Samen met Morena, een van mijn promovendi, was ik vergelijkingen aan het narekenen uit een artikel van professor Yáo Liangyong, die een interessante variatie had bedacht op mijn cryptokinetisch causaal seismologische rekenmodel. Hij had daarmee de aardbevingen in het Wenchuan-gebied geanalyseerd en was tot bijzonder nauwkeurige cryptoseismologische voorspellingen kunnen komen van locatie, tijd en grootte van de recente bevingen daar.
Zijn voorspellingen leken geruststellend. Blijkbaar was de vetusentiteit Diyu Yaomo niet sterk genoeg om door het aardoppervlak te breken. En volgens de kinetische patronen kwam Diyu Yaomo bijna nooit in de buurt van fissuren en zwakke plekken.
Bescherming, laat staan strijd, tegen vetusentiteiten was dus ook daar geen prioriteit voor de politiek. De aardbeving- en tsunamibestendige bouwrichtlijnen die de VN bijna overal had afgedwongen, zorgden dat zelfs bevingen tot een magnitude 8 nauwelijks nog verlies van mensenlevens of infrastructuur opleverden.
Politici sliepen rustig verder: doof, blind en stom met betrekking tot het onzichtbare gevaar onder hun voeten dat zij voor het grote publiek geheimhielden.
De ene groep onwetend, de andere onverschillig. Dat was verontrustend.
Nadat ik de spanningstensor had opgeschreven, nam ik een paar passen afstand van de digiborden die bijna alle wanden van mijn kantoor bedekten. Morena was een differentiaalvergelijking aan het oplossen. Haar diepbruine krullen hingen als een tapijt over haar rug en raakten de slijtplekken op de leren rok die bijna dezelfde kleur had. Ze was de enige die ik kende die zo’n archaïsch kledingstuk droeg. Het was moeilijk om mijn ogen af te houden van de zacht uitpuilende rondingen waar haar slanke taille overging in haar achterwerk.
‘Denk aan de primitieve van de natuurlijke logaritme,’ prevelde ik, de tinteling in mijn kruis negerend.
‘Natuurlijk.’ Ze keek even om, een twinkeling in haar groene ogen. Als ze me zo aankeek, leek ze een kind en dus verdween mijn tinteling weer. Ze was al lang geen kind meer, maar wel net jong genoeg dat ze de dochter had kunnen zijn die ik nooit had gehad.
Ik glimlachte terug, verlegen hopend dat ik geen rode kleur op mijn wangen had.
Ze schreef door en ik vermaande mezelf. Ze was mijn promovendus. Ik mocht haar niet als iets anders zien: niet als kind, niet als vrouw. Haar haren leken op die van Mariska, de vriendin van Bart, mijn grote broer.
Hij was anders dan ik: er bestond geen apparaat dat hij niet kon repareren, geen machine die hij niet kon maken. Als kind al stond hij met zijn neus erbovenop als pap onze skelters, drones en zweefsteps repareerde. Als volwassene bouwde Bart de helft van het machinepark in zijn fabriekje. De andere helft verbeterde hij.
We waren even weetgierig hoe dingen in elkaar zaten. Maar bij hem waren die dingen machines, bij mij de aarde. Ik keek al naar aardrijkskundige colleges op het omniweb lang voor ik ze kon begrijpen.
Ik maakte lange ontdekkingstochten: hutten bouwen in het bos, grotten verkennen, ruïnes van de voormalige aardgaswinning onderzoeken. Bijna altijd met Bart in mijn kielzog. Pap had hem op het hart gedrukt op zijn kleine broertje te letten.
Maar het was ook zijn aard. Hij was degene die overal het gevaar kon identificeren… en de redding. Ik denk omdat hij constant zocht naar problemen om te fiksen, defecten om te repareren.
‘Niet doen, Haijtje, die ladder is verroest en je kunt de bodem niet zien.’ Zijn stem galmde door de oude fabriekshal. ‘Wat als je valt en die put geen bodem heeft?’
We staarden in de put die als een zwart gat het schijnsel van mijn helmlamp leek op te slokken.
Demonstratief zuchtend haalde ik mijn voet van de bovenste sport en keek rond. De lichtbundel van mijn helmlamp ging als een zoeklicht over de betonnen vloer en liet olievlekken, stof en spinnenwebben flonkeren. Daar: voor een van de verroeste machines lagen bouten en moeren. Ik raapte ze op en liet ze in de put vallen. ‘Eenentwintig, tweeëntwin…’
Harde knallen galmden op uit het donker.
‘Anderhalve seconde… het kan dus niet dieper zijn dan een meter of tien, vijftien…’
‘Het klonk niet alsof er iets bijzonders op de bodem lag,’ zei hij.
‘Bijzondere mineralen kun je niet horen.’ Ik stapte vastberaden weer op de ladder die in de put hing en begon af te dalen. De derde sport kraakte.
‘Wacht!’ riep Bart.
‘Da’s niks. Die ladder is hartstikke stevig.’ Ik gaf hem een boze blik.
‘Gewoon even wachten.’ Hij gebaarde me tot kalmte en keek koortsachtig om zich heen. ‘Ja.’ Weg rende hij.
Zijn voetstappen galmden door de fabriekshal.
Het kan nog geen tien seconden hebben geduurd of ik hoorde hem alweer terugkomen. Voor het kind dat ik toen was, leek het een eeuwigheid.
Triomfantelijk liet hij de vuile, bruine touwen in zijn handen zien. ‘Kom hier.’
‘Bahart… dit is…’
‘Hierkomen! Als je iets doet, moet je het goed doen.’
Sputterend en stampvoetend kwam ik de put uit.
Hij knoopte een lus, gooide die om mijn middel en maakte een andere lus. ‘Stap hierdoorheen.’
Ik deed wat hij zei.
Hij knoopte en bond: tussen mijn benen door en om mijn schouders heen en voor ik het in de gaten had, had ik een tuigje aan.
‘Nou ben ik net een paard,’ mopperde ik.
‘Bij de padvinders geleerd.’ Grijnzend trok hij de touwen tussen mijn benen strak.
‘Auw! Mijn plasser zit ertussen.’
Lachend legde hij de touwen in mijn kruis goed. ‘Dat krijg je als je overal je neus in wilt steken.’ Hij trok weer strak. ‘Gaat het zo?’
Het deed nog steeds een beetje pijn. Aarzelend knikte ik.
Hij bond een langer stuk touw achter mijn schouders aan het tuigje en hield het grijnzend vast. ‘Nu kun je veilig omlaag.’
Ik rolde met de ogen, maar stapte meteen omlaag… voordat hij zich nog eens bedacht. Het ging lekker. En het was lekker: de spanning kriebelde in mijn buik.
Bij de achtste sport gebeurde het: luid krakend brak het onderste stuk van de ladder af en schoot omlaag. Met een ruk kwam mijn gewicht aan mijn armen te hangen.
‘Aah!’ Mijn handen gleden weg. Ik stortte omlaag.
‘Auw!’ Abrupt kwam ik tot stilstand. Het was alsof iemand een mes in mijn kruis stak. Vlak daarna knalde ik ruggelings tegen de wand.
Tranen sprongen in mijn ogen. ‘Help!’
Bungelend aan het touw spartelde en graaide ik naar het bovenstuk van de ladder. In het donker en door mijn tranen heen duurde het eeuwig voordat ik het stevige, koude staal van een sport weer in mijn handen voelde.
‘Ben je in orde, Haijtje?’ galmde Barts stem van boven.
Ik probeerde me op te trekken, maar was niet sterk genoeg. Ik probeerde Bart te antwoorden, maar de angst en pijn beroofden me van adem.
‘Niet bang zijn,’ riep Bart. ‘Ik trek je omhoog.’
Een vlijmscherpe ruk aan mijn kruis! Maar ik ging een stukje omhoog.
Langzaam sloot ik me af van de pijn. Rukje voor rukje kwam ik omhoog. Pijnscheut voor pijnscheut. De hele tijd dacht ik dat hij me niet meer zou kunnen houden, dat ik te pletter zou vallen. Er leek geen eind aan te komen.
Die dag redde hij mijn leven.
Maar zelfs hij was niet in staat geweest het gevaar te zien toen hij zo veel jaren later samen met Mariska naar Hoek van Holland ging. Hij had het ook niet kunnen weten. Ik wel: ik was toen al gepromoveerd. Nu was ík degene die het gevaar moest zien. En de redding.
Ik zou willen zeggen dat de schellen meteen van mijn ogen vielen, toen ik zijn laatste berichtje kreeg. Maar toen ik hoorde van de Noordzeetsunami en dat Bart er niet meer was, kon ik het aanvankelijk niet bevatten.
Misschien moest ik meer begrip hebben voor mensen die zich doof, blind en stom hielden voor de verschrikkelijke waarheid onder hun neus. Ook ik had het niet willen weten. Ook ik deed het lang af als complottheorieën. Ik had het moeten weten, het was mijn vakgebied: de seismologie.
Ik werd uit mijn overpeinzingen opgeschrikt door een belsignaal. Een rood lichtje flikkerde op een van de digischermen. De schrik liep van mijn buik naar mijn tenen.
