‘Godsallemachtig!’ Ron Opdekast gooide de fles met shampoo tegen de muur van zijn badcel. De groene shampoo spatte eruit. Hij keek ontzet naar zijn erectie, waar een gifgroene kikker tegenaan gekleefd zat. Die zat er al uren. En wilde maar niet loslaten. Hij had gedacht dat het beest wel zou loslaten wanneer hij een douche nam. Hij had gedacht dat het beest wel zou loslaten wanneer hij het bedolf onder een berg shampoo. Maar neen, neen, neen! Het beest liet niet los. Het bleef onwrikbaar aan zijn erectie vastgekleefd zitten – hetgeen de reden was dat hij een erectie had.
“Wil je een lekker wijf? Vermijd super-hiv! Houd anderhalve meter afstand!” had de advertentie met schreeuwende letters opgeroepen. “Masturbeer met een erectiekikker! Dat is hygiënisch en biologisch! Honderd procent natuur! Nooit meer handen met een geurtje! Bevrediging gegarandeerd! In de kleuren geel, groen, blauw en rood. Honderd procent legaal!”
Laat ik ook eens modern zijn, had hij gedacht. Maar wat de advertentie en de gebruiksaanwijzing hem niet hadden verteld, was dat die kikker niet losliet.
Hij raapte de fles shampoo op, deed hem dicht en zette hem neer. Verdomme! Hoe droog je een penis af waar een kikker op zit?
Hij kleedde zich uiteindelijk aan en belde met de hulplijn van het biotechnologische bedrijf – CRISPR-beesten – waar hij de kikker had gekocht. De klantenservice was tenminste goed, want hij werd onmiddellijk door een robot te woord gestaan.
‘Hoe mag ik u helpen, mijnheer?’ vroeg de warme, vrouwelijke stem van de robot.
‘Ja eh, ja hoor eens: Ik heb bij jullie een erectiekikker gekocht en dat beest laat niet los! Hij zit er nu al vier uur! Het is niet te harden. Wanneer laat dat beest los? Ik ben het zat!’
‘U heeft bij ons een erectiekikker gekocht en u heeft nu al vier uur een erectie. Begrijp ik u goed, mijnheer?’ vroeg ze zakelijk.
‘Ja, u begrijpt me goed. Wat gaat u eraan doen? Heb ik garantie?’
‘U heeft een erectie. De erectiekikker functioneert dus goed. U krijgt uw geld niet terug, mijnheer.’
‘Maar wat doe ik eraan?’
‘Voor ons klanttevredenheid onderzoek, mijnheer: heeft u een zaadlozing gehad?’
‘Wel vijf, en ik ben het zat. Ik wil de kikker retourneren.’
‘Dat kan, mijnheer, maar u krijgt uw geld niet terug. U heeft een erectie en u heeft vijf zaadlozingen gehad en dat is voor de wet voldoende.’
‘Maar de kikker.’
‘De kikker laat vanzelf los, mijnheer. Misschien slaapt hij.’
‘Ik denk dat het een zij is.’
‘Natuurlijk, mijnheer. U heeft immers bij uw aankoop aangevinkt dat u geen onnatuurlijke seks wilt. We hebben u dus een vrouwtjeskikker toegestuurd,’ legde de robot uit. ‘Kikkers van andere bedrijven blijven gemiddeld veel langer vastkleven dan de onze, mijnheer. U moet wat geduld met de kikker hebben. Langer dan zes uur duurt het meestal niet. Het helpt als u de kikker niet voert terwijl ze op uw penis zit.’
‘Hoe noemt men eigenlijk een vrouwelijke kikker?’
‘Gewoon vrouwtjeskikker, mijnheer. Heb ik uw vraag naar tevredenheid beantwoord, mijnheer?’
‘Hm, ja. Zes uur, zei u?’
‘Ja mijnheer. Dag mijnheer.’ De robot beëindigde het gesprek.
‘Klotebedrijf!’
Hij pakte zijn boodschappentas. Buiten was het warm weer met een stralend blauwe hemel; er was geen wolkje aan de lucht. Misprijzend keek hij naar zijn broek. De bobbel van zijn erectie was onder de stof duidelijk zichtbaar. Mopperend deed hij zijn lange regenjas aan. ‘Het kan me niet schelen, wat ze daarvan vinden,’ mompelde hij.
Die erectie was kut. Die kikker was kut.
In de supermarkt wierp hij al vloeken prevelend zijn boodschappen in de winkelwagen.
