De hemel is sterloos in deze eindeloos verre toekomst; de gedoofde zon een cirkel zwarter dan de nacht.
Zoom in op de aarde. Hier is de duisternis minder absoluut: de Vallei licht op met vulkaanvuur en hete bronnen vol stralend plankton. De laatste mensen hebben zich verschanst tegen de monsters van het Nachtland in een stalen piramide van acht mijl hoog. Iedere verdieping is een stad en de half miljard overlevenden hebben een cultuur even bruisend en vitaal als een eeuwig bijgeschonken champagneglas.
‘Maestro,’ sprak Borghesi.
‘Maestro,’ sprak Oppenhauer.
Het was een kunst die beide heren verstonden: een enkel woord met precies genoeg minachting uitspreken. Ze hadden dan ook alle reden om een hekel aan elkaar te hebben. Maestro Oppenhauer III, de derde die de componistennaam droeg, had dit seizoen nog furore gemaakt met Jammerklacht der Nachthonden, vanavond zelfs al in zijn zevende speelweek. Hij was het die werd gefêteerd op deze receptie. Maestro Borghesi VII, die als zevende naamdrager een aanzienlijk notabeler artiestenerfgoed representeerde, moest zich echter nog bewijzen.
Oppenhauer roerde in zijn glaasje absint, de lepel achtervolgd door een walvisje. ‘Ik kijk met grote belangstelling uit naar Een Aria in het Huis der Stilte. Vlot het een beetje?’
‘U zult het volgende week zelf aanschouwen, als u mij de eer doet aanwezig te zijn?’
‘Vanzelfsprekend. En ik prijs u: een mindere componist zou het niet wagen om zo laat in het seizoen nog te openen.’
Borghesi vermaalde een olijf tussen zijn kiezen en zoog de pulp naar binnen. Oppenhauer, die aanmodderaar met zijn haviksneus en militaire tenue, had gelijk dat een mindere operaschrijver het zou afleggen tegen de concurrentie. Maar niet hij. Niet Borghesi VII, Maestro. Een Aria in het Huis der Stilte was het summum van de Renaissance Gothique die op dit moment de rigeur was in de kunstwereld. Het zou Jammerklacht der Nachthonden doen verbleken en nog beter: Oppenhauer ontmaskeren als de dilettant die hij was.
Dat vooruitzicht was haast nog mooier dan het gevoel dat zijn juweeltje eindelijk werd onthuld.
Borghesi voelde een hand op zijn epauletten, vingers over de rand van zijn stijve kraag. Toen – een zoen op de wang, prikkelende haartjes in zijn oor. De Maestro ontspande zich met een glimlach.
‘Mijn Cait,’ zei hij.
Hij draaide zich om naar zijn geliefde Caitlynn, in haar adembenemende japon. Het was Borghesi geen verrassing meer dat haar schokkend rode haar de aandacht van iedere functionerende man in de ruimte trok. Hij kuste haar ten overstaan van Oppenhauer recht op de lippen: ze had op geen beter moment kunnen arriveren.
‘Een bericht van de Observatietoren,’ zei ze. ‘Je veteraan heeft toegezegd.’
Oppenhauer trok een wenkbrauw op. Dat was precies de opening die Borghesi nodig had. Alles leek op het juiste moment te komen nu en hij had het niet eens met Caitlynn in scène gezet.
‘Mijn dank, lief.’ En tegen zijn rivaal: ‘Fulvio Grazioso di Garamond, de onderscheiden Eerste Verkenner van Il Legio, is volgende week mijn eregast bij de première.’
Om te zeggen dat Oppenhauers mond openviel zou tekort doen aan hoe hard dit bij de man binnenkwam. Hij leek direct tien jaar ouder. De Maestro gulpte zijn absint weg, spontane rouwranden rond zijn ogen, en mompelde felicitaties.
‘Hij is begin deze maand nog teruggekomen uit het Nachtland, dus ik bof dat hij kan komen. Het zal vast weinig uitmaken hoor, maar leuk is het wel. Zeker omdat de held van mijn opera Fulvio zelf is en ik hem vertolk.’
Je had troefkaarten en troefkaarten. Fulvio’s aanwezigheid zou het succes van zijn opera bezegelen – wie durfde er kritisch te zijn op een heldensaga waar de levende, ademende held zelf bij aanwezig is? Maar ook zonder trucjes wist Borghesi dat hij een hit had. Hij had, in tegenstelling tot het broddelwerk waarmee Oppenhauer de massa’s bedwelmde, tenslotte een meesterstuk afgeleverd.
De openingsnacht. Maestro Borghesi wreef zich in de handen. Een Aria in het Huis der Stilte was de volmaakte provocatie. Drie vrouwenbonden hadden al geprotesteerd tegen de titel als ‘ronduit smakeloos’ en ‘een walgelijk voorbeeld voor de jeugd’. Lamoraal, de befaamde operacriticus, gewaagde echter van ‘een meesterwerk waarnaar ik reikhalzend uitzie’. Verstandige lieden spraken enkel fluisterend over het Huis der Stilte en liever helemaal niet. Decadenter of gewaagder neo-pervers kon bijna niet.