‘Ga je in je eigen kantoor verder? Ik kom later wel naar je resultaten kijken.’
Morena knikte. Ze keek me even diep in de ogen en liep naar de deur.
Niet naar haar kont kijken, niet naar haar kont kijken…
De deur schoof opzij, ze verliet mijn kantoor.
‘Deur sluiten,’ zei ik en de deur sloot vlak achter haar heupwiegende kont.
Toch weer gekeken, verdorie.
‘Voor niemand opendoen.’ Met trillende vingers drukte ik op de rode lamp op het scherm. Mijn schaduwmail opende zich. Koortsachtig las ik de tekst. Instinctief maakte ik een vuist.
Yes.
Een uitnodiging voor een spoedconferentie van het Europees Cryptoseismologisch Genootschap. Ik werd om vijf uur, over een klein uur dus, thuis opgehaald door een dronetaxi. Chatham House Rule, kledingvoorschrift blauw. Ik moest een keynote address van een half uur geven. De mail was gemerkt: hoogste urgentie.
Hoogste urgentie, de woorden spookten door mijn hoofd. Hoogste urgentie. Dit moest het zijn: het moment waar ik al die jaren naartoe had gewerkt.
Ik zakte in de stoel achter mijn bureau maar sprong meteen weer op. Zoveel te doen, zo weinig tijd. Haast vloeide als een storm door mijn hoofd. Mijn documenten, mijn pak…
‘Kalm, Haijo.’ Ik ging weer zitten, pakte mijn e-rol uit mijn binnenzak, rolde hem uit en controleerde of ik alle documenten die ik nodig zou hebben voor een rede over mijn onderzoek in cryptoseismologie en cryptoallectatie erin had staan. Een half uur… hoe… wat vertel ik?
Ik bekeek de schema’s van mijn laatste vier conferentiepraatjes. Ja, daar kon ik delen uit halen, details weglaten, me beperken tot de lijn… moest lukken.
Ik had alles. Het praatje zelf plakte ik wel in de dronetax in elkaar.
Met mijn e-rol weer in mijn binnenzak verliet ik mijn kantoor op de universiteit en liet mijn secretabot weten dat ik de rest van de dag en de volgende dag afwezig en voor niemand bereikbaar zou zijn.
Met mijn blauwe pak aan zakte ik in de luie fauteuil in mijn woonkamer. Motortjes zoemden: de stoel nam mijn favoriete ligstand aan. Shit, door het raam zag ik slechts het stukje straat waar mijn eigen drone geparkeerd stond.
‘Omhoog’. De fauteuil ging in overeind-stand. Ik sprong op, liep naar het raam en keek rond.
Geen dronetaxi.
Ik keek omhoog: maar weinig verkeer, geen dronetaxi. Had ik mijn drone voor het huis van de buurman moeten parkeren zodat de dronetax hier voor de deur had kunnen stoppen?
Ik had dorst, liep naar de keuken en besefte dat ik nu zeker geen dronetax kon zien landen. Mijn botler stond in de hoek: die had ook wel thee voor me kunnen pakken.
‘Thee,’ zei ik tegen mijn koelwarmkast. Het apparaat zoemde, stoom kwam eruit.
‘Extra melk.’
Het luikje boven in de kast schoof open.
Met de beker in de hand liep ik terug naar het raam. ‘Hoe laat is het?’ Ik blies in de thee.
Het scherm rechts van me lichtte op en liet een grote wijzerplaat zien. ‘Eén voor zes.’
Ik volgde de secondewijzer terwijl ik een slok hete thee in mijn mond spoelde. Hij prikte op mijn tong. Nog veertig seconden. Ik slikte door. Dertig. Ik nam gauw een tweede slok.
Masker!
Ik zette mijn theebeker op de vensterbank, rende naar de gang en opende mijn koffer…
Gelukkig, mijn blauwe masker zat erin. Ik hield het voor mijn gezicht. ‘Batterijcheck.’
In de glaasjes die de ooggaten vulden verscheen: negentig.
Negentig procent was ruim voldoende.
Ik propte het masker terug, rende weer naar de woonkamer en wou mijn theebeker grijpen. Op dat moment sprong de secondewijzer recht omhoog.
Er schoof een schaduw voor mijn raam: een dronetaxi landde achter mijn drone.
Ik greep mijn theebeker en goot de laatste slok naar binnen. Hij daalde brandend mijn slokdarm af. ‘Botler, huis afsluiten na mijn vertrek… voor lange afwezigheid.’
‘Tot uw orders, professor.’
De vlucht met de dronetax duurde een uur. Ik probeerde bij te houden welke kant hij op vloog: aan de ondergaande zon en opkomende maan te zien, overwegend zuidelijk, misschien een beetje westelijk.
Pas toen de dronetax in het halfduister begon te vertragen en dalen, begreep ik waar ik was, ofschoon ik hier nooit eerder was geweest. Een concentratie van miljoenen lichtjes… een enorme stad met trots erbovenuit: de Eiffeltoren.
Toen we eroverheen vlogen, zag ik onze bestemming. Het gebouw rees als een spiegelende diabolo op en was niet veel lager dan de Eiffeltoren: het parlement. We voegden in de file in naar het dak.
Snel stopte ik mijn e-rol weg, trok het masker uit mijn koffer en zette het op. Ik drukte de ingebouwde oorpluggen nog niet in mijn oren.
‘Test. Een, twee, drie,’ sprak ik.
‘Testo. Unu, du, tri,’ klonk uit de luidspreker van mijn masker in een stem, duidelijk lager en mechanischer dan de mijne.
Ik drukte de oorpluggen in mijn oren en herhaalde: ‘Test. Een, twee, drie.’
De mechanische stem echode in mijn oren het dubbel vertaalde: ‘Test, een, twee, drie.’ De automatische stemvervormer/vertaler werkte correct.
Het zenuwengekriebel in mijn buik ging over in misselijkheid. Het parlement. Ja, nu ging het erom.
Een voor een druppelden de dronetaxi’s de lange, donkere tunnel boven op het dak binnen, alsof we werden opgeslokt door een moloch met een wespentaille en een onstilbare honger.
Mijn dronetax vloog de duisternis in. Even voelde ik de heerlijke verschrikking die ik als kind in het spookhuis had gevoeld. Of in die put, voordat de ladder het begaf. Ik keek naar het licht aan het einde van de tunnel, maar herkende pas structuren toen we er vlakbij waren: verlichte vlakken, glinsteringen, de kleurenverscheidenheid van de dronetaxi’s en het felblauw en goudgeel van muren en zuilen.
De hal was groter dan een voetbalveld en helemaal leeg. De drones voor mij verdwenen weer in andere tunnels nadat ze hun passagiers hadden afgezet.
Verspilling van ruimte! Maar toen herkende ik de hal. Hij leek alleen anders dan op de nieuwsbeelden, want dan was hij bij zo’n conferentieontvangst altijd afgeladen met journalisten, journobots en journodrones.
Ik trok mijn koffer alvast op schoot.
Mijn drone stopte bij een door botlers geflankeerde, rode loper die naar het ontvangsthalletje met glazen schuifdeuren leidde. De koepel scharnierde open en ik sprong eruit.
‘Gast nummer 51, ik ben uw persoonlijke botler voor de duur van uw verblijf.’ Een in gelid opgestelde botler kwam op mij af. ‘Kan ik uw bagage aannemen?’
Ik drukte mijn koffer instinctief tegen mijn borst. ‘Ik draag hem zelf wel.’
‘Zo u wilt, burger. Volgt u mij?’ Hij draaide zich om.
Ik volgde hem het halletje in.
‘Wilt u zich opfrissen of heeft u behoefte aan toiletbezoek?’
‘Opfrissen… nee,’ stamelde ik. ‘Toilet graag.’
Nadat ik mijn plas had gedaan, ving de botler mij weer op. ‘Gast nummer 1 wil u spreken.’ Hij maakte een weids gebaar. ‘Volgt u mij?’
De botler leidde me door een zaal met hoge, ronde tafeltjes waar mensen in net zulke blauwe pakken en maskers als ik met elkaar stonden te keuvelen. Via de slangetjes in hun maskers zogen ze champagne en sap uit kristallen glazen. Via luikjes in de mondstukken schoven ze hapjes naar binnen die er veel duurder uitzagen dan ik ooit op een conferentie van het Genootschap had gezien. Botlers liepen met dienbladen, glazen en schalen af en aan.
Mijn botler stak zijn vinger op naar een lange, brede man die bij een tafeltje duidelijk het hoogste woord voerde.
De man nam afscheid van zijn toehoorders. De burger links van hem – ik kon niet zien of het een man, vrouw of iets ertussenin was – kreeg een schouderklop.
De brede man drukte zijn platte hand op zijn hart, boog zich en deed een paar passen achteruit. Hij knikte naar mij en wenkte dat ik moest volgen.
Samen met mijn botler liep ik achter hem aan het zaaltje uit en een gang door.
