De schaduwen van haar leed waren zichtbaar als donkere wallen onder haar ogen. De bleke huid en lusteloze blik accentueerden haar intense pijn. Met trillende handen masseerde Marijke haar slapen, ondanks dat dit haar geen verlichting bood.
Ze zag haar moeders glimlach weer voor zich.
‘Ik vind het zo ongelofelijk lief van jullie.’
Marijke had haar eigen mondhoeken ook omhoog gewurmd, ondanks het wrange gevoel in haar maag.
‘Je hebt nu eenmaal lieve kinderen,’ zei Erik, terwijl hij moeders koffer in zijn auto zette.
Marijke zag dat ook zijn glimlach niet oprecht was.
Zou moeder het aan ons zien? vroeg ze zich af. Als het zo was, wist ze het in ieder geval goed te verbergen. Tijdens de rit jubelde moeder door over de keer dat vader en zij ook naar Zwitserland waren geweest. Ze vertelde met grootse gebaren over de berg die te steil bleek te zijn voor hun normaliter zo trouwe Kever. Het verhaal, waarin het tweetal doodsangsten uitstond toen de auto achteruit naar beneden rolde, was al vele malen verteld. Niemand wees haar hier echter op. Het wist namelijk altijd weer leven in moeders vermoeide ogen te brengen, ondanks de contouren van verdriet bij het uitspreken van zijn naam.
Vader was veertien jaar geleden omgekomen bij een motorongeluk. Enkele weken later stierf ook grootmoeder. Toen waren de problemen begonnen.
Op de terugweg zat Marijke zwijgzaam naast haar broer. Hij hield zijn blik strak op de weg gericht.
Kilometers later was zij de eerste die sprak.
‘Hebben we er niet verkeerd aan gedaan?’
Erik schudde zijn hoofd. ‘Nee. Het kon zo niet langer.’
Marijke zuchtte diep. Het wrange gevoel bleef.
Hij leek haar gedachten te lezen.
‘Wacht maar,’ zei hij. ‘Over enkele maanden dan ben je blij dat we dit hebben gedaan.’
Hij had het mis.
‘Wat heb je gedaan?’ riep Agatha vol afschuw uit. Met haar grijze haren compleet in de war en haar verwilderde blik leek ze bijna een vreemde.
‘Ook goedemorgen, moeder,’ mompelde Marijke. Zo’n twee maanden geleden was ze noodgedwongen opnieuw in haar ouderlijk huis komen wonen. Ondanks dat ze was opgegroeid in dit knusse huisje, omgeven door akkerlanden en sloten waarop zij en haar broer vele winters hadden geschaatst, voelde deze omgeving niet langer als de hare. Toegegeven; het gedrag van haar moeder maakte het er ook niet bepaald beter op.
Agatha knoopte haar smoezelige ochtendjas dicht terwijl ze de keuken inliep. Haar blote voeten plakten bij iedere stap kort aan de natte tegelvloer.
‘Waar zijn mijn glaasjes?’
Marijke deed de dweil terug in de emmer. ‘Terug in de kast.’
‘Heb je ze geteld?’
‘Nee.’
Een dierlijke grom ontsnapte de magere vrouw, waarna ze wanhopig met beide handen naar haar hoofd greep. ‘En waar is mijn boekje?’
Marijke wees naar de keukentafel. Haar moeder dook op het notitieblok af als een uitgehongerd dier op een prooi.
‘Verdomme, Marijke. Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik moet weten hoeveel glazen ik gedronken heb?’ zei ze, terwijl ze druk door het vergeelde boekje bladerde.
‘Hopelijk nooit meer, als dat zou betekenen dat je gestopt bent.’
Agatha snoof. ‘Ik wil niet drinken, ik moet. Ooit zal je dat begrijpen.’
Murmelend krabbelde de vrouw met een pen in haar boekje.
Marijke besloot Agatha’s waanzin te negeren. Zoals gewoonlijk.
‘Daar ligt een onderzetter, schat,’ wees Erik, ‘Jordan gaat me slaan als er kringen op de tafel komen.’
Marijke glimlachte kort bij dit beeld. Haar jongere broer had altijd al iets zachts over zich gehad, maar vergeleken met zijn vriend was zelfs Erik mannelijk.
‘Slaan, ja? Met de kans een nagel te breken?’
‘Scheer ons allemaal maar over een kam.’ Zijn stem verraadde dat hij haar geplaag best kon waarderen.
‘Is Jordan op zijn werk?’