Borghesi droeg zelf het pantser en de helm van een Nachtlandverkenner. Zijn diskos leek bijna echt, maar was een stuk lichter: je kon het loodzware wapen nu eenmaal niet elegant in de lucht gooien en rondzwaaien. Vonken spatten kon dit exemplaar echter als beste.
Gewoonlijk speelde de componist geen hoofdrol, maar één keer moest de eerste zijn en Borghesi bezat een geheel niet onverdienstelijke bas. De kers op de taart bleef natuurlijk de aanwezigheid van Eerste Verkenner Fulvio Grazioso di Garamond. De veteraan was vijf keer het Nachtland ingetrokken en daarbij niet meer dan een linkerhand kwijtgeraakt. Met zijn hangsnor en grijzende slapen zou hij zo in de opera hebben kunnen meespelen. Naast hem zat Borghesi’s geliefde, dame Caitlynn.
Borghesi hief zijn hand en de lichten doofden. Meteen doemde het Nachtland op in het flakkerende blacklight; akelig blauw en poederwit. Slangen met gloeiende ogen nestelden in de korstmosstruiken.
Borghesi hief zijn diskos en zong:
‘Ik droomde van je bloedkoralen lippen,
dat ik met je walste
in het Huis der Stilte en…’
Het koor hief een melodieus wolvengehuil aan. De buikdanseressen van het Nachthondenensemble waren naakt, met staart en gestileerd roofdiermasker.
Een klein halfuur later ebde het koor weg en maakte Borghesi zich op voor applaus na deze geslaagde openingsakte. Maar uit de dreigende stilte kwam alleen een onderdrukt gegrinnik, dat al snel overging in een schaterlach. Eerste Verkenner Fulvio stond schuddebuikend op, hikte en wees naar de verstijfde Maestro: ‘Waar is die diskos van gemaakt, maat? Piepschuim? Een nachthond zou die scharminkels daar in één hap opslokken en om meer roepen.’ Hij schudde zijn hoofd, ineens eerder bedroefd dan boos. ‘Wat een aanfluiting. Er klopt geen snars van. Slangen hebben echt geen koplampen om je te waarschuwen voordat ze toeslaan.’ Hij zette zijn handen in zijn zij. ‘Het Nachtland is geen kinderfeestje! Dit is een klap in het gezicht voor elke Verkenner die zijn leven opofferde om luie plucheplakkers als jullie te beschermen.’
Hij draaide zich om, beende weg over het middenpad.
Borghesi had ogen als een havik en hij zag de grijns opbloeien op het gezicht van Maestro Oppenhauer, tot het wel een clownsmasker leek. Caitlynns frons tussen haar volmaakte wenkbrauwen kwetste hem echter nog meer.
Lamoraal noemde het libretto in Cultureel Commentaar: ‘Redelijk origineel, maar er is meer nodig dan smakeloze provocatie om een opera onvergetelijk te maken.’
Hij was nog mild in vergelijking met de rest. Borghesi zat ingezakt in zijn kleedkamer.
‘Hoe moet ik dit dan ánders uitleggen dan de doodsteek voor niet alleen mijn carrière, maar de naam Borghesi zelf? Eén komma acht miljoen jaar zouden we nog hebben voor de Citadel valt, maar mijn artiestengeslacht zal het niet meer meemaken!’
Caitlynn wist dondersgoed dat er in buien zoals deze weinig te beginnen viel met haar man. Toch probeerde ze het. Een opbeurend woordje, een schampere lach naar de criticus in de uitzending die de aria niet meer durfde te prijzen na het hoongelach van de veteraan. Het had geen zin, maar ze moest wel. Borghesi wankelde op de rand van een mentale afgrond.
Ze streelde zijn uitdunnende haar. Hij lag als een vaatdoek over de toilettafel, zijn gezicht verborgen voor de felle kleedkamerlampen rond de spiegel.
‘Hak me maar in stukken en voer me aan Oppenhauers Nachthonden.’
‘Het is één stuk, in één seizoen. Laat de Maestro zich zo snel uit het veld slaan?’
Zonder te kijken wees Borghesi naar het scherm, waarop het volume hoger sprong. De recensent in het programma was duidelijk niet op zijn gemak. Opnames van Fulvio’s spottende exit speelden en daarover klonk een aarzelende voice-over:
‘Tja. Ik vond het, nou ja, ik wil zeggen, op persoonlijk conto, best aardig, maar de Eerste Verkenner legde de vinger op de zere plek. Het was niet waarachtig. De mise-en-scène, de choreografie; het was van een bedroevende artificialiteit. Zetten we onze geloofwaardigheid niet op het spel? Moet er achter het spektakel en het bordkarton niet een kern van waarheid zitten? Er bekruipt je toch het gevoel,’ de pratende kop slikte, hij had zich er keurig doorheen gebullshit, ‘dat het allemaal fake is.’
Dat hetzelfde voor Jammerklacht der Nachthonden en letterlijk elke andere opera van dit seizoen gold, maakte geen gloeiende donder uit. Enkel bij Een Aria had een soldaat van Il Legio de aanklacht gemaakt en dus was zijn voorstelling het haasje. J’accuse! Borghesi als bliksemafleider voor de hele kunstvorm – de rest haalt uiteraard opgelucht adem.