‘Ik neem aan dat uw reis aangenaam was, professor Van Slochteren?’ zei hij.
Onthutst keek ik hem aan. Achter de oogglazen in het masker zaten onpeilbare, zwartbruine ogen.
Hij lachte. ‘Voor mij heeft niemand geheimen.’ Hij legde zijn vlakke hand op een scanner naast de deur aan het einde van de gang. ‘Niet in Eurafrika.’ De deur schoof opzij. ‘En da’s maar goed ook, nietwaar?’
Het licht ging aan en onthulde een werkkamer met pluchetapijt, rijkelijk versierd met beelden en schilderijen. Er stond een pijlvormige, blauwe vergadertafel met gouden stoelen en een antiek notenhouten bureau.
Zoals elke inwoner van Eurafrika kende ik dit kantoor.
Terwijl ik me afvroeg of zijn vraag retorisch was, ging ik naar binnen en bekeek de staatsieportretten van de presidenten. Op school hadden we het rijtje namen vanbuiten moeten leren. Maar die kennis had plaatsgemaakt voor belangrijker zaken. Politiek liet me koud. Ik hield me bezig met machtigere, oudere entiteiten. Dus kwam ik niet meer verder dan Hallstein, Rey, Malfatti, Mansholt… Daarna herkende ik alleen nog Thorn, Juncker en Famiglietti.
‘Sluiten,’ zei hij. De deur schoof achter ons dicht. ‘U weet wie ik ben, neem ik aan?’
Onder geen omstandigheden mochten wij op conferenties van het Genootschap onze identiteit prijsgeven. In geen geval, als we iemand herkenden, mochten we dat toegeven. Ik opende mijn mond en aarzelde schokschouderend.
Lachend liep de president naar het sigarenkistje op zijn bureau en opende het deksel. ‘Kan ik u blij maken met een vape?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Liever een echte?’
‘Ik rook niet.’
‘Verstandig.’ Hij plofte neer in de stoel achter zijn bureau en opende een la. ‘Ga zitten.’
Terwijl ik tegenover hem plaatsnam, haalde hij een sigaar uit zijn la. Een echte. Natuurlijk wist ik van de links tussen de Zuid-Amerikaanse en Nederlandse drugsmaffia, maar van dichtbij had ik zo’n sigaar nog nooit gezien.
‘Smerige gewoonte… maar toch zo bevredigend,’ zei hij. ‘Net als meer dingen in het leven. Dingen die we niet mogen, niet willen… maar moeten. Wij zijn geen gewone mensen, u en ik. Wij gehoorzamen geen regeltjes, maar ons verstand. We moeten dingen doen waar gewone mensen voor terugschrikken, die voor hen verboden zijn, waar ze geen weet van hebben.’ Hij haalde de sigaar uit het plastic, knipte met een tangetje het puntje eraf en stak hem met een gloeilaser aan. ‘Gij zult niet doden, was een leefregel in oude religies. Een regel die wij tegenwoordig nog als wet kennen.’ Hij trok aan zijn sigaar. ‘Toch is het de taak van soldaten om precies die regel te schenden. Voor het algemeen belang.’ Hij blies een rookkringetje uit, het stonk als verrotte peper. Vorsend keek hij me aan. ‘Hoe oud was uw broer ook weer toen hij stierf?’ Het was alsof hij recht door mijn masker keek.
Ik knipperde met de ogen en klemde me aan mijn koffer vast. ‘Uh…’ Natuurlijk wist ik het. Ik kreeg het alleen mijn strot niet uit.
Hij leunde naar voren. ‘U hebt sindsdien belangrijk werk geleverd. In tegenstelling tot wat u misschien denkt, zijn wij ons heel erg bewust van het sluimerende gevaar onder onze grond.’ Hij kruiste zijn armen en steunde die op zijn bureau. ‘Met name dankzij uw rapporten en die van uw vakgenoten.’ Hij trok aan zijn sigaar. ‘Maar wij zien op dit moment geen reële manier om ons ertegen te beschermen. Uw vakgemeenschap waarschuwt ons. U bent zelfs als enige in staat om de entiteiten beneden ons te… hoe moet ik het zeggen… manipuleren, beheersen? En nu… vanwaar die ongemakkelijke blik?’
‘Beheersen,’ begon ik ‘… is overdreven.’ Ik trok mijn e-rol uit mijn binnenzak.
‘Geen documenten.’ Hij zwaaide vermanend met zijn sigaar. ‘Ik heb uw rapporten gelezen… erudiet, afgewogen, zakelijk, omzichtig. Ik wil uw eigen woorden horen… uw gevoelens, uw intuïtie, niet alleen uw intellect. Als een wilde hond mij bedreigt, kan ik hem opsluiten, afschieten of africhten. U komt het dichtst bij een hondentrainer, een… dompteur van deze entiteiten. Wat is uw advies: opsluiten, afschieten, onderhandelen, africhten?’
‘Opsluiten is wat volgens oude geschriften galactische machten hebben gedaan. Dat was goed en gedegen. Maar als je millennia de tijd hebt om een uitweg te zoeken… de gevangenis onder onze voeten heeft zwakke plekken. Van tijd tot tijd ontsnapt er een vetusentiteit… het is eigenlijk onbegrijpelijk dat er niet meer zijn ontsnapt. Het wezen dat mijn…’ Ik slikte. ‘…mijn broer fataal werd, was relatief zwak. En kijk eens naar de destructieve tsunami die het ontketende. Afschieten hebben mijn broer en zijn vriendin geprobeerd. Ze waren kansloos. En beheersen… ik kan het pad van die ene vetusentiteit onder de grond in Groningen beperkt sturen, hopelijk voldoende om hem bij fissuren weg te houden. Meer niet.’
‘Cryptoallectatie… spreek ik het goed uit?’
Ik knikte.
‘Maar da’s toch een belangrijke doorbraak?’ Hij keek naar het gloeiende einde van zijn sigaar. ‘U hebt dat vakgebied uitgevonden: een ongelooflijke prestatie.’
‘Ach…’ Ik keek verlegen naar mijn schoenen. ‘Misschien zal het ooit leiden tot technologie waarmee we daadwerkelijk vetusentiteiten kunnen beheersen, ‘africhten’ zoals u formuleerde. Maar daarvan zijn we nog decennia verwijderd… als dat al mogelijk is. Dus een vetusentiteitendompteur… het spijt me, presi…’ Ik schrok van het woord dat ik op het punt stond uit te spreken.
Hij knikte en maakte een geruststellend gebaar. ‘We zijn onder vier ogen… en oren. Ga door.’
‘Een goede verdediging zal veel research kosten. Maar het handjevol wetenschappers dat hier momenteel aan werkt… zoals ik heb geschreven zou een investering vergelijkbaar met het Manhattan-project, Apolloprogramma of de Ruimtelift nodig zijn. Ik hoop dat de regering van Eurafrika dit inziet en navenante budgetten vrijmaakt.’
‘Uw broer gebruikte een antiek wapen. Sinds enkele eeuwen hebben we echter wapens die in staat zijn om grote monsters te vernietigen.’
‘Kernwapens?’
Hij knikte.
‘Theoretisch kunnen die bepaalde vetusentiteiten vernietigen,’ gaf ik aarzelend toe.
Hij leunde diep zuchtend terug in zijn stoel. ‘Sinds de Vijfde Oorlog hebben wij gelukkig een Eurafrikaans leger dat zich kan meten met de legers van andere werelddelen. Maar voor kernwapens krijgen we maar geen toestemming van de VN.’ Hij trok nog eens aan zijn sigaar. ‘En ook niet van ons electoraat, maar dat is minder problematisch. Kernwapens… wat is uw mening?’
‘Erg lompe middelen. Ze leveren onherroepelijk grote bijkomende schade… vooral in mensenlevens.’
‘Niet zoals de Amerikanen, Russen en Chinezen het indertijd schijnen te hebben gedaan.’
‘U bedoelt de analyse van professor Zorro dat de ondergrondse atoomproeven een dekmantel waren om vetusentiteiten te vernietigen.’
Hij knikte. ‘Klopt die analyse?’
Ik schokschouderde. ‘Zijn bewijzen zijn overtuigend en door andere cryptohistorici bevestigd. Hoewel een aantal ze in twijfel trekken. Maar misschien kan ik die vraag beter aan u stellen. Wij, cryptowetenschappers, kunnen de geheime archieven van leger en geheime dienst niet onderzoeken.’
‘Dus wat denkt u: hoe moeten we ons tegen deze entiteiten beschermen?’
‘De satellietgebaseerde magnoplasmakanonnen die nu in ontwikkeling zijn, bieden perspectieven voor acties met chirurgische precisie: een vernietigingskracht in de kilotonnen, geconcentreerd op een minimaal doelbereik.’
Hij knikte. ‘Ik ken doctor Lionhearts rapporten. Hij is ook een van onze sprekers vandaag.’
‘Ik denk dat het de moeite waard is als ook Eurafrika deze wapens ontwikkelt.’ Ik kon geen antwoord in zijn ogen lezen op mijn impliciete vraag.
