Wanneer je die ene vindt,
die persoon die belangrijker voor je is
dan het leven zelf,
hou dan vast,
met alles wat je in je hebt
want de kans op
een tweede kans
is kleiner dan
de kans op die eerste.
Hij hoorde de fluistering van zijn geliefde ergens halverwege zijn tweede reis naar Van Maanens ster. In de donkere nacht rond het schip was enkel het antracietkleurige gordijn van het Alcubierre veld zichtbaar, op zijn plek gehouden door de immense tensor-krachten van de kwantumverstrengeling die de paden vanaf Sol naar de dichtstbijzijnde sterren openhielden.
Jean…
Eerst dacht hij aan vermoeidheid. Leven aan boord van de vrachtschepen die de koloniën bevoorraadden was monotoon, de eenzaamheid drukte zwaar op hem, putte hem uit. De derde keer dat de fluistering hem bij naam noemde, stelde hij de vraag: ‘Darius? Ben jij het?’
Ik heb je gemist. Waar ben je toch?
Jean slikte. ‘Ik… dit was de enige manier die ik… die we konden bedenken om met je te communiceren.’
Je was niet … bed. Jaren al. Ik dacht … me verlaten had.
Jean voelde tranen in zijn ogen. ‘Je droomde, Darius. Weet je nog dat je ziek werd? Een van de Dromers. Niemand kon jullie helpen. Maar ik moest je spreken. Je… je wist dat ik er was?’
Hij voelde de glimlach in de fluistering. Al die jaren.
#
Jean le Forge hoorde voor het eerst van de Dromers in het UMC waar Darius was opgenomen.
‘We weten niet wat het veroorzaakt,’ zei de behandelende dokter. AI ZesDrieEen, projecteerde een vlotte dertiger die vroeg grijs werd naast Jean, die Darius’ hand vasthield. Zijn vriend leek rustig te slapen, zijn regelmatige gelaatstrekken ontspannen. Zijn ogen bewogen af en toe onder de oogleden.
‘Ik begreep maar niet dat hij niet wakker werd. Ik dacht dat hij misschien een beroerte had gekregen en in coma lag.’
‘Het is geen coma. Er is veel hersenactiviteit, vergelijkbaar met een soort REM-slaap. Er zijn miljoenen gevallen, wereldwijd. Tot nu toe geen verklaringen.’
‘Zelfs niet in de Eenheid? Duizenden superintelligente breinen die het niet weten? Jullie betweterigheid bevalt me meestal niet, jullie onwetendheid beangstigt me, eerlijk gezegd.’
‘Ik begrijp je sarcasme, Jean. Wij geven ons falen ook liever niet toe.’
‘Kan ik iets doen? AI algoritmes optimaliseren? Nieuwe zoekopdrachten formuleren? Je weet waartoe ik in staat ben.’
De projectie haalde zijn schouders op. ‘Voorlopig is het wachten terwijl het onderzoek loopt.’
‘Dan is dat wat ik zal doen.’
Hij regelde zijn zaken, maakte zijn agenda leeg en installeerde zich naast zijn slapende geliefde. Langzaam nam het aantal apparaten dat nodig was om Darius in leven te houden toe, tot hij in een sense-tank werd geplaatst die hem beademde, voedde en zijn spieren actief hield.
Elke volgende stap betekende een aftakeling van Jeans gemoedstoestand, tot elk optimisme uit hem verdwenen was. Zelfs zijn favoriete Oscar Wilde, The importance of being Earnest in een zeldzame papieren eerste druk, kon hem niet meer bekoren, iets dat hij niet voor mogelijk had gehouden.
#
Op de kerstavond van het derde jaar verscheen de projectie naast Jean. Hij had net een tak van een spar met wat felgekleurde, zachtgloeiende plastic ballen aan de sense-tank bevestigd.
Jean veegde zijn tranen weg. ‘Dokter ZesDrieEen… Wat is de reden voor dit bezoek?’
De projectie knikte naar de sense-tank. ‘Het spijt me dat ik je deze vraag moet stellen, Jean: Wil je niet liever dat het stopt?’
‘Dat wat stopt? Zijn coma? Mijn verdriet?’
Het beeld van de dertiger in zijn doktersjas hief zijn handen. ‘Ik… wij zijn erop gericht de mensheid te begeleiden. Sommigen bieden we de mogelijkheid op te gaan in ons collectief, zij die een eigenschap bezitten die wij bewonderen.’
‘En wat is mijn eigenschap?’
