. Er is een bubbelbad, de privémasseuses hebben geweldige vingers en…’ Hij knipoogde. ‘Er zijn ook speciale mas …’ Ineens vertrok hij zijn gezicht en liet mijn arm los. Hij kromde zijn rug en greep achter zijn schouder. Hij graaide en grabbelde op zijn rug alsof er een beest overheen kroop, maar ik kon er niets zien in het schaarse licht.
Hij zakte door zijn knieën, zijn graaiende vingers bewogen langzamer en plotseling kukelde hij voorover en bleef liggen. Toen pas zag ik het:
Er stak een pijltje in zijn rug.
‘Kom mee, pap!’ hoorde ik Krijns stem.
Ik keek om naar het liftgebouwtje, het enige wat boven het dak uit stak.
Krijn kwam eraan gerend. Hij slingerde een geweer over zijn schouder.
‘Heb je hem doodgeschoten?’ vroeg ik verbluft.
‘Verdovingspijltje. Hij wordt hooguit met hoofdpijn wakker.’
‘Maar hoe …’
‘Was laatst uit met een meisje van de faculteit diergeneeskunde. Dus ik wist waar ze lagen. Kom, we moeten opschieten als we mams medicijn nog willen halen.’
Tegen de tijd dat ik een betonschaar had gevonden in de werkplaatsen van de faculteit Bouwkunde, had Krijn het verdovingsgeweer teruggebracht. We kwamen bijna samen weer bij de klapdeuren aan.
Toen ik de ketting had doorgeknipt, renden we over de loopbrug. ‘Hoelang blijft die kleerkast buiten westen?’
‘Geen idee,’ antwoordde Krijn. ‘Hij was mijn eerste grootwild.’ Hij stak me iets toe. ‘Kijk, een tropische overall, lijkt me passend.’
Misschien was het de spanning, misschien was het omdat ik zo moe was, maar dit veroorzaakte een lachstuip bij mij. Bij de deur van mijn laboratorium bleef ik staan en sloeg Krijn lachend in mijn armen. Ik gaf hem een dikke zoen op zijn wang. De tranen sprongen in mijn ogen. Ik liet hem weer los en slikte de brok in mijn keel weg. ‘Breng jij de heli in startmodus?’ Zonder antwoord af te wachten liep ik de testruimte in, de heli voorbij en gooide de branddeuren open. Ik liep terug, haalde de helm van het hoofd van de testpop, maakte de veiligheidsriemen los en gooide de testpop uit het zadel op de grond. Ondertussen zag ik op het dashboard op het stuur dat de startprocedure inderdaad liep.
Ik verwisselde mijn kleren voor de kakikleurige overall, zwaaide mijn been over het zadel, zakte erop neer, maakte mijn gordels vast en zette de helm op.
‘De helifiets is startklaar, pap,’ hoorde ik in mijn helm.
‘Zodra ik gestart ben, zet je het controlepaneel af en maak je dat je wegkomt.’
‘Maar pap, als er iets met je …’
‘Na de start kun je me niet meer helpen. We kunnen niet eens communiceren. En als ik terugkom, land ik niet meer hier.’
‘Waar dan?’
Ik had geen tijd om daarover na te denken. ‘Weet ik nog niet.’ Ik startte de helifiets op, steeg een stukje los van de grond en zweefde naar de geopende branddeuren, zorgvuldig achter me kijkend of de navelstreng waarmee de helifiets verbonden was met het controlepaneel goed meekwam en niet in een knoop werd getrokken.
‘Wat doe je nu?’
‘Ik moet een paar jaar naar de toekomst, dus is het veiliger om dit in de buitenlucht te doen. Dit lab komt misschien vol met andere apparaten te staan.’
Ik zweefde met de helifiets door de geopende branddeuren naar buiten en landde in een laag herfstbladeren. Om me heen zag ik de bomen op het pleintje ver boven de lantaarnpalen uit steken. Ze hadden bijna al hun bladeren verloren. Een paar donkerrode branddeuren in de muur van het tegenoverliggende laboratoriumgebouw weerkaatsten eenzaam het lantaarnpaallicht.
