Wacht es effen. Een secondje. Die man daar, ja, die vent. Wie is dat? Wat is z’n naam, zeg je? John Wilmot? De tweede graaf van Rochester? Is dat die man? Is dat de man met wie wij dit moeten doen? Je weet toch wie hij is? Was, veeleer. Nee? Laat ik je even Antonia Fraser citeren: Een dronken schurk, een obscene grappenmaker, een satiricus maar dan geniaal. En ze was dan nog vriendelijk. Hij stierf op de rijpe leeftijd van drieëndertig en sommigen noemden hem (waarschijnlijk niet in z’n gezicht) de Gekke Graaf. Hij was amoreel, het meest vooraanstaande voorbeeld van een losbol, een Rake, en dan blijf ook ik beleefd. Je weet toch wat dat soort volk deed, helemaal terug in de — welke eeuw was dat, de zeventiende? — in de zeventiende eeuw? Ze exploiteerden vrouwen, stalen van hen en verkrachtten hen wanneer het hen goed uitkwam. Ze keken neer op elke andere klasse en daagden iedereen die hen dwarszat uit tot een duel. Het kon hen allemaal geen barst schelen wat voor gevolgen hun daden hadden.
Dus, nee, niet zo’n aardig man, nee.
En toch wil je in zee met die man, om er zelf beter van te worden, om… Wat eigenlijk willen we bereiken? Ah, ik zie hier dat hij in 1680 stierf, na een leven van losbandigheid en misdaad, waarvoor hij nooit gestraft werd. Of zelfs maar aangeklaagd. Een leuke verschijning, dus. En moeten wij met hem in zee? Je bedoelt dat ik met hem in zee moet. Ik sta er dus alleen voor, of niet? Echt waar? Oh, ik krijg hulp! Josephine? Werkelijk? Meen je dat? Josephine?
‘Uwe gratie. Aangenaam u te mogen ontmoeten.’
De man kijkt mij aan en uiteraard herkent hij mij niet. Hij zou mij zelfs niet herkend hebben indien hij me gisteren nog had gezien. Ik ben iemand die snel over het hoofd gezien wordt, en dat wil ik zo houden. Mijn naam is Christopher Priest. Nee, dat is niet mijn echte naam. Dat is de naam die ik hier gebruik. En lijkt het alsof je die naam al eerder hoorde, dan is dat omdat jij bekend bent met de literatuur van de latere twintigste en begin eenentwintigste eeuw, en misschien zelfs enkele boeken hebt gelezen van de échte Christopher Priest. Ik gebruik die naam omdat hij zo Brits klinkt.
Hij verveelt zich. De graaf. Uiteraard verveelt hij zich. Hij is een graaf, hij is een van die gentlemen voor wie het leven slechts zin heeft wanneer het de meest extreme genoegens inhoudt. Maar aan het eind daarvan sterft hij aan de een of andere plaag. Nee, niet de pest, wel syfilis. Eigen schuld. Ik hoop dat het verdomd veel pijn deed. Op dit moment in de tijd is hij achtentwintig. Hij heeft nog zo’n vijf jaren te leven, en die tijd zal hij misbruiken met het bestelen en verkrachten van vrouwen en het bedriegen van mannen.
Ondertussen wil ik hem gebruiken als stroman voor mijn opdracht hier. Hij zal niet eens merken wat er precies aan de hand is. Hij is bepaald wel slim, maar hij weet niets van Intertemporaliteit of van Temporele Mechanica, dingen die ergens zeshonderd jaar in zijn toekomst bedacht zullen worden. Wat hem betreft ben ik een magiër, dus hou ik beter mijn mond dicht omtrent deze zaken, en gebaar alsof ik dom ben en hij mij dus makkelijk kan bestelen.
Binnen een ogenblik zal Josephine de kamer betreden, en hij zal zich meteen tot haar aangetrokken voelen. Wat inhoudt dat hij haar naar zijn kamer wil sleuren, de kleren van het lijf rukken en met zijn reeds onreine lid elk van haar openingen zal penetreren, of ze dat nu wil of niet. Feministen in mijn eigen tijd, gelieve hiervan nota te nemen. Deze mannen zijn smerige beesten, en geslachtsziekten van de meest uiteenlopende variëteiten zullen velen onder hen op jonge leeftijd ten gronde richten, tot er antibiotica op de markt komen. Voor het zover is zal deze adelijke troep en zijn gezelschap syfilitische kinderen op de wereld gezet hebben, en sommige daarvan zullen ergens op een troon terechtkomen, of ze worden generaals, of politici, en ze veroorzaken oorlogen en hongersnoden en veel lijden. Onze geschiedenis is het verhaal van een virus dat blind de mensheid regeert.