‘En kernwapens?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Voorlopig nog ons enige wapen dat effectief kan zijn tegen vetusentiteiten.’
Hij fronste. ‘Precies dat is het probleem. In tegenstelling tot de VS, China en Rusland kan de Unie niet over kernwapens beschikken. Wij zijn weerloos.’
‘Dus de Eurafrikaanse Unie hééft geen kernwapens?’ vroeg ik op de man af.
Hij keek opzij. ‘Als wij die zouden hebben, dan zou dat door de VN gezien worden als oorlogsdaad.’ Hij keek me weer aan. ‘Is het in geval van nood met uw methode mogelijk om een entiteit weg te lokken van de bewoonde omgeving zodat die met een kernwapen veilig kan worden uitgeschakeld?’
Ik schoof ongemakkelijk in mijn stoel. ‘Tot nu toe hebben mijn collega’s mijn succes in het sturen van een entiteit niet kunnen reproduceren.’
‘Maar u beweert in uw artikelen dat u de Groningse entiteit ergens heen kunt lokken.’
‘Beweert?’ Er ging een golf woede door me heen. ‘Als u mijn papers hebt gelezen, dan weet u dat ik Yog-Slochthoth met zestig procent zekerheid kan weglokken bij zwakke plekken in onze bodem.’
‘U zou hem dus ook naar een zwakke plek toe kunnen lokken.’
Ik krabde op mijn hoofd. ‘Uiteraard, maar waarom zou ik dat doen? Dan breekt hij toch door de aardkorst?’
‘Klopt het dat er een zwakke plek pal onder Rottumerplaat ligt?’
‘Ja, maar…’ Langzaam begon ik te vermoeden waar hij op aanstuurde.
‘Geen bewoning in een straal van vijf kilometer. Hoe zwaar zou de lading moeten zijn om Yog-Slochthoth te vernietigen?’
‘U refereert naar het strategische plan van professor Eifelmann?’
Hij knikte.
‘Hij heeft berekend dat een tactisch stralingswapen van een half kiloton het wezen zou vernietigen.’
‘En we kunnen tot zo’n twee kiloton gaan zonder dat de omgeving van Rottumerplaat substantieel geschaad zou worden. Is dat plan realistisch?’
‘Waarschijnlijk… als laatste optie… als het wezen daadwerkelijk door de aardkorst breekt. Waarom vraagt u mij dit?’
‘Vindt u dat Eurafrika over wapens moet kunnen beschikken die vetusentiteiten kunnen vernietigen?’
‘Ja, natuurlijk!’
‘Vindt u dat het grote publiek op de hoogte zou moeten zijn van het bestaan van deze entiteiten?’
Hij stelde allemaal vragen die ik niet verwachtte. ‘Moeilijk te beantwoorden. De overwegende consensus is dat dat een massapaniek zou kunnen opleveren die kan leiden tot vele gewonden en zelfs ineenstorting van het economische en politieke systeem. Maar alle pogingen om het publiek in te lichten door mensen die het geheimhoudingspact hebben geschonden, zijn tot nu toe opgevat als complottheorieën.’
‘Omdat wij als overheid hun bestaan altijd hebben ontkend. Maar wij hebben een kip-en-ei-probleem. Het publiek snapt de urgentie niet: dat wij een machtige vijand hebben waartegen we weerloos zijn.’
‘U overweegt het publiek in te lichten?’
Hij legde zijn sigaar in zijn asbak en stond op. ‘Mag ik u bedanken?’ Hij stak zijn hand uit. ‘Uw inzichten zijn zeer waardevol.’
Ik stond op en gaf hem een hand.
‘Ik denk dat ik u niet hoef te vertellen dat de keynote die u dadelijk gaat houden de belangrijkste in uw carrière is, de belangrijkste van uw leven. Misschien zelfs in de levens van alle Eurafrikanen.’
Alsof ik al niet zenuwachtig genoeg was.
Gelukkig ging het zoals altijd. Van het ene moment op het andere, exact toen ik op het podium, met een paar honderd maskers op mij gericht, mijn e-rol uit mijn zak trok en begon te praten. Praten over mijn vakgebied, mijn “speelgoedje” zoals Bart dat noemde. Op podiums, in collegezalen, alle ogen op je gericht, het centrum van de aandacht… pratend over dat deel van mijn vakgebied waarvan ik meer verstand had dan wie ook… Uitgerekend dat was altijd de plek waar alle zenuwen, twijfels en verlegenheid van me af vielen.
Mijn woorden vloeiden alsof ik operazanger was. Met bewegingen als een balletdanser. De maskers hingen aan mijn lippen, waren verwonderd en geschokt als ik het wilde, hoopvol en inzichtelijk als ik het wilde, geamuseerd en verdrietig als ik het wilde. Het maakte ook niet uit dat dit een ander publiek was dan normaal: niet alleen wetenschappers, maar ook ambtenaren, politici en meer van dat soort volk.
Als je je vakgebied door en door begrijpt, kun je het ook uitleggen zodat iedereen het begrijpt… of in ieder geval denkt te begrijpen.
Ik beantwoordde na afloop nog een half uur lang hun vragen met dezelfde verve, oogstte hun daverend applaus… en begaf me onder hen… meteen weer een bonk zenuwen, schuifelend tussen de tafeltjes, stamelend vragen beantwoordend en alleen nog genietend als ik vragen kon stellen bij de voordrachten van de andere cryptowetenschappers.
Zoals altijd wanneer ik van een congres of conferentie terugvloog, had ik een intellectueel high. Allemaal nieuwe informatie, inzichten en mogelijkheden schoten door mijn hoofd en probeerden een plaats te vinden in de structuren van mijn kennis. Het is vergelijkbaar met winnen met voetballen als kind. Of als ik een nieuw trucje op de zweefstep beheerste… nee, eerder: als ik van iemand een nieuw trucje leerde en fanatiek aan het werk ging om het te leren beheersen. Langzaam begin je het door te krijgen, maar je dondert op je knie, je staat weer op, het lukt bijna en dan weer helemaal niet. Je probeert het tien, twintig, honderd keer… en dan die ene keer dat het lukt… die ene keer dat je de nieuwe verbanden doorziet, hoe het je denkbeelden verandert… De informatie die ik deze keer had gekregen… het duurde een hele tijd voordat ik die verwerkt had.
Maar mijn intellectuele high ging vergezeld van angst, vooral door de voordracht van professor Eifelmann. Laacher-Nata, de vetusentiteit onder de Eifel, was actiever geworden, de bevingen intenser en frequenter. Het wezen, dat veel sterker was dan “mijn” Yog-Slochthoth, stond op het punt om uit te breken. Volgens Eifelmanns schattingen zou de initiële uitbraak al tienduizenden mensenlevens kosten. En dat was het gunstigste geval: als wij het meteen bij doorbaak door de aardkorst konden vernietigen.
Maar dat konden we niet. Was dat de reden dat de president van Eurafrika me al die vragen had gesteld?
Zou mijn methode geschikt zijn om Laacher-Nata naar een plek te lokken waar hij minder schade zou berokkenen? Zou Eurafrika op tijd over magnoplasmakanonnen of desnoods tactische kernwapens beschikken?
Ik checkte in de literatuur, voor zover aanwezig in mijn e-rol, waar de fissuren zaten onder de Eifel. Ik maakte een notitie dat ik, zodra ik thuis was, via de schaduwmail een bericht naar professor Eifelmann moest sturen om samen te experimenteren of het niet toch mogelijk was om Laacher-Nata bij fissuren weg te lokken.
Ik had gemengde gevoelens. Angst voor als Laacher-Nata zou uitbreken. Hoop dat de politiek eindelijk de omvang van het gevaar begreep. En het intellectuele orgasme van nieuwe kennis.
Kennis is macht volgens een oud gezegde. Ik voelde beide groeien. Dat was het verschil tussen ons, de mensheid, en vetusentiteiten. Zij waren machtiger dan wij, maar onze macht groeide. En bleef dankzij de wetenschap dagelijks groeien. We stonden op het punt om hen te evenaren, misschien zelfs overvleugelen.
Ik dacht terug aan Barts laatste woorden, het berichtje dat hij stuurde vlak voordat hij door de golven verzwolgen werd: ‘Ze bestaan.’
Ik was toen nog een normale seismoloog, een gepromoveerd wetenschapper met al een behoorlijke publicatielijst. Maar na dat berichtje kon ik de charade niet meer overeind houden. Mijn twijfels, twijfels die iedereen in mijn vakgebied weleens had geuit, meestal na een glaasje te veel en meestal je op het hart drukkend dat je het niet verder mocht vertellen. Want als bekend werd dat zij erover nadachten, zou het hun reputatie vernielen.
Mijn reputatie was onbelangrijk geworden: de waarheid weten was het enige wat telde.
