Mijn dood kwam als een klap. Letterlijk. Ik raasde over de provinciale weg, waar in de berm een groot reclamebord stond dat ik daar nog niet eerder had gezien. Daarop prijkte een tekst over de gevaren van telefoongebruik achter het stuur. De statistieken hielden mijn aandacht net ietsje te lang vast, waardoor ik me pas realiseerde dat mijn Audi op de verkeerde weghelft was beland toen ik in de koplampen van een tegenligger keek.
Ik gaf een ruk aan het stuur, maar zag direct dat dit geen verschil meer zou maken. Vanaf dat moment leek alles zich vertraagd af te spelen, alsof ik naar een stop-motion animatie keek. De auto’s raakten elkaar. Mijn motorkap kreukelde als een leeg blikje cola dat met gemak wordt samengeknepen, en ik zou zweren dat ik mijn ribben hoorde breken. Mijn auto begon te kantelen, dus ik zette me schrap voor de klap die zou volgen wanneer de deur het asfalt zou raken. Die klap bleef echter uit.
Plots stond ik in een kamer met identiek witte muren, vloer en plafond – het was alsof ik me in een kubus bevond. Met grote ogen keek ik om me heen, en ontmoette de net zo verbaasde blik van een getinte jongen. Ik schatte hem een jaar of vijfentwintig. Op zijn pet prijkte het Nikelogo, een ketting van smakeloos namaakgoud sierde zijn hals en zijn lichtblauwe shirt zat vol vlekken die vast niet van slechts één dag geweest konden zijn. Het was het type jongen dat me meestal een blokje om deed lopen – of toch minimaal mijn handtas wat steviger vast deed grijpen in het voorbijgaan.
‘Waar ben ik?’ vroeg ik.
De jongen keek me wat schaapachtig aan, waarna hij zijn schouders ophaalde. ‘Al sla je me dood.’
‘Jullie zijn in Barzakh,’ klonk het achter me. Ik draaide me om. De man die zojuist had gesproken leunde met zijn armen over elkaar gevouwen tegen een muur. Zijn donkere huid stak sterk af tegen zijn witte pak.
‘Zie het als een tussenzone,’ voegde hij toe.
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik.
De man sloeg zijn handen zo hard tegen elkaar dat ik een gil van schrik niet kon binnenhouden. Het geluid van de klap echode onnatuurlijk lang door de ruimte.
‘Een auto-ongeluk,’ zei hij, terwijl hij ons beurtelings aankeek. ‘Jullie botsten frontaal tegen elkaar.’
Ik slikte kort. Als advocate werkte ik lange dagen, zeker wanneer de strafrechtelijke onderzoeken wat gecompliceerder in elkaar staken. Ik was bijzonder getalenteerd op het gebied van multitasking – zoals iedere zichzelf respecterende vrouw – dus in mijn auto een lippenstiftje bijwerken of een kort berichtje via de telefoon, daar draaide ik mijn hand niet voor om. Dat ik juist verongelukte bij het lezen van een bord dat voor de gevaren van die dingen waarschuwde, was een ironie die een bittere smaak in mijn mond veroorzaakte.
‘Tering,’ mompelde de jongen beteuterd. Hij staarde in het niets, alsof hij de woorden nog moest laten bezinken.
‘Dit kan niet,’ zei ik met trillende stem, meer tegen mezelf dan tegen het tweetal, waarna ik met beiden handen naar mijn hoofd greep. ‘Dit is niet echt. Ik heb vast hersenletsel opgelopen.’
De man snoof diep. ‘Ontkenning… Uiteraard. Dat ongeloof kan ik gemakkelijk bij u wegnemen.’ Hij zette een stap vooruit en nog voordat ik terug kon deinzen legde hij zijn hand op mijn schouder. Ik voelde een warmte, welke door mijn hele lichaam trok, terwijl het ongeluk zich opnieuw voor mijn ogen afspeelde. Vreemd genoeg voelde het daardoor ineens wel echt.