Josephine komt de kamer binnen. Ze gaat vergezeld van twee valets, maar dat zijn lokale jongens. In onze plannen tellen die niet mee, temeer omdat ze gauw genoeg dood zullen zijn. Zoals ik verwachtte, valt Rochester meteen voor haar. Uiteraard. We weten dat hij voor haar valt, net zoals we alles over hem weten. Hij viel voor haar in het verleden (ons verleden), hij dat zal hij keer op keer doen, tot we de zaken helemaal goed hebben.
Maar tussen dit moment, en het moment waarop hij haar de kleren van het lijf rukt enzoverder, kunnen er een aantal dingen gebeuren. Moeten gebeuren, of de zaak loopt weer verkeerd, en moeten we opnieuw van voor af aan beginnen, alsof dit slechts een repetitie is. Nou, steeds dezelfde mensen sterven keer op keer, en soms op miserabele wijze. Dat te voorkomen is niet waarvoor ik gerecruteerd ben. De figuranten zijn verwaarloosbaar. Ik ben ook hier omdat ik trouw bevelen volg. Eigenlijk kan het me geen donder schelen wat er met deze slachtoffers gebeurt. Ze bevinden zich allemaal in mijn verleden.
De Waanzinnige Graaf. Hij is de belangrijkste factor, wat deze missie betreft. Hij zal een groot glas cider drinken in Long’s beruchte taverne in Haymarket, een jong meisje opmerken, de landlord wat geld toesteken en haar mee naar boven nemen. Ze is waarschijnlijk twaalf, of dertien, niet ouder, en even waarschijnlijk is ze nog altijd maagd, maar dat maakt hem niets uit. Wel integendeel. Hij is onder de indruk van haar, ze is groot, haar huid is blank en ze heeft lange benen. Hij neemt haar mee naar boven. Ze wil niet, maar niemand zoekt bonje met een graaf of eender wie van zijn klasse. Haar kleren gaan meteen uit en in een oogwenk is ze naakt, net als hij. Het is een raadsel dat ik maar niet kan vatten: dit soort mannen doet er uren over om gekleed te raken, maar als het op verkrachting aankomt zijn die kleren in een oogwenk weer uit.
Hoe dan ook, daar is hij dan, met zijn lid als een paal. Hij dringt bij haar binnen, eerst op de conventionele manier, en dan moet ze haar mond gebruiken, en dan…
Maar we gaan ons niet verliezen in de details. Dit is geen pornografie. Waar het om gaat is dit: ze is hooguit dertien, ze doet zijn infectie op en ze geeft die door aan andere mannen, mannen van uiteenlopende leeftijd, want vanaf nu wordt ze beschouwd als een hoer. Ze zal enkele jaren later sterven, doodgestoken om wat kleingeld. Ik kan niet ingrijpen in haar leven, dat is niet waarvoor ik hier ben.
Josephine komt de kamer binnen. ‘My Lord,’ zegt ze, ‘ik heb een zakenvoorstel voor u.’
Hij is, uiteraard, niet geïnteresseerd in een zakelijk voorstel. Hij is rijk en het koninklijk hof betaalt hem royaal om te zijn wie hij is en om te doen wat hij doet — wat in beide gevallen eigenlijk niets is. Zo werkt het pre-kapitalistische systeem nu eenmaal. Zo werkt het kapitalisme vandaag nog steeds en zo heeft het de voorbije zes of zeven eeuwen gewerkt. Mensen die niks uitspoken, die doen alsof ze machtig zijn, maar die fortuinen stelen van de samenleving die ze verondersteld worden te dienen.
Ik ben niet hier om daaraan iets te verhelpen. Als ik het kon, deed ik dat. Maar in het verleden hadden we alternatieven voor het kapitalisme en die werkten niet. Of ze waren erger dan het kapitalisme. Zoals Engeland in de zeventiende eeuw. Of communistisch China.
En uiteraard is Josephine mooi en jong en energiek en beloftevol. Hij weet niet wie ze is, net zomin als iemand van zijn gevolg dat weet, maar het kan hem niks schelen. Hij is een Rake. Hij heeft geen nood aan nog meer geld. Hij heeft er nood aan die diepe, donkere put van zijn verveling te dempen. En hoe beter dan door vrouwen te verkrachten en te duelleren met mannen.
‘Een wetenschappelijke instelling?’ hijgt hij. Echt waar: hij legt het er te dik op. Kunnen we hem niet kwijtraken? Moeten we ons werkelijk associëren met hem? Is er geen alternatief? ‘Waarom hebben we nog een extra wetenschappelijke instelling nodig? We hebben het… Hoe dat ook heet. Doen hun best niet, of wat?’