‘Nee, naar zijn manicure.’
Marijke trok haar wenkbrauwen op. ‘En jij mag wel dat soort grapjes maken?’
Zijn grijns werd breder terwijl hij zo hard knikte dat het een wonder was dat zijn hoofd vast bleef zitten. Marijke gniffelde even, maar al snel gleed de speelse blik van haar gezicht.
‘Maar weer even serieus, nu.’ Ze slaakte een zucht voordat ze verder sprak. ‘Het is echt veel erger geworden.’
De glimlach gleed van zijn gezicht. ‘Ik weet het. Ze houdt zo’n beetje in haar eentje de hele slijterij draaiende.’
‘Het kan zo echt niet langer. We moeten echt iets doen.’
Erik nipte van zijn cappuccino. ‘We hebben alles al geprobeerd.’
‘Niet alles. Ik heb een kliniek gevonden …’
Hij onderbrak haar, zijn stem geërgerd. ‘Dat werkt toch niet. Ze is geen gevaar voor anderen, dus binnen twee weken wordt zo’n opname weer vrijwillig en moeder wil nu eenmaal niet. Dus knikkeren ze haar gewoon weer op straat.’
‘In Nederland wel, ja.’
Erik zette zijn kopje op tafel. Koffie klotste over de rand. De houtnerven schreeuwden om bescherming, maar Erik staarde slechts voor zich uit. Mompelend imiteerde hij haar nadruk, waarna hij Marijke weer aankeek.
‘Waar niet dan?’
Het zwakke keukenlicht wierp schaduwen over Marijkes vermoeide gezicht.
Haar moeders koffer had al weken ongeopend in de slaapkamer gestaan. Als de toenemende noodzaak voor het boekje er niet was geweest, had Marijke de koffer nu waarschijnlijk nog steeds niet aangeraakt.
Met trillende vingers streek ze over de kaft, voordat ze het boekje op een willekeurige bladzijde opensloeg.
Ze herkende haar moeders kriebelige handschrift direct. Haar gekrabbel was nooit echt fraai geweest, maar de laatste jaren was het steeds verder achteruit gegaan.
Iedere regel begon met een datum, gevolgd door een nummer. Hierachter stond meestal het woord niets, maar soms was er met rode pen bezoek achter geschreven.
Sporadisch stond er iets anders genoteerd dan een aantal glazen.
Temazepam, Flurazepam … Iedere afwijkende term werd gevolgd door het in rood genoteerde bezoek. Toen Marijke een haar bekend slaapmiddel tegenkwam, besefte ze dat Agatha alternatieven geprobeerd had om lichaam en geest gelijktijdig in slaap te krijgen.
Een luid geluid deed haar opschrikken: de beltoon van haar telefoon. Het scherm gaf de naam van haar broer aan. Ze slikte kort voordat ze opnam.
‘Ja?’
‘Hoe gaat het nu?’
‘Niet goed. Ik krijg die blik niet van mijn netvlies,’ fluisterde ze.
Ze hoorde een lichte trilling in zijn stem. ‘Ik ook niet.’
Hij haalde diep adem, iets wat hij deed als hij zich probeerde te hervatten.
‘We hebben gedaan waarvan we dachten dat het beste voor haar was. Als ze hier was gebleven, had ze waarschijnlijk ook een hartaanval gehad.’
Marijke schudde haar hoofd. ‘Toch blijf ik het gevoel hebben dat we haar de dood hebben ingejaagd.’
‘Dat heeft ze zelf gedaan. We hebben alleen geprobeerd haar te helpen.’
Kort twijfelde Marijke of ze het Erik niet gewoon moest vertellen. Hij wist haar vaak gerust te stellen.
Nog niet, dacht ze, eerst zelf mijn waanzin verdrijven.
‘Je hebt gelijk.’ Ze hoopte dat haar stem overtuigender klonk dan ze zich voelde. Met haar wijsvinger streek ze over een van de krassen op haar arm. De korsten waren dik en voelden aan als een maanlandschap.
Erik slikte kort voordat hij weer sprak. ‘Het enige wat we hieruit kunnen leren, is niet dezelfde fouten te maken.’
Opnieuw verscheen er een wrange glimlach op Marijkes gezicht. Ze was blij dat haar broer deze niet kon zien.
Beelden van grootmoeder flitsten door Marijkes hoofd. Haar oma’s verwilderde blikken herinnerde ze zich het levendigst. Dat, en hoe de vrouw met trillende handen vele borrelglaasjes naast elkaar neerzette, waarop ze deze tot aan de rand met Jägermeister vulde.