‘De veteraan uitnodigen was de grootste vergissing van mijn carrière. Hij heeft me geruïneerd!’
De getormenteerde componist schreeuwde met gesloten mond en sloeg zijn vuisten zo hard op de tafel dat de potjes eyeliner rinkelend opsprongen.
Caitlynn mat de situatie zorgvuldig op: wat kon ze zich nog permitteren zonder zijn woede aan te wakkeren? Een ouderlijk standje was misschien nog het beste. Ze werd de ijzige hertogin die haar moeder was, de kille regentes met het vlammende hoofdhaar.
‘Jij bent Maestro Borghesi VII. Je víndt er maar wat op, want ik tolereer geen miskleun als man.’
Dit is een aanfluiting. Geen enkel detail klopt. Fulvio’s woorden bleven door zijn hoofd spoken – zelfs toen Caitlynn was weggestormd en hij alleen in de kleedkamer zat – en werden bij elke herhaling duidelijker. Als een koor van wraakgodinnen, ging het door hem heen, Erinyen die hem om zijn onwaarachtigheid zouden blijven achtervolgen. En het erge was dat de veteraan gelijk had: Borghesi had meegelift op de roem van de Verkenners, zijn opera kleur willen geven met hun heldhaftig vergoten bloed.
Ik moet zorgen dat ik voortaan wél authentiek ben. Dat is de enige manier om me nog te revancheren.
Hij maakte de gedachte niet helemaal af, nog niet, maar liep naar de muurkast, trok zijn diskos uit de klampen. Elke man hoorde er vanaf zijn zestiende een in huis te hebben en daarmee te trainen. Hoelang geleden was het dat hij het wapen had gehanteerd en holografische gruwels de kop afhakte in de oefenzaal? Tien, vijftien jaar?
Het duurde een volle negen seconden voor zijn diskos opstartte en vonken begon te spatten.
In het Nachtland was ik al driemaal dood geweest. Mijn kop afgerukt door een gigant, een zenuwbloem kauwend op mijn afgebeten arm.
Hij nam de lift naar de oefenzaal twee steden hoger en zwaaide met zijn diskos tot het zweet hem over de rug stroomde en zijn pezen gloeiende draden leken. Wat Fulvio ook gezegd had over plucheplakkers, Borghesi was geen bleke papzak. Elke acteur traint zijn lichaam en beschouwt het als een kostbaar bezit. Toen hij na de sessie zijn diskos vastgreep, startte die al binnen de gebruikelijke drie seconden op en leek venijniger te gonzen dan ooit.
Dit moet genoeg zijn, dacht hij. Genoeg om het Nachtland te betreden. Ik hoef er per slot van rekening geen uren in rond te zwerven. Het enige wat nodig is, is dat ik de mosstruiken met eigen ogen zie, hun geuren opsnuif, naar het jammeren van monsters luister en de titanen zie zwoegen bij hun vurige hoogovens. Tien tellen, hoogstens twintig.
De Centrale Lift stokte op de tiende verdieping vanaf de grond geteld. De etages daaronder waren verlaten en de lift zou daar alleen een Censor of nachtsoldaat afleveren.
Dit waren de Donkere Steden. De Censors hadden hun haardlampen gedoofd om energie te sparen, de bevolking naar hogere domeinen getransporteerd – in essentie waren ze teruggegeven aan het Nachtland. Deze onderste negen verdiepingen schuurden domweg te dicht tegen de buitenwereld aan om veilig te blijven. Fluisteringen nestelden zich hier geregeld in de dromen van de burgers, besmetten hen met het duister tot ze krijsend gek of, erger nog, vijanden van de Citadel werden.
Toen een menigte bezetenen uit de tweede en derde stad de Buitenpoort opende, waren de wachters gedwongen geweest hen in stukken te hakken, tot het zand en de kiezels voor de Luchtmuur rood kleurde. De Censors hadden de volgende dag tot evacuatie bevolen.
De liftdeuren schoven open en Borghesi keek uit over de diepste menselijke stad. Husnamur was kleurig als een Tahinschaal, overdreven vrolijk met zijn zwevende lampions, banieren en glas-in-loodlantaarns. Over de grachten dreven sierlijke gondels waarvan het steven in pauwenveren uitliep en de lucht was vervuld van zwaluwgezang.
Een dam tegen de duisternis en akelige dromen, ging het door hem heen, om de Nachtfluisteringen te overschreeuwen.
Hij had uiteraard geen bevoegdheid om de hoofdlift verder te laten afdalen en nam de rolbaan naar de oostelijke noodtrap. Toen hij die had bereikt, versperde enkel nog een muzikant zijn weg. Ze zat pal voor de uitgang en bespeelde een banjo met glazen snaren.
‘En Orfeus,
hij nam de trap omlaag,
tienduizend treden,
maar zelfs dat
was niet diep genoeg.’ Ze knikte hem toe. ‘Ik ben de wegbewaker en verplicht je een vraag stellen voor ik je door kan laten.’
‘Ja?’