‘Ik ben ervan overtuigd dat ze daar hun best doen,’ oppert Josephine. ‘Maar deze nieuwe instelling zal er zich op toeleggen de hemelen te bestuderen. U weet wel, My Lord, de maan en de planeten en de sterren.’
‘Ahw,’ roept hij uit, ‘al die verre dingen waarover we ons niet moeten bekommeren? Waarom zouden mensen, geleerde mensen dan nog, zich daarmee onledig houden? Waarom kunnen we niet aandacht besteden aan… Ik weet het niet. Paarden, bijvoorbeeld. Hoe ervoor zorgen dat paarden sneller kunnen lopen. Of voorspellen welk paard het snelst loopt. Wat mij in het bijzonder betreft, zou ik zeer geïnteresseerd zijn in zulk een ondernemen.’
‘Ongetwijfeld, My Lord,’ zegt Josephine. De dwaas gokt, uiteraard. Hij verliest handenvol geld, uiteraard, maar het kan hem geen donder scheen. Het gaat hem om de spanning. Sommigen van de vrouwen die hij het hof maakt, kosten hem eveneens handenvol geld. Meer dan hij verliest met die paarden. Honderden families kunnen gevoed worden met het geld dat hij elke maand verkwanselt.
‘Wij nemen ons voor onroerend goed langs de oevers van de Thames te verwerven, meneer Priest en ikzelf,’ vervolgt Josephine. ‘Om ons instituut onderdak te bieden. Dit dient discreet te gebeuren, omdat wij er geen baat bij hebben dat deze operatie enige publieke belangstelling trekt.’
‘Ah,’ zegt hij, hoewel hij er geen idee van heeft waarover dit gaat. Operatie. Het woord heeft hier waarschijnlijk een andere betekenis. Ik zal Josephine er op wijzen het niet meer te gebruiken. ‘Het moet allemaal discreet, niet?’
Hij weet alles over discretie. Niet dat het hem interesseert discreet te zijn, omdat niemand hem ooit zal verhinderen te doen wat hij doet. Hij had enkele aanvaringen met de wet, maar die wet is geschreven voor gewone mensen en niet voor hem. In feite schreef hij sommige van die wetten zelf.
En nu willen jullie dat wij deze operatie verder zetten. Ik ben sceptisch, omdat dit nergens toe leidt. Maar goed, Josephine triomfeert in haar opzet. Hij staat ons toe het een of andere weinig belangrijke gebouw te gebruiken, en zal zich dat binnen enkele weken niet eens meer herinneren en dus ook geen huur innen. Maar wij zullen er wel degelijk zorg voor dragen die huur te betalen — want daar gaat het ons om. We willen dat onze operatie sporen nalaat in deze zeventiende eeuw, om te bewijzen dat we bestonden.
Maar niets hiervan vindt nu al plaats. De hele operatie moet echter wel zijn beloop vinden tussen nu tot dezelfde periode volgend jaar, anders is de kans verkeken. Dat is het kader waarbinnen we werken. Dit deel van de TijdStroom. En we weten alles af van die kaders. Ze ontstaan en dan zijn ze weer weg. We nemen De Tijd, we Verplaatsen, we Interageren, en we Doen Dingen. Hoe, op welke manier: vraagt dat aan de specialisten. Zij weten hoe het allemaal werkt. Ik ben een Agent. Een Agent. Ik zorg ter plekke dat de details in elkaar passen. Dat iedereen daar is waar hij of zij moet zijn, liefst op het juiste moment. Dat is alles wat ik doe.
Is het gevaarlijk, dat werk van mij? Die vraag krijg ik vaak genoeg te horen van oudere dames, wanneer ik in bibliotheken lezingen geef. Ja, het is gevaarlijk. Alles is Gevaarlijk eens je je eigen Tijdlijn verlaat. En ik bevind me ver van huis. Ik wil me niet inlaten met een vrouw in deze Tijd, zelfs niet met de vaccinaties die ik krijg, omdat het allemaal geslachtsziekten zijn, hier, en die kunnen pijnlijk zijn ook al ga ik er niet aan dood. Ik let er wel op geen conflicten te creëren die ik met een duel moet oplossen, want dan ben ik meestal de pineut. Ik kan gewoon terug naar huis wanneer ik de eerste symptomen van een ziekte merk, of wanneer ik gewond raak, maar dat zou erg tegenvallen bij mijn jaarlijkse evaluatie.