Op het dashboard stelde ik tien jaar naar de toekomst in. Dat moest genoeg zijn voor Freek om het medicijn te ontwikkelen. Ik drukte op de knop om de navelstreng los te maken: de stekker in het snoer schoot los, het snoer werd automatisch ingerold.
‘Tot ziens, Krijn, ik hou van je. Zorg dat je snel naar huis komt.’ Ik drukte op de startknop.
Pijn. Onbeschrijflijke pijn. Aan elke cel van mijn huid werd een vreselijke ruk gegeven, meteen gevolgd door een verpletterende dreun. Een schok …
Een kreet ontsnapte uit mijn keel. Ik greep naar mijn pijnlijke benen. En armen … ik wist niet waar ik moest grijpen.
Maar de pijn was alweer weg.
Verdwaasd keek ik om me heen: hopelijk had niemand mij gehoord.
Het plein was nog net zo verlaten als voordat ik op de knop had gedrukt. De bomen waren nog steeds half kaal. De lantaarnpaal scheen nog steeds op de branddeuren in het tegenoverliggende laboratorium. Ik keek om:
De branddeuren achter me waren dicht. En toen keek ik nauwkeuriger: waren die bomen hoger dan daarnet? En die branddeuren … was die verf verbleekt?
Ik ging op de pedalen staan, de propellers begonnen te draaien. Voorzichtig vloog ik naar de parkeerplaats op het dak van het hoofdgebouw.
Geen spoor van Kleerkast. Er stond nog steeds maar een handvol heliauto’s. Maar ze leken op andere plaatsen verdeeld te zijn en hadden een wat andere stroomlijn dan de mijne. Ik landde op een plek zo dicht mogelijk bij de liften, maakte mijn gordels los, sprong van het zadel en zette mijn helm af. Ik plugde de helifiets in het laadpaaltje in. Vliegen kostte al energie, tijdreizen nog meer. Dus elk beetje lading dat ik kon krijgen, was meegenomen.
Ik liep naar de liften. Gelukkig werkte mijn overwerksleutel nog steeds. De universiteit ’s nachts zag er hetzelfde uit als altijd… toch voelde het anders aan. Ik kon niet precies zeggen waar het aan lag. Stonden die stoelen daar? Stond daar niet altijd een plantenbak? De vloer was vernieuwd, nou, dat werd tijd. En dat informatiescherm… hing dat altijd al daar? Even bleef ik als aan de grond genageld staan: het informatiescherm liet de datum en tijd zien. Het was gelukt! Ik was inderdaad tien jaar de toekomst in gereisd.
Toen ik me ervan had verzekerd dat Freek niet op zijn werk was, ging ik terug naar de helifiets en vloog naar zijn huis.
De heliauto’s en helifietsen bij Freek in de straat zagen er allemaal erg strak uit. Er waren duidelijk een paar nieuwe modellen bij die in mijn tijd nog niet bestonden. Ik landde in Freeks voortuin, zette mijn helm af, sprong van de helifiets, ging naar de witte voordeur en belde aan.
Ding dong.
Ingespannen luisterde ik.
Geen reactie. Niet verbazingwekkend. Het was bijna vijf uur ’s nachts. Ik tikte op mijn telefoonoorring. ‘Freek bellen.’
‘Ik kan geen actief netwerk vinden,’ reageerde mijn telefoonoorring. ‘Wilt u dat ik contact opneem met de helpdesk?’
‘Nee,’ antwoordde ik en klopte op de deur. ‘Freek! Doe eens open. Ik heb je hulp nodig.’
Er ging boven in de slaapkamer licht aan.
‘Freek, ik ben het!’ Ik bonsde harde op de deur. ‘Léon! Het is dringend!’
Het slaapkamerraam ging open, een hoofd werd naar buiten gestoken. Een pluk haar bungelde voor zijn gezicht; het was nog steeds te lang. ‘Wat moet dat? Het is bijna …’
‘Freek, ik ben het! Léon! Ik heb je nodig.’