‘De vraag is eenvoudig: weet je zeker dat je wilt sterven?”
‘Sterven? Hoezo sterven?’
‘Wie een dappere verkenner wil worden, meldt zich bij de Censors. Zij geven hem een pantser en helm, een zak met waterpoeder en voedselconcentraten. En natuurlijk een zelfmoordcapsule, zodat de Pneumavoren enkel zijn lijf kunnen verslinden en niet zijn ziel.’ Ze nam hem van top tot teen op. ‘Jij draagt je beste kleren. Waar jij op uit bent, is zelfmoord.’
‘Tja,’ zei Borghesi. ‘Dat zal dan wel zo zijn.’
Hij hief zijn diskos dreigend op en de muzikant stapte opzij.
De wenteltrap draaide zich omlaag in het pauzelicht van zijn diskos. Dáár lag de negende stad, badend in de geur van lichte wanhoop.
Zodra Borghesi’s hiel de eerste trede raakte, sloeg zijn diskos aan. Automatisch, alsof hij reageerde op gevaar. Snel als een knikker door een slingergoot schoot de man omlaag, langs de waaiertreden, en landde met een misselijkmakende bons op marmeren tegels.
Hij had het gehaald.
Hier en daar brandden nog immerlampen met een groene radiumgloed. Als stedeling liep zijn zicht tot diep in het infrarood en langzaam, foton voor foton, tekenden de gebouwen zich af. Dode passiebomen omringden hem met hun akelig bladloze skeletten. Aan de takken hingen de kuisheidsgordels van meisjes die hun maagdelijkheid wilden opgeven. Hun draagsters moesten allang stof en as zijn, samen met al hun kinderen en achterkleinkinderen. De Donkere Steden waren al tweeduizend jaar onbewoond.
Hij sloot zijn ogen en opende zijn geest. Een ijzige vinger streek prompt over zijn ruggengraat en zette alle nekharen recht overeind.
‘Er is geen kou,’ zei een stem lijzig als rottend vlees dat van een bot afdruipt. ‘Niet om de hete bronnen van het Ware Land.’
Hij zag nachthonden over grindbanken sprinten, gracieus en onstuitbaar. Iedere kiezel was een vonkend juweel en de hemel wuifde met groensatijnen gordijnen.
‘Elke nacht is als de première van de schoonst denkbare opera,’ vervolgde de stem in zijn hoofd. ‘Met een toneel zo wijd als de kosmos.’
Meer beelden volgden: stemlozen die over wegen van diamant schreden, de eeuwig open poort van het Huis der Stilte. Elk woord was pijnlijk als schuurpapier over zijn oogbol, ieder detail zo verkeerd dat hij zijn huid wilde wegschrobben met staalwol.
Maar ik moet het onthouden! Mijn opera moet zo authentiek worden dat zelfs Fulvio tevreden zou knikken. Tegelijk begreep hij dat dit niet meer was dan een echo van het Nachtland, een honderdvoudig verzwakte echo. Maar méér kan ik niet aan, dan riskeer ik de waanzin. Dit is genoeg, dit zal ruimschoots voldoen!
De muzikant speelde nog steeds bij de uitgang van Husnamur.
‘Toch nog niet dood?’ zei ze. ‘Tot ziens dan maar.’
In de dagen daarna werkte Borghesi als een bezetene aan zijn nieuwe opera. Alsof hij dit seizoen nog zou openen – wacht, natúúrlijk zou de première dit jaar zijn! Het zou de schandvlek van Een Aria uitwissen en van hem weer een lichtende ster aan het schouwburgfirmament maken.
Hij weefde de noten in de lucht aan elkaar. Elke toon en klank een puntje van licht, elk puntje aaneengesmeed tot een neonstreep, elke streep samengebald tot een driedimensionaal hologram van geluidsgolven – aanraakbaar, vervormbaar. Borghesi was als in een trance wanneer hij componeerde. Zijn ranke vingers gleden over de golven en zodra ze een knooppunt tegenkwamen, waar de muziek stokte (en dat hoorde hij loepzuiver via de synesthesie-interface in zijn headset), masseerde hij die tot een bombastisch of juist verontrustend crescendo.
Het kwam natuurlijk nauwelijks in de buurt van de fluisteringen.
Er blijft altijd een kloof tussen de werkelijkheid en kunst, maar dat is geen ramp, maakte hij zichzelf wijs. Het doel van kunst is het vertellen van een leugen die mensen dichter bij de waarheid brengt.
Zo gegrepen door zijn ervaringen in de duistere stad was hij, dat hij tijdens het componeren zelfs vergat te denken aan Fulvio’s beschamende woorden. Meer dan wat dan ook gaf dát hem het gevoel dat hij op het juiste spoor zat.
Dagen vloeiden over in weken. Op gezette tijden ontwaarde hij tijdens het werk de spiedende ogen van Caitlynn in de deuropening van zijn atelier. Ook dat was een geruststelling: ze was bij hem gebleven. Zonder haar was hij verloren geweest, als mens, als man.
