1
De zon werd juist boven de zestig miljoen mijl verre horizon getild, toen Gretchen bij de voet van de boortoren arriveerde. De inktzwarte slagschaduw van de boortoren hield het centrum van Mohrstadt nog in de schemering, maar Gretchen kon overal wekkers horen afgaan. Sommige bootsten de ochtendroep van mythologische hanen na, andere floten schril. De zon zelf dobberde in een trechter van wapperend noorderlicht en Cherenkovbliksems.
Stephan stond inderdaad bij de poort, zoals hij had beloofd.
‘Heb je het?’ vroeg Gretchen, en hij opende zijn hand. Op de palm glinsterde een staafje diamant-2, met strepen git voor de code.
‘Jij durft,’ zei ze. ‘Als je vader je betrapt, hangen ze je ondersteboven in de Schacht.’
‘Als ze ons pakken,’ verbeterde hij haar en Gretchen voelde haar maag samentrekken.
‘We kunnen echt helemaal tot boven?’ vroeg ze. ‘Tot het Kraaiennest?’
‘Het is de reservesleutel van mijn Vati en hij heeft die nog nooit gebruikt.’
‘Maar als ze vragen wat we hier uitspoken? De rondleidingen beginnen pas over drie Stunden en die zijn alleen voor de grote kinderen. Voor de eerstejaars boorgezellen.’
‘Daar heb ik aan gedacht.’ Stephan viste een plastic trommel uit zijn knapzak. ‘Sushi voor papa. Plus klapperbrood met bloedworst. Ik zeg dat hij die in de keuken heeft laten liggen.’ Hij greep haar hand en ze wist dat ze nu onmogelijk meer terug kon.
‘Kom,’ zei Stephan, ‘lass uns gehen. Veeg die grijns van je gezicht. Kijk lief. Heidi-schattig.’
‘Ik haat schattig,’ protesteerde Gretchen en dat was waar. Op Ludwilladag had ze de Valse Wolf gespeeld en niet een van de roze engeltjes.
‘Het is voor een goed doel.’
De poort zwaaide open bij hun nadering. Het was Yedhimr-tech, van voorbij de Jupiter-muur. Mensen konden dat vast ook wel, automatische deuren, maar dan zou je knarsende tandwielen en geratel horen, knetterende elektriciteit.
Boven de heraldische handboor en pikhouweel gaven letters van buigstaal de huidige diepte van de boorkop aan: 17.734,847 meter. De laatste zes jaar waren ze maar drie millimeter dieper gegaan, wist Gretchen. Met dit tempo zou het nog eeuwen duren voor ze de onderkant van de Schijf bereikten.
De nachtwaker stommelde uit zijn hokje, een slimme knuppel en een sissend dievennet in de handen.
‘Wat… O, jullie zijn het.’
Het ging om de timing, wist Gretchen. Gundrich was bejaard en zijn vervanger kwam pas over twintig minuten opdagen. Hij stond al te zwaaien op zijn benen en kon een geeuw amper onderdrukken.
‘Wat komen jullie doen?’
Stephan hief het trommeltje triomfantelijk op. ‘Vati was zo slaperig dat hij zijn broodtrommel vergat. Muti stuurde ons.’
‘Gut. Jullie weten hem te vinden?’
‘Jawohl, meneer,’ zei Gretchen met haar beste prinsessenstemmetje. ‘Hij heeft vorig jaar mij en mijn vriendje de geologische zaal nog laten zien.’
‘Zijn kantoor kijkt daarover uit,’ vulde Stephan aan.
‘Ik roep wel even een lift,’ zei Gundrich. ‘Eigenlijk mogen kinderen daar niet in, maar vierentwintig trappen lopen is nicht zu tun.’
De liftdeur schoof achter Gundrich dicht en meteen ramde Stephan de sleutel in de opening onder het paneel.
‘Druk op de bovenste knop terwijl ik de sleutel in überschreiben houd.’
‘Überschreiben?’
‘Voor als een reparateur of een Soldat ergens heel snel moet zijn. Niemand kan dan onderweg instappen.‘
‘Herr Meisterboorder Heugarden,’ sprak een suikerzoete stem, ‘u wilt non-stop naar de honderdtwaalfde verdieping?’
Scheiße! Een levende lift.
‘Genau so,’ antwoordde Stephan.
‘Prima, Herr Meisterboorder.”
Geen ingebouwde stemherkenning dus, dacht Gretchen opgelucht. Wat knullig!
Een klik en de lift stoof omhoog, accelereerde zo hard dat ze ineens tweemaal zoveel wogen en hun voeten in kloppend lood veranderden.
‘Honderdtwaalf verdiepingen,’ zei Stephan, ‘en niemand kan ons stoppen!’
‘En dan?’
‘Dan de volgende lift! Beter zelfs: niemand kent ons vanaf dat punt. Ik zeg gewoon dat mijn vader helemaal bovenin is gestationeerd, en…’
Het werkte. Twee keer toonde Stephan het trommeltje en twee keer oogsten ze slechts een glimlach. In de laatste lift waren de panelen met geciseleerd platina bekleed en droegen de andere passagiers overalls van zijde en laarzen van kweekleer. Ze geurden naar de beste, etherische smeerolie en verse ozon.
Hoe hoger, hoe rijker, ging het door Gretchen heen.
Gelukkig had ze zelf ook haar beste kleren aangetrokken. Met stoffige klompen was ze direct door de mand gevallen als een mosselkwekersmeisje of een beitelslijperskind. Stephan was gelukkig slim genoeg om tegen deze lieden niet over zijn vaders trommeltje te beginnen. Dit soort mensen nam hun ontbijt vast niet zelf mee.
Sommige zaken moet je niet te luid denken: een matrone wierp een keurende blik op Gretchens kleren, fronste haar wenkbrauwen.
‘Is dat tegenwoordig de mode bij de Jungmenschen?’
Ze heeft ons door! Ze weet dat we helemaal van beneden komen.
‘Niet echt,’ zei ze snel. ‘Stephan en ik gaan naar een feestje. Een verkleedfeestje. Ik ben een mosselkwekersmeisje en mijn broertje is een beitelslijperskind.’
De vrouw glimlachte: ‘Also, dat hebben jullie overtuigend aangepakt. Viel Spaß.’
De laatste tien verdiepingen waren ze godzijdank weer alleen en de lift bewoog zich geruisloos omhoog. Door de doorzichtige, diamanten wanden kon Gretchen recht in de Schacht kijken. De centrale boor was een immense cilinder van diamant-3 en gehard platina die zo langzaam roteerde dat het bijna onzichtbaar bleef.
Een klingel en de lift stopte.
‘U bent gearriveerd, Herr Meisterboorder Heugarden.’ Een mierzoete lach. ‘Of wie jullie ook in het echt zijn. Maar wat weet een simpele lift daarvan? De regels stellen dat wie een sleutel van de Meisterboorder meedraagt, ook de Meisterboorder is.’
Ze stapten de drempel over, de absolute vreemdheid in. Ten eerste was er de lucht, zo ijskoud en ijl dat Gretchen als een vis naar adem hapte. De hemel welfde zich over hen heen; een blauw dat aan het zwart grensde. Er hingen dagsterren in, felle fonkelpuntjes: het grootste gedeelte van de atmosfeer moest onder hen liggen.
Ze schuifelden als slaapwandelaars naar de reling en de Aldersonschijf ontvouwde zich voor hen, te immens om ooit te bevatten. Stel je een kosmische cd voor, met de zon in het gat en de rand ter hoogte van Neptunus. De Yedhimr, de bouwers, waren niet eens veel slimmer dan mensen – hun beschaving was gewoon een slordige zestig miljoen jaar ouder.
Toen hun ruimteschepen voor het eerst boven het wolkendek van Jupiter uitstegen, zagen ze het zonnestelsel als een prachtige bouwdoos voor zich liggen. Van die saaie bollen van gas, ijs en ijzer kon je iets veel eleganters en comfortabelers maken.
Hun eigen wereld was de eerste die omgezet werd tot een segment van die kosmische schijf. Daarna volgden Uranus en Neptunus, Saturnus en haar ijzige manen.
Twaalf jaar later lag er een glinsterende cirkel om de zon en de mensheid kon enkel ontzet toekijken. Ze hadden voetsporen op de maan achtergelaten, maar Mars nooit bereikt. Die rode planeet bleek de volgende en werd een sliert rossig gruis die door de uitdijende ring werd opgeslokt.