‘Verdomme,’ mompelde ik. De man liet mijn schouder los. Ik keek om me heen en ontmoette de blik van de jongen, die me een wrange glimlach schonk.
‘Dit is echt ziek,’ zei hij. Zijn toon was bemoedigend, maar zijn woorden hadden eerder een tegengesteld effect. Het was immers mijn schuld dat hij hier nu ook was. Ik ontweek zijn blik bewust en richtte me op de man in het wit.
‘Wie bent u?’ vroeg ik.
‘Noem me Quadi,’ zei hij met een gracieuze buiging. ‘Al denk ik niet dat het mijn naam is, waar je om had willen vragen. Het is mijn taak die er voor jullie toe doet.’
Geërgerd klemde ik mijn kaken op elkaar. Serieus, een betweter? Ik had mijn dag al niet – zwak uitgedrukt gezien mijn verdomde dóód – dus ik merkte dat ik nog minder kon hebben dan gewoonlijk. Het leek me echter niet verstandig om tegen deze man uit te vallen, dus met moeite wist ik mijn mondhoeken omhoog te krullen in – naar wat ik hoopte – een vriendelijk ogende glimlach.
‘Wat is uw táák dan?’ vroeg ik, niet in staat de sneer uit mijn toon te filteren.
‘Kort gezegd verleen ik overledenen toegang naar de poort van het paradijs.’ Met een sierlijk handgebaar wees hij vervolgens naar een gigantische, witte deur. Ik knipperde even met mijn ogen: die was er zojuist toch nog niet? De poort was gesloten, en op de gladde structuur viel nergens een klink of slot te ontdekken.
Quadi gaf ons een brede glimlach. ‘Er is echter maar één van jullie die deze poort door zal gaan, om vervolgens de brug naar het paradijs te bewandelen. Jullie zullen zelf met een voorstel moeten komen wie van jullie dat zal moeten zijn.’
Mijn mond werd droog. Inmiddels was ik ZZP-er, maar toen ik nog gewoon op een advocatenkantoor werkte maakten mijn collega’s en ik wel eens cynische grapjes over de hel waarin wij zouden belanden voor het vrijpleiten van de grootste criminelen. Ik geloofde nooit in dergelijke onzin van leven na de dood, maar nu er werd gesproken over het paradijs kreeg ik het toch wel even warm bij de gedachte aan het alternatief.
‘Maar wat als we geen keuze kunnen maken?’ vroeg de jongen plots. Ik meende iets van onmacht in zijn stem te bespeuren. Met vernauwde ogen nam ik hem in me op. Hij wist zichzelf geen houding te geven, dus vouwde hij zijn armen over elkaar om ze vervolgens weer te laten hangen. Ook in zijn blik meende ik onzekerheid te bespeuren, dus wellicht maakte ik nog wel een kans.
‘Jullie besluiten sowieso niets,’ verduidelijkte Quadi. ‘Jullie doen slechts een voorstel. Ik ben degene die de uiteindelijke beslissing zal nemen.’
‘Wat zijn de criteria voor de toegang naar het paradijs?’ vroeg ik.
Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Ik neem aan dat jullie dat zelf wel kunnen inschatten, nietwaar?’
‘Maar…’ begon ik. Quadi hief echter zijn hand en maande me zo tot stilte.
‘En wellicht goed om te weten: jullie kunnen hier slechts de waarheid spreken.’
Ik beet op mijn lip. Dat maakte het wel iets gecompliceerder. Gelukkig was het mijn werk om mijn woorden verstandig te kiezen en om selectief te zijn in mijn informatie – zolang het de cliënt maar ten goede kwam. Om mijn eigen hachje te redden ging ik deze talenten zeker ten volste benutten.
‘Hoe lang hebben we om tot een voorstel te komen?’ vroeg de jongen.