Dus las ik alle zin en onzin die ik over vetusentiteiten kon vinden: feitjes en halve waarheden, doorspekt met waanzin en complottheorieën. Op de openbare netwerken en bibliotheken kwam ik regelmatig verwijzingen tegen naar clandestiene netten en geheime documenten. En op een dag legde ik de verbinding met het schaduwweb en vond het: oude geschriften, pagina’s uit grimoires en de Necronomicon. Maar er waren ook wetenschappelijke handboeken, onderzoeken en artikelen door professoren met onbekende – en vaak merkwaardige – namen die niet in de geleerdenzoekmachines terug te vinden waren: cryptoseismologen, cryptohistorici, cryptobiologen…
Op een dag kreeg ik voor het eerst een berichtje via de schaduwmail. Ik weet nog hoe ik achter mijn bureau zat en plotseling het belsignaal en het rode lampje verschenen. Ik sprong op alsof een ijzeren vuist me bij de strot greep.
Ik was betrapt.
De mail was van professor Eifelmann, wiens naam ik al diverse keren op het schaduwweb was tegengekomen. Hij verzocht me vriendelijk doch dringend hem te ontmoeten in een motel bij Duisburg. Een behoorlijk prijzig motel: het had zelfs nog menselijke bediening.
‘Wilt u bestellen, meneer?’ De serveerster vroeg het me al voor de tweede keer.
‘Nee, dank u. Ik wacht op iemand. Brengt u mij nog maar een jus.’
Vlak daarna kwam hij het restaurant binnen: professor Hoffmann.
Ik dook weg achter de menukaart.
Lachend banjerde hij recht op mij af.
De moed zonk me in de schoenen: hij mocht niet zien dat ik een clandestiene afspraak had met een cryptowetenschapper.
‘Hallo, Haijo,’ zei hij in het Duits. ‘Hoe kom jij hier verzeild?’
‘Erich!’ Ik stond op en gaf hem een hand. ‘Ik had een afspraak maar ik denk dat ze niet meer komen.’
‘Ach. Nou, dat treft. Ik heb honger. Zullen we bestellen?’
Nee! ‘Ja, uh… ik denk dat ik beter mijn bed op kan zoeken.’ Ik wees omhoog. ‘Het was een lange dag.’
‘Heb je al gegeten dan?’
‘Nee,’ flapte ik eruit en beet op mijn lip. Liegen en geheimen bewaren zijn moeilijk aan te leren vaardigheden als je hele leven maar één doel kende: waarheidsvinding. ‘Dat niet, maar ik heb niet veel honger.’
‘Ik wel. Kom, blijf hier. Dan kunnen we praten over je nieuwste onderzoeken. Ik ben nieuwsgierig wat je allemaal hebt ontdekt.’
‘Nou, de seismische activiteit in het voormalige Groningse aardgasveld is met veertig procent afgenomen sinds de politici zijn gestopt met dat onzinnige CO2 erin pompen.’
‘Dat onderzoek bedoelde ik niet.’ Hij wenkte de serveerster. ‘Ik bedoelde: op het schaduwweb.’
Het was alsof ik met een voorhamer in mijn gezicht werd geslagen. ‘Wat?’
Hij lachte. ‘Misschien moet ik me voorstellen.’ Hij stak zijn hand nog eens uit. ‘Mijn naam, of beter gezegd schuilnaam, is professor Eifelmann.’
Zo werd ik ingewijd in het netwerk van cryptowetenschappers en ging verder als cryptoseismoloog. Hij vertelde dat hij al vijf jaar ingewijd was en leerde me hoe ik anoniem kon blijven bij het verkennen van het schaduwweb. De schaduwbrowser gebruiken was onvoldoende: alleen met de juiste instellingen was je echt anoniem. En die instellingen kreeg je alleen als de gemeenschap oordeelde dat je een aanwinst was. Wetenschappers die hun mond niet konden houden, werden aan de autoriteiten verraden of zwartgemaakt als complottheoretici.
Ruim een jaar na de conferentie in het Eurafrikaparlement kwam er weer een bericht met hoogste urgentie binnen in mijn schaduwmail. Van professor Eifelmann, van wie ik in al die maanden niets had gehoord.
Hij schreef: Ik haal je om 13.15 uur met een vrachtdrone vanaf je campus af. Zorg dat je klaarstaat met alle apparatuur die je nodig hebt voor cryptoallectatie van vetusentiteiten.
‘Is hem dat?’ Morena wees omhoog.
Ik keek in de aangewezen richting en zag in de schijnbaar kriskras door elkaar lopende verkeersstromen van drones een smerig bruingroene vrachtdrone naderen. ‘Dat is een militaire vrachtdrone. Die is niet voor ons.’
De drone bleef naderen en zette aan voor de landing.
‘Hij lijkt toch hiernaartoe te komen,’ zei ze.
Ik probeerde mijn verbazing niet te laten merken. ‘Dan zal professor Eifelmann een militaire vrachtdrone hebben geregeld.’
Hij landde precies voor onze voeten op de parkeerplaats. De koepel was nauwelijks open, of Erich sprong er al uit, een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Haijo, altes Haus.’ Hij stak zijn hand naar me uit. ‘Bist du bereit?’
Er zaten nog twee tot de tanden toe bewapende militairen in de cabine.
‘Ik was er al klaar voor bij mijn geboorte.’ Lachend schudde ik zijn stevige hand.
Hij wees naar Morena. ‘Ingewijd?’
‘Morena weet overal van.’ Vlak na de conferentie in Parijs had ik haar ingewijd.
Erich schudde ook haar hand. ‘Oké, gauw inladen. We moeten voortmaken.’
De twee militairen kwamen op ons af. Hun baarden waren slechts donsplukjes op kin en wangen. Ze leken nog niet oud genoeg voor volwassen holofilms, laat staan voor hun wapens. ‘Is dat alles?’ zei de ene met flaporen en wees naar de twee kasten op wieltjes waar onze meet- en regelapparatuur inzat.
‘En dit.’ Ik wees naar de aluminium koffer die Morena optilde. ‘Daarin zit de actuator.’
‘Komt in orde,’ zei Flapoor. Ze namen de koffer over en rolden de twee kasten naar de vrachtdrone.
‘Zullen we instappen?’ vroeg Erich.
‘Kom.’ Ik keek naar Morena.
‘Sorry.’ Erich maakte een stopgebaar. ‘Ik heb orders alleen jou mee te nemen.’
‘Maar er zijn twee man nodig om de apparatuur te bedienen.’ Het woordje ‘orders’ galmde na in mijn achterhoofd.
‘Kan ik toch doen?’ zei Erich.
‘Weet jij hoe je een cryptoallectatische excitator moet bedienen?’
‘Ooowww.’ Erich vertrok zijn gezicht alsof hij pijn had.
‘Alles is ingeladen, professor,’ riep Flapoor.
De glimlach was terug op Erichs gezicht. ‘Dan zit er niks anders op: je bent van de partij, meisje.’
Er was ruim plaats voor zes in de cabine. Toch zaten we voor mijn gevoel opeengepakt als sardientjes. De militairen keuvelden vrolijk met elkaar, lachten, praatten over het wereldkampioenschap roboworstelen en deelden een vape die stonk naar aardbei.
‘Ook een trekje?’ vroeg Flapoor aan Morena.
‘Nee, dank je.’ Ze lachte ongemakkelijk, sloeg haar benen over elkaar en keek naar buiten. Tot mijn verbazing vloog de drone in noordelijke richting.
‘Misschien vind je de mijne lekkerder.’ De andere militair greep in zijn binnenzak. ‘Daar zit passievrucht in.’
Ze proestten het uit.
Morena keek hen grijnzend aan. ‘Ik kijk liever toe hoe jullie aan elkaars fluitjes zuigen.’
Even was het doodstil in de cabine. Ik was trots op Morena en probeerde mijn lachen in te houden.
De twee keken haar verbluft aan… en begonnen te bulderen van het lachen. We lachten allemaal mee.
Erich wreef in zijn handen. ‘Verheug je je erop?’
‘Het is fijn om eindelijk met jou samen te kunnen werken,’ zei ik. ‘Wat voor experiment gaan we precies doen?’
‘Experiment?’ Zijn lach galmde door de cabine. ‘Niks experiment.’ Hij sloeg me op mijn schouder. ‘Dit is het echte werk.’
Ik keek Morena aan. ‘Nou, ik vind anders dat wij hier in Groningen ook altijd echt werk hebben geleverd.’
Hij keek me verbaasd aan. ‘Maar, Haijo, zo bedoelde ik het toch niet? Ik bedoel: dit is waar we al die jaren naartoe hebben gewerkt. Heeft de president je niet ingelicht?’
Mijn mond viel open. ‘President?’
Onder ons gingen weilanden, huizen en wegen over in strand en golven.
Erich zuchtte diep. ‘Ambtenaren.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Enfin, het gaat nu echt gebeuren. De president heeft gelukkig toestemming van de defensiecommissie en de VN, en de Ami’s hebben een paar kleine kernkopjes ter beschikking gesteld. We gaan hem met één kiloton bestoken.’
De rillingen liepen over mijn rug.
Zeewaterstroken in verschillende schakeringen blauw en groen gleden onder ons door. Vanaf een zandplaat stegen meeuwen op.
‘Kernkopjes? Wat is er aan de hand?’