‘Wat zegt u?’ vroeg een vrouw die met haar karretje twee meter verderop stond.
‘Niks.’ Waar bemoeiden mensen zich toch mee? Hij liep nors door en voelde haar afkeurende blik in zijn rug priemen.
Terwijl hij stond af te rekenen, werd hij gebeld door Thaddeus Wijnema, een van zijn collega’s. ‘Hé, Opdekast, we hebben bij het homobos een pinkdealer opgepakt – en weer laten lopen omdat hij er een van de burgemeester bleek te zijn. Maar hij had een machtig vreemd verhaal dat je moet horen, zeg. Waar ben je?’
‘Bij de supermarkt op het Molenplein.’
‘Ben je je boodschappen aan het doen? Ga daar op de hoek staan, ik haal je zo op. Ik ben in de buurt.’
Een paar minuten later hield er inderdaad een patrouillewagen naast hem stil. Ron nam achterin plaats, in het arrestantengedeelte: hij was immers niet in uniform.
‘Is er soms regen voorspeld? Het ziet er niet naar uit dat het gaat regenen.’
‘Meh. Wat was dat vreemde verhaal?’
‘Henkeman Deurdeur de Tweede. Oude adel. Hij had een tas met van die zwaar verslavende en verboden roze erectiekikkers bij zich: pink, vandaar dat we hem aanhielden. Bijna twee dozijn van die illegale smokkelwaar. Hij vertelde dat hij sommige van zijn vaste klanten kwijtraakte: allemaal homo’s. Na enig aandringen vertelden die hem dat ze een spook in het bos hadden gezien en dat ze daarvan zo waren geschrokken dat ze op slag niet langer verslaafd waren. Hij was er zelf heen gegaan om dat te onderzoeken, want hij geloofde dat natuurlijk niet.’
‘Snap ik. Ik geloof het ook niet. En nu?’
‘We zijn er bijna, want ik wil er het fijne van weten. Jij toch ook?’
‘Meh. Misschien. Ik heb een pak ijsjes in mijn tas; die smelten bij dit weer.’
‘Geef ze dan weg. We nemen er ieder twee en de rest kun je wel kwijt aan voorbijgangers. Het is knap warm.’
Het homobos was verlaten, op een vrouw na die er rondliep. Ze was tegen de dertig, een zomers geklede blondine met een wit hemd en een wit met rode rok met bloemenpatronen. Vast lesbisch, dacht Ron. Jammer.
‘Zijn we hier officieel, Thad?’
‘Ik wel. Ik ben in uniform. Jij niet.’
‘Dan stel ik voor dat we apart het bos in gaan.’
Hij verloor Thad al snel uit het zicht. Er was in het bos niks te zien, niks bijzonders tenminste. Bomen, struiken, wat zingende vogels – die hij niet zag – en insecten die over de bosgrond scharrelden. Geen homo, geen spook. Geen voorbijganger die de drie andere ijsjes die in de doos die hij vasthield zaten, wilde. Niks, nada.
Maf verhaal. Henkie Henkie, dacht hij. Ik kan wel teruggaan. Hier is niks te zien. Wel een mooi bos, dit homobos.
Toen voltooide hij een kronkel in het pad en zag hij daar een monster tussen twee bomen zweven. Het was een wezen met veel tentakels en paars haar en schubben en een ontzettend grote kin, zag hij in de gauwigheid. Hij werd op hetzelfde moment onpasselijk. De misselijkheid kwam vanuit het niets dik omhooggolven en hij bezweek subiet. ‘Arrrgh! Gakaka!’ riep hij verward uit. Hij was echter niet zomaar onwel geworden, want zo erg gruwelijk zag het monster er nu ook weer niet uit, het was gewoon een soort Cthulhu-tentakelfiguur zoals er vaak stond afgebeeld op de horrorboekjes die hij las, dus hij was dat wel gewend. Neen, het was een soort telepathische verstoring die hij ervoer, een verstoring die hem in zijn wezen aantastte, besefte hij ergens op de grens van waanzin.
Het monster week achteruit en riep ook ‘Arrrgh! Gakaka!’ en verdween.
De lesbienne kwam van een andere kant aanrennen. ‘Oh! Oh! Heeft u Het gezien?’ riep ze. Bij hem aangekomen, bleef ze stilstaan en stak toen behulpzaam haar linkerarm uit om hem overeind te helpen. In haar rechterhand hield ze het apparaatje vast waar ze al vanaf het eerste moment dat hij haar had gezien op had lopen turen. Hij keek haar recht in de blauwe kijkers. Die kutregenjas van hem was aan de onderkant opengevallen en als ze die kant uitkeek, kon het niet anders of ze zou de bobbel in zijn broek zien. En hem natuurlijk uitlachen, of zo. Hij stond in een wip weer overeind en deed of er niets aan de hand was.