De man haalde slechts zijn schouders op. ‘Tijd is amper relevant. Wat hier weken zijn, zijn luttele seconden op aarde,’ zei hij. ‘Maar goed; ik ga er vanuit dat jullie binnen drie dagen tot een advies kunnen komen. Mochten jullie er dan nog niet uit zijn, dan zal ik zonder jullie advies mijn oordeel vellen. Zijn jullie eerder tot overeenstemming gekomen, klop dan driemaal op een van de muren en ik zal opnieuw voor jullie verschijnen.’
Zijn toon was afsluitend. Ik had enigszins verwacht dat hij in het niets zou oplossen, maar hij slenterde op zijn dode gemak de kamer uit via een deur – waarvan ik vrij zeker was dat die er voorheen nog niet was. Bij het sluiten van de deur verdween deze direct en staarde ik slechts naar de muur.
‘Tering, ik had net mijn leven weer op de rit.’ Jammerend bracht de jongen beide handen naar zijn hoofd. ‘Ik ben vandaag exact twee jaar clean, weet je, en nu ben ik verdomme dood?’ Hij balde zijn handen tot vuisten en bonkte hard tegen zijn slapen.
Ik trok slechts mijn wenkbrauwen op. Hij was voorheen een drugsverslaafde? Mijn blik gleed over zijn armen, waar ik littekens van naalden opmerkte. Heroïne, dus. Dat was de drug waar men het moeilijkst vanaf kon komen, wist ik. Al tijdens mijn stages had ik gezien waartoe heroïnejunks in staat waren. Mijn lippen krulden omhoog; dit was een beklonken zaak.
‘Laten we overleggen,’ stelde ik voor.
De jongen inhaleerde diep, alsof hij zichzelf tot kalmte maande, waarna hij plots zijn hand naar me uitstak.
‘Mohammed,’ zei hij, ‘noem me maar Mo. Dat doet iedereen.’
‘Charlene,’ zei ik, terwijl ik argwanend zijn hand schudde. ‘En zo word ik ook genoemd, want ik heb er een hekel aan als mensen mijn naam afkorten,’ voegde ik er voor de duidelijkheid aan toe.
Hij gaf me een onschuldige glimlach. ‘Dus, maar één plek en twee kandidaten… Zullen we maar lootjes trekken of zo?’
‘Lootjes?’ Een honend lachje ontsnapte mijn lippen. ‘Het lijkt me dat we ons voorstel zullen moeten baseren op onze levens. We moeten afwegen wat voor goede dingen we gedaan hebben en onder ogen moeten zien wat onze minder goede keuzes geweest zijn. Gebaseerd daarop dienen we te kijken wie van ons het meer verdient om naar het paradijs te gaan.’
Mohammed knikte gedwee. ‘Klinkt aannemelijk.’
‘Laat me denken, goede daden,’ begon ik, terwijl ik theatraal met mijn wijsvinger tegen mijn kin tikte, waarop ik deed alsof me plots iets te binnen schoot. ‘Ik schenk jaarlijks grote bedragen aan meerdere goede doelen,’ zei ik gewichtig. Dat ik dat slechts deed vanwege belastingvoordelen liet ik maar even achterwege.
Beteuterd beet hij op zijn lip. ‘Ik doe eigenlijk nooit iets voor goede doelen.’
Er viel een stilte, waarin Mohammed klaarblijkelijk diep nadacht.
‘Je hebt vast wel andere goede dingen gedaan, toch?’ viste ik op mierzoete toon. ‘Iets waar je trots op bent, wellicht?’
‘Niet veel,’ mompelde hij. Mijn lippen krulden direct omhoog.
‘Het enige dat ik met trots kan zeggen,’ vervolgde hij, ‘is dat ik altijd trouw ben gebleven aan mijn idealen. Zelfs in de donkerste periode van mijn leven heb ik nooit gestolen, en ik heb nooit van mijn leven mensen belogen of bedrogen om aan mijn heroïne te kunnen komen.’
Ik sloeg mijn armen over elkaar. ‘Hoe kwam je dan aan geld voor die drugs?’ vroeg ik argwanend.
Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Ik bracht in de nachten veel tijd door op een parkeerterrein – een afwerkplek niet ver van de snelweg, als je begrijpt wat ik bedoel. Mijn vriendin had me toch al lang verlaten, en tja, ik moest iets.’ Zijn stem werd zacht. ‘Vooral in de dure auto’s waren de mannen met centen te vinden. Het waren juist die mannen, die dingen van me verlangden waarvan ik nu nog misselijk word als ik eraan terug denk.’ Een rilling kroop over zijn rug. Hij slikte, waarna hij zijn hoofd zo hevig schudde dat het was alsof hij zijn herinneringen letterlijk van zich af probeerde te gooien.
Ik merkte dat ook mijn mond droog was geworden van zijn woorden.
‘Maar genoeg over mij,’ zei hij abrupt. Zijn ogen gleden naar de ring aan mijn vinger. ‘Ben je getrouwd?’
Ik beet op mijn lip. Mijn gedachten flitsten terug naar de avond dat Martino met zijn koffer in zijn hand bij de voordeur stond en me met tranen in zijn ogen vertelde dat ik niet langer de vrouw was waar hij ooit voor was gevallen. Koud en leeg, noemde hij me, waarna zijn blik de mijne vond. De stilte die volgde werd steeds langer, steeds ondraaglijker. Hoewel de tranen achter mijn ogen brandden, slikte ik deze terug en wenste Martino met een stalen gezicht een goed leven toe. In zijn ogen las ik de teleurstelling, waarna hij zijn hoofd schudde alsof ik zijn test had gefaald. Soms vraag ik me nog wel eens af of hij was gebleven als ik destijds mijn tranen had toegelaten.
‘Ik ben inderdaad getrouwd,’ zei ik. Technisch gezien was dat geen leugen: de scheidingspapieren weigerde ik immers al maanden te tekenen. Te druk, dat was altijd mijn excuus. De weken dat ik slechts zestig uren werkte ervoer ik inmiddels als rustig. Martino had altijd al gezegd dat ik mijn werk als uitvlucht gebruikte, maar nadat hij was vertrokken realiseerde ik me pas dat er wellicht stiekem wel een kern van waarheid in zijn woorden zat – al zou ik dat nooit aan hem bekennen, uiteraard. Ik hield me gewoon liever met mijn werk bezig: andermans sores in plaats van die van mijzelf.
‘Heb je kinderen?’ vroeg Mohammed.
Ik schudde mijn hoofd. Kinderen stonden een carrière slechts in de weg, maar dat deelde ik uiteraard niet met deze jongen.
‘En jij?’ pingpongde ik terug. ‘Woon je alleen?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ja.’ Zijn handen schoten naar zijn mond, waarna hij wat onwennig grijnsde. ‘Tering, ik wilde nee zeggen maar dat valt blijkbaar onder leugens,’ zei hij droogjes.
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, mijn jongere neef woont al een paar maanden bij me. Maar ik noem het liever logeren, omdat ik anders gezeik krijg met mijn huisbaas. Maar ja, het is echt maar tijdelijk, en Yassin is pas vijftien, weet je.’
‘Waarom woont hij dan bij jou?’ Het ontglipte me voordat ik er erg in had. Eigenlijk wilde ik verder helemaal niets meer weten, zeker geen dingen waarvan ik vreesde dat deze in zijn voordeel zouden gaan werken.
‘Ik zag Yassin af en toe op een familiefeestje, maar ik kende hem niet echt goed,’ begon Mohammed. Hij keek omlaag, waardoor de schaduw van zijn pet zijn gezicht verhulde. ‘Totdat ik hem op een zaterdagnacht ineens op het station zag, met die lege blik in zijn ogen. Ik vroeg me al af wat hij bij spoor vier deed, want daar rijden nooit nachttreinen… Het klopte gewoon niet. En toen was daar het geluid van een naderende goederentrein. Ik zag dat Yassin naar de rand van het perron schuifelde. Als ik toen geen sprint had getrokken, en als ik hem toen niet aan zijn capuchon had teruggetrokken…’ Mohammed slikte, zichtbaar te geëmotioneerd om zijn zin af te maken. Hij zuchtte diep, waarna hij zich herpakte.