Josephine heeft haar hand op zijn schouder en ik weet niet of dat acceptabel is. We bestudeerden de gewoontes en de morele problemen van de Tijd waar we naartoe gestuurd worden, maar we weten in dit specifieke geval niets over de hand op de schouder. We doen ons best. Soms vergissen we ons. Onderweg naar de galleien of naar de kerker worden we doorgaans wel gered, maar het is nooit een geweldig idee om de TijdStroom te onderbreken.
Hoe dan ook.
‘Jongedame,’ zegt de graaf, met een blik op de hand, ‘indien u nood hebt aan privacy, kan ik u makkelijk genoeg van dienste zijn.’ De geile hond. Binnen vijf jaar is hij dood en niet snel genoeg wat mij betreft.
De twee mannen die hem vergezellen, glimlachen dezelfde glimlach als hij. Ze zullen Josephine verder onteren nadat hij haar beu is — en dat zal gauw genoeg gebeuren. Sinds vorig jaar is hij wat voorzichtiger geworden wanneer de jongedame niet van adellijke afkomst is, na dat probleem met het hof. Al stoort het hem niet om een jong tienertje in een kroeg op te pikken. Maar Josephine is duidelijk niet een van hen, van het gewone volk, en dus kan hij zijn gang gaan.
En hij doodde nog maar net een man, niet in een duel maar gewoon in de straat, en zelfs zonder de aanwezigheid van zijn persoonlijke lijfwacht durfde niemand tussenbeide te komen.
Ik ben dus voorzichtig wanneer hij in de buurt is. Ik ben hier overigens alleen maar om de zaak in de gaten te houden. Ik moet het installatieproces in beweging zetten, eens we het gebouw in gebruik hebben. Maar ik word ook verondersteld Josephine voor onheil te behoeden, omdat ze het niet bepaald leuk vindt verkracht te worden, zelfs niet door een historisch personage.
Hij heeft anderzijds enkele intrigerende voorstellen in gedachten. ‘We dienen deze zaken privaat te bespreken, jongedame,’ zegt hij. ‘Toevallig heb ik hier een kamer ter beschikking. Zou u zo vriendelijk willen zijn mij te begeleiden?’
Dat wil ze best. Hem begeleiden. Een uur geleden sleurde ik de Mark IV uit haar handen, dus er is geen risico dat ze de graaf anachronistisch overhoop schiet, want dat zou onze zaak serieus verkloten, net als het onze aanwezigheid in dit deel van de TijdStroom grondig zou verstoren. Dan zouden we weer helemaal opnieuw moeten beginnen. Misschien zelfs zonder Josephine.
Blij van haar af te zijn, is mijn idee. Ik zal me wel een nieuwe jongedame vinden die in staat is haar historische rol in te vullen zoals het neergeschreven werd, met die hele verkrachting erbij en zo. Ik ben net als eender wie een overtuigd feminist, maar je kunt niet zomaar wat aanklooien met het verleden omdat je je niet goed voelt in je rol.
Josephine wandelt de salon uit, de graaf achterna.
Ik zit in mijn historisch correcte kledij achter een werktafel, en kijk uit over de Thames. In de kamer, in het midden van de koude en ongerieflijke kamer, staats een AramCord 312, en hij werkt uitstekend dankzij zijn eigen energiebank. Want elektriciteit is hier nog niet uitgevonden, niet voor dagelijks gebruik. De kamer wordt zelfs langzaam wat warmer vanwege de activiteit van de machine. Maar het gebouw is in slechte staat en nergens is er isolatie. We zullen de hele winter van de koude te lijden hebben. Iedereen in Londen zal het koud hebben, voor zover dat een troost is.
1666 is gepasseerd, anders konden we nog uitkijken naar een aardig vreugdevuurtje om ons aan te warmen. We konden 1666 niet voorkomen. Hadden we dat gedaan, dan hadden we er verderop in de TijdStroom een zooitje van gemaakt, en dus lieten we het gebeuren. Maar nu, met de graaf en zo, zijn we in staat enkele kleine wijzigingen aan te brengen. Noem het herstellingen.
Het meisje dat hij gisteravond zou hebben verkracht, was niet in de kroeg waar ze had moeten zijn. Haar kind zal niet geboren worden, nog een psychopaat avant-la-lettre vermeden, net zoals een heleboel andere problemen — want de psychopaat zou zelf een stapel kinderen hebben gehad, en geen daarvan was ook maar een beetje normaal.
We hebben echter niets gedaan aan de belangrijke dingen. Victoria zal nog altijd geboren worden, en Victoriaans Engeland zal de wereld overheersen. Er zullen twee wereldoorlogen volgen, en de ruimte wordt veroverd (of althans dat belachelijk kleine deel ervan).