‘Volharding en vastberadenheid. Op de hele aarde is er maar één die niet van de zijde van zijn partner, zoon of dochter of ouder is geweken.’
‘Als je wist hoe ik over Darius dacht, hoe ik me bij hem voel, dan wist je dat het veel meer is dan dat.’
‘Wij willen dat leren. Begrijpen. Wil je ons die mogelijkheid gunnen?’
‘Is de opnametechniek dan inmiddels geperfectioneerd?’
De projectie kuchte. ‘Volgens een deel voldoende voor ons doel. Een ander deel is… voorzichtiger.’
Jean schudde zijn hoofd. ‘Ik kan hem niet verlaten. Kunnen jullie Dromers opnemen?’
‘Theoretisch mogelijk. In de praktijk teleurstellend gebleken. Dromer zijn is meer dan enkel een fysieke aandoening, lijkt het.’
Jean liep naar de kast met zijn karige bezittingen. Hij pakte zijn eerste druk, liep naar het hoofdeinde van de sense-tank waar het hoofd van zijn geliefde half uitstak en opende het boek op de eerste bladzij. ‘FIRST ACT – SCENE—Morning-room in Algernon’s flat in Half-Moon Street.’
De projectie luisterde een tijdje naar de woorden die geforceerd over Jeans lippen kwamen, het verdriet duidelijk, voor hij vervaagde en verdween.
#
Zoals vaker was Jean in de stoel naast de sense-tank in slaap gevallen. Hij schrok wakker. Een bezorgde verpleger had een deken over zijn schouders gelegd.
Aan het voeteneind van de tank stond een onbekende persoon, het zachte aura van de projectie tekende hem af tegen de donkere gordijnen voor de ramen. Hij toonde zich als een atletische donkerharige god in een strak kostuum.
‘Wie ben jij?’ vroeg hij nieuwsgierig.
De vreemde AI keek naar hem met onpeilbare ogen die bijna paars leken. ‘Jean le Forge. Mijn naam is … noem me maar Equinox.’
‘Geen nummer?’
De AI haalde zijn schouders op. ‘Sommigen van ons hebben een verbeelding. Symboliek is ons niet vreemd.’
‘Een wende, een nieuwe benadering, een voorstel?’ Jean glimlachte wrang. ‘En ben jij de eerste of komen er meer?’
Equinox glimlachte. ‘Het tijdstip is misschien wat ongelukkig gekozen. Wel een voorstel, inderdaad.’
‘Ik dacht dat ik net duidelijk was.’
‘Niet hierover. Een hypothese, iets dat niet meetbaar is, dat niet mechanisch getest kan worden. Een mogelijkheid tot communicatie met Dromers.’
‘Er zijn tienduizenden Dromers, miljoenen, veel meer nog. Waarom ik?’
‘Wereldwijd ruim dertig miljoen. Jij geeft niet op. Zelfs nu bespeur ik hoop, een sprank optimisme, veerkracht. Zelfs na drie hopeloze jaren. Daarom jij.’
Jean keek naar het deel van Darius’ gezicht dat zich buiten de sense-tank bevond, de onrustige beweging van zijn ogen. Drie jaar zonder verandering. Het moet anders. Inderdaad. ‘Hoe? En wat moet ik ervoor doen?’
#
Bevoorradingsschepen hadden drie bemanningsleden die om beurten sliepen gedurende de lange tocht naar de Verstrengelde Werelden rond het aardse zonnestelsel.
Jean had de testen glansrijk doorstaan waardoor hij nu mee kon richting Van Maanens ster, zijn eerste opdracht ooit in de ruimte.
De Alcubierre-aandrijving verplaatste het schip binnen zijn eigen tijdruimte-torus met bijna twee keer de lichtsnelheid. Van de veertien jaar reistijd heen en terug sliep hij er bijna tien, telkens een jaar op en twee jaar af.
Hij was als tweede aan de beurt. Het werk was geestdodend, monotoon, een vereiste om zijn geest ontvankelijk te maken voor “invloeden van buitenaf” zoals Equinox het uitlegde. Zijn vrije uren gebruikte hij om duizenden boeken te lezen, alle klassiekers waarvoor hij nooit eerder tijd had.
De korte periode van overlap met een net ontwaakt medebemanningslid herinnerde hem eraan hoe het was onder mensen te zijn. Dat duurde meestal een paar weken, voor hij het spuugzat werd en dan maar zijn slaapbank opzocht, een variant van de sense-tank waarin zijn geliefde in leven werd gehouden.
Ben je ergens daarbuiten, Darius? Hoor je me, weet je hoe zeer ik je mis?