‘Zijn ouders hadden hem blijkbaar uit huis geschopt, nadat zij hem in bed betrapten met een man,’ vervolgde hij. ‘Zijn ruim twintig jaar oudere vriend, zo bleek. Die vriend van hem dumpte hem dezelfde avond. Ik heb Yassin maar niet verteld dat ik de man in de foto die hij me liet zien herkende. Zijn ex-vriend bleek de man die ik het meest vreesde op de parkeerplaats; de man wiens aanraking mij altijd het meest deed walgen. Ik wist dat ik slechts gebruikt werd – en ik kreeg er ten minste nog geld voor. Maar mijn neefje is nog zo naïef. Hij was verliefd en daardoor zo verblind door de valse beloften die hem in zijn oor werden gefluisterd, waardoor hij zijn eigen grenzen keer op keer voorbij ging…’
Mohammed slikte. ‘Mijn neefje werd door hem met net zoveel gemak aan de kant gegooid als een gebruikt condoom op een afwerkplek. Sindsdien woont Yassin bij mij, ik let een beetje op hem. Goed gaat het nog lang niet, maar ik houd hem in ieder geval van de straat.’
Ik beet op mijn lip. Mohammed hoorde helemaal niet in de hel; die realisatie was exact de reden dat ik liever niet te veel van hem had willen weten.
‘Heftig,’ zei ik slechts.
‘Ik heb de hel al gezien, weet je.’ Zijn stem was niet meer dan een fluistering. ‘Al beleefd, zelfs. Maar ik had dat alles verdomme net achter me gelaten. Het is gewoon niet eerlijk.’ Hij balde zijn vuisten in onmacht.
‘Het leven is soms niet eerlijk,’ zei ik zacht. ‘En de dood blijkbaar ook niet.’
Mohammed slaakte een zucht. ‘Ik was net op weg naar mijn oom, want ik had eindelijk de moed verzameld om met hem te gaan praten. Ik wilde zowel oom als tante zeggen dat Yassin letterlijk kapot gaat van verdriet. Dat hij hen nodig heeft, en dat hij nog steeds gewoon hun zoon is. Ik hoopte dat ik hen zover kon krijgen dat ze hem zouden accepteren zoals hij is, of in ieder geval een eerste stap in die acceptatie konden gaan zetten.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Daarom was ik er met mijn gedachten ook niet helemaal bij. Alles gebeurde zo snel. Het spijt me, Charlene.’
‘Het spijt je?’
Met tranen in zijn ogen keek hij me aan. ‘Ik had beter op het verkeer moeten letten. Het ongeluk… Ik vrees dat ik ons beiden de dood heb ingejaagd.’
Mijn mond viel open. Hij dacht dat het ongeluk zijn schuld was? Een wrang gevoel deed mijn maag kantelen, maar ik drong het terug. Als ik ooit aan dat gevoel had toegegeven, had ik nooit de successen geboekt die mijn carrière naar een hoger niveau tilden. Reed ik geen Audi, had ik geen vrijstaand huis op het platteland met dure geïmporteerde meubels, had ik… Opnieuw schoot Martino’s blik van teleurstelling door mijn gedachten, maar ook dat beeld wist ik terug te dringen. Vastberaden rechtte ik mijn rug.
‘Bedankt voor je excuses,’ zei ik kil, ‘maar daar heb ik helaas niets aan.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Maar jou die plek geven in het paradijs is denk ik wel het minste dat ik kan doen.’
Twijfels kronkelden als maden door mijn hoofd. Zou ik bekennen dat ik degene was die het ongeluk had veroorzaakt? Maar zou ik dan überhaupt nog kans maken om die poort ooit door te mogen? Of verdoemde ik mezelf met die bekentenis dan zeker naar de hel?