Tienduizenden zenders vulden de ether in een poging de aandacht van die kosmische ingenieurs te trekken. Om genade te smeken. Wij zijn er ook nog. Ga alsjeblieft niet op ons staan. Wij leven, wij voelen, we denken.
Een antwoord kwam terug, in Chinees, Hindi en een eiwitsequentie die door schimmels kon worden geïnterpreteerd: ‘Vrees niet. Wij vinden kleine kriebelbeestjes juist hoogst amusant.‘
De volgende morgen ontwaakte de voltallige wereldbevolking op de Aldersonschijf, onder een blauwe hemel. Voor mensen de volgende morgen, in realiteit vijfhonderd jaar later. Alle sterren in een omtrek van negen lichtjaar ontbraken: voor een Aldersonschijf heb je akelig veel bouwmateriaal nodig. Met enkel wat gasreuzen en ijsdwergen kom je er niet.
Er was water en zuurstof, iedere stad en elk dorpje was zorgvuldig getransplanteerd, al lagen ze vaak tienduizenden kilometers uit elkaar.
Magneetvelden tilden de zon op om de dag te maken, trokken haar weer omlaag om de onbekende onderkant van de schijf te verlichten. Een etmaal duurde nu negenentwintig uur, maar het leek de meeste mensen onverstandig om daarover bij de Yedhimr te klagen.
Gretchen boog zich over de reling: Mohrstadt was een smoezelige vlek in de geel-met-rode mosvelden en algenpoelen. Daarachter begon de kale bodem van de schijf: zeshoeken van vulkaanglas en gruis. Het was zijn ruwe materiaal: je had een Yedhimr-transformator nodig om water uit de lucht te trekken en vruchtbare aarde te maken.
‘Zo leeg,’ fluisterde Stephan naast haar, en het was wáár. Mohrstadt was niets meer dan een stip op een onbeschrijflijk groot en leeg schaakbord. De atmosfeer, die van de Venusbaan tot halverwege de Marsbaan reikte, legde een waas over alles en kleurde de einders sidderend blauw.
De rails van het Wereldspoor trokken een zilveren lijn in het zonlicht. Hij leek dun als een spinragdraad, maar moest in werkelijkheid minstens zestig meter breed zijn om de nucleaire stoomlocomotieven te kunnen dragen.
Ze kneep haar ogen tot spleetjes.
‘Ik zie daar iets in het oosten. Iets groens. Geef mij je kijker eens?’
Er zat een ingebouwde stabilisator in en waarschijnlijk een dozijn filters. Bij twintigduizend keer zoom sprong het woud naar voren. Juichend groen, met zilveren meren. Nog eens keer twee en het werden weelderige bomen.
Het bos stuurde smaragden uitlopers de leegte in. Het was zo intens levend, zo vitaal, dat Gretchen de tranen in de ogen sprongen.
Ze reikte hem de kijker aan. ‘Is het niet fabelhaft? Wie heeft dat gemaakt?’
‘Dat is gewoon het Woud van Arden. Een stel boomkussers dat denkt dat ze de hele schijf groen kan verven.’
Hij draaide de vergroting op maximaal. ‘Daar. De Jupitermuur. Daarachter liggen de kokende waterstofoceanen van de Yedhimr, met hun galjoenen van diamant-6.’
Ze keek even naar de paarse muur, maar dat was meer uit beleefdheid. Bij deze vergroting kon je bladeren aan de takken zien wuiven, zag ze, toen ze weer op het Woud van Arden richtte, de aardbeien aan een struik tellen.
Een meisje wandelde langs met een schep en een mand vol dennenappels. De zon had haar armen bruin gekleurd: ze had niets van de zorgvuldige bleekheid die boorders zo aantrekkelijk vonden. Kinderen, even notenbruin als zij, dartelden door een rij sproeiers waarin regenbogen dansten.
Dat wil ik ook! Maak die zaden wakker met jullie gieters en sproeiers. Schilder de hele schijf groen!
‘Wat moet dat daar?’ kwam een schrille stem. ‘Jullie horen hier niet!’
Het was de achterdochtige matrone uit de lift en Gretchen begreep dat hun avontuur voorbij was.
Het doet er niet toe. Al proppen ze mijn mond vol aardwormen en hangen ze mij ondersteboven in de Schacht: het was het waard.
2
Uiteindelijk kwam Gretchen er nog genadig vanaf: een week huisarrest en geen toetje voor de rest van de maand. Vooral dat laatste was geen straf – Gretchen hield niet bijster veel van wentelteefjes of hangop.
Stephan verging het minder goed. De volgende dag weigerde hij te gaan zitten in de klas en bleef hij achter zijn tafeltje staan.
‘Vati schudde mijn spaardoos leeg en zei dat ik alle zaden in St. Mohrs missiepot moest stoppen,’ klaagde hij. ‘Waar slaat dat nu op? Dat ik op de boortoren klom, daar heeft Mohr toch niks mee te maken?’
‘Het is gewoon stom,’ troostte Gretchen. ‘Maar we hebben op het Kraaiennest gestaan! Niemand anders in onze klas lukte dat.’
‘Aufgepast!’ commandeerde de meester en trok de kaart omlaag. Zijn vinger priemde. ‘Gretchen, aangezien je zin hebt om te quatschen, vertel ons eens wat we daar zien.’
Ze zuchtte. ‘Dat is het Paradisio van de Twee Rivieren, aan de onderkant van de Schijf. Aan de gouden bomen groeien granaatappels van robijn. Door één rivier stroomt Schnapps en door de tweede honingwijn.’
Het leek haar geen aanbeveling: ze had een slok uit oom Heindrichs borrelglaasje genomen en het brandde zo gemeen in haar keel dat ze hard had moeten hoesten. En robijnen appels kon je niet eens eten.
‘Correct,’ zei meester Grottlof. ‘Als je sterft, gaat je ziel daarnaar toe en wandel je met St. Mohr in de grazige weiden. Maar dat lukt hoogstens één op de miljoen. De rest verwaait als rook in de wind.’
Lidwien stak haar vinger op en zei, na een hoofdknikje van de meester: ‘Maar daar boren we de Schacht voor, meester. Zodat we levend naar het Paradisio kunnen afdalen en voor altijd onsterfelijk en gelukkig zullen worden.’
Het wicht.
‘Dat klopt helemaal,’ zei Grottlof. ‘Elke generatie boren we een paar meter dieper. Eens konden we zelfs geen kras in de laag met diamant-4 zetten en nu houdt alleen de middelste laag van diamant-6 ons nog tegen. We hebben diamant-7 nodig om daardoorheen te komen.’
‘Ik leer later voor kristallograaf,’ zei Lidwien. ‘Mijn Vati zegt dat getallen graag in mijn hoofd wonen.’
‘Wie weet wandelen we straks dankzij jou over de grazige weiden,’ zei meester Grottloff met een glimlach. Het gerucht ging dat de oudere meisjes hem konden kussen voor een beter cijfer en Lidwien was beslist het mooiste meisje van de klas, ook al had ze nog geen borstjes.
Ik kus nog liever een varken dan hem, besloot Gretchen ter plaatse. En wat moet ik trouwens met hoge cijfers? Zodra ik genoeg gespaard heb, stap ik op de Wereldtrein en reis ik naar het Woud van Arden. Niks geen gehak in harde steen voor mij! Ik zal frambozenstruiken planten en bloemzaden rondstrooien tot de hele Schijf groen en kleurig is.
Ze leunde achterover en voelde zich diep tevreden. Meestal weet je op je achtste nog helemaal niet wat je met de rest van je leven moest aanvangen. En natuurlijk zou ze ook met Stephan trouwen, maar dat was van minder belang.
3
De volledige spinazieoogst was verpieterd – twee jaar aan toegepaste hydrocultuur naar de maan! Sinds Gretchen met groen werkte, kwam ze vaker lachend dan chagrijnig thuis, maar nu had ze er toch zonderling de pest in. Het appartement met zijn bakelietmuren en namaak-antracieten vloer deed weinig voor haar humeur.
‘Na klar,’ ze plofte een schoudertas met dorre blaadjes naast haar sociaal onwenselijke bonsaiboom, plofte zelf op de sofa, ‘Feierabend.’
Stephans neus kietelde in haar nek. Hoe vond hij toch altijd precies dat gevoelige plekje? Ze lachte schallend. Haar vriend rook naar de hachee die uren had staan garen.
‘Was het niet mijn beurt?’