‘Maar de president heeft je toch ingelicht toen we vorig jaar in het Eurafrikaparlement waren?’
‘Ingelicht… waarover?’
‘Over het plan om ons tegen Yog-Slochthoth en de andere vetusentiteiten te verdedigen?’
‘Yog-Slochthoth… is hij doorgebroken?’ Ik keek Morena aan.
Zij zette grote ogen op en schudde het hoofd. ‘Voor we vertrokken, was hij nog bij het…’
‘Boschwadkruispunt,’ vulde Erich aan en wees naar de golven onder ons. ‘Voor het eerst sinds drie jaar. Als hij hier de juiste aftwijging neemt, dan…’ Hij wees naar voren.
Door de voorruit zag ik vlak boven de golven een vaalgeel hoefijzer met een groene vlek in het midden opdoemen. ‘Rottumerplaat,’ stamelde ik. Vlak ervoor leek een legergroene walvis in het ondiepe water te drijven.
‘Ja.’ Hij maakte een vuist. ‘Het is zover.’
Mijn gedachten raasden over elkaar heen. Ik keek op en neer van het eiland naar Morena. Die keek al even verbijsterd terug.
‘Dat is toch de juiste plek?’ vroeg Erich.
Aan de zuidoostpunt van het eiland rees op het strand een verzameling legergroene tenten, drones en stellages op. Het was inderdaad precies boven de Rottumerplaatruptuur.
‘Je wilt Yog-Slochthoth naar de zwakke plek lokken?’ stamelde ik.
‘Nee, mijn vriend. Die eer, die taak… die verdienste is aan jou.’ Hij slikte een brok weg. ‘Ik heb het plan slechts bedacht. Jij was het die de lokmethode heeft ontwikkeld. En het was jouw voordracht die de doorslag gaf in Parijs.’ Hij gaf me een schouderklop.
De legergroene walvis bleken er twee naast elkaar te zijn, verbonden door een ladder van draagvlakken: een atmosfregat. In het echt was dat ding nog groter en indrukwekkender dan op de beelden die ik van militaire vliegshows kende.
Onze drone zette de landing in bij de tenten. Twee andere legerdrones stegen op van het strand en vlogen naar het atmosfregat.
Terwijl het zand onder ons opstoof, weerklonken er twee luide knallen.
Ik schrok op.
Twee supersonische jachtdrones scheerden over het eiland.
Flapoor peurde in zijn oren en rolde met zijn ogen. ‘Die gamertjes denken dat ze ook meedoen.’
De andere vulde er lachend aan toe: ‘Zitten een beetje thuis op de basis bij mammie op schoot.’ Hij maakte een slappe vuist en bewoog die boven zijn kruis op en neer.
‘Maar Erich…’ begon ik.
‘Kom,’ viel hij mij in de rede terwijl de dronekoepel openging. ‘Keine Müdigkeit vortauschen.’ Hij sprong eruit en ging naar een groepje militairen die onder een luifel stonden.
‘De spullen daar bij de duin neerzetten?’ vroeg een van de militairen.
Ik keek besluiteloos naar Morena en prevelde: ‘Ja, goed.’
Ze sprongen uit de drone.
‘Heb ik dat goed begrepen, prof?’ vroeg ze. ‘Wij gaan Yog-Slochthoth naar boven lokken zodat zij er een atoombom op kunnen gooien?’
Ik wreef in mijn ogen. Dat was blijkbaar de bedoeling. Beelden van mijn broer flitsten door mijn hoofd: hoe hij me uit dat gat omhoogtrok, hoe hij in die golven moet zijn verdronken. Ik knikte.
‘Ik uh…’ begon ze.
Ik keek haar strak aan. ‘Zeg het maar.’
Ze schokschouderde.
‘Je weet toch,’ spoorde ik haar aan, ‘wetenschap groeit op de mest van scepsis.’
‘Gaan we dat werkelijk doen? Is dat ethisch?’
‘Ik weet het niet,’ flapte ik er naar waarheid uit.
‘U moet professor Van Slochteren zijn,’ sprak een zware stem. Een mouw vol rangtekens werd in de drone gestoken.
Zonder erbij na te denken schudde ik de hand. ‘Dat klopt.’
‘Ik ben kolonel Grobbauer.’ Hij… uh: zij had gemillimeterd haar in diverse grijstinten en een erg stoere kaaklijn, maar geen baardgroei. ‘Ik heb al veel over u gehoord. U bent de grondmonsterdompteur, nietwaar?’
Zei ze nou: grondmonster? ‘Dompteur…’ Ik keek bedenkelijk omlaag. ‘Ik…’
‘De genie heeft in die duin een put van twintig meter diep gemaakt, geheel volgens de specificaties. Ik hoop dat u daar alles aantreft wat u voor uw werk nodig hebt.’
De twee militairen waren onze spullen er al op een rupsbandplatformpje naartoe aan het brengen.
‘De missie is gepland om te beginnen om veertien uur. U hebt dus nog…’ Haar ogen bewogen heen en weer achter haar stofbril. Daarin zat kennelijk een display. ‘…exact drieëndertig minuten en vijftien seconden. Gaat u dat redden?’
Ik keek naar Morena. Haar mooie, groene ogen staarden leeg terug. Ze zag er ineens heel volwassen uit.
‘Dat zal wel lukken,’ zei ik.
De kolonel draaide zich om en brulde commando’s.
‘Aan het werk dan maar.’ Ik sprong uit de drone, onzeker of ik dit echt ging doen. Daarover kon ik tijdens het installeren van onze apparatuur nog nadenken.
Boven op de duin keek ik omlaag in de perfect ronde put. De twintig meter lange buis die de militairen er verticaal in hadden gezet, had harmonica-achtige ribbels. Op elke ribbel was een buisje gemonteerd. Samen vormden de buisjes een ladder omlaag. Op de bodem stonden de actuator en de controlekast met de cryptoallectatische oscillatoren.
De bodem begon te golven zoals het wateroppervlak voorbij het strand. Er ging een siddering door mijn benen, ze voelden aan als gelei. Ik wankelde en greep Morena bij de schouder.
‘Alles goed, prof?’ Ze keek me bezorgd aan en legde haar hand op mijn rug. Even wilde ik haar vastgrijpen, omhelzen, tegen me aan drukken…
Ik hapte naar lucht. ‘Het was altijd maar theorie,’ stamelde ik. ‘Een plan voor de toekomst. Nooit had ik gedacht dat ik dit nog zou meemaken, laat staan dat ik het zelf zou moeten doen.’
‘Ik ga wel omlaag.’ Ze kneep me in mijn schouder. ‘Ik heb geen hoogtevrees.’ Ze zette haar voet al op de bovenste sport.
‘Wacht.’ Ik greep haar hand.
Ze keek me verbaasd aan.
‘Ik moet iets…’ Ik maakte mijn zin niet af
‘Ja, professor?’
‘…vragen.’
Ze glimlachte. ‘Waarover?’
‘Over wat jij daarnet vroeg. Wat we hier doen… sta je daarachter?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Maar daarnet twijfelde je.’
Ze perste haar lippen opeen. ‘Heb erover nagedacht. Dit is waar we al die jaren naartoe hebben gewerkt. U. En ik ook. Mijn hele studie. Ik wilde iets doen om mensen te beschermen tegen het seismische gevaar. En het cryptoseismische.’
Ik knikte.
Ze staarde in de verte. ‘Als dit lukt… de Nobelprijs misschien. Zelfs als we geen succes hebben: we zijn het eerste team dat dit doet. Hierna kan mijn academische carrière niet meer stuk.’
‘Dus je staat hier honderd procent achter?’
‘Zo’n kans laat je toch niet varen?’ Ze keek me vorsend aan.
Het besluit was gevallen. ‘Oké.’ Ik liet haar hand los.
Ze begon de ladder af te dalen. Even voelde ik weer hoe die oude verroeste trap het onder mij begaf. ‘Wacht!’
Ze keek verbaasd omhoog.
‘Wacht nog even.’ Ik keek rond waar de militairen waren gebleven die onze spullen hierheen hadden gesjouwd. ‘Hé!’ Ik wenkte ze.
Ze kwamen de heuvel op gestormd.
‘Hebben jullie een touw of zo?’
Ze keken me verbaasd aan. ‘Een touw?’
Ik wees in de put. ‘Om haar te zekeren.’
‘O, u bedoelt een lijn met een bajonet,’ zei Flapoor.
Ik knikte.
‘Nou, da’s toch niet nodig?’ zei de andere. ‘Die ladder is volkomen veilig.’
De woede kwam mijn oren uit. Er mocht Morena niks overkomen. En bovendien: had ik nou verdomme niks meer te zeggen over mijn eigen experiment? ‘Jullie halen onmiddellijk een harnas en een lijn voor haar. Jullie blijven hier staan met die lijn in jullie handen zolang het experiment duurt. Voor het geval. Is dat begrepen?’