Soms vond hij een gebakje en een zelfgeprint kopje exotische koffie op zijn bureau, als hij weer was weggeslopen naar beneden, naar de smiespelende duisternis, om nieuwe inspiratie op te doen. Zijn rode dame wist precies wat hij nodig had: ongestoord werken, maar wel met haar stille adoratie nabij.
Als ze eens zou weten waar hij het vandaan haalde. Telkens ietsje bleker, iets zweterig en minder zeker van zijn verstand, maar zoveel dichter bij de ultieme klank van het Nachtland.
Er kwam nog meer bij kijken – het hologram werd aangevuld met moodboards voor de enscenering, het eb en vloed van de verhaallijn. Toen het geheel nagenoeg af was, comprimeerde Borghesi het tot een fel lichtknoopje. Klaar om vertoond te worden.
Maar aan wie? Hij riep Caitlynn bij zich in de kamer.
Haar ogen schitterden, haar borst zwoegde. ‘Is het klaar?’
Borghesi ronkte, het beste teken dat hij in zijn hum was. ‘Zo goed als! Maar de vrees is me nu toch om het hart geslagen en ik durf het niet meer in de wereld te brengen zonder verzekering dat het écht klopt.’
‘Twijfel toch niet zo. Jij bent de Maestro! De dingen die ik tot nu heb gehoord en gezien zijn ongeëvenaard, hoe je dát uit de ether hebt geplukt… Zo zie je, lief, dat we soms de ondergang in de ogen moeten kijken om het beste in onszelf naar boven te halen.’
Hij stak zijn vinger op, siste en draaide zich weg. ‘Hoe kan ik daar zeker van zijn? Wat als het weer mis is?’
Caitlynn wist welk duwtje hij nodig had. ‘Tja, wie ken je die het zou weten?’
Borghesi’s lippen verstrakten, zijn neusvleugels verwijdden zich.
‘Je bent absoluut krankzinnig,’ zei hij.
Stilte aan de andere kant van de communicatielijn. Het signaal moest bijna helemaal naar de top van de Citadel flitsen, kilometers hoog, maar daar kon het niet aan liggen. Nee, de persoon die Borghesi in spanning hield vanuit het adelaarshorst van Il legio, de Observatietoren, was Fulvio zelf. De componist kon hem bijna horen ademen door zijn hangsnor, de punten deinend in de wind.
Hij zegt vast ja. Als hij hoort hoe dicht ik bij de authentieke ervaring van het Nachtland ben gekomen.
‘Je denkt dat ik me nog een keer laat aangapen door een stel opgedirkte watten in maillots?’ Fulvio’s stem klonk nog grijzer dan het haar langs zijn slapen, vermoeid was het woord. En geïrriteerd, dat ook.
‘Zeer zeker niet, Eerste Verkenner!’ Borghesi had zijn pitch klaar. ‘Het is geen formele voorstelling. Al wat ik vraag is dat u me de eer doet mijn opera te testen, via een, een blauwdruk, zogezegd. Het gaat me na aan het hart dat het ditmaal ráák is.’
‘Meneer de dirigent…’
Niks zeggen, laat het gaan, hou vooral je klep…
‘De vorige keer dat ik met honingzoete woorden werd verleid om af te dalen naar de burgerlijke rangen op jullie verdieping heeft het me twee dingen opgeleverd. Buikpijn van het lachen, dat is één, en het besef dat ik liever een nacht zonder diskos doorbreng tussen de zielenvreters dan nog een keer in een apenpakkie op het pluche moet zitten.’
‘Sta mij toe u te vertellen waarom het ditmaal wél…’
‘Dat is twee. En dat is tot nooit meer spreeks.’
Een lome zoemtoon: Grazioso di Garamond had opgehangen.
Borghesi stond klaar om het apparaat op de grond te smijten en het met zijn hakken te verpulveren, maar een enkele blik van Caitlynn, die zwijgend had toegekeken, stopte hem.
‘Ik regel dit wel,’ zei zijn vriendin.
Caitlynns oom nam bij de eerste gongslag op.
‘Zeg het eens, mijn favoriete nichtje? De schedel van een gigant als plantenbak? De slagtand van een sabelman? Ik regel het ogenblikkelijk.’
‘Jij zit toch in de Hoge Raad? De wijze mannen die de Verkenners aansturen?’
‘Enkel aansturen tegenwoordig, helaas. Ze vinden mij te stram om tussen de mosstruiken met een diskos te zwaaien. Ik probeerde ze nog te vertellen dat het vandaag de dag onmogelijk is om de jongelui nog enthousiast te maken voor het beroep, maar… ze hebben me desondanks tot Strategos gekroond. Een schande: mijn botten zullen in de Diepe Akkers begraven worden en niet glorieus ergens in een muil in het Nachtland eindigen.’
‘Jammer, oom, heel jammer. Maar misschien kan ik je helpen met in ieder geval de helft van je probleem.’
Ze hoorde de wenkbrauwen van haar oom verschuiven. ‘Ik waardeer je enorm, maar wat kun jij doen dat voor mij als Strategos buiten bereik ligt?’
‘Het volgende. Als het zo lastig is om nieuw Verkenners te rekruteren, moet het beroep weer aantrekkelijk worden gemaakt.’
‘Ze snappen de romantiek er niet van!’