‘Het? Het? En of ik Het gezien heb! Het ging die kant uit. Denk ik.’
‘Oh, ik hoop dat u Het niet bang heeft gemaakt. Het is nogal teergevoelig.’
‘O ja? En wat is Het eigenlijk? En wie bent u, als ik vragen mag? En wat heeft u met Het te maken?’
Ze keek weifelend rond in het bos, op zoek naar Het, wat Het ook was. Eerst leek ze zijn vragen te willen negeren en weer het bos in te willen stuiven, maar toen bleef ze toch staan en richtte ze zich tot hem. ‘Goedemiddag. Ik ben Marjon en ik ben van de universiteit. Ik bestudeer er Ectoplasmatische Spiritualiteit in Endomorfen van een andere dimensie. U bent zo fortuinlijk geweest om mijn proefsubject tegen te komen. Het verdwaalde uit mijn laboratorium en zo is Het hier terechtgekomen, in een omgeving en een dimensie die Het wezensvreemd is. Het is echt heel zielig. En als ik Het niet terugvind en red, dan… dan…’
‘Nou, wat dan?’
‘Dan gaat Het dood!’ Ze barstte in tranen uit.
Hij dacht snel na. Dat Het en die lesbienne werkten dus niet voor de concurrerende handel in pink. Niet dat het een zier uitmaakte, want het kostte de gesanctioneerde illegale pinkhandel waarvoor de burgemeester de zetbaas was – je moest wat overhebben voor een politieke functie – linksom of rechtsom hun klanten. Als dat ding, die endomorf, zou doodgaan, dan zou dat iedereen goed uitkomen, behalve die wetenschapster dan. Het had hem flink beroerd, psychisch. Hij voelde zelfs weerzin bij de gedachte aan koffie.
‘Oké, en als je hem vindt, dan kun je hem terugbrengen naar jouw lab en naar zijn eigen dimensie? Dan zal ik je helpen. Kom.’
Ze droogde haar tranen en volgde hem het bos in. Hij zweette. Mooie vrouw. Kutregenjas. Waarom kon die kikker niet loslaten. Dit was zo genant. En dan was ze ook nog lesbisch.
Ze keek op haar apparaat en wees. ‘Die kant uit.’
‘Ik ben niet lesbisch, hoor,’ zei ze opeens, ‘mocht u dat misschien denken. Dit is een homobos. Het lesbos is een eind verderop, aan de andere kant van het kanaal.’
‘Ik dacht helemaal niets,’ loog hij. ‘Uh, ik dacht dat ik daar iets zag bewegen, iets paars, eventjes.’
‘Dat is vast Het! Blijft u hier! Het is bang van vreemden.’ Ze liep snel vooruit. Even later kwam ze opgelucht kijkend teruggelopen. ‘Ik heb Het,’ zei ze, een witte zak met een raster van rode lijntjes omhooghoudend. ‘Het zit hierin.’
‘Mooi! Dan kunnen jullie nu terug naar uw laboratorium en Het naar zijn eigen dimensie.’
Probleem opgelost! De burgemeester mocht hem daarvoor wel met een halve vrije dag belonen, maar dat zou natuurlijk niet gebeuren. Krent.
Toen klonk er echter opeens een luid gekwaak. De kikker in zijn broek! Hij kon wel door de grond zakken! Hij keek beschaamd omlaag naar zijn kruis, maar realiseerde zich toen dat hij geen erectie meer had, al enige tijd niet meer. De kikker had losgelaten, zonder dat hij het had bemerkt. En het was niet zijn kikker geweest die had gekwaakt, besefte hij. Vrouwtjeskikkers kwaken immers niet. Het geluid was ergens anders vandaan gekomen. Hij keek onzeker om zich heen – en toen zag hij de blos op Marjons wangen en haar neergeslagen blik.
‘Wat voor kleur?’ vroeg hij neutraal.
‘Een rode,’ fluisterde ze.
‘Ik heb een groene, van CRISPR-beesten. En jij?’
‘Eentje van Lekker Dier.’
‘Die blijven langer vastkleven; gemiddeld genomen.’
Ze keken elkaar begrijpend aan.
‘Wil je een ijsje?’