Het was de eerste keer dat ik Morena niet kon aankijken tijdens een experiment. Het was ook de eerste keer dat ik de trillingen in de grond niet in mijn benen voelde. Het zand was te rul. Uit mijn ooghoek dacht ik vreemde golfpatronen op het zeewater te zien. Misschien beeldde ik me dat maar in. Op de driedimensionale schermen van mijn scannerkast kon ik Yog-Slochthoths bewegingen onder de grond volgen: een kruisje in een driedimensionaal doolhof.
‘Ja, Morena,’ sprak ik in mijn headset. ‘Hij heeft de juiste afslag genomen en gaat op het laatste kruispunt af. Verschuif het hypocentrum van ons signaal langzaam in westelijke richting.’
‘Oké, prof,’ klonk in mijn koptelefoon.
‘Verwachte aankomsttijd?’ vroeg de kolonel die naast mij stond.
‘Als hij bij de volgende kruising inderdaad de westelijke gang volgt, kan hij een minuut of tien later hier zijn.’
‘U kunt geen nauwkeuriger verwachting geven?’
Ik keek haar van opzij geërgerd aan. ‘Elf minuten plus of min twee minuten en twintig seconden na de volgende kruising.’
‘Ik dacht dat u geleerde was.’ Ze keek me aan met een zuinig mondje. ‘Mijn mannen kunnen verwachtingen geven tot op de microseconde precies.’
Ik stond al op het punt om haar op dubbele luidsterkte een college over juistheid, precisie en significante cijfers te geven, maar uit mijn ooghoek zag ik Erich zich verkneukelen. Hij hield een bedarend handje omhoog.
Dus richtte ik mijn blik weer op de schermen. ‘Langzamer, Morena. Langzamer het hypocentrum verschuiven. Hij mag geen argwaan krijgen. Vergeet niet dat hij over intelligentie beschikt.’
‘Oké, prof.’
Op mijn scherm zag ik het kruisje plotseling stilstaan.
‘Stop!’ riep ik uit.
‘Wat?’ zei Morena.
‘Even niets veranderen. Hij staat stil.’ Ik hield de adem in en wachtte tot het kruisje weer in beweging kwam.
‘Statusrapport,’ sprak de kolonel. ‘Wat betekent dit?’
Ik beet op mijn lip en gaf Erich een vertwijfelde blik.
‘Het is vaker voorgekomen bij professor Van Slochterens experimenten dat Yog-Slochthoth stilstaat,’ sprak Erich geruststellend. ‘Misschien rust hij even, misschien twijfelt hij aan de richting, misschien heeft hij geen zin meer. We weten het niet.’
Het kruisje ging plotseling terug. ‘Shit! Hij keert om.’
‘Bent u hem kwijt?’ vroeg de kolonel.
‘Niets bijzonders,’ suste Erich. ‘Gewoon afwachten.’
‘Professor, ik kan niet genoeg benadrukken hoe gevoelig deze operatie ligt,’ zei de kolonel. ‘De Unie heeft hemel en aarde hiervoor bewogen. Als u deze missie laat mislukken, krijgen we niet nog een…’
‘Kop dicht!’ riep ik uit. ‘Ik kan niet horen wat ze zegt.’
‘… naar harmonischeninstelling vijf?’ vroeg Morena.
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Even niets doen.’
Het kruisje bleef zich terugbewegen. Het naderde alweer het vorige kruispunt en bewoog sneller…
Ik wiste het zweet van mijn voorhoofd. ‘Zet alle oscillatoren af.’
‘Af?’ vroeg ze.
‘Af,’ herhaalde ik.
‘Oké.’
Op mijn schermen zag ik ons signaal verdwijnen. Het kruisje bewoog onverstoorbaar verder.
De kolonel zuchtte in mijn oor. ‘U geeft het op?’
Ik hield mijn vlakke hand voor haar gezicht. Ingespannen tuurde ik op het scherm.
‘Luitenant.’ De kolonel liep weg. ‘Laat vier man terugkomen om het kamp weervast voor de nacht te maken.’
Het kruisje was bijna terug bij het vorige kruispunt. De moed zakte me in de schoenen.
‘En leg verbinding met de presi…’
‘Wacht!’ riep Erich uit.
Ik zag het ook: Yog-Slochthoth stond stil.
‘Annuleer laatste order, luitenant.’ Ze stond alweer naast me.
Yog-Slochthoth stond nog steeds stil.
‘Oké,’ fluisterde ik. ‘Stel het hypocentrum in op extreem noordwest.’ Waarom fluisterde ik? Dat Yog-Slochthoth mij kon horen was even waarschijnlijk als dat ik een regenworm kon horen praten.
‘Gedaan,’ antwoordde Morena.
‘Alle oscillatoren aan… nu!’
Mijn schermen begonnen weer te dansen. Het hypocentrum lag linksboven, buiten het bereik van de schermen.
Yog-Slochthoth reageerde niet.
‘Amplitudes opvoeren naar maximum,’ sprak ik.
De trillingen op het scherm werden sterker.
‘Maximum bereikt,’ meldde Morena.
‘Ja!’ riep Erich.
Hij had gelijk: Yog-Slochthoth bewoog. Langzaam zette het kruisje zich in beweging… recht op ons af.
Opgelucht haalde ik adem. Ik schoot in een zenuwachtige lach en keek even opzij.
De kolonel gaf mij een goedkeurend knikje.
Ik volgde hoe Yog-Slochthoth langzaam naar het laatste kruispunt bewoog. Zou hij de juiste aftakking nemen?
Vlak voor het kruispunt stond hij weer stil.
Ik hield de adem in.
‘Verschuif de resonantiepiek langzaam omhoog,’ fluisterde ik.
‘Resonantiepiek langzaam omhoog,’ bevestigde ze.
De kleuren op mijn scherm veranderden.
Het monster bleef daar maar staan.
‘Resonantie bij afrolpunt,’ zei Morena.
‘Daar houden,’ antwoordde ik.
Plotseling schoot het kruisje voorbij het kruispunt: precies de juiste weg in.
‘Luitenant, klaarmaken voor vertrek naar de Albicilla.’ De kolonel wendde zich tot mij. ‘Tien minuten?’
Het voelde ijskoud en gloeiendheet vanbinnen. Nog nooit had ik Yog-Slochthoth zo snel zien bewegen.
Er klonk gerommel. De grond begon te schudden. Ik keek op: zand schoof de duin af.
‘Meteen naar boven!’ riep ik.
‘Maar we moeten nog…’ wierp ze ertegenin.
‘Morena, naar boven. Nu!’
Een golf beukte op het strand achter ons. De grond schudde zo heftig dat ik omviel.
Ik greep me aan de kast vast, net als Erich en de kolonel.
De twee soldaten boven op de duin bij de put vielen op hun knieën.
‘Trek haar omhoog!’ riep ik boven het dreunende gebulder in de grond uit. ‘Vlug!’
Ze krabbelden overeind, trokken en rukten aan de lijn, vielen achterover en bleven trekken.
Ik rende de duin op. ‘Trekken!’
Als een duveltje uit een doosje werd ik omhoog en achterover geworpen. Ik vloog door de lucht, duinzand om me heen.
Oogverblindend licht en verzengende gloed brandden op mijn gezicht.
Op mijn rug smakte ik in het rulle zand. Ik spartelde en reikte om me heen. Waar was ik, wat was er gebeurd?
Een hand sleurde me aan mijn pols omhoog.
Verschrikt staarde ik in het gezicht van de kolonel.
‘Kom!’ brulde ze.
Ik krabbelde overeind, de grond schoof en schudde onder me. ‘Maar Morena…’
‘Verloren!’
‘Nee!’ De pijn voelde alsof mijn hart eruit werd gerukt. Voor de tweede keer in mijn leven. Ik probeerde de duin op te kruipen.
‘We hebben geen tijd.’ Ze sleurde me naar het strand.
We renden op een drone af die centimeters boven het strand hing. In het opstuivende zand zag ik Erich en de luitenant er al in springen.
We renden als dronkaards: de bodem schoof en wankelde. We struikelden en krabbelden op. Zand prikte in mijn ogen.
Op mijn rug voelde ik de verzengende hitte. Het geraas was oorverdovend.
We renden het opstuivende zand in en sprongen in de drone.
Die schoot zo snel omhoog dat het de lucht uit mijn longen perste.
Ik snakte naar adem en knipperde het zand uit mijn ogen. Het koepeldak ging dicht: de drone vloog op de Albicilla af, de dubbele walvis die al metershoog boven de razende golven hing.
De kolonel brulde alweer bevelen: ‘Verzoek toestemming voor Paasei Nummer Een…’
Ik keek achterom.
Waar de duin en onze apparatuur waren geweest, rees een tientallen meters dikke zuil van vuurrood plasma uit de grond op. Hij eindigde in een punt die hoog boven ons uit torende en als een tentakel rondspartelde: Yog-Slochthoth.
Morena… en die twee jonge militairen… daar ergens in die vuurzee… Ik huilde.
Terwijl onze drone de Albicilla binnenvloog, zag ik door mijn tranen heen het strand openscheuren naast de vuurzuil. Vlak voor de hangardeur sloot en onze drone landde, krioelde een tweede plasma-tentakel uit de grond omhoog.