‘Na tien jaar weet ik,’ Stephan sleurde het schort van zijn middel, ‘dat ik dan tot vlak voor de laatste boring kan wachten op een bord eten.’
Voor iemand die de hele dag met ertsen en metalen werkte, was hij opmerkelijk goed in het bereiden van voedsel. Moest ook wel, samenwonend met Gretchen. Van trouwen was nog niets gekomen, samenwonen was voorlopig genoeg.
‘Zware dag op het werk?’ gokte hij.
‘Wist je dat er in deze hele klotestad,’ Gretchen zag Stephans blik vertrekken bij de heiligschennis, maar ging stug door, ‘geen brandschoon water te vinden is? Zelfs niet voor ons eigen vreten?’
Hij wist het. ‘De boorkop…’
‘Hoe is het mogelijk dat we al ons drinkwater in de schacht mikken om een boor te koelen die millimeters per jaar draait? Daardoor is nu al mijn spinazie verscheißt. Dat is een gevoelig gewas! Maar vertel dat aan een Meisterboorder, die zit met zijn kop in een substraat.’
‘Hé, dat, let op je taalgebruik.’ Stephan wist dat het hem op een giftige blik kwam te staan.
Feit was dat Gretchen nooit warm was gedraaid voor St. Mohrs heilige opdracht om het Paradisio te bereiken. Stephan zelf, ja, hij was even fanatiek als iedere andere trotse burgerboorder. Hij hoefde in de ochtend maar naar de stand van de boorkop te kijken om zijn borst te voelen zwellen. Dan wist hij: vandaag ging hij weer zijn uiterste best doen om een synthetisch materiaal met een hardheid van diamant-7 te vervaardigen. Ooit lukte het en kwamen ze door de kernplaat heen.
Gretchens geest hing meer naar het… biologische.
‘Het zit me gewoon tot híer, Stephan.’ Ze zwaaide boven haar hoofd, waar een keurige burger juist naar zijn enkels zou wijzen. Alles in Mohrstadt ging neerwaarts. ‘Elke dag word ik nijdiger.’
‘Kom, Gretchen,’ zei hij, ‘wees weer eens mijn Heidi.’
‘Ik bén geen verdammtes Heidi!’
Hij bedoelde het lief – hij bedoelde het altijd lief – maar juist dat schoot in haar verkeerde, inmiddels reusachtige keelgat. Ze kon geen woord meer horen over boren. Over schachten. Welk blödes stukje diamant harder was dan de vorige, en hoe onsterfelijkheid en zoete honingbrij wachtten aan de onderkant. Had niemand behalve zij een stel fatsoenlijke ogen in haar kop? Aan de horizon, hooguit tienduizend mijl ver, lag een weelderig woud, met meer biomassa en diversiteit en natuurschoon dan ze elders ooit zouden vinden!
Stephan ging nukken in de keuken. Prima, had zij geen last van hem. Het was best lang goed gegaan, vond ze. Gretchen kon zich zomaar ellendigere relaties voorstellen. Ze hadden elk hun passie, waardoor ze in ieder geval van elkaar begrepen wat de ander dreef. Ze hield soms zelfs van hem, echt.
Alleen was het moment gekomen dat ze al jaren aan voelde stormen: die passies liepen niet langer over dezelfde rails. Ze keek uit hun raam; een achteloos gedrilde apertuur in de buitenwand, waar ze langs honderden brutalistische flats en kromgetrokken gevels moest turen voor een flintertje horizon. Het woud had haar gedachten nooit verlaten.
Het was tijd. De hoogste tijd.
Tot haar verrassing voelde ze zich hier meer thuis dan al die jaren tussen grijze stadsblokken en schaduwrijke straten. Dit mosveld geurde naar oude compost en prikkelde Gretchens ogen. Rood en geel, waar je ook keek. Zelfs toen haar sokken zich volzogen met water toen ze in een verdekte algenpoel stapte, moest ze grinniken. Dit was zo heerlijk slordig en zompig allemaal.
En het was verbazingwekkend makkelijk geweest om voorbij het grenslint te komen.
‘Werda?’ blaften de wachters, priesters van de uiterwaarden met ceremoniële splinters van vulkaanglas in de hand. Ze stelden niet veel voor in de hiërarchie.
‘Gretchen,’ zei ze monter. ‘Ik maak een wandeling.’
‘Maar… waarheen?’
Ze wees een slordige vijfduizend mijl naar voren.
Het voelde aan als een grap van schijfgrote proporties. Hoe dichter je bij de Schacht kwam, in het centrum van Mohrstadt, des te strenger de controle. Slenterde je echter naar de randen toe, dan werd hun samenleving zo lek als een oude stoomkachel.
Ze lieten haar door, ongehinderd, zonder de gebruikelijke tol en fooien, omdat ze zich niet voor konden stellen dat iemand naar buiten zou willen. Horizontale bewegingen waren de wachters vreemd – het verticale was alles.
Het was meteen ook het laatste moment dat alles van een leien dakje ging. Voorbij de mosgrens begonnen de hexagonen van vulkaanglas – zo spekglad dat Gretchens zolen er geen grip op kregen. Na drie stappen glibberde ze al op haar heup, recht op een waterzak die knapte en een eeuwige plas op het oppervlak vormde. De Aldersonschijf was schoner dan het gewaad van de hoogste priester en bovendien absoluut waterdicht.
‘Verdammt.’
Het kostte haar een dag en een nacht om de halve zeshoek te doorkruisen. Zoveel leegte had Gretchen nog nooit gevoeld. Dit begon toch redelijk unheimlich te worden. Al die ruimtelijkheid om haar heen… Ze zou iemand in de verte aan kunnen zien komen, en dan duurde het alsnog een dag of langer voor ze elkaar de hand konden schudden.
Ze viel als een zeester in slaap, plat op de plaat. Het beetje energie dat ze ermee won was genoeg voor de tweede helft. En daarna nog een.
Haar rantsoenen – kliekjes hachee in een aluminium trommel – waren verorberd, de waterzak halfleeg. De laatste loodjes konden niet snel genoeg komen.
Met een sprongetje van haar hart zag ze haar doel: het treinstation.
In haar jeugd had Gretchen nog het onnozele idee gehad dat ze naar het Woud van Arden zou kunnen lopen, of misschien met een vlieger vanaf het Kraaiennest? Met opgroeien kwam ook het besef dat die afstanden onmogelijk waren. Ze had vervoer nodig en de enige optie was per locomotief. De zilverdraad die ze ooit zag, sneed door de hele menselijke gordel, misschien nog wel verder. Maar Mohrstadt, wiens bevolking geen oog had voor eender welke reis dan naar beneden, was niet aangesloten op het spoornet. Er was zelfs nauwelijks informatie over bijeen te sprokkelen: hooguit dat het fenomenaal duur was om een ritje te maken, en dat het meest nabije station net zo goed aan de andere kant van de zon had kunnen liggen.
Mohrstedelingen waren geen reizigers.
Maar Gretchen was er niet veel beter op afgestemd; het werd haar pijnlijk duidelijk hoe waardeloos mensenogen zijn met het inschatten van enorme afstanden. Het station leek maar niet dichterbij te komen en uiteindelijk was ze een volle dag verder tot ze, moe en hongerig, in de vroege avond aankwam.
Uit het ticketpoortje werd ze geen wijs: haar wijsvinger liet een zigzag op het touchscreen achter die meteen uitdoofde en haar duimafdruk werd niet herkend.
Voetstappen.
‘Das ist ja geen gokkast, Mädchen,’ zei de stationsofficier. ‘Waarheen voert je reis?’
‘Ik wil naar Arden. Het Woud.’ Gretchens vervellende lippen speelden nauwelijks nog mee.
‘Dat komt straks wel. Allereerst: toegang tot Brosthoven Süd gaat per kwartier, een Viertel is negentig korrels, een Stunde driehonderdveertig.’
Ze was te uitgeput om geschokt te reageren. Hoeveel?
Haar portemonnee, vol zakjes graan per tiental, was over de jaren speciaal voor deze gelegenheid gevuld, maar op deze bedragen had ze niet gerekend! Drie-veertig, dat was bijna de helft van haar spaargeld, en dan had ze alleen nog maar toegang tot het perron.
De officier zuchtte: hij was duidelijk gewend aan een welgestelder clientèle.
Gretchen blikte terug over het barre, waterloze land en wist dat ze de terugtocht nooit zou halen. Haar waterzak was leeg, de zolen van haar laarzen lagen aan flarden. Geen keus dus.