Marijke had de gelijkenis met moeder al vele malen gezien. Het was de reden dat ze besloten had zelf geen alcohol te drinken.
‘Jullie weten niet wat je doet!’ schreeuwde Agatha. Met wijde ogen wierp ze haar kinderen om de beurt een blik toe. ‘Dit kan ik niet aan! Hij zal komen!’
‘Hij zal je hier niet vinden,’ probeerde Marijke, ondanks dat ze wist dat ze niet in haar moeders delirium mee moest gaan.
‘Hij weet alles. Hij is overal,’ schreeuwde Agatha. De verplegers – twee mannen in witte pakken – hielden haar beiden aan een arm vast, terwijl de oude vrouw schoppend, schreeuwend en vloekend een kamer werd ingetrokken.
Marijke stond te trillen op haar benen, zo hevig dat ze vreesde dat ze op de grond zou zakken. Erik legde een hand op haar schouder.
Zelfs toen de deur was dichtgetrokken, zag ze de ogen van haar moeder nog voor zich. Marijke was inmiddels heel wat gewend, maar zo erg was het nog nooit geweest: pure doodsangst.
Het ouderlijk huis voelde op momenten weer even vertrouwd, alsof er niets aan de hand was. Maar het overgrote deel van de tijd bevreemdde de leegte Marijke te erg.
Toen ze op maandagochtend belden met het nieuws, leek het nog te onwerkelijk om waar te kunnen zijn. Pas na lang zwijgend bij het levenloze lichaam te hebben gestaan, begon Marijke te beseffen dat haar moeder haar ogen echt niet meer zou openen.
Marijke wist dat Agatha zichzelf al jaren tijdens haar slaap verwondde. Tijdens de vele, verschrikkelijke nachtmerries kraste ze al slapende haar huid open. Dat deed ze zelf, met haar nagels. Dat was de logische verklaring. Desondanks kroop er kippenvel over Marijkes armen toen ze de vele schrammen en krassen op haar moeders lichaam zag.
Er moest veel geregeld worden. Het bood Marijke afleiding. Maar bij iedere volbrachte taak viel er weer een verplichting weg, waardoor ze steeds meer tijd kreeg om na te denken. Vooral in de nacht spookten er te veel beelden en gedachtes door haar hoofd.
De eerste nachten waren voorbij gekropen, alle zonder ook maar een moment van slaap. Toen Marijke op donderdagavond naar huis reed, merkte ze dat ze niet meer recht kon kijken van vermoeidheid. De maan stond helder aan de hemel, waardoor de polderlanden in een spookachtig licht werden gehuld. In de verte klonk het geloei van koeien.
Ze probeerde zich op de weg te blijven concentreren, ondanks dat haar ogen steeds bleven dichtvallen. Ze leek de strijd te verliezen.
Kippenvel bekroop haar toen ze een akelige, dreigende stem hoorde. Het leek alsof het geluid diep vanuit de keel werd geproduceerd, een bijna onmenselijke combinatie van grommen en sissen.
‘Het is jouw schuld …’
Marijke schrok op toen het voorwiel van haar auto in de berm schoot. Haar ogen vlogen open. Haar auto was slechts seconden verwijderd van een boom. Vloekend trok ze aan het stuur. Met een scherpe bocht wist ze terug de weg op te komen. Toen ze de auto weer in het midden van de rijbaan had weten te krijgen, merkte ze pas dat haar hart hevig bonsde.
‘Nog even wakker blijven,’ mompelde ze tegen zichzelf. De schrik hield haar scherp, maar toen ze nog geen tien minuten later met trillende handen de sleutel in de achterdeur probeerde te steken, kon ze haar ogen weer amper open houden.
Direct toen ze binnen was, liet ze haar jas en tas op de grond vallen. Ze zocht steun aan de leuning toen ze de trap op strompelde. Eenmaal in haar slaapkamer aangekomen, schopte ze haar schoenen uit en liet zich vervolgens met kleren en al op het bed vallen.
Eindelijk, dacht Marijke, terwijl ze de dekens over zich heen trok. Eindelijk nachtrust.
Marijke keek haar man kort aan. Hij gaf haar een bemoedigende glimlach.
‘Olivier en ik hebben goed nieuws.’
Agatha keek het tweetal om beurten aan. ‘Wat?’
‘We gaan proberen een kindje te krijgen.’
‘Proberen een kindje te krijgen? Dat is het goede nieuws?’