We moeten wel iets doen aan koning Leopold II, de slachter van de Congo, omdat hij verantwoordelijk zal zijn voor misschien wel vijftien miljoen doden. En daarom komt er geen Afrikaanse Renaissance. We hebben een scenario nodig om dat probleem recht te zetten. Maar dat is mijn afdeling niet.
Ik hou me bezig met de graaf.
Hij wordt op dit eigenste moment behandeld voor de ziekte. Kwik, uiteraard. Een ziekte bestrijden met een gif. Heel erg Romantisch.
Josephine is hier met mij. Ze ging twee keer terug naar onze Tijd, voor overleg en voor therapie. Deze wereld zal nog lang in de waanzin gedompeld blijven, net als de onze. Onze mensen (ginder) houden vol dat alles verholpen kan worden met therapie. Josephine zegt dat ze in orde is. Dat is ze niet. Niemand die de TijdStroom bevaart, is helemaal in orde. De meesten onder ons waren om te beginnen al niet helemaal helder in ‘t hoofd. Je komt niet in dit soort werk terecht wanneer je in het bezit bent van een normaal psychisch patroon.
Ze onderzoeken onze achtergrond. De echt rotte appels gaan er meteen uit. Wij zijn wat er daarna overblijft.
Wel, hier zijn we dan. Wat willen jullie rechtgezet hebben? Kunnen we niet een van die verschrikkelijke monarchen ombrengen? Kunnen we ons niet ontdoen van de rijke parasieten? Ik passeerde onlangs het Wills Coffee House aan Covent Garden, waar de meest eminente vertegenwoordigers van hun soort elke namiddag samenkomen. We kunnen een bom maken, zelfs met wat we hier kunnen vinden, en al die Rakes, die asociale monsters, de hemel inblazen. Of de hel, waar de meesten van hen sowieso naartoe gaan. Waarom dat proces niet wat versnellen? Oh, dat kunnen we niet? Officiële politiek en zo. Uiteraard. Ik begrijp het.
De AramCord berekent de afwijkingen in de TijdStroom. Het is allemaal Temporele Mechanica deze dagen, alsof al die andere wetenschappelijke disciplines zinloos geworden zijn. We exploreren het zonnestelsel en de nabije sterren, maar Doorheen de Tijd Hoppen lijkt zoveel meer interessant voor onze overheid en voor de wetenschappelijke gemeenschap.
Ik stel me daarover vragen. Wat hopen onze opdrachtgevers te bereiken? Het verleden veranderen houdt in dat je het heden verandert. Ze moeten al die dingen in de gaten houden, de dingen waaraan wij knoeien. En vervolgens buigen ze zich over de nodige aanpassingen in hun heden. Waar ik bang voor ben is dit: ik keer terug en herken niet langer meer de plek waar ik arriveer. Dat gebeurt niet, verzekeren ze me. Dat vertelden ze ook de burgers van Beijing in 2080 toen het Octagon-project misliep. En kijk wat er nu van die stad nog over is.
Josephine komt overeind van achter haar console. Ze gaat gekleed in een keurig camo-pak. Heel erg stoer, maar zo kan ze zich niet en public vertonen. ‘Ik wil er even van tussenuit,’ zegt ze. ‘Kom je?’
Waarom niet.
Ze kleedt zich snel om.
We rijden door Piccadilly en laten de koetsier stoppen bij de kerk, halverwege de straat. Later komt hier een bekende boekenwinkel, binnen vijftig jaar of zo, maar nu nog niet. Willen we boeken, dan moeten we die kopen bij uitgevers elders in de stad. Hun slecht gedrukte boeken zijn moeilijk te ontcijferen voor ons. We kunnen echter geen boeken uit onze tijd meebrengen, om besmetting van deze Tijd te voorkomen. Intellectuele besmetting.
De straten zijn smerig vanwege de paardenmest. Een ecologisch meer verantwoorde periode? Verre van. Veel meer afval en vuil en ziekte dan in moderne tijden.
We maken een wandelingetje, vinden een park, zitten op een bank. Het is koud, maar het regent tenminste niet. Binnen zeshonderd jaar zullen de winters in Londen warm zijn. Palmbomen groeien in Richmond langs de oevers van de Thames.
We horen een bekende stem. ‘Ah, juffrouw Josephine!’ Wij Agenten van de Tijd moeten ons behoedzaam gedragen met het oog op die ene bedreiging die zelfs de beste plannen in de war kan sturen: het toeval. En daar is het dan: de infame graaf slentert voorbij, en merkt eerst haar op (uiteraard) en dan pas mijzelf.