Ze viste de hoeveelheid granen op uit de map en kreeg als beloning een toegangsschijf die knalrood was. Elke minuut zou een fractie van de kleur vervallen – bij wit werd ze niet langer getolereerd.
De stationshal werd geflankeerd door lonkende waterwinkels en schoenenzaken, zag ze. Maar als ze daar haar overgebleven centen aan stuksloeg, kon ze die treinreis helemaal vergeten.
Verbrand alle schepen achter me. Het is niet erg als ik zonder een zaadje op zak aankom.
‘Nu wil ik graag een kaartje naar jullie eerste stop. Het Woud van Arden.’
‘Dat valt te regelen, dame.’ Hij gebaarde naar de printer die meteen begon te ratelen en een paar seconden later een kartonnen rechthoekje uitbraakte.
‘Dat wordt dan tweehonderdzestien zaden.’
Prima, dat haal ik nog net.
‘Elitezaden, welteverstaan.’ Zijn grijns droop van het leedvermaak. Er gingen honderd basiszaden in een elitezaad. Eenentwintig en een half duizend zaden. Een kapitaal dat geen normale arbeidster ooit bij elkaar kon schrapen.
‘Toch maar niet?’ zei die Arschloch en mikte het kaartje in de versnipperaar.
Ik heb een uur. Ze blikte naar het perronkaartje. Minus zeven minuten.
Halverwege Gleis 1 rees de locomotief op: aangekorste platen titanium, een blinkende schoorsteen van brons. Uit de opening wolkte verblindend witte stoom.
Ze snelde langs de zitbankjes, langs manshoge wielen.
Daar, de wagons. Vergeet de eerste klas met zijn satijnen gordijntjes. Zelfs de derde is te riskant.
Gretchen stopte bij de goederenwagon waaruit de stank van varkensmest walmde, keek om zich heen. Niemand. Ze trok zich op aan de deurhendel, mepte op de knop met twee van elkaar afgewende pijltjes die waarschijnlijk voor ‘open’ stonden.
Goed gegokt. De deur schoof terug met een allervervaarlijkst geknars.
Een ferme tik op haar schouder. Achter haar stond de officier. ‘De derde klas is twee wagons terug, mevrouw. Nu we hier toch staan, mag ik uw vervoersbewijs zien?’
Hij bleef haar volgen als een bloedhond: geen tweede kans.
Ze kocht een glas ijskoud rabarbersap bij een kraampje: haar zaden waren toch nutteloos. Zelfs de goedkoopste sandalen gingen haar budget te boven.
Bij de uitgang keek ze op haar perronkaartje. Bijna al het rood was weggebleekt en de wijzer van de geprinte klok stond al vlak voor de twaalf: ze zouden haar over enkele minuten uit het station zetten.
Net toen ze besloot zichzelf dan maar onder de treingrill van een langssnellende railsschuurder te slingeren, parkeerde een Yedhimr-aquarium zich naast haar.
Het was een bol vol kokende waterstof en slierende methaan. Daarbinnen was de anderling niet meer dan een vormeloze schaduw. Niemand had ooit een Yedhimr in zijn natuurlijke gedaante gezien en misschien was dat zijn ware vorm wel: kronkelende draden en een lijf van superhete waterstof?
Gretchen had het object eerder al gezien op het perron, maar weggecijferd als ornament.
Een hoge noot klonk en een avatar stapte uit het glas. Het wezen leek min of meer op een mens, al was hij zeker drie meter lang en had zijn eigenaar hem een extra paar armen gegeven. Aliens letten zelden op dat soort details, omdat ze de menselijke vorm sowieso belachelijk vonden.
De avatar keek op haar neer, trok zijn lippen tot iets wat waarschijnlijk een vriendelijke glimlach moest voorstellen. ‘Wat een treurige tronie, meiske. Kneep een onverlaat in je teddybeer?’
Teddybeer? De vertaalmodules van de Yedhimr waren een stuk minder goed dan ze zelf geloofden.
‘Ik heb te weinig zaden voor water of nieuwe schoenen en straks duwen ze mij raus. Recht in het heetst van de dag.’
Het wezen keek omhoog. ‘De zon lijkt inderdaad feller dan anders. maar dat is toch geen probleem? Als je sterft, gaan jullie toch meteen door naar de Onderkant?’
‘Dat is een kletsverhaaltje om iedereen door te laten boren. Zolang we graven, geven we onze zaden zonder morren aan de priesters en hangen we ze niet aan de hoogste lantaarnpaal op.’
‘Die analyse lijkt mij juist,’ zei de Yedhimr. Hij trok aan zijn onderlip. ‘Ik begrijp dat je liever niet wilt sterven?’
‘Stimmt.’
‘Dan offreer ik een uitkomst. Ik geef je een lift naar Mohrstadt en je ziet vanavond nog de zon in zijn smog verzinken.’
Anderlingen deden niet werkelijk aan liefdadigheid. Ze hadden de mensheid gespaard om hun eigen redenen.
‘Ik heb nog driehonderd zaden over,’ zei Gretchen.
‘Dat volstaat als aanbetaling.’ De avatar stak zijn hand uit en ze schudde haar buidel helemaal leeg.
‘En hoe betaal ik de rest?’
‘Door te helpen. Je wordt mijn trouwe linkerpink. Verbleek niet: het zal je zaden opleveren. Bergen en hopen en uiteindelijk genoeg om een kaartje naar je onbereikbare Woud van Arden te kopen.’
‘Er is dus geen privacy op dit perron.’
‘Alsjeblieft, zeg. Mijn oren zijn enkele factoren beter dan die van jullie. Ik hoor alles. Van het ruisen van de longen van de rangeerwachter tot het trippelen van de vijfpotige kakkerlak onder die tegel daar.’
Een kaartje. Ze zou haar ziel, als ze die al had, verkopen voor een kaartje. ‘Wat moet ik doen?’
‘Wat moeten wij samen doen?’ verbeterde hij haar. ‘Het is mij nog niet helemaal duidelijk. Een kraak, een spoliatie, een truc zo gewaagd dat ze zelfs achter de muur hun oren spitsen.’
‘Aha. Je wilt dus terug,’ zei Gretchen. ‘Je bent verstoten, of het werd je te heet onder de voeten.’
Hij keek haar even aan met die rare avatarogen – nog nét niet helemaal overtuigend. Toen knikte hij vaderlijk. ‘Scherp. Ik maak in jou de juiste keuze. Ja, zo zit het. Kijk, jullie denken dat wij Yedhimr zo wijs en verhezen zijn: zenmonniken die over KI en de Eeuwigheid mediteren. Niets is minder wortel! Bij ons bepaalt sluwheid je status, de hoogste vorm van kunst is wat jullie een practical joke zouden noemen. Stel je negentien biljoen Reinaerde de Vossen voor, Loki’s en Odysseusen. Alles draait bij ons om ashad. Je kunt dat het beste vertalen als “een pokerface waarin zelfs de croupier gelooft”. Zonder ashad zal geen vrouw je haar eierstrengen willen tonen.’ Hij schudde zijn hoofd en deze keer had hij de droefheid wel te goed te pakken. ‘Mijn ashad was abominabel. Iedereen doorzag mijn trucs en uiteindelijk werd mijn status zo laag dat ik naar de mensencirkel werd verbannen. Ik moet hier een andere invalshoek vinden. Een grap die nooit eerder vertoond is.’
‘Met Mohrstadt als slachtoffer?’
‘Dat alleen al zou het uniek maken. Jullie bazen, jullie arrogante Meisterboorders, gaan bloeden en hun zaden in onze zakken gieten.’
‘Ik doe mee!’ Ze hief haar hand op en de anderling bleek ingeburgerd genoeg om haar een high five te geven. ‘Hoe heet je eigenlijk?’
‘Oplichters gebruiken de naam die nodig is. Meisterkristalloog Ludovicus lijkt mij toepasselijk.’ Hij grinnikte heel verdienstelijk. ‘Meister, omdat een Yedhimr automatisch die titel verdient. Per slot van rekening bouwden wij de Schijf.’
4
In het Mackiedistrict van Mohrstadt werden je zaden op elke straathoek geroofd en wist je nooit waar het mes vandaan zou komen. Burgerboorders ontweken deze wijk vol rapalje en mislukte kristalvorsers. De perfect plek dus voor Gretchen en Ludo om kwartier te maken.