Nog voordat ik mijn twijfels de baas was, klopte Mohammed al drie keer op de muur. Quadi verscheen vervolgens zo plots naast me dat ik bijna achterover viel van schrik.
‘Jullie zijn er al uit?’ vroeg de man met opgetrokken wenkbrauwen.
Mohammed knikte. ‘Zij verdient de plek in het paradijs,’ zei hij krachtig.
Quadi’s ogen vernauwden. ‘Want?’
‘Het ongeluk was denk ik mijn schuld.’
‘Was dat ook zo?’ De man in het witte pak keek mij nu aan.
‘Alles ging zo snel,’ mompelde ik slechts. De stilte die volgde gebruikte ik om de vloer uitgebreid te bestuderen. Mijn handen werden klam terwijl ik de ogen van Quadi voelde branden. Wist hij, dat ik wist wat ik wist? Het was een gok – maar ik waagde het erop en hield mijn mond.
‘Goed, dan weet ik genoeg,’ zei Quadi. ‘Het is tijd voor mijn besluit.’
Ik hield mijn adem in terwijl hij zijn ogen over ons beiden liet glijden. Ik wiebelde mijn tenen in mijn pumps, een tic die ik ook had wanneer rechters hun uitspraak deden en ik niet zeker was van mijn zaak. Ditmaal hing er echter meer vanaf dan ooit.
‘Ik volg jullie advies op. Ik zal de poort openen voor Charlene.’
De adem ontsnapte mijn lippen in de vorm van een opgeluchte zucht. Mohammed keek beteuterd naar zijn eigen sneakers, iets dat mijn euforie direct deed vervliegen.
‘Meneer?’ De jongen hupte wat onzeker van de ene voet op de andere. ‘Kan ik op de een of andere manier nog wel een boodschap naar mijn familie zenden, voordat ik naar de djahannam ga – de hel?’
‘Waarom denk je dat je naar de hel gaat?’ vroeg de man.
Mohammed knipperde met zijn ogen. ‘Zij gaat naar het paradijs, toch?’
‘Nee, zij zal de brug naar het paradijs betreden. Of haar daar uiteindelijk het paradijs wacht, zal nog blijken.’
‘Pardon?’ Mijn stem was minimaal een octaaf hoger dan gewoonlijk. ‘Hoe bedoelt u?’
Quadi haalde met gespeelde nonchalance zijn schouders op; in zijn glimlach meende ik een randje cynisme te bespeuren. ‘De vraag was wie van jullie de poort naar het paradijs door zou gaan, niet wie van jullie het paradijs zelf zou betreden.’
‘Wat gebeurt er dan met mij?’ vroeg Mohammed met grote ogen.
‘Jij keert terug naar je leven, beste Mo. Ofwel: jij overleeft het ongeluk. Uiteraard zal je je dit alles niet herinneren.’
Quadi knipte in zijn vingers. Mohammed opende zijn mond, maar nog voordat hij kon spreken verdween de jongen in het niets.
Hoofdschuddend richtte Quadi zich vervolgens tot mij. ‘Je begrijpt uiteraard wel dat Mo sowieso degene was die zou blijven leven, nietwaar? Ik had echt gehoopt dat je de kans zou aangrijpen om eindelijk eens het juiste te doen.’ Afkeurende klakte hij met zijn tong.
Mijn mond was zo droog dat ik amper kon slikken. Ik wilde nog een weerwoord geven, maar zag aan zijn vastberaden blik dat het geen verschil meer zou gaan maken.
‘Wat nu?’ vroeg ik.
Hij gaf me een brede glimlach. ‘Iedereen die sterft mag de brug naar het paradijs bewandelen.’
Argwanend keek ik hem aan. ‘Dat is vast niet zo simpel als jij het nu laat klinken.’
‘Die brug is niet voor iedereen hetzelfde. Ieders brug wordt gevormd door goede daden, maar afgebroken door de slechte.’