‘Léon?’ hoorde ik Freeks stem verbaasd zeggen. ‘Hoe ben jij eruit gekomen?’
‘Kom naar beneden, we moeten praten.’
Een vrouwenstem zei iets wat ik niet kon verstaan. Maar ik ving wel het woord ‘politie’ op.
‘Nee,’ zei Freek tegen haar. ‘Er is niks aan de hand. Slaap rustig verder.’ Toen wendde hij zich tot mij en maakte een kalmerend gebaar. ‘Rustig blijven. Ik kom eraan.’ Hij sloot het raam.
Even later ging het licht in de gang aan en werd aan het slot van de voordeur gemorreld. De voordeur ging open.
Freek stond in zijn ochtendjas in de deuropening. Hij wreef de grijze haren op zijn hoofd naar achteren.
Ik schrok: hij was zeker tien kilo zwaarder, vrijwel kaal en met veel meer rimpels in zijn hoofd.
‘Je bent toch niet ontsnapt, hè?’ Freek sloeg zijn armen over elkaar.
‘Ontsnapt?’ Mijn mond viel open. ‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, uit de inrichting?’
‘Inrichting? Zat ik in een inrichting?’
‘Weet je dat niet meer?
‘Hoezo zou ik in een inrichting zitten?’
‘Weet je dat echt niet meer, Léon? Je hebt je vrouw vermoord, tien jaar geleden. Kiara.’
‘Vermoord?’ Alles zou ik verwacht hebben, maar … ‘Freek … Kiara? Ik zou haar toch nooit iets aan kunnen doen?’
‘Weet je zeker dat ik niet iemand moet bellen om uh …’
‘Freek, ik ben het, Léon! Je kent me toch? Vertel me nou wat er gebeurd is.’
‘Volgens het onderzoek heb je haar uit het ziekenhuis ontvoerd tien jaar geleden en vervolgens vermoord.’
‘Hoe dan?’
‘Dat weten ze niet, ze hebben haar lichaam nooit gevonden. Maar ze was doodziek en kon niet lang meer geleefd hebben nadat ze van de apparatuur in het ziekenhuis was losgekoppeld.’
‘Freek, dit slaat nergens op. Dit moet een misverstand zijn. Ik ben hiernaartoe gereisd van tien jaar geleden. Het is me gelukt.’ Ik draaide me om en wees naar mijn tijdhelifiets.
‘Léon, geloof je nou nog steeds dat je die tijdmachine hebt uitgevonden? Er bestaat geen tijdmachine.’ Hij legde zijn hand op mijn schouder. ‘Tijdreizen is niet mogelijk. Toen je daarachter kwam, ben je doorgedraaid. Ze denken dat je je vrouw hebt vermoord omdat je haar niet langer wilde laten lijden. Je advocaat wilde euthanasie als je verdediging aanvoeren, maar je weigerde te vertellen waar je haar lichaam had verstopt. En je bazelde maar over je uitvinding. Zal ik niet toch de inrichting bellen? Dan kunnen ze je komen ophalen. Kom even binnen, dan bel ik ze. Die ene verpleegster, Andrea, die vond je toch sympathiek? Dan vraag ik haar …’
‘Freek,’ viel ik hem in de rede. ‘Hou nou op met die onzin. Ik ben hier uit het verleden, het is me gelukt. En nu heb ik van jou Kiara’s geneesmiddel nodig, de nanobiobots. Is het je gelukt om ze te ontwikkelen?’
Freek schudde het hoofd en perste zijn lippen op elkaar. ‘We zijn er bijna. Krijn heeft vorige week een paper gepubliceerd met een nieuw DNA-algoritme. Dat heeft ons onderzoek weer een nieuwe impuls gegeven.’
‘Krijn?’
‘Hij is mijn assistent geworden, toen hij begon met afstuderen. Dat weet je toch?’
Plotseling schalde er een sirene door de nacht. In de verte zag ik een blauw zwaailicht tegen de wolken weerkaatsen.