‘Romantisch, precies. Zodat iedere deerne met dromerige ogen opkijkt naar de kerel die vertelt dat hij naar het Nachtland hunkert!’
Haar oom hield de adem even in en fluisterde: ‘Je weet iets!’
‘Mijn man…’
‘Die componist, ja. Nooit gemogen.’
‘Hij heeft een opera zonder weerga geschreven, die het Nachtland weer in ieders oor zal doen rinkelen met lonkende glorie. Het enige wat nog nodig is, is de goedkeuring van iemand met werkelijke ervaring.’
‘Aha, ik weet precies de kandidaat hiervoor! Je kent hem waarschijnlijk niet, maar Eerste Verkenner Fulvio Grazioso di Garamond is de ideale soldaat om deze klus te klaren. Ik stuur hem ogenblikkelijk het bevel om naar je niveau af te dalen. Wanneer schikt het jullie?
Troeven en troeven.
Ze moest toegeven, Borghesi was wonderbaarlijk opgebloeid in de afgelopen weken en had nog nooit zo’n creatieve opleving gehad als nu. Maar Caitlynn merkte ook de rafelranden aan zijn gedrag op, het schichtige, het heimelijke. Uit welke wonderbron tapte deze zevende loot aan de Borghesi-stamboom eigenlijk?
Artiesten en roddel, ze waren als vissen in een oceaan van gesmiespel en zouden wanhopig naar adem happen als dat water ooit opdroogde. Caitlynn zat in de vijver en had natuurlijk de achterklap opgevangen:
Het duister heeft de Maestro aangeraakt.
Hij is besmet.
Waarom doen de Censors niets? Straks gooit hij de poort wijd open en
nodigt hij alle demonen van het Nachtland aan de dis!
Het was onzin natuurlijk, pure afgunst. Haar geliefde was de meest befaamde componist van de Renaissance Gothique. Maar toch… De laatste weken was hij wel erg vaak onbereikbaar. Al zwierf een kunstenaar natuurlijk eindeloos rond op zoek naar inspiratie.
Het duister heeft de Maestro aangeraakt.
Toen ze bij zijn vertrekken aanbelde, schudde de meid haar hoofd.
‘De Maestro vertrok vanochtend vroeg. Een laatste detail, zei hij.’
‘Detail?’
‘Ik weet niet precies wat hij bedoelde.’
Ze voelde een steek van onbehagen. Hij vertelde mij dat de opera rond was. De laatste puntjes op de i gezet. De generale repetitie is over drie dagen en mórgen is de Eerste Verkenner al hier.
‘Zei hij ook waarheen?’
‘Hij heeft een atelier in de tiende stad. Zo dicht bij het duister krijgt hij de meeste inspiratie. Zijn woorden, niet de mijne.’
Caitlynns moeder mocht een hertogin zijn, haar vader was Censor. Nogal wiedes dat dochterlief precies wist hoe een neus werkte. Hoewel die niet strikt verboden waren voor burgers, wilde ze liefst geen lastige vragen van een verkoper. Liever een tripje naar de villa van haar ouders, dus, waar ze de reserveneus uit haar vaders wapenkast pakte.
Het viel haar zwaarder dan ze had gedacht om af te dalen naar de tiende verdieping. Zodra de liftdeuren open schoven en ze de kade betrad, viste ze Borghesi’s favoriete knickerbockers op uit haar tas. Die had hij de afgelopen weken non-stop gedragen tijdens het componeren; perfect dus. Ze drukte de neus in het kruis van de driekwartbroek en kreeg zelfs een tikje medelijden met het apparaat. Toch gloeiden meteen een dozijn lijnen op in het zwevende schermpje, die kriskras door de omgeving vertakten: hij was hier inderdaad meer dan eens geweest. Ze selecteerde de meest recente, die maar drie uur oud was.
Caitlynn floot en een gondel zwenkte uit de verkeersstroom in het kanaal om haar op te pikken.
‘Volg dit spoor,’ zei ze, drie munten rinkelend in haar hand.
‘Uw man gaat vreemd?’ vroeg de gondelier, met een zwervend oog over haar rondingen. ‘Zo droevig, en zo’n verspilling ook.’
‘Ik denk absoluut niet dat hij vreemd gaat. Varen maar.’
Ze rekende bij het eindpunt af en stapte uit. Dame Caitlynn hief de neus hoog en zag dat hij recht naar een deur van dof plexiglas wees, waarop het universele teken voor nooduitgang stond: een trap met een rennende man.
Twee meter verder bespeelde een muzikant haar banjo met verve, maar Caitlynn zag meteen dat het een vals mens was, een zo goed als solide hologram. Censors gebruikten ze als bewakers waar een echt mens zich al snel zou vervelen. De banjo was waarschijnlijk een gecamoufleerd pistool. Een vals mens kon uiteraard geen diskos hanteren.
Ze trok een foto tevoorschijn. ‘Mijn man, ging hij hier binnen?’
‘Zeker, en niet voor de eerste keer.’ De vrouw schudde haar hoofd. ‘Jij bent het dus waarvoor hij op de vlucht was. Ik had me iets akeligers voorgesteld, maar ja, probeer maar eens een mens te begrijpen.’