De poort opende zich. Ik zag een pad van zwevende, witte stapstenen boven een donkere diepte.
‘Bereik de overkant, en je zal welkom zijn in het paradijs,’ zei Quadi. ‘Zo niet, dan zal je de eeuwigheid doorbrengen in de eindeloze diepte van het niets, zoals vele andere duistere zielen.’ De laatste woorden spuugde hij met zoveel walging uit, dat de moed me direct in mijn schoenen zonk. Quadi verdween in het niets.
Ik probeerde de afstand tussen de stapstenen in te schatten. Mijn maag implodeerde toen ik me realiseerde dat de kansen klein waren dat ik ooit de overkant zou gaan bereiken. Ik sloeg mijn armen om mijn middel, als een omhelzing aan mezelf, en wist met moeite mijn tranen terug te slikken. Het leek me beter om hier te blijven. Misschien zou er hier nog iemand verschijnen, en kon ik dan het juiste doen. Wellicht viel mijn brug zo nog te repareren.
Vanuit mijn ooghoeken merkte ik beweging op. Even voelde ik een sprankje hoop, maar deze vervloog direct: gitzwarte schaduwen dropen als inkt over de muren omlaag, alsof de kamer werd weggevreten door de duisternis. Met grote ogen keek ik om me heen. Druppels brandden gaten in de vloer, waardoor de kamer langzaamaan verdween.
Blijven was geen optie.
Met trillende benen stapte ik op de eerste witte steen, die net groot genoeg was om met twee voeten naast elkaar op te staan. De poort klapte achter me dicht en verdween. Vanuit de duisternis onder me klonk gejammer, gehuil en geschreeuw: zoveel verschillende stemmen door elkaar dat de kreten zich vormden tot een luguber orkest. Ik drukte mijn handen tegen mijn oren, maar kon het geluid niet buitensluiten.
Met vernauwde ogen probeerde ik de afstand tot de volgende steen in te schatten. Ik trok mijn pumps uit. Even twijfelde ik nog, maar vervolgens mikte ik de schoenen in de diepte, waar ze verdwenen alsof ze werden opgeslokt door het duister. Ik had in het paradijs vast niets aan die dure schoenen.
Ik haalde enkele malen diep adem, waarna ik mijn sprong maakte naar de volgende steen. Bij mijn landing helde ik eerst voorover, daarna gevaarlijk ver achterover, waarna ik maaiend met mijn armen gelukkig mijn evenwicht wist te vinden. Een zucht van opluchting ontsnapte mijn lippen.
Het duister om me heen vormde zich plots tot de rechtbank waar ik mijn allereerste grote opdracht had als advocate. Ik zag mezelf zitten, naast mijn cliënt: een brede man die me vanwege de donkere haren op zijn armen en handen al vanaf onze ontmoeting al aan een beer deed denken. Een jonge brunette vertelde in horten en stoten tegen de rechter hoe mijn cliënt haar had verkracht. De cliënt vertrok nog geen spier.
‘Er is gewoonweg niet voldoende bewijs,’ hoorde ik mijn eigen stem door de ruimte galmen. Ik wist donders goed dat mijn cliënt de misdaad had begaan, maar vanwege enkele procedurefoutjes had ik de belangrijkste bewijzen ongeldig kunnen laten verklaren. Dat leidde tot mijn eerste grote overwinning.
De rechtbank vervaagde en ik zag nu mezelf, op de avond na de uitspraak, terwijl ik in mijn destijds nog kleine appartementje met een grote grijns een dure fles champagne opende. Ik keek naast me, en zag hoe de cliënt die ik had vrijgepleit ondertussen in een chique club een pil in het drankje van een opgedirkte blondine liet glijden. Gelijktijdig zag ik op de achtergrond het beeld van een brunette die ineenzakte op een smerige keukenvloer, met op het aanrecht tig leeggedrukte pilstrippen. Haar open ogen waren op de hemel gericht, maar zien deden ze niet langer. Het levenloze lichaam was dat van de vrouw uit de rechtbank, realiseerde ik me. Een zure smaak speelde op in mijn mond toen ik gelijktijdig zag hoe de cliënt zijn nieuwste slachtoffer – de opgedirkte blondine – ruw tegen de grond drukte, terwijl hij met zijn andere hand zijn broeksriem los rukte.