Marijkes mondhoeken zonken direct ver omlaag, maar gelukkig sprong haar man op dat moment in.
‘Absoluut,’ zei hij, ‘want eigenlijk zouden we daar nog even mee wachten. Maar nu ik die nieuwe baan heb, hebben we de financiële ruimte om eerder aan kinderen te beginnen.’
Agatha ging wat verder achterover zitten in de keukenstoel.
‘Ik heb de kinderwagen bewaard. Willen jullie die?’
Olivier kreeg een fonkeling in zijn ogen. Marijke schudde met haar hoofd toen hij zijn mond opende, maar tevergeefs. Sarcastisch wapperde hij extra overdreven met zijn hand.
‘Die roze kinderwagen heeft op Erik namelijk ook zo’n goede invloed gehad.’
Marijke zag dat haar moeder Olivier een valse blik toewierp. Gelukkig was hij zo in zijn element met zijn eigen grapje dat dit hem niet opviel.
‘Het wordt een meisje.’ sneerde Agatha.
‘Vijftig procent kans, toch?’ zei Olivier.
Moeder schudde haar hoofd. ‘Honderd procent. Iedere eerstgeboren dochter in de familie krijgt zelf als eerste kind ook een dochter. Dat is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven. Het is de vloek van onze familie.’
Marijke gaf haar man een waarschuwende blik, waarop ze haar eigenlijk nog te hete koffie snel naar binnen goot. ‘Zullen we zo gaan, schat?’
‘Ik heb mijn koffie nog niet op,’ zei Olivier. ‘Bovendien vind ik je moeders verhaal wel interessant.’
Marijke had die domme grijns wel van zijn gezicht willen afslaan. Hij wist verdomd goed dat hij Agatha niet moest voeden in haar waanzin.
‘Waarom is meisjes krijgen een vloek dan?’
Agatha ging voorover hangen. ‘Dat is geen vloek. Hij is de vloek.’
‘Wie is hij?’
Marijke gaf Olivier een schop onder tafel. Hij trok zijn wenkbrauwen naar haar op, alsof hij zich verontschuldigde. De kleine glimlach die nog om zijn mondhoeken hing, ontging Marijke echter niet.
Sadistische zak, dacht Marijke. Ze gaf hem nogmaals een trap.
Haar moeder leek hun non-verbale ruzie echter niet op te merken.
‘Hij is een demon die de familie al eeuwenlang teistert. Hij leeft op pijn, maar ook op angst. Hij bezocht mijn overgrootmoeder, mijn oma, mijn moeder en nu mij. Als ik er niet meer ben, zal hij voor Marijke komen.’
Haar moeder staarde voor haarzelf uit, alsof ze eerder tegen zichzelf sprak dan tegen hen. Verdriet en pijn tekenden haar gelaat. Haar stem was zacht. ‘Het moment van ultieme kwetsbaarheid voor de menselijke geest is dat tussen slapen en waken. Wanneer de ziel het lijf in slaap brengt, verkeert het menselijk omhulsel namelijk in een moment van bewegingsloosheid. Pas daarna gaat ook de geest over in een staat van rust. Eerst lichaam, dan geest; dit verschil duurt slechts een fractie van een seconde. Het is dan, dat de geest op haar kwetsbaarst is. Het is dan, dat hij verschijnt.’
Marijke kende deze tekst inmiddels al uit haar hoofd. Haar grootmoeder had haar dit verhaal al van jongs af aan verteld. Pas nadat zij was overleden, had haar moeder deze waanideeën ook gekregen.
Marijke stond resoluut op. ‘We gaan.’
Terwijl ze de kamer verliet, hoorde ze haar moeder nog roepen.
‘Ooit zal je weten dat ik niet gek was.’
‘Op het moment dat zijn tekening naar je grijnst,’ mompelde Marijke, terwijl ze haar jas aantrok. Ook deze tekst kende ze maar al te goed.
‘Marijke …’
Haar hartslag versnelde bij het horen van de onmenselijke stem. Het was dezelfde stem die ze net ook in de auto had gehoord; sissend, grommend, dreigend.
Ze opende haar ogen. In de hoek van de kamer bewoog er iets, gehuld in duisternis. Ze wilde de dekens van zich afslaan, maar merkte dat ze zich niet kon verroeren.
Een kleine schim bewoog zich razendsnel in haar richting. Zo snel als deze was verschenen, was hij ook weer verdwenen.