‘Die woordensoep daar,’ hij bedoelde uithangbord, ‘kunnen we er ongestoord complotteren?’
‘Ich bitte dich! Mensch, ik ben hier ook voor het eerst.’
‘Ha, Mensch. Humor.’
Ze versnelde haar pas om de entree tot nachtclub Nichtsdestotrotz open te houden voor de drie meter lange, veelarmige avatar die zijn menselijke wandeltred nog steeds niet lekker onder de knie had. Ook binnen vlogen de bevreemde blikken hun kant uit.
‘Wil je het nu nog steeds niet geloven?’ Ze stootte in zijn dijbeen. ‘Je bent acht koppen te groot voor ons en wij variëren minder met ons aantal armen dan je denkt.’
‘Hm, hm, je hebt misschien een potlood.’
Ach, hij had tenminste zijn ware gestalte in de koets gelaten. Het aquarium stond veilig geparkeerd in een garagebox, bedekt, vrij van nieuwsgierige ogen.
Zodra ze in een paarsbelichte nis zaten, nam een serveerster in dirndl hun bestelling op.
‘Aha!’ riep Ludo. ‘En dan is het nu tijd voor de list, de weldadige truc, de ontwrichting. Je opleiding begint hier, onvolwassen zygoot!’
De eerste oefening was in vingervlugheid. Of, zoals Ludo het uitlegde: ‘Deze vleeskloon is van inferieure kwaliteit. Van gedachte tot beweging duurt twee picoseconde; een oeverloze vertraging! Ik ben dus van de afleiding, jij afdeling gaphandjes.’
Gretchen en hij stonden voor een juwelier die zich specialiseerde in cocktailringen.
‘Ik, eh,’ zei Gretchen. Ze likte over haar lippen die ze voor de gelegenheid felrood gestift had. ‘Ik zou graag wat juwelen zien. Mijn oom Ludo zei, zoek er eentje uit die goed bij mijn huid past. De kleur van mijn haar.’
Ludo knipoogde naar de edelsmid – die wist vast wel hoe het was met suikeroompjes en hun geheime concubines.
‘Mohr, wat mooi!’ kirde Gretchen. ‘Komt dit allemaal uit de schijf?’
Ze beroerde héél voorzichtig de fonkelende opaal, toen de saffier, de ring met de smaragd, de ketting van barnsteen. De juwelier hield de kist stevig vast: forse polsen met links een aardig klokje eraan.
‘Niet bepaald,’ zei hij met valse vriendelijkheid. ‘Dit komt nog van de oude aarde. De materialen die de Yedhimr niet gebruikten, leverden ze geraffineerd en schoongepoetst aan ons terug.’
‘Waarom zijn ze dan nog zo duur?’ grapte Ludo, alsof het hem geen moer kon schelen.
‘Om hun waarde te behouden, natuurlijk. Stel je voor dat iedere stumper met zulke kostbaarheden loopt – u zou er niet meer mee gezien willen worden.’
Gretchen kon ondertussen niet ophouden met het bewonderen van de edelstenen. Plots was het blijkbaar genoeg. Ze schoot overeind en bedankte de ambachtsman. Voor hij kon antwoorden, was ze de deur al uit. Ludo gunde hem een blik van ‘Maîtresses, wat doe je eraan?’ en stapte hartelijk naar buiten.
De juwelier had het tweetal maar onbetrouwbaar gevonden en zijn edelstenen geen moment uit het oog gelaten. Hij sloot opgelucht zijn winkel, zeker dat er geen één was ontvreemd.
De volgende ochtend stond hij echter vloekend voor zijn badspiegel: zijn antieke Rolex was verwisseld voor een prul.
‘Ik dacht aan zaden,’ zei Ludo achteloos. Hij had inmiddels zijn armen gereduceerd tot het standaard duo en was vijftig centimeter geslonken.
‘O-oh?’
Gretchen was buiten adem. Ze was al honderdmaal van de ene kant van de steeg naar de andere gesprint – over de containers, onder het rooster door – een ware hindernisbaan. Nooit was ze snel genoeg, altijd zag hij haar uit zijn ooghoek. En nu hield die buitenaardse rakker ook nog een lezing.
Nog eens.
Ze zette af en probeerde razendsnel doch geruisloos het parcours te doorlopen.
‘Dat vind ik dus echt knap aan jullie. Mensen hebben buitenproportionele hoeveelheden biomassa nodig voor de vertering van spijs. Nu biedt onze schijf oneindige ruimte om voedsel te verbouwen, en wat doen jullie? Jullie programmeren de zaadjes genetisch zo dat ze maar één keer bloeien en daarna niet meer. Jullie hinderen je groei om de zaden als handelsvector te kunnen gebruiken!’ Ludo schaterde, wat per ongeluk veranderde in huilen, toen weer lachen. ‘Meisterlijke oplichting. Ik neem er mijn hoofd voor af.’
Ze was er bijna.
‘Daar, bij de afvalsloot.’
‘Ach, scheiße!’
Opnieuw.
Glip in de goot, kruip achter de kliko’s, over die ellendig krakende ladder…
‘Maar alle gekheid op een spies. Kunnen we niet iets met zaden doen? Ze op een of andere manier kweken dat ze meerdere generaties meegaan, en daarmee de markt bespelen?’
Voor zo’n knaller zou ze terug moeten naar de hydroponische kas waar ze had gewerkt. Alsof iemand een dolk in haar hart stak: alleen de gedáchte al dat ze haar oude leven weer moest oppakken…
‘Te ingewikkeld,’ pufte ze. ‘Zaden zijn enkel ons doel, niet het middel. We hebben iets simpelers nodig. Iets waar elk burgerboordershart sneller van gaat draaien.’
‘Mee eens. Is dat een fladderend jasje dat ik zie?’
Ze vloekte nog eens hartgrondig, maar dacht: Als ik eerder op mijn buik ga, ben ik stiller. Dit lukt me.
De knisperende hologramborden in Mohrstadt rapporteerden een mini-misdaadgolf. Oplichters gesignaleerd: tientallen zaakjes en mensen waren verblüfft en zadenloos achtergelaten. De inwoners van het Mackiedistrict haalden hun schouders op.
Drie weken en honderd lessen later hield Ludo een kleine ceremonie: volgens hem was Gretchen er klaar voor.
‘Ik voel zelfs, ja, ik ben er zeker van: een beginnende ashad die in je opborsten!’
‘Laat mij het woord maar doen, Ludo,’ Gretchen grijnsde, ‘wanneer we onze slag slaan. Wat dat ook zal zijn.’
‘Was dat sarcasme? Kijk, zo goed ben je inmiddels – ik wéét het gewoon niet meer bij je.’
Hij mepte op haar voorhoofd met een loeiharde currywurst. Voor Yedhimr was het vast een teken van liefkozing of respect, voor Gretchen was het vooral een pijnlijke straf. Hij kreeg een pets ter vergelding (voelden ze wel pijn via hun avatar?), daarna wreef ze met een zuur gezicht over de beurse plek.
‘Jullie schedels kunnen wel wat hebben hoor,’ grapte Ludo. ‘Minstens diamant-4.’
Het zeer was op slag vergeten. ‘Daar zeg je iets… Mohr-im-Paradisio, ik denk dat ik weet wat we moeten doen.’ Ze stak een vinger in de lucht. ‘St. Mohrsdag en het Grote Boorfestijn!’
5
‘Ik heb eens nagedacht, Ludo,’ zei Gretchen drie dagen later, ‘over de hele operatie.’
‘Altijd een goede gewoonte, nadenken. Ga door.’
‘Waarom eigenlijk al die moeite? Jullie hebben de schijf gebouwd en als jullie diamant-6 kunnen maken, dan vast ook wel diamant-7. Kweek gewoon een boorkop van zeven! Geef ze op het festijn precies wat ze wensen.’
‘Een gebruikelijke, menselijke misconceptie! Wij bouwden de Schijf helemaal niet: dat deden de KI’s, onze kunstmatige intelligenties.’
‘Na und?’
Hij spreidde zijn handen. ‘Je snapt het niet. Wij programmeerden de eerst KI’s zo’n vijftig miljoen jaar geleden. De volgende generatie ontwikkelden zij echter zelf. Na de derde iteratie was er geen Yedhimr intelligent genoeg om hun uitleg te snappen. “Bouw een Aldersonschijf,” bevalen wij ze, en dat deden ze. Nee, melkmeisje, wij zijn de magiërs die de spreuk kennen om demonen voor ons te laten werken. Zelf toveren kunnen we niet.’