Hij is niet alleen. Er is een jongedame bij hem, en ze is duidelijk zwanger. Hij introduceert haar niet, terwijl hij ook mij helemaal negeert. Zijn hele aandacht gaat naar Josephine. Zijn gezicht lijkt scherper geworden, droog en nerveus, oud. Uiteraard. De man met de zeis nadert de deuren van zijn tijdelijke woonst. De graaf zal beroemd worden omdat hij jong sterft, en vervolgens wordt hij bijna helemaal vergeten, tot hij weer tot leven gewekt wordt in de vroege twintigste eeuw. Tot leven gewekt. Dat bedoel ik niet in de letterlijke zin. Maar zijn poëzie wordt wel weer gelezen.
‘Mijn koets arriveert hier zo meteen, en we trekken ons terug naar een warmere plek,’ stelt hij voor aan Josephine. Hij lijkt buiten adem. Trage vergiftiging door kwik. ‘Misschien mogen wij van u iets vernemen over uw avonturen van de voorbije, eh, maanden?’
De zwangere vrouw — meisje, veeleer — gluurt naar mij, en iets in haar blik waarschuwt me. Het is uiteraard te laat daarvoor: de graaf heeft zijn tentakels al helemaal om Josephine gewikkeld, en hij zal haar niet meer laten ontsnappen. Dit is allemaal onverwacht. Maar dat heb je nu eenmaal met het toeval.
‘Uwe Lordship,’ onderbreek ik hem onvervaard (en met een snelle beweging van het hoofd erkent hij mijn aanwezigheid), ‘de dame en ikzelf hebben andere plannen voor de rest van de dag. Wij zijn, uiteraard, zeer wel bereid…’
Het interesseert hem niet wat ik te vertellen heb. ‘U doet maar waar u zin in hebt, waarde heer,’ zegt hij, ‘maar uw plannen met betrekking tot dit hemelse creatuur zijn op ditzelfde moment irrelevant geworden.’ Hij wuift met zijn linkerarm, en alsof er magie mee gemoeid is, verschijnt er plots een hansom. Niet die van hem, maar een van die rijtuigen die je overal kunt huren. Ze sluipen voortdurend rond in Londen, dezer dagen.
Dezer dagen, vanuit mijn standpunt op dat moment.
Josephine is in het geheel niet van plan op zijn grillen in te gaan. ‘Wij zijn erg ingenomen met het aanbod, My Lord,’ zegt ze, ‘maar zoals mijn gezel net zegt…’
‘Uw gezel mag terstond beschikken,’ gromt de graaf. Hij opent de deur van de hansom. Het is niet echt een hansom (verkeerde eeuw, waarschijnlijk). ‘U zult mij vergezellen.’ Hij werpt snel een blik op zijn (voormalige) vrouwelijke gezelschap. ‘Therese zal uw heer uiteraard van dienst zijn.’
Therese kijkt naar mij. Ze heeft mooie, grote en donkere ogen. Ik val voor haar en word verliefd, maar niet bij deze gelegenheid. Ondertussen duwt de graaf Josephine manu militari in de hansom, stapt ook in, en sluit de deur. Hij tikt op het dak en de hansom vertrekt, maar ik hoor net niet welke bestemming hij opgeeft.
Therese en ik blijven achter.
‘Hij is een gevaarlijk man,’ vertelt ze me. Vertel me iets wat ik nog niet weet. ‘Hij zal vrijelijk zijn gang gaan met haar, of haar zelfs vermoorden, in het slechtste geval.’
Ik kan haar vertellen dat het allemaal niet zo ver zal komen, maar ik weet niet hoe Josephine zal reageren indien de graaf opnieuw met zijn tengels aan haar komt. Naar mijn mening heeft ze te snel komaf gemaakt met die therapie. Ik zou haar een jaar gegeven hebben om te herstellen. We hebben echter mensen te kort in de TijdStroom, hoewel dat niet wil zeggen dat medewerkers naar hun job moeten teruggestuurd worden wanneer ze daar niet klaar voor zijn.
‘Ze is er dus niet klaar voor,’ zegt Therese.
Ik kijk haar opnieuw aan. Wie is ze? Welke rol speelt ze hier? Maakt haar aanwezigheid deel uit van het toeval? Waarom krijg ik geen antwoord? Wat gebeurt hier allemaal?
‘Ze zullen naar zijn flat in Highgate gaan,’ zegt ze. ‘Zijn favoriete plek.’
Zijn flat in Highgate. Ik wist niet eens dat hij daar een flat had. Dit is de late zeventiende eeuw. Hebben mensen flats?
‘Wat gaat u doen?’ vraagt Therese. ‘Gaat u hem niet tegenhouden?’
‘Wie ben jij?’ vraag ik.
‘Hij werd verondersteld deze namiddag te sterven, onder het mes van de een of andere bandiet, ergens in een straat achter Covent Garden.’