Caitlynn wist dat het onzin was te reageren en wilde doorlopen, onstuitbaar richting de kriebelende waarheid over haar man. Maar soms voldoet het universum aan de wetten van het toneel. Op dat exacte moment zwaaide de nooddeur open en dáár stond Borghesi, zijn haren verward, een blik van smeulende afschuw in zijn ogen.
Gedachten hebben een geur – mits je talent voor Nachtfluisteren had – en wat Caitlynn opving bij haar man was een afgrijselijke lijkenstank, een onmenselijke walm. In het verleden hadden ze vaak speels aan elkaar gevraagd: ‘Hou je nog wel van mij?’, en hun lacherige antwoord was altijd ‘Met heel mijn hart en ziel!’ geweest. Maar nu stond er een totaal onbekende voor haar, een ding met een onherstelbaar verfrommelde ziel. In minder dan een hartenklop verdampte al haar liefde.
Ze draaide zich om en beende met grote, stijve passen weg.
‘Wacht, Caitlynn!’ riep hij. ‘Alleen zo kon ik er wat op vinden! Ik ben geen miskleun…’
Maar het kon haar niet schelen. Hij was het donker ingewandeld en had met gretige teugen van de duisternis gedronken. Er was geen groter gruwel denkbaar voor een Censorsdochter. Haar pas versnelde tot ze halsoverkop wegsprintte.
Er was niemand meer om Borghesi te stoppen. Hij groef zijn handen diep in de huisraad van zijn atelier en haalde het overhoop. Pats, daar ging een kostbare vaas aan gruzelementen, ruk, de gordijnen van hun rails, zzzongg, de wandschermen stuk, een gong aan duigen, spiegels gebarsten en partituren in duizend stukjes gescheurd.
Te midden van dit alles – Borghesi, besmeurd, bezweet, bloedend uit dertien sneeën en met glasscherven uit zijn hand gestoken.
Zonder haar is het niets meer waard! Ik kán het niet zonder Cait, ik ben waardeloos, ik heb haar verspeeld, ik kan het niet, ik kan het wél, jawel, jazeker! Maar voor ik verder ga, voordat ik weer aan de top kom, ga ik mezelf eerst eens goed een kogel door het hoofd jagen.
De weg naar het voornamelijk decoratieve, maar toch wel degelijk geladen pistool was snel gevonden. Borghesi plukte het van de muur, trok in twee pogingen de antieke haan naar achteren en zette de loop eerst tegen zijn slaap, stak hem toen in zijn mond, maar besloot uiteindelijk toch voor zijn slaap.
‘Hier eindigt de naam Borghesi, in totale beschimping, een flard van wat het huis ooit was; vaarwel, eenzame mislukking.’
Hij haalde de trekker niet over.
Wat een lafaard, wat een minkukel.
Nee, tóch! Toch wel!
Borghesi perste zijn vingers in elkaar, kneep zijn ogen toe. De haan knalde op het vuursteentje, maar in plaats van een kogel af te vuren, hoestte het pistool een gruizige stofwolk tegen zijn gezicht.
Voordat ontgoocheling en opluchting om de ereplek in Borghesi’s hart konden vechten, ging de deurbel. ‘s Mans statige butler kwam binnen en kondigde aan dat er een late gast was verschenen.
De componist, zijn gezicht voor de helft met as gekleurd, keek beduusd naar de deuropening. Daar verscheen iemand die er zo mogelijk nóg ellendiger uit zag.
‘Maestro,’ zei Fulvio.
Zijn hangsnor had alle fut verloren, op de wallen onder zijn ogen werden de eerste bordelen al geopend.
‘Grandiozi di Garibaldi,’ verhaspelde Borghesi.
‘Tijd om je arsenaal te moderniseren.’
De veteraan wees naar het hijgende pistool. Borghesi werd ineens bevangen door een krachtige impuls, een opwelling van energie en motivatie. Hij wierp het oeroude wapen weg, tussen de brokstukken van zijn werkruimte.
‘Fulvio! Je kon niet op een beter moment komen! We beluisteren onmiddellijk mijn opera en dan zullen de tranen je in de ogen springen.’
Er vloeiden inderdaad waterlanders in het atelier, drie uur later.
Wat had Borghesi dan gedacht? Dat hij inééns tot de essentie van het Nachtland was gekomen? Fulvio’s oordeel had hem van die illusie beroofd. Het stuk was beter, absoluut, veel beter. Maar nog altijd een schim van de werkelijke gruwel en afschuw die een Verkenner daarbuiten voelde.
De veteraan was de kwaadste nog niet. ‘Hé, kop op. Ik vermoed dat het onmogelijk is voor een simpele burger om werkelijk te snappen hoe het er daar aan toegaat.’
‘Maar… ik hoorde het gezang van het land. De fluisteringen. Ik ben naar beneden gegaan en heb het allemaal zelf ervaren.’
‘De Duistere Steden in? Dat is… verrassend moedig van je.’
Borghesi zat snikkend in zijn fauteuil, handen over zijn gezicht, en merkte daardoor niet hoe er bij Fulvio een lichtje ging branden. Iets duivels in de glimmer in zijn ogen. Nu was hij het die zoete woorden in het oor van zijn gastheer druppelde.