‘Dan is het nog steeds makkelijk zat. Roep zo’n demon op en vraag hem om een boor van diamant-7. Einfach!’
‘Iemand met zo’n lage ashad als ik?’ Ludo leek waarlijk gekrenkt, maar het was vast komedie. ‘Daar verschijnen ze echt niet voor. Laat staan dat zij mij gehoorzamen. En zelfs als dat zou werken: waar zit het bedrog? We geven ze precies wat ze wensen en krijgen ervoor betaald. Zoiets zou mij juist mijn laatste flinter ashad kosten…’
‘Goed, ik snap het, entschuldigung. Meld ons dan maar aan voor de boortest.’
‘Eergisteren al gedaan! Het kostte ons bijna alle zaden als onderpand.’
‘Wie zijn we precies?’ vroeg Gretchen. ‘Straks?’
‘De oude kristallograaf en zijn aanbiddelijke kleindochter, die helemaal idolaat van het boorgebeuren is.’
Hij morphte tot zijn huid bruin en rimpelig kleurde en er witte haren uit zijn schedel ontsproten. De avatar had zelfs poriën, zag Gretchen, en stoppels op zijn wangen. Dit was het betere werk.
Het festival zou over negen dagen beginnen en de ingang van de boortoren hing al vol lampions.
Ludo toonde de bewaker de vervalste kaartjes.
‘Dat is amper nodig, Meister,’ zei de bewaker. ‘U hoort hier duidelijk thuis.’
Ze namen de lift omlaag, een gevaarte zo wijd als een hockeyveld. Door de ramen zag Gretchen de boor voorbij snellen en hij leek haar sneller te draaien dan de keer dat ze naar het Kraaiennest gingen. Alsof ze toch nog een laatste wanhoopspoging deden om door de laag diamant-6 heen te breken.
Het eerste stuk verliep in vrije val en ze moest de armsteunen van haar stoel vastgrijpen om niet naar het plafond op te stijgen. Daarna kwam het gewicht terug en werd ze in de kussens gedrukt tot ze naar adem hapte.
Een schok en de grote deuren schoven open: ze waren onderin de Schacht, het heiligste der heiligdommen. Voor hen lag de befaamde St. Mohrzaal, waar de boorpunt zich in de schijf vastbeet. De punt was duidelijk diamant-6, vol regenboogglitters en moirépatronen. In de loop der jaren had de punt een ondiepe kuil uitgesleten in het keiharde materiaal, louter door wrijving. In een aangrenzende ruimte stonden de testplaten opgesteld, die binnenkort de hoofdrol speelden tijdens de festiviteiten.
Ludo trok een replica-testplaat van diamant-2 uit zijn buidel – vrij goedkoop te produceren, het had nauwelijks waarde. Hij streek met een knipoog over het oppervlak. Een hologram spreidde zich over het object uit en nam precies dezelfde schittering aan als diamant-6. Dit was Yedhimr-tech: veruit superieur aan alles wat mensen konden brouwen.
Hij stak haar de testplaat toe. ‘Nu is het jouw beurt.’
Ze danste op de suppoost af in een werveling van tule.
‘O, meneer,’ kirde ze, ‘is dat hem echt? De testplaat die St. Mohr persoonlijk uit de schijf gebikt heeft?’
Wat natuurlijk klinkklare nonsens was. Mohr leefde, als hij ooit echt bestaan had, eeuwen voor de boortoren zelfs maar opgericht was.
‘Dat is inderdaad zo, meisje.’ Hij streek over zijn snor, plukte aan de uitwaaierende bakkebaarden. Dit was duidelijk een persoon die geen ervaring met sexy bakvissen had. Gretchen greep zijn arm vast. ‘Weet u wat mijn diepste en grootste verlangen is?’
‘Eh, nee?’
‘Om de steen aan te raken, meneer. Gewoon even aanraken. Ik geef hem echt meteen terug.’
‘Tja.’
‘Ik weet dat het natuurlijk niet mag…’
Ludovic was dichterbij geslenterd, een en al toegeeflijke waardigheid. ‘Ik vrees dat mijn kleindochter een beetje opdringerig is, maar ja, de Sint is onze huisheilige en…’
‘Och, een keertje kan geen kwaad.’ Hij stak zijn sleutel in de vitrinekast, reikte haar de testplaat aan. Ze streek er met haar vingertoppen over, haar ogen groot van ontzag.
‘Meneer?’ Hij keek naar haar, niet langer naar de plaat, en ze vloog hem om de hals. ‘Vielen dank! U bent toch zo lief! Dit zal ik nooit vergeten!’
Hij maakte zich voorzichtig los uit haar omhelzing en legde de plaat terug in de vitrine. Het slot klikte.
‘Graag gedaan.’
‘Dat was glücklich makkelijker dan ik had gedacht,’ zei ze in de lift. ‘Ik hoop alleen dat niemand het verschil in gewicht merkt. Onze plaat weegt een stuk minder dan de echte.’
‘Allang geregeld, naïeve luis.’ Dat bedoelde hij uiteraard liefkozend. ‘Diamant-6 is zeker tweemaal zo zwaar omdat de koolstofatomen een stuk dichter op elkaar gepakt zitten. Ik gaf onze fake daarom een kern van kristallijn platina. Het is precies op gewicht.’
6
Of Gretchen inmiddels echt een ashad had, zoals Ludo beweerde, wist ze niet – maar ze had inmiddels goed in de smiezen hoe een degelijke oplichterij eruitzag. Eerst deed je het voorwerk: kostuums en een goedgekozen accent om verwarring te zaaien. Tijdens de afleiding verwisselde je dan iets authentieks voor een imitatie, iets hards voor iets zachts. Een testplaat van diamant-6 voor eentje van diamant-2.
Dan kwam de truc. Voor het soort waar Ludo op aasde moest het slachtoffer zelf toekijken en er volledig intuinen. Iedere zakkenroller kon iets stelen als de eigenaar er niet met zijn neus bovenop zat – maar waar zat daar de vaardigheid in?
Of de lol?
Gretchen gaf toe: ze had hier meer plezier in dan verwacht. Het kietelde haar zenuwen op een fijne manier.
‘Dus we arriveren op het feestgedruis met onze boor van diamant-4, die normaal gesproken bij lange na niet door de testplaat zou komen…’ Ludo kon het niet laten het plan te doorlopen. Hij zag het al helemaal voor zich.
‘Ware het niet dat we die plaat hebben vervangen. Genau?’ Ze slurpte aan haar houtskoolshake. ‘En dan ziet iedereen ons succes en vallen hun monden open en collecteren wij de jackpot.’
‘Een exorbitante zadenbuit.’
En ze hoefden zich beslist geen zorgen te maken dat iemand anders eerder hun nep-testplaat zou gebruiken. Er was al jaren geen uitvinder gek genoeg geweest om een jaarloon aan het wedstrijdgeld stuk te slaan – niet zolang er geen doorbraak was in artificiële hardheid.
‘Voor ze weten dat het bedrog is, zijn we al weg.’
Een geratel trok Gretchens blik naar het deelnemersbord dat rond een boorvormige ballon boven de feesthal-in-opbouw hing. Ludo en zij stonden tegen de reling en keken neer op de tienduizend stoeltjes die zichzelf uitklapten. Op het verre podium werd straks de jaarlijkse ceremonie gehouden. De prestaties van kristalvorsers en laboratoria uit heel Mohrstadt werden gevierd, in verschillende klassen. Het was al een prestatie om diamant-3 of -4 te maken, daar kwam nog keurig applaus voor. Het deelnemersbord vulde zich dan ook met namen in elke categorie.
Alleen de hoogste, de hoofdprijs, de heilige graal van hardheid, had maar één deelnemend paar. Zij.
Een nieuwe ratel.
De bordjes klapperden, kwamen tot stilstand. Gretchen knipperde met haar ogen en liet haar shake op de reling spetteren. De anderling had nog niets door.
‘L-Ludo…’
‘Wat is er, door-en-door-vlees? Sorry: Mensch?’
Ze wees naar de deelnemer die in hun categorie was verschenen, vóór hen zelfs.
Ludo stelde zijn ogen scherp en kakelde: ‘Zo zo, een opponent. Dat is onaccupunctuur.’