Ze is een Agent. Zoals ik. Of niet zoals ik, omdat ik had moeten gewaarschuwd worden indien een andere Agent aanwezig is in deze tijd. Ik werd niet gewaarschuwd. Iemand heeft het protocol met de voeten getreden. En nu gaan dingen verkeerd aflopen.
Maar de graaf sterft helemaal niet, deze namiddag. Toch niet in het scenario dat ik ken.
‘Wat is jouw rol?’ vraag ik.
‘Ik werd verondersteld ervoor te zorgen dat hij me naar Covent Garden brengt, hoewel hij oorspronkelijk andere plannen had.’
‘Je bent zwanger.’
‘Dat is wat hij verondersteld wordt te geloven. Hij wordt verondersteld een jong, zwanger meisje te neuken. Ze geloven dat zwangere meisjes geen geslachtsziektes kunnen hebben.’
‘Maar dat is niet…’
‘Nee, maar dat is wat ze geloven. Kijk, hij is een monster. Het kan me geen reet schelen indien hij eindigt met een mes in zijn buik, zelfs al ben ik daarvoor verantwoordelijk.’
‘Moet hij vandaag sterven?’
‘Moet.’
‘Waarom?’
‘Kan ik niet zeggen.’
Dit is waanzin. Maar ik zeg: ‘Verwacht geen hulp van mij. Mij werd niet eens verteld dat je hier was. Wat mij aangaat, heeft dit niks met mij te maken.’
‘Hij zal vannacht nog een vrouw zwanger maken. Dat kind zal, in de toekomst, een koning om het leven brengen, net als de helft van de koninklijke familie. Vervolgens komt er een oorlog met Frankrijk en met de Nederlanden, en Westelijk Europa wordt in een diepe recessie gedrongen. Later zal er geen Napoleon opstaan, maar wel een Russisch Rijk dat de helft van het continent zal veroveren. Er komt dan een Europese oorlog die nergens zijn gelijke heeft.’
‘Iets zoals de Eerste Wereldoorlog?’
‘De wat?’
‘Negentien veertien tot negentien achttien. Eerste Wereldoorlog. Centrale Machten en Duitsland, tegen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De loopgrachten, miljoenen doden, mosterdgas, tanks, vliegtuigen?’
Ze schudt kort het hoofd. ‘Nooit van gehoord. Nee, deze oorlog duurt van achttien zeven tot achttien éénenvijftig. Daarna blijft er van Europa alleen maar een ruïne over. China zal vervolgens het laatste woord hebben, als nieuwe wereldleider.’
‘Wie ben jij?’ Omdat niets van wat ze zegt enige betekenis voor me heeft. De geschiedenis werd nooit verondersteld zo ingrijpend verschillend te zijn, zelfs niet nadat wij ingrepen. Geschiedenis wordt verondersteld niet vatbaar te zijn voor geknoei, toch niet wat de grote lijnen betreft. Je kunt de geschiedenisboeken bekijken, en hooguit vindt je hier en daar een afwijking, misschien in de voetnoten. Maar dat zal dan ook alles zijn.
Maar dit? China?
‘Welke vrouw?’
‘Zij. Veronderstel ik. Josephine.’
‘Ze is niet…’
‘Nee,’ zegt Therese. ‘Dat merkte ik meteen. Ze is een Agent. Zoals jij. Dat is nou net het vreemde. Een Agent krijgt een kind, en wijzigt de geschiedenis. Dit gaat helemaal mis.’
‘Wat kunnen we doen?’
‘We moeten voorkomen…’
‘Wat?’
‘Dat ze in de problemen komt.’
Hallo daar! Ik wil eruit. Dit is waanzin. In een gebouw ergens in Londen doet de AramCord 312 zijn ding en de TijdStroom wordt verondersteld feilloos te zijn. Wat? Jullie weten het niet? Wat precies weten jullie niet? Wie zijn jullie eigenlijk? Zijn jullie dezelfde mensen die mij hier naartoe stuurden? Zijn jullie dezelfde mensen die mij en Josephine vertelden dat het allemaal goed komt met ons? Want het gaat niet goed met ons. Duidelijk niet.
Ik ben hier nu met Therese. Wie? Wat bedoelen jullie? Jullie weten niet wie Therese is? Ze is hier, met mij. Een andere Agent, die de TijdStroom aan het verknoeien is. Verknoeien, zoals ik doe. Zoals jullie allemaal doen. Ik wil hem terug. Ik wil mijn eigen TijdStroom terug, en ik wil terug naar mijn eigen Tijd. Niet naar de een of andere totaal waanzinnige alternatieve versie waar de Chinezen de Meesters van het Heelal geworden zijn. Niet dat ik een probleem heb met Chinezen. Geweldige mensen. Hebben fantastische dingen gedaan. Zullen ook in de toekomst fantastische dingen doen. In mijn toekomst. En in de toekomst. Niet in mijn verleden. Ik wil terug naar een plek die ik herken. Daar hebben we een akkoord over. Daar ging het de hele tijd om.