Freek keek om. ‘Ellemijn, heb jij de politie gebeld?’
‘Freek, geef antwoord.’ Ik greep hem bij de kraag van zijn ochtendjas. ‘Het medicijn bestaat nog niet maar je bent er dichtbij … hoelang nog?’
Hij knikte. ‘Een paar jaar nog, schat ik. En dan moet natuurlijk ook nog de certificatie en registratie door de overheid, maar …’
‘Luister goed naar me en geloof me: mijn tijdmachine werkt. Ik sta over tien jaar weer bij je op de stoep. Zorg dat je dan het medicijn voor me klaar hebt liggen.’
De sirenes werden een stuk luider. Ik keek omhoog: de politieheliauto kwam met hoge snelheid eraan geraasd.
Ik draaide me om, rende terug naar mijn tijdmachine, zette mijn helm op en maakte mijn gordels vast. ‘Onthouden, Freek, over exact tien jaar, hier op je stoep! Dan moet je de nanobiobots voor me klaar hebben.’ Ik gaf de nieuwe datum in op het dashboard: nog eens tien jaar verder.
De sirene was oorverdovend. Een harde wind waaide me van bovenaf om mijn oren. De politieheliauto kwam tot stilstand vlak boven mijn hoofd en bleef daar zweven. De wind van zijn propellers rukte aan mijn overall. De heliauto zakte tot vlak boven me. Opstijgen was voor mij niet meer mogelijk. Maar ik hoefde niet op te stijgen. ‘Over exact tien jaar!’ Ik ramde op de startknop.
De pijn was net zo onbeschrijflijk als de eerste keer. Aan elke cel van mijn huid werd gerukt. En weer die dreun.
Ik beet mijn tanden op elkaar om het niet uit te schreeuwen. Ik gooide mijn gordels los, gleed van het zadel en zakte op de grond.
Ik rukte de helm van mijn hoofd, liet hem op de grond liggen en krabbelde op. Toen pas zag ik dat ik in iets vreemd zachts was geland. Ik keek eens goed: het was een rododendron.
Voorzichtig stapte ik uit de struik en rende naar de voordeur.
Tring!
Tot mijn verbazing was de voordeur niet meer wit, maar een of andere donkere kleur. Grijs of blauw: precies kon ik het niet zien in het donker.
Er reageerde niemand. Zou Freek het vergeten zijn?
Ik belde nog eens en klopte op de deur.
Het licht in de slaapkamer floepte aan.
Ik belde nog eens. ‘Freek doe open, ik ben er weer!’
Het slaapkamerraam ging open, een vrouwenstem riep: ‘Wat is dat voor herrie zo laat?’
‘Freek, ik had hier een afspraak met Freek Schoonhenk.’ Hij zou onze afspraak toch niet vergeten zijn?
‘Afspraak?’ riep de vrouw terug. ‘Dat kan niet. Professor Schoonhenk is al zes jaar dood.’
Het was alsof ik met een voorhamer in mijn gezicht werd geslagen. ‘Dood?’ prevelde ik. ‘Freek.’ Ik probeerde het te bevatten. Nooit had ik erbij stilgestaan dat mijn beste vriend ooit dood zou gaan.
‘Ja, dood,’ riep de vrouw van boven. ‘En … mijn rododendron! Heb jij die lelijke ouwe helifiets zomaar in mijn struiken geparkeerd? Ben je bezopen?’
‘Mevrouw… het geneesmiddel, heeft hij dat ontwikkeld?’
‘Geneesmiddel? Wat weet ik nou van een middel? Mijn rododendron!’ Ze stak haar handen uit naar haar bloemen. ‘Ik bel de politie.’
Alweer de politie. ‘Mevrouw, ik vergoed uw bloem…’
‘Ja, hallo,’ begon ze. ‘Politie? Ja, er staat hier …’
Ik vloekte, rende terug naar mijn helifiets, raapte mijn helm op, trok hem over mijn hoofd, maakte mijn riemen vast en vloog zo snel mogelijk weg.