‘Waarom ga je niet het Nachtland zelf in? Dat is de enige manier om het écht te weten.’
‘Kan… dat?’
‘Met mij erbij wel. Ik breng je erheen. Hoog tijd voor de grote Maestro om inspiratie op te doen.’
Borghesi keek met weke ogen voor zich uit. Er liep snot uit zijn neus. Hij knikte van ja, ja, dit moest gebeuren.
Dit zal alles goedmaken. Ik schrijf een ongeëvenaarde, onnavolgbare opera over het Nachtland, eentje zo subliem dat Caitlynn op slag begrijpt wat ik heb doorgemaakt voor de kunst, en ze zal voor mijn voeten vallen en me smeken haar terug te nemen. Ja.
Het was vreemd om niet naar de nooduitgang over te steken, maar met de Grote Lift regelrecht af te dalen naar de Poort. Achter het pantserraam zag hij de schemerige verdiepingen langs schuiven. Twee keer merkte hij een steelse beweging op: hij hoopte van een mens of een verwilderd huisdier.
Beneden schoof de liftdeur open en walmde de geur van ozon hen tegemoet. Drie immense kanonnen wezen met hun loop naar de Poort. Als de duisterlingen die ooit zouden openbeuken, dan liepen ze recht een plasmastraal in. Theoretisch dan. De kanonnen waren afkomstig uit de tijd dat de zon nog rood in de hemel hing: niemand wist meer hoe ze werkten.
Een Chasse-dhom stapte uit zijn nis – het cybernetische wezen had drie hoofden en klauwen die titanium konden openrijten alsof het nat karton was. Een monster, maar wel een die de ware mensen zelf gebouwd hadden.
‘Kapitein Fulvio,’ zei hij met een stem melodieus als de elfenprinses uit Sasmadorils Minnaar. ‘Het doet mij plezier dat u Achilles’ keuze gemaakt heeft. Een kort en glorieus leven in plaats van onderuit zakken in donzen kussens, nippend aan lavendellikeur.’ Hij tuitte metalen lippen die zich knarsend vervormden. ‘En u heeft een schildknaap meegenomen. Dat is mooi traditioneel. Een ridder hoort niet eenzaam te sterven.’
‘Borghesi hier is een befaamde componist. Opera, in Grijze Bloesem.’
‘U bedoelt dat hij de Borghesi is?’ Er klonk ontzag in de stem van de Chasse-dhom door.
‘Eh, ja, ik…’ stuntelde Borghesi.
De Chasse-dhom stootte een snaterende lach uit. ‘Ik heb nog nooit van je gehoord en opera interesseert mij hoegenaamd niets! Loop maar door. Ik hoop dat jullie een beetje amusant sterven?’ Uit een van zijn ogen schoof een camera. ‘Ik neem het op om aan mijn kameraden te laten zien. Dat wordt lachen.’
De buitenste poort zwaaide open en Borghesi voelde een steek van chagrijn. In epische opera’s als Semiramis’ troon en Duizend kussen en een zilverling hadden er altijd rijen van bewonderende burgers en strenge Censors bij de poort gestaan om de held uitgeleide te doen. Nu moest hij het doen met één sarcastische oorlogsrobot.
Maar hij zette het van zich af. Blik vooruit. Achter de beschermende energiemuur strekte het Nachtland zich uit: het gigantische Huis der Stilte op een rotspiek als een omslaande golf, een immense Wachter.
De kiezels knersten onder zijn hakken toen ze de grindbank overstaken. De energiecirkel lag in een goot en leek eigenlijk nogal pover: de immerlamp boven Borghesi’s werktafel gaf meer licht.
‘Je kunt nog terug,’ zei Fulvio. ‘Het duurt vaak een minuut of drie voor ze ons opmerken.’
‘Hah!’
En dat somde het exact op. Hij had niets meer om naar terug te gaan. Geen Caitlynn meer, geen leven of reputatie. Het was dit of niets.
Hij nam een grote stap, over de goot, en stond in het Nachtland.
De lucht was schokkend koud en hij kon zich voorstellen dat zijn oogbollen zouden bevriezen en er nu ijsnaaldjes neersneeuwden in zijn longen, maar het maakte alle geuren wel ongelooflijk intens: de stank van een borrelende zwavelbron, afgeworpen slangenhuiden en fossiele keverschilden.
De geluiden waren glashelder: een stem van iets onzegbaars rolde over het land, een weeklacht die een miljoen jaar oud was maar nog steeds even urgent. Nachthonden huilden, maar het was geen gehuil – een prachtig, onbeschrijflijk vreemd lied.
Ineens vloeide heel deze wereld samen in zijn hoofd en stolde tot een sublieme opera, de compositie die hij altijd al had willen maken. Alles klikte op zijn plaats. Borghesi opende zijn mond en begon te zingen. Hij voelde de noten uitwaaieren over het kronkelende nachtmerrielandschap en stilte in hun kielzog achterlaten. Heel het Nachtland luisterde, met ingehouden adem, naar zichzelf.