Begrijpen jullie?
Jullie proberen me nu te vertellen dat jullie geen idee hebben wie Therese is?
Ze is niet iemand van jullie mensen? Niet een van onze Agenten? Wie is ze dan? En nog belangrijker: kan ik haar vertrouwen?
Oh ja, jullie hebben er geen idee van.
Wel, ik ga dat meteen ontdekken, niet?
Ondertussen heeft mijn minst favoriete Rake Josephine in handen. Ik vind Josephine best aardig. Heb me aan haar gewend. Voorbeeldig lid van de menselijke soort. Wil haar uit de klauwen van dat monster houden. Uit zijn bed ook.
We vinden al snel zijn flat. Therese weet waar. Ze was daar eerder al, zegt ze. Geeft me geen details. Ze is haar zwangerschap ondertussen kwijtgeraakt. Kussens en opvulling, realistisch, maar uiteindelijk zou de graaf het gemerkt hebben. Maar niet voor hij dood was.
‘We stormen daar gewoon maar naar binnen of wat?’ vraag ik.
Ze toont me haar Mark IV. Wie ze ook is, ze is hier niet zonder enige vorm van bescherming. We kunnen laten wel uitzoeken vanwaar ze afkomstig is. Ons meest dringend probleem is de graaf.
‘We kunnen een abortus regelen in onze eigen Tijd,’ stel ik voor. Maar ik wil niet dat Josephine dat hele oordeel weer opnieuw meemaakt: verkrachting, zwangerschap, terugkeer, abortus. Niet als ik er wat kan aan doen.
Therese negeert me gewoon en haast zich de trap van het gebouw op. Er is niemand in de buurt. Stellen niet veel voor, de veiligheidsmaatregelen in deze tijd. Kan niet verbazen dat prominenten af en toe om zeep geholpen werden. Ik moet er echter voor zorgen dat de graaf niet nu meteen het loodje legt. Hij heeft nog enkele jaren van debaucherie voor de boeg.
Maar indien het mijn keuze zou zijn…
Zonder enige rekening te houden met de meest gebruikelijke regels van goed gedrag stormt Therese de opulente verblijven van de Graaf binnen, inderdaad een flat, maar niet zoals ik die ken. We vinden hem op het bed. Zijn kleren, wat daarvan overschiet, zijn bebloed, er is overal bloed, overal. Verbazingwekkend hoeveel bloed er in een mens zit, en hoe snel die mens dat kwijt kan als er maar genoeg gaten gemaakt worden.
Dit hoeft geen verdere verklaring: hij is dood. Josephine schoot verschillende keren op hem met haar eigen Mark IV.
Ik weet het, we hadden rechtsomkeer kunnen maken en de hele episode rechtzetten, en wat knoeien met details. Maar er is ook Therese en ze is een onbekende factor in het hele verhaal. Ze schiet zelf nog een paar keer op de Graaf, gewoon om zeker te zijn, maar vooral omdat dit van haar zijn moordenaar maakt, zodat de TijdStroom nog meer onder druk komt te staan.
Wat later, Josephine en ik bevinden ons weer in ons koude kantoor, dat gehuurde historische pand aan de andere kant van de rivier. Therese is weer vertrokken naar ik weet niet waar (en ik wil het ook niet weten, omdat het niet de plaats is waar ik me thuis zal voelen) en we zijn alleen. Er zal een verslag moeten opgemaakt worden, en we zullen dagenlang ondervraagd worden door mensen die zelf nooit veel gevaar hebben doorstaan of inspanningen geleverd, behalve dan dat ze papier en potloden hanteerden. Ik ben er zeker van dat wij van alles wat mis ging de schuld krijgen. Later zullen andere Agenten de zaken wel weer rechttrekken.
Niemand knoeit met het verleden zonder een officiële toestemming.
Behalve dat er nu, voor zover ik weet, een ander verleden bestaat. En ergens is er zelfs ook een andere heden en uiteraard een heel verschillende toekomst. Een andere realiteit waar Therese haar eigen verslag zal indienen en andere Agenten zullen uitgestuurd worden naar de late zeventiende eeuw en ik heb er geen idee van wat er daarna gebeurt.
Misschien weten jullie het. Misschien weten jullie daar, ergens daar, hierover heel wat meer dan wij.