Een concurrent die hun bedrieglijke testplaat als eerste zou gebruiken en daarmee hun stunt aan het licht zou brengen, of nog erger: er met de buit vandoor zou gaan. Maar dat was in Gretchens optiek niet eens het ergste. Haar ingewanden verpulverden tot gruis: de naam boven de hunne was Stephanus Tocht. Háár Stephan.
Een kosmische grap, dat was dit. Een knipoog van de Yedhimr. Van alle dingen die ze het minste wilde, stond terugkeren naar hun appartement op nummer één. Toch stond ze hier en verdammt, haar sleutel paste nog in de voordeur.
Aankloppen? Als een vreemde? Het was nog geen twee maanden geleden dat ze hier woonde. Dat voelde inmiddels aan als jaren. Gretchen werd tegenwoordig omringd door uitschot en anderlingen, maar óók spektakel en kleur.
Ze duwde de klink naar beneden.
Stephan zat uitgeblust op de bank – net terug van werk – met een koffer vol vers gekristalliseerde boorkoppen nog op schoot. Voor ze haar keel schraapte om aandacht, rook hij haar al.
Dit was waar ze al die tijd voor had gevreesd: die gigantische ruzie die nog gevoerd moest worden. Stephan was overdonderd door haar aanwezigheid en stond op.
Gretchen zwaaide flauwtjes, mompelde een hallo.
Zijn blik van ongeloof veranderde in gelukzaligheid. Nu wist ze wat het was om een puppy te hebben. Hij schoot naar haar toe en pakte haar handen vast.
‘Gretchen, het is me gelukt!’ riep hij extatisch. ‘Diamant-7, Mohrzijgeprezen! Ik wist al dat ik op het juiste pad was, het afgelopen jaar, en hé, ik begrijp het, ik was alleen maar aan het werk en had geen aandacht voor je. Nu wordt alles anders. Maar weet je: ik wist dat je terug zou komen, je moest alleen even je hoofd weer recht op je nek draaien.’
Ze werd bijna boos. Stephan hoorde woedend te zijn, niet zielsblij! Ze was verdomme weggelopen zonder een boe of bah. En wáárom dacht hij precies dat ze was vertrokken? Een deel van haar wilde tegen hem snauwen dat hij zelf dolgedraaid was, maar als zijn aannames haar een vrijkaartje gaven – ausgezeichnet.
Zie dit als een volgende oefening, hoorde ze de stem van Ludo, die steviger in haar hoofd zat dan ze had gedacht.
Het duizelde Gretchen ineens en ze zeeg neer op de bank.
‘Ik heb het niet verdiend,’ murmelde ze, bleekjes, ‘maar zou je nog een keer wat Kräutertee voor me willen zetten?’
Dat hoefde je Stephan niet tweemaal te vragen. Hij stoof enthousiast de keuken in. Zodra Gretchen de ketel hoorde pruttelen, gleed ze in spagaat op de grond en vingerde een boorkop uit de koffer. De diamant had een fonkelrode kern die aan het zwart grensde. Het licht werd zo sterk gebroken dat enkel de langste golflengtes overbleven.
Het doelwit had ze ook al in haar vizier: die spuuglelijke vaas van diamant-6. Stephan wist ze stevig te maken, maar een groot kunstenaar was aan hem niet verloren gegaan.
Ze mikte de punt in de onderkant en schraapte er zomaar een krul vanaf.
Het is ‘m gewoon gelukt! Niet juichen nu, dat hoort hij. Diamant-7… Het spul is als natte klei onder zijn boor!
Voordat de thee zich klaar floot, zat ze weer terug tussen de kussens. Stephan kwam met een dampende mok van vulkanisch gesteente uit de keuken.
Hoe blij ik ook voor hem ben, dacht Gretchen met een slurp, als hij op het festival verschijnt, zijn we het haasje.
Ze boog zich naar voren. ‘Diamant-7! Stephan, liefste, dat moeten we vieren.’
‘Herr Thomas en Frau Hadewich Gauss!’
De ceremoniemeester maakte plaats voor de aangekondigde deelnemers. Het echtpaar schuifelde zenuwachtig de bühne op onder felle mijnschachtwerpers. Thomas viste een boorkop uit zijn gereedschapskist, spoog er een dikke fluim tegenaan en wreef hem extra op – de zaal griezelde er hoorbaar van.
Die gruwel sloeg om in bewondering toen Hadewich niet alleen succesvol door de testplaat van Diamant-4 heen kwam, maar er met uitgebreide zwieren een tekening in schraapte. Voordat de schaafsels waren gevallen, toonde ze haar ets aan het publiek: een schets van Mohr zelf, met een kapsel dat uiteen waaierde in vloeiboren.
‘Een stilistisch Meisterwerk!’
Dit was zoveel beter dan waar de andere deelnemers mee waren gekomen! Die hadden hooguit neonverlichting op hun kleding of een kop die het stadslied afspeelde tijdens het draaien. Terwijl het publiek floot en met de voeten stampte, ramde een enthousiast jurylid op de gouden buzzer. Direct hoosde het confetti op Herr en Frau Gauss, die per decreet hun categorie wonnen. Mohrstadt ging uit zijn dak.
Snel, bezems, een hardheid omhoog!
Gretchens zenuwen waren al lang en diep uitgemijnd. Haar training ten spijt was dit alsnog te veel druk en spanning om goed aan te kunnen. Om rustig te blijven tot haar klasse aan bod kwam, glipte ze weg van Ludo’s zijde en bestelde Zwarte Olie (bessensap was niet chic genoeg als benaming) aan de bar.
‘Is het zo moeilijk voor mensen om hun vorm in bedwang te houden?’ Hij was haar gevolgd. ‘Het lukt mij toch ook met deze hopeloze koolstofmassa?’
Gretchen slurpte de schuimkraag weg en peinsde er niet over zijn vraag te beantwoorden. ‘Waarom stalen we Stephans boor niet? Ik had hem vast, het was een peulenschil geweest.’
De anderling hoefde eigenlijk al niet meer te antwoorden. Omdat het hem geen greintje ashad opleverde, wist Gretchen meteen. Hun bedrog zelf was het doel. Ze zou nooit wennen aan de mores van de Yedhimr.
‘Stephanus Tocht.’
Hier had de stad naar toegeleefd. Niet één, maar twee kandidaten in de allerhoogste poule. Dat was al tijden niet meer voorgekomen, en ondanks gezonde scepsis of er vandaag een mirakel zou gebeuren, prikkelde het de verbeelding. Het zou toch eens lukken…
Stephans naam bleef hangen op de speakers, de ceremoniemeester keek verwachtingsvol de coulissen in. Gretchen, dieper backstage, hield haar ogen strak naar voren. Zweetdruppels parelden langs haar slaap.
‘Laat ons niet in de spanning zitten, Herr Tocht!’, maar het podium bleef verlaten.
Ludo was alleszins meer ontspannen, maar dat kon gespeeld zijn. Hij floot een complexe melodie waarvoor een mens drie tongen nodig zou hebben. Waarschijnlijk bezat hij die.
De kandidaat werd voor een derde maal opgeroepen, en inmiddels werd het publiek onrustig. Niets maakte een presentator angstiger dan dat, dus de man in zijn glitterhabijt gaf een knikje naar de jury. Die drukten prompt op hun zwarte knop. Het podium baadde in felrood licht, alsof ze uit het Paradisium waren geschopt om terecht te komen in de Infernale, de plek waar burgerboorders belandden als ze niet genoeg hun best hadden gedaan de onderzijde te bereiken.
‘Het lijkt erop dat Herr Tocht koude voeten kreeg,’ grapte de ceremoniemeester. ‘Die krijgt onze Motivatiedienst binnenkort over de vloerrrr…’
Gelach uit de zaal; Schadenfreude was bijna net zo goed als vreugde zelf.
Je hebt het niet goed gespeeld, Stephan, overwoog Gretchen. Ze kon het niet laten sip voor hem te zijn.
‘In dat geval hebben we zowaar nóg een deelnemer dit jaar om de last te dragen – en de glorie! Tenzij ik nu voor een tweede maal in mijn hemd wordt gezet, wil ik graag een applaus voor Fräulein Greta Obst!’
De opgebouwde spanning voor Stephan vloeide nu automatisch naar Gretchen. Ze wandelde zwaaiend de schijnwerpers in, naar een zichtbaar opgeluchte presentator. Alles daarna was eigenlijk kinderspel. Ze zette haar standaardboor op de doorgestoken testplaat, deed alsof ze zich maximaal inspande en draaide er potloodslijpsel uit. Het publiek hield de adem in. Ze konden het niet meteen geloven.