Maar waar naartoe?
Freek dood … en ik zou Kiara vermoord hebben? Ik beefde over mijn hele lichaam. Dit kon de toekomst niet zijn, dit mocht de toekomst niet zijn. Hoe had dit allemaal kunnen gebeuren?
Doelloos zwierf ik boven de daken van de stad. Hoelang weet ik niet. Mijn dodelijk vermoeide ogen vielen dicht. Even waren het motorgeluid en de windruis van de propellers helemaal weg.
Ik schrok wakker.
In het oosten begon het ochtendgloren al. Het rode licht verblindde mijn slaperige ogen. Ik was weggedommeld. Hoelang?
Ik moest iets doen. Maar wat? Wat kón ik doen?
Terug naar mijn eigen tijd. Ik moest terug naar mijn eigen tijd om uit te zoeken waarom dit allemaal zo mis had kunnen gaan. Zwevend boven de daken toetste ik mijn vertrekdatum weer in. Mijn hand ging naar de startknop en toen zag ik waar ik was: een paar honderd meter links van me lag de parkeerplaats op het dak van het hoofdgebouw van de universiteit. Er stonden al behoorlijk wat helifietsen en een aantal andere zetten in voor de landing. Blijkbaar gingen de colleges bijna beginnen. Had ik zolang rondgefietst boven de stad? Had ik instinctief cirkels om de universiteit heen gevlogen?
Ik keek even op het dashboard. De accu’s waren nog maar 20 procent gevuld. Hij moest op de lader.
En toen viel het me in: misschien was men op de faculteit doorgegaan met Freeks onderzoek. Hij zei toch altijd dat hij er dichtbij was?
Ik haalde mijn hand weg bij de startknop, greep weer in de handvatten en ging vol in de trappers.
De lichten waren al aan in de gangen van de universiteit. Universiteitspersoneel liep naar hun kantoren en collegezalen. De eerste studenten druppelden ook al binnen. Terwijl ik naar de faculteit Medische Nanobiotronica beende, besefte ik ineens dat ik niet in tijdnood was: ik had een tijdmachine. Ik kon zo lang de tijd nemen als ik wilde.
Bij Freeks oude kantoor hing een ander naamplaatje: ene professor Kavelicter. De deur stond half open. Ik keek om het hoekje.
De secretaresse achter het bureau keek op. Ze kwam me niet bekend voor.
Om niet op te vallen stak ik mijn handen in mijn zakken en slenterde verder over de gang. Ik voelde me betrapt en had tijd nodig om te bedenken wat ik tegen haar kon zeggen.
Twee deuren verder viel mijn oog plotseling op een naamplaatje, gewoon een plastic naamplaatje, zwart met witte letters, niks bijzonders, maar erop stond: Dr. K.P.W. Zuidoven. Ik streek er met mijn hand over. Hij had het al tot doctor geschopt.
Ik klopte voorzichtig op de deur en luisterde.
Niks te horen.
Dus klopte ik wat harder.
‘Ja, binnen.’
Ik haalde diep adem en opende de deur. Aarzelend zette ik een stap naar binnen.
Daar zat hij, achter een eenvoudig bureau met een erg ingewikkeld en strak uitziend holoscherm. Ik keek hem in de ogen: geen twijfel mogelijk: dat was Krijn. Hij had alleen wat rimpels en grijze haren bij de slapen. Hij leek een beetje op … mij.
Zijn mond viel open, zijn ogen werden groot.
Ik schoot in de lach. ‘Ja, Krijn, je ogen bedriegen je niet. Ik ben het.’
Hij sprong op vanachter zijn bureau. ‘Pap.’ Hij stormde op me af. ‘Al die jaren heb ik mezelf voorgehouden dat ik het me niet had ingebeeld, maar iedereen zei …’ We bleven staan in een omhelzing die eeuwig leek te duren.
De tranen sprongen me in de ogen. ‘De nanobiobots,’ bracht ik er hees uit.