Erich en ik sprongen achter de kolonel en de luitenant de drone uit en renden achter hen aan. Ik drukte mijn tranen weg: dat monster moest dood! Hartstikke dood!
Ik veegde over mijn ogen. Mijn gezicht voelde aan alsof het in brand stond.
Na wat gangen en een lift, kwamen we uit in een halfronde ruimte: de wand voor ons vol levensgrote schermen, langs de wand achter ons zaten militairen achter kleinere schermen.
‘Breng ons naar Aanvalspositie Twee!’ Ze ging op een stoel in het midden van de ruimte naast een paar andere militairen zitten en gespte zich in.
Erich en ik ploften in twee vrije stoelen.
Met een ruk kwam de Albicilla in beweging: mijn maag werd keihard in mijn onderbuik en tegen mijn rug werd gedrukt. Hijgend gespte ik me in.
‘Toestemming voor Paasei Nummer Een gegeven,’ sprak een merkwaardig zakelijk klinkende stem achter ons.
‘Richten op epicentrum van de vijand zodra we in positie zijn,’ zei de kolonel.
Na een wild achtbaanritje waarbij mijn maag soms in mijn tenen, soms in mijn hoofd zat, zagen we Rottumerplaat vanaf het Zuiden en hoog in de lucht. Er was nog slechts een stukje strand zichtbaar van het eiland. Zo te zien was Yog-Slochthoth pas half door het aardoppervlak gebroken. Tot honderden meters in de lucht rezen de vurige tentakels op. Ze krioelden over bijna het hele eiland. Ik haatte ze, ik haatte ze zoals ik nog nooit iets gehaat had.
‘Paasei Een gereed en gericht op doel.’
De kolonel stak haar vuist in de lucht. ‘Vuur!’
Ik kneep in mijn vuisten.
Er ging een schok door het toestel heen.
Op de schermen was het projectiel zichtbaar, een wit condensspoor achter zich aan, op weg naar het midden van het vurige tentakelmonster.
‘Terugtrekken naar Observatiepositie Twee.’
Weer volgde er een wild achtbaanritje. Blijkbaar vlogen we nog hoger en verder weg. Op de schermen trof het projectiel doel.
Een lichtflits. De schermen werden donkerder. Het eiland en het tentakelmonster waren niet meer zichtbaar: donkere, wervelende rookwolken verspreidden zich en rezen op.
Er ging een schok door de Albicilla heen. Een knal…
Terwijl een zuil van rook en stoom oprees, barstte het gejuich los.
Erich greep me bij de arm. ‘We hebben het voor elkaar.’
Ik keek hem wezenloos aan, maar zag alleen maar Morena’s stralend groene ogen.
Hij fronste. ‘Daar moeten we een hospik naar laten kijken.’
‘Wat?’ stamelde ik.
Terwijl de paddenstoelwolk zich op de schermen opbouwde, wees hij naar mijn gezicht. ‘Ziet er niet erg uit, hoor.’
Ik voelde aan mijn gezicht. ‘Auw!’ Mijn voorhoofd, mijn neus, mijn wangen…
‘Blijf er liever vanaf. Kom dan gaan…’
Een stem brulde door het gejuich heen. ‘Kolonel! Anomale beweging.’
Het werd muisstil: iedereen tuurde naar de schermen. Op een ervan leek een rood kronkelend puntje uit de rookwolken te steken. Het puntje werd langer… een tentakel. Er dook een tweede plasma-tentakel op.
‘Vijand verlaat het epicentrum in zuidelijke richting,’ klonk de stem achter ons.
‘Verbinding leggen met de president, hoogste prioriteit,’ brulde de kolonel. ‘Breng ons naar Aanvalspositie Vijf Zuid. Struisvogelei Een prepareren.’
Terwijl de Albicilla weer een misselijkmakend achtbaanritje maakte, gonsde het woord ‘Struisvogelei’ door mijn hoofd. Op het scherm doken steeds meer van Yog-Slochthoths vurige tentakels uit de rookwolken op. Waar ze de Waddenzee raakten, steeg stoom op. Jarenlang had ik geprobeerd me voor te stellen hoe Yog-Slochthoth eruit zou zien. Stapels artikelen had ik gelezen, gebaseerd op bodemscans en bewegingspatronen. Niets had me kunnen voorbereiden op de monsterachtige kluwen plasma-tentakels die als een gigantische, gemuteerde krab op weg was naar de Groningse noordkust.
Toen de Albicilla weer in positie zweefde, keek ik Erich aan. ‘Struisvogelei?’
Hij zag lijkbleek. ‘Honderd…’ Hij slikte. ‘Honderd kiloton.’
‘Maar dan zou een groot deel van…’ stamelde ik.
‘We hebben het verwond!’ riep de stem achter ons. ‘Er ontbreken drie tentakels. Twee anderen bewegen niet meer mee.’
Een onderkoeld gejuich ging door het controlecentrum heen.
‘President Kudeau hier,’ galmde door het controlecentrum. ‘Statusrapport, kolonel.’
‘Vijand is verwond maar niet uitgeschakeld. Hij beweegt zich op de Noordkust toe. Verzoek toestemming voor gebruik struisvogelei.’
‘Nee!’ Ik probeerde op te springen, maar de gordels hielden me terug. ‘President… professor Van Slochteren hier. Een honderd-kilotonner zou een deel van Groningen wegvagen. Dit kan niet. Hoeveel mensenlevens moet dit nog kosten?’
Het was even stil. Op het scherm krioelde het monster steeds verder. De eerste tentakels waren al bijna op de noordstranden.
‘Als we dit wezen en zijn soortgenoten niet uitschakelen, gaat dit veel meer mensenlevens kosten. Ik moet u en uw collega’s bedanken. Wij, alle Eurafrikanen, staan diep in uw schuld: waarom wij afdoende nucleaire bewapening nodig hebben, is nu duidelijk voor de VN. En dat zal het ook voor het electoraat zijn. Het spijt me dat u op het punt staat uw woning te verliezen, maar ik zal er persoonlijk voor zorgen dat u vervangend onderkomen toegewezen krijgt, hier in Marrakesh of op een andere veilige locatie van uw keuze. Kolonel, toestemming voor struisvogelei gegeven.’
De tranen sprongen me weer in de ogen. ‘Erich.’ Ik keek hem wanhopig aan. ‘Dit is waanzin.’
‘Richten op epicentrum van de vijand,’ brulde de kolonel.
‘Struisvogelei Een gericht op doel.’
‘Vuur!’
Er ging een schok door het toestel. Het projectiel verscheen op de schermen.
Erich kneep in mijn hand. ‘We kunnen niet meer terug.’
‘Terugtrekken naar Observatiepositie Vijf Zuid.’
Nog tijdens het achtbaanritje volgde de lichtflits.
Een schokgolf verspreidde zich half cirkelvormig over landerijen, wegen, rivieren en dorpen.
De donkere, wervelende rookwolken die erachteraan rolden leken zich deze keer in slow motion te verspreiden en op te rijzen. Alsof het een goedkope holofilm was, speelgoed… míjn speelgoed.
Ik weet niet hoelang we de oprijzende paddenstoelwolk volgden.
Er heerste een ingehouden spanning in het controlecentrum. De verbinding met de president, die door de explosie was uitgevallen, was alweer hersteld. Hij had drie keer om een statusrapport gevraagd. Al drie keer was het antwoord geweest: ‘Geen beweging gedetecteerd. Maar scanners nog steeds gestoord.’
Erich en ik zaten zwijgend voor ons uit te staren. Mijn gezicht brandde, maar het kon me niet schelen. Hoeveel mensenlevens waren er verloren in Groningen? Mijn buurman… dat oude vrouwtje van tegenover me dat altijd stond te schelden dat ik mijn tuin niet goed onderhield…
‘Vijand gesignaleerd,’ klonk plotseling achter ons. ‘Op vier punt drie kilometer ten zuidoosten van de laatste treffer… bewegend in zuidzuidoostelijke richting.’
Elk woord voelde als een mokerslag.
‘Hij heeft 64 procent schade, maar dat lijkt zijn bewegingsvrijheid niet… nee, wacht…’
Hoop vulde mijn lichaam.
‘Er is een tweede deel. Twee kilometer verder oostelijk. Kleiner. Circa 17 procent.’
‘Dus we hebben maar 19 procent schade aangericht?’ vroeg de kolonel.
‘Bevestigd.’
‘U hebt het gehoord, president?’
‘Wat adviseert u, kolonel?’
‘Verzoek toestemming inzet Sauruseieren.’
Wat? Nog groter?
‘Nee!’ Erich sprong op, liep naar de kolonel en greep haar pols. ‘Gebruik van tien-megatonners is niet volgens mijn plan. Daarbij kunnen de Eifelfissuren openscheuren. Dan kan Laacher-Nata naar boven komen.’
De twee keken elkaar in de ogen. Je kon een speld horen vallen.
Er galmde een diepe zucht door de commandocentrale heen. ‘We moeten dit afmaken, professor,’ sprak de president. ‘Dit is oorlog. Kolonel, toestemming Sauruseieren gegeven.’