Ik schudde mijn hoofd, en wist de beelden zo te verdrijven. De diepte onder me leek nog donkerder, nog dreigender dan voorheen. Ik probeerde me te concentreren op de volgende steen, en na mijn sprong wist ik weer met moeite mijn evenwicht te bewaren.
Nieuwe beelden verschenen voor me. Ik kneep mijn ogen dicht, maar dat bleek geen zin te hebben: ik zag zelfs met gesloten ogen. Mijn maag draaide om: een drugsdealer die ik had vrijgepleit bewerkte een van de getuigen vakkundig met een mes, terwijl ik mezelf in mijn appartementje bewonderde in mijn gloednieuwe pumps – een traktatie aan mezelf gezien mijn winst in de rechtbank.
Ik wankelde, maar wist mezelf te herpakken en sprong naar de volgende steen. Iedere sprong bleek er een verder in mijn leven. Naarmate mijn carrière succesvoller werd, werden de beelden van de gevolgen walgelijker.
Een zure golf van misselijkheid verliet mijn lippen en spatte op de witte steen onder me uiteen. Ik ademde diep in. De tranen brandden achter mijn ogen. Ik rechtte mijn rug en tuurde naar de overkant, naar het witte licht dat telkens opnieuw verder uit bereik leek te raken. Ik schudde mijn hoofd. Ik was nog niet eens op de helft. Als ik ooit de andere kant al zou bereiken, zou ik überhaupt geen plek in het paradijs verdienen, realiseerde ik me.
Mijn blik werd troebel van de tranen, waardoor het witte licht nog verder weg leek dan voorheen. Ik had zoveel verkeerde keuzes gemaakt. Zoveel verkeerde prioriteiten gesteld. Zelfs na mijn dood verkoos ik mijn eigen hachje boven dat van een onschuldige knul die slechts aan het begin van zijn leven stond. Martino had gelijk gehad: ik was niet langer de vrouw die ik ooit was. Ik was een vreemde geworden, zelfs voor mezelf. Ik had mijn leven toen moeten beteren. Maar nu, nu was het te laat.
Ik zakte door mijn benen. Ik wist, dat de dingen die ik al had gezien een schijntje waren van hetgeen me op de brug nog te wachten zou staan. Mijn keel was hees van het huilen, mijn middenrif deed pijn van het oncontroleerbare gesnik.
Ik stond op en rechtte mijn rug terwijl ik opnieuw naar het witte licht keek. Ik verdiende het paradijs niet. Ik ademde diep in. Vervolgens sloot ik mijn ogen en liet mezelf achterover vallen, de diepte in.
Sindsdien val ik. In de duisternis ben ik alleen met mijn gedachten, herinneringen en spijt. De beelden die ik op de brug naar het paradijs zag, kwellen me als de waanbeelden van een continue nachtmerrie.
Vaak denk ik terug aan Mo. Dat wij tweeën per toeval een ongeluk kregen, geloof ik niet langer. Ook hij was niet perfect, maar wanneer wij voor keuzes stonden, koos hij voor anderen terwijl ik mezelf altijd voorop stelde. Inmiddels heb ik er daarom vrede mee dat hij degene is die zijn leven heeft mogen voortzetten, zelfs nu dat betekent dat ik mijn eigen fouten keer op keer onder ogen moet zien.
Lang hoopte ik nog dat ik te pletter zou vallen, maar ook dat geloof ik niet meer. De val duurt maar voort, en vormt een ergere hel dan ik mezelf ooit had kunnen voorstellen: verstrikt in een eeuwige val, waarin ik geen erger gezelschap had kunnen indenken – voor altijd alleen met mezelf.