Hij liet me los en veegde door zijn ogen. Hij knikte, maakte een verwelkomend gebaar naar het kleine zithoekje tegenover zijn bureau en sloot de deur van zijn kantoortje.
Ik zeeg neer in een van de lage blauwe stoeltjes. Nu pas voelde ik de koude en vermoeidheid in mijn lijf. Ik leunde achterover. ‘Dus je bent gepromoveerd.’
Hij knikte met een verlegen glimlach. ‘Op de nanobiobots. Wil je iets drinken?’
‘Als je een warme chocolademelk hebt …’
‘Natuurlijk.’ Hij ging naar een kastje aan de muur naast de wasbak en trok de bovenste helft ervan open. Er stonden bekers in. Hij nam er twee uit en zette die in een luikje in de onderste helft. Hij gebaarde naar een display en het kastje kwam tot leven. Zoemend vulde het de twee bekers met dampend vocht. Met de bekers in de hand kwam hij tegenover me zitten en reikte me een ervan.
‘Is het gelukt met het geneesmiddel?’ Ik blies in mijn dampende chocolademelk.
Weer knikte hij. ‘Ik heb het van ome Freek overgenomen toen hij stierf. En …’
‘Waaraan?’ viel ik hem in de rede.
‘Hersenbloeding.’
Ik perste mijn lippen op elkaar.
‘Drie jaar geleden is het voor het eerst gelukt om iemand te genezen. Sinds een paar maanden is het officieel op de markt.’
Opgelucht haalde ik adem. ‘Dus je kunt het me meegeven voor je moeder.’ Ik nam een slok van de chocolademelk.
Hij zuchtte. ‘Dat is dus een probleem.’
Ik fronste. ‘Hoezo?’
‘Lange tijd faalden we en wisten we niet goed waarom. Omdat de behandeling veel stappen moet doorlopen, zijn er een paar generaties van nanobiobots nodig. Voor ieder stadium van genezing, een andere generatie. Het kweken van die generaties heeft jaren tijd gekost. Kikkers leggen alleen in het voorjaar hun dril en iedere generatie kikkers had een kleine aanpassing in het DNA nodig om door het menselijk lichaam geaccepteerd te worden als ‘eigen’. Daarnaast moest de software bij elke generatie worden aangepast aan de actuele toestand van het lichaam. Dus de nanobiobots op zich zijn onvoldoende. De patiënt moet een maand lang in een machine liggen die voortdurend het verloop van de ziekte scant en signalen stuurt naar de nanobiobots, zodat die tijdig plaatsmaken voor de volgende generatie.’ Hij pakte mijn hand. ‘Als het proces niet goed verloopt, als er een stagnatie in het wisselen van de generaties is, sterft de patiënt.’
Ik knikte langzaam terwijl ik zijn woorden tot me door liet dringen. ‘Dan neem ik die apparatuur ook mee terug.’
‘Die weegt zeshonderd kilo.’
‘Ik bouw mijn tijdmachine wel om. Heb je hier ergens een lab dat ik kan gebruiken?’
‘En vervoer je dan ook het personeel mee terug dat weet hoe de apparatuur bediend moet worden?’
‘Dat leer je me toch even?’
‘Sorry, pap, maar het vergt een paar goed getrainde mensen.’
Ik zuchtte. ‘Dan reis ik nog eens tien jaar verder vooruit. Tegen die tijd zal de techniek vast zover zijn doorontwikkeld dat er geen mensen meer nodig zijn om de apparatuur te bedienen.’
Krijn zuchtte. ‘En stel dat dat inderdaad lukt. Er is dan een simpel toe te dienen middeltje en je geneest mam ermee in het verleden… Dan zal dat mensen opvallen.’
Er bekroop me een gevoel van déjà vu. Ik schudde het hoofd. ‘We zeggen gewoon tegen iedereen …’
‘… dat de ziekte vanzelf in remissie is gegaan?’ vulde hij mijn zin aan. ‘Ik heb daar jaren over kunnen nadenken. Het risico is te groot. Als maar één persoon op de wereld zou weten dat je mam ermee genezen had … En ome Freek trouwens: die zou een en een bij elkaar optellen en willen weten hoe het middel werkte.’