Een sissende lach klonk vanonder het bed. Het klonk zo duivels dat de haren op Marijkes armen direct overeind sprongen. Haar ademhaling versnelde. Ze voelde iets aan het voeteneind. Ze probeerde te schoppen, maar haar benen reageerden niet.
De dekens vlogen door de kamer, alsof ze ruw van het bed waren afgetrokken.
Nee, dacht ze, dit kan niet.
Langzaam kroop er iets via haar benen omhoog. De kleine schim kwam tot een halt op haar borst. Marijkes adem stokte bij het zien van de gitzwarte vacht, de puntige oren en de klauwen. Het wezen likte grijnzend met zijn dunne tong langs zijn scherpe tanden. Met zijn slangachtige pupillen keek hij Marijke recht aan.
Ze wilde gillen, maar haar mond bleef gesloten.
‘Weet je wie ik ben, Marijke?’ siste het wezen. Hij was niet groter dan een jonge kat, toch begon de druk op haar borst steeds meer toe te nemen.
Dit is een nachtmerrie. Hij is niet echt.
Het wezen siste zacht in haar oor. ‘Probeer jezelf dat maar wijs te maken, Marijke. Gewoon een nachtmerrie. Zoals je gekke moeder ook had.’
Hij weet wat ik denk … Marijkes ogen werden groot.
Zijn lach zorgde voor kippenvel over haar gehele lichaam.
‘Ik weet alles,’ zei hij. ‘Ik weet dat jij niet durft te drinken, uit angst zo te worden als je moeder. Ik weet dat je het jezelf verwijt dat je man je heeft verlaten voor een ander. Ik weet ook dat jij jezelf schuldig voelt over je moeders dood.’
Het was een hartaanval. Moeder zou die hier ook hebben gekregen.
Zijn valse grijns werd breder. ‘Ik heb haar haar laatste adem doen uitblazen. Ik was daar, toen doodsangst plaatsmaakte voor intens verdriet. Wil je weten wat haar laatste gedachte was tijdens het sterven?’
Nee, dacht Marijke.
Hij fluisterde het toch in haar oor. ‘Mijn eigen dochter heeft me de dood ingejaagd.’
Ze voelde een traan over haar wang lopen.
Hij speelt in op onzekerheden, herinnerde ze zich, hij leeft op pijn.
‘Lieve, naïeve Marijke,’ zei hij, terwijl hij zacht over haar ontblote arm streelde. Een scherpe pijn schoot door Marijke heen toen hij zijn nagels diep in haar huid zette. ‘De pijn moet nog beginnen.’
Marijke haalde enkele keren diep adem. Ze opende het boekje weer, dit keer helemaal vooraan. Daar stond de haar inmiddels bekende beschrijving over kwetsbaarheid van de geest.
De bladzijde daarna deed haar adem stokken. De schets die daar stond, zorgde ervoor dat haar laatste sprankje hoop verdween. Zelfs vanaf de tekening leek het wezen haar uit te lachen.
Marijke bladerde vluchtig verder. De aantallen die voor de glazen waren genoteerd, werden steeds hoger. Vanaf de datum van opname in de Zwitserse kliniek, werd alles gevolgd door dezelfde notitie: 0 glazen, bezoek.
Marijke bleef naar de laatste bladzijde staren, naar de eindeloos lijkende herhaling van het in rood genoteerde woord. Een traan deed de inkt veranderen in een rode vlek.
Piepend ging de deur open. Een schaduw kroop over de keukentafel.
Marijke wreef de tranen uit haar ogen toen ze het kleine silhouet in de deuropening zag staan.
De blauwe ogen keken haar getergd aan. Het gele knuffelkonijn, vastgehouden aan een voorpoot, bungelde langs het kleine meisje, dat inmiddels met haar blote voetjes op de koude keukenvloer stond.
‘Ik kan niet slapen.’
Marijke probeerde een glimlach te produceren. Het meisje zag dit als een uitnodiging om nog dichterbij te komen.
‘Wil je een verhaaltje?’
Ze knikte hevig.
‘Maar niet zo’n enge als oma altijd vertelde.’
Marijke trok haar dochter op schoot en sloeg haar armen om haar heen. ‘Geen enge, dus?’
‘Nee,’ antwoordde het meisje resoluut, ‘niet over monsters.’
Marijke wierp een schuine blik op een keukenkastje, waarachter de vele borrelglaasjes van haar moeder wachtten.
‘Vanavond geen monsters, schat,’ zei ze. ‘Vanavond geen monsters.’