Niets in Gretchens leven had haar voorbereid op het gevoel van tienduizend man die voor haar juichte. Hun applaus was een rollende donder. Zelfs de ceremoniemeester kon er weinig tegen beginnen. Pas na een half uur stierf het weg, vooral omdat alle handen rood en gezwollen werden.
Kijk ze nou eens, dacht Gretchen glunderend, de brave burgerboorders die geloven dat ze nu allemaal in het Paradisio komen.
‘Gezegend zij de heilige Mohr!’ riep de presentator. ‘Voor het eerst in een generatie kunnen we weer dieper boren, en ditmaal tot de andere zijde!’
Ludo had zich heel terloops bij haar op het podium gevoegd. In de euforie lette niemand echt meer op. Met wat vriendelijke porren van Gretchen en hij bracht de meester ze naar de fonkelende kluis van diamant-5. Daar lag de prijs: de traditionele juten zakken vol zaden, genoeg om een vorstelijke dynastie binnen Mohrstadts elite te stichten.
Ludo’s avatar hield zich keurig in, maar Gretchen greep een hengsel en was niet van plan die ooit weer los te laten.
De ceremoniemeester sloeg zijn armen om hen beide. ‘Terwijl wij hier stonden te vieren, waarde winnaars, hebben onze technici jullie boor reeds geïnstalleerd boven de kernlaag. Jawel, we verspillen geen seconde! Het doet mij deugd jullie uit te mogen nodigen voor de proefboring, tijdens het galadiner in deze zaal, in het bijzijn van zijne excellentie, de hoogheilige Meister zelf.’
Gretchen verbleekte, maar gelukkig was Ludo bij de pinken. ‘En wanneer heeft dit diner plaats, weledelgestelde?’
‘Over een klein uur, en jullie aanwezigheid is absoluut essentieel.’
‘Voortreffelijk!’ Gretchen was wakker geworden. ‘Maar voor zo’n audiëntie met de hoogheilige kan ik echt niet verschijnen in dit kloffie. Ik ga me razendsnel omkleden.’
‘Perzik, en ik,’ de taalmodule kon Ludo’s haastige gedachten niet bijbenen, ‘zie dat mijn stikstof dringend moet worden bijgevuld.’
De ceremoniemeester kreeg geen tijd om zich af te vragen waar iemand stikstof voor nodig had. Zijn twee kampioenen haastten zich het podium af, met in elke hand een draagzak vol zaden.
Stephan waarde rond in een dikke mistlaag, zo eentje die onverklaarbaar opsteeg uit een grondlaag tijdens het boren. De wereld was buitengewoon wazig en… paars.
‘Gretchen?’ zei hij met een gortdroge keel.
De smog trok weg. Hij lag op een zacht bankje, in een cabine, met veelgekleurde lampen die warm op zijn gezicht schenen. Stephan spartelde omhoog en schoof een smal deurtje opzij. Ongelooflijk: hij keek uit op een lege nachtclub. Door spleten in het geblindeerde venster lonkte daglicht. Toen hij uit het compartiment glipte, rinkelden lege flessen Schnapps rond zijn voeten.
‘Oppassen met dat vriendinnetje van je,’ adviseerde een stem vanaf de toog. Daar stond een morsige vrouw in dirndl haar glazen te poetsen. ‘Ze tikte evenveel weg als jij, alleen dronk zij uit die watertank achter je.’
Stephan probeerde te begrijpen hoe hij hier precies was beland, maar herinnerde zich hooguit Gretchens lach. Die heerlijke lach, tijdens het drankje om zijn prestatie te vieren.
7
De zon glipte weg achter de Drüsselburger duinen, lanceerde nog een laatste smaragdgroene straal de hemel in en toen viel de nacht. Het aquarium, voortspoedend op een magnetisch veld, had voor de gelegenheid een kleine koets op zijn top gevormd. Ludo en Gretchen zaten op zijn pluche stoelen, veilig uit de wind achter een scherm van synthetische robijn.
‘Vertrouwen is een mooi goed,’ zei Ludovic, ‘maar onder beroepsoplichters is dat enkel dwaas.’
‘Helemaal mee eens,’ zei Gretchen. ‘Und jetzt, hoe pakken we het aan? Het aloude kiezen of delen?’
De anderling knikte. ‘Jij verdeelt de zaden en ik kies mijn hoop.’
Zo geschiedde.
De zaden waren in Gretchens ogen vele malen mooier dan dode juwelen, hoe kleurig of fonkelend ook. Uit ieder nootje of geschubde bes zou een complete boom groeien, een orchidee of een fiere brandnetel. Ze sorteerde de zaden, verdeelde ze over de tafel. Elk zaad was van elitekwaliteit, minstens honderd graankorrels waard.
‘Deze,’ wees Ludovic. ‘Kan ik de oorspronkelijke zak gebruiken? Ik heb er hier eentje voor je eigen zaden.’
Gretchen grinnikte. ‘Een trofee, ja? Ik snap het. Mij gaat het enkel om de zaden.’
De lichten van het station hesen zich boven een rij ornamentele cactussen uit. Iets erbuiten rees het silhouet van de nucleaire locomotief op. Wolken stoom dreven langs de opbouw en de heraldische feniks op de boeg had ogen zo vurig als de Infernale.
‘De trein vertrekt te middernacht,’ zei de kaartjesverkoopster. ‘De eerste halte is het Woud van Arden. Wat kan ik voor jullie uitprinten?’
‘Ik hoef niet verder dan het Woud,’ zei Gretchen. Ze telde de zaden uit. Haar berg leek er geen fractie minder hoog door.
‘Geef mij maar een onbeperkt ticket,’ zei Ludovic. ‘Ik moet nog een heel eind. Helemaal tot de Jupitermuur.’
‘Schönes Abend,’ zei de dame en reikte hen de kartonnen kaartjes aan.
Gretchen voelde een steek chagrijn. Zo makkelijk te vervalsen, dit! Het had enkel een hologram van de Wereldtrein om het te waarmerken. Die kon ze tegenwoordig repliceren in een minuut of twintig.
Ist mir egal, dacht ze. Ze had haar doel bereikt.
Ludovic schudde haar wakker: de treincoupé lag vol poelen van zonlicht, alsof ze onder een bladerdek tuften.
‘Ik gokte dat je dit niet zou willen missen.’
Bomen schoven buiten voorbij, kathedraalstammen die naar een zinderend blauwe hemel reikten. Ze ving een glimp op van een zwerm pelikanen, daarna een reusachtige, traag stromende rivier.
‘We zijn er bijna,’ zei haar vriend, maar hij verbeterde zichzelf: ‘Jij bent er bijna.’
En ja, de trein begon al af te remmen, gleed een station in dat uit louter hout was opgetrokken. Op de daken groeide muurpeper, een geel veel mooier dan het zuiverste goud in Gretchens ogen.
‘Dankeschön,’ zei ze tegen Ludovics avatar. ‘Zonder jou was ik hier nooit gekomen.’
‘Och, we hielpen elkaar. Allebei op onze eigen wijze.’
Ze keek de trein na, die als een stalen wolk uit haar leven weggleed, en zoog de lucht diep in haar longen. De geuren van appelbloesems, van nat sterrenmos en heimelijke stroompjes. Twee mensen wandelden over een pad van raaigras naar the station. Ze wuifden en Gretchen wuifde terug. Mijn mensen. Boomkussers en blad-aaiers. En ik kom niet met lege handen.
Ze trok de sluiting van haar overvolle zaadzak open en wist bij de eerste graai dat het mis was. Faliekant mis. Het zaad voelde te droog en te glad aan. Ze zette de buidel neer en bekeek de oogst. Ze zagen er precies hetzelfde uit en waren overduidelijk uit plastic gegoten.
Ze lachte en spreidde haar armen om de bries te voelen.
Laat hem, gun Ludovic zijn ashad. Dit is de perfecte truc. De bedriegster bedrogen – zoals het hoort.
In haar hoofd zat een grotere schat. Ze kende de genomen van vijfduizend bloemen en geen korstmos had geheimen voor haar. Bovendien ben ik jong en sterk, en er is niks mis met het omspitten van een moestuin om zaden in de verse aarde te planten.
‘Hoi!’ riep ze. ‘Ik ben Gretchen,’ en rende haar nieuwe woudgenoten tegemoet.