‘Dan geef ik hem het middel toch? Kan hij er meteen andere mensen mee helpen.’
Krijn schudde het hoofd. ‘Dat zou illegaal zijn omdat dat middel in het verleden niet getest en dus ook niet goedgekeurd zou zijn.’
Ik gooide mijn handen in de lucht. ‘Dan laat Freek het toch testen en goedkeuren.’
‘Dat kost miljoenen. En die gaat geen enkel bedrijf erin investeren als het middel al bestaat, want dan kunnen ze het niet meer octrooieren en dus hun investering nooit terugverdienen. Weet je hoeveel moeite ome Freek en ik hebben moeten doen om dit te bereiken? Hoe we hebben moeten soebatten met de farmaceutische industrie? Als jij met het geneesmiddel terugreist naar het verleden, maak je het geneesmiddel waardeloos. Dan wordt er dus nooit in geïnvesteerd. Al die jaren van onderzoek zullen nooit plaatsvinden, het middel zal nooit ontwikkeld worden, dus zul je het niet meer in de toekomst kunnen halen en sterft mam uiteindelijk toch nog.’
Mijn hersens kraakten: een paradox. Hij had hier inderdaad goed over nagedacht.
‘En alle andere mensen die we inmiddels ermee hebben gered en nog zullen redden,’ ging hij verder, ‘zullen ook sterven.’
‘Maar is er dan niks wat we kunnen doen?’
Hij knikte. ‘Ik weet maar één manier, maar dat kan niemand van je vragen.’
‘Zeg het me!’ Ik sloeg de lege beker op de tafel.
‘Je kunt datgene doen wat je in mijn verleden al gedaan hebt.’
Ik keek hem niet-begrijpend aan.
‘Je hebt het me honderden keren verteld, pap. Je reisde terug naar het moment dat je vertrokken was, maar landde op het dak van het ziekenhuis. Je haalde mam uit het ziekenhuisbed, droeg haar naar het dak, bond haar vast op de tijdmachine en programmeerde hem naar vanmiddag 12 uur.’
‘Heb ik dat gedaan?’
‘Je gaat het nog doen. Een team en ik zullen klaarstaan om haar te verzorgen en genezen.’
Ik dacht na. ‘Maar dan zijn wij haar al die jaren kwijt.’
‘En erger nog: politie en justitie zullen je niet geloven als je vertelt over de tijdmachine. Ze zullen denken dat je mam vermoord hebt. Maar ze zal leven. Hier en nu.’
‘Is het waar?’ De rillingen liepen over mijn rug. ‘Zit ik in een inrichting?’
Krijn knikte.
‘Ik ben de enige die je geloofde … wílde geloven.’ In zijn ogen verschenen tranen. ‘Daarom heb ik zo hard gewerkt. Voor mam, voor haar medicijn. Ik heb al die jaren … Maar nu pas weet ik dat het echt zal gebeuren.’
Ik stelde op het dashboard mijn vertrekmoment weer in en keek Krijn diep in de ogen. Wat moet die jongen veel hebben meegemaakt… een verdwenen moeder, een gek verklaarde vader… en onvermoeid doorgaan met het ontwikkelen van de nanobiobots.
De wind op het dak van het hoofdgebouw waaide zijn haar overhoop. We gaven elkaar een laatste knuffel.
‘Weet je zeker dat je het wilt doen?’
Ik liet hem los en knikte. ‘Honderd procent.’
‘Je bent knettergek.’ Hij aarzelde even, maar zweeg verder.
‘Zwaar verkikkerd, bedoel je.’ Ik gaf hem een waterig knipoogje.
‘Ik zal op haar wachten.’
Voor de laatste keer ging ik op mijn tijdmachine zitten, zette mijn helm op, gespte mezelf vast en bewoog mijn hand naar de startknop.
Even bleef mijn hand boven de knop zweven … en toen ramde ik hem in.