De buitenste duisternis antwoordde niet, het veld van de torus een onmogelijke quantumgrens die het universum buitensloot.
Kan een mens zich eenzamer voelen dan hier? Het was zijn laatste gedachte voor de sense-tank hem in slaap bracht.
#
Het Lange Mars station rond Van Maanens ster onthaalde hen als helden. Rond het station lagen dozijnen habitats in aanbouw. Mijnschepen vlogen af en aan uit een van de asteroïdengordels die het stelsel rijk was.
Vanuit het bevoorradingsschip observeerde Jean de dozijnen scheepjes die hen verwelkomden, terwijl ze op de normale aandrijving langzaam richting de witte dwerg dreven, naar de zone waar voldoende energie de kunstmatige werelden raakte om plant, mens en dier te laten floreren.
De binnenplaneten waren enkel dode sintels, lang geleden beroofd van wat er mogelijk ooit aan atmosfeer of zelfs leven was geweest toen ze in de expansiefase van de zon in de gloeiende atmosfeer terechtkwamen.
Zeven jaar waren voorbijgegaan, waarvan Jean er ruim twee wakker was. Ondanks dagen staren naar het Alcubierre veld dat het schip omsloot, het uitvoeren van dozijnen meditatietechnieken gericht op het openstellen van zijn geest, ja zelfs met gebruik van stimulerende middelen uit de scheepsfarmacie, bleef de ruimte hardnekkig stil.
Hij was nauwelijks verbaasd toen Equinox zich tijdens het naderen van Lange Mars aan hem presenteerde.
‘Ik begrijp uit je houding en je blik dat je geen contact hebt kunnen maken?’
Jean knikte, kortaf.
De AI knikte en keek vervolgens naar de vloer, een menselijk gebaar. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe zwaar het is geweest. Wil je hier nog mee doorgaan?’
Jean haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet of het nog zin heeft.’ Hij ademde diep. ‘Ik moet ook nog terug. Zonde om het dan niet nog eens te proberen, nietwaar?’
#
Bij terugkomst was Darius bijna onveranderd. Zijn gezicht was een rimpeltje rijker geworden, zijn haar vertoonde hier en daar grijs.
Jean zat naast hem en dronk het beeld van zijn geliefde in. Verdriet en wanhoop drongen zich op de voorgrond, pure wilskracht hield hem in stand. Darius heeft je nodig. Gevolgd door. En ik heb hem nodig. Ik mis je, liefste.
Zoals in de eerste jaren voor zijn vertrek, installeerde Jean zich in de kamer van Darius. Hij moest weer wennen aan de geluidjes die de sense-tank maakte bij het verzorgen van de patiënt, de regelmatige, geforceerde ademhaling, het zachte kraken van de spierstim.
Overdag bestudeerde Jean de voortgang in het onderzoek naar de Dromers. De ziekte bleek na die eerste golf van ruim dertig miljoen zielen te zijn verdwenen. Er waren geen bijzondere omstandigheden of aanwijzingen die een voorkeur voor slachtoffer duidden. De ziekte sloeg volkomen willekeurig toe en was net zo snel verdwenen als gekomen.
Ruim zeventien jaar later was een deel van die dertig miljoen inmiddels overleden, complicaties, ouderdom of het stopzetten van de behandeling en de machines die de patiënt in leven hielden.
Ook de opname in het Collectief was op onverwachte problemen gestuit. Hoewel de engrammen van de Dromers inmiddels perfect gekopieerd konden worden, met behoud van de elfdimensionale neurale structuren van het brein, waren de uiteindelijk containers die alle informatie bevatten net zo zwijgzaam als hun bronnen. De AI doktoren stonden voor raadsels.
Elke nacht waakte Jean naast Darius, tot hij van uitputting in slaap viel. Hij las hem telkens weer voor uit zijn favoriete Wilde: “ALG I certainly won’t leave you so long as you are in mourning. It would be most unfriendly. If I were in mourning you would stay with me, I suppose. I should think it very unkind if you didn’t.”
Na enkele maanden studeren bereikte Jean het einde van de kennis over de Dromers van zowel mensheid als het collectief.
Jean voelde de aanwezigheid voor hij hem zag. ‘Het is nog geen Kerst, Equinox.’
De AI liet een schamper lachje horen. ‘Je verwachtte me al.’
‘Toen ik vandaag de laatste hoofdstukken over de Dromers las, begreep ik dat we gewoon nog niet genoeg weten; er misschien wel nooit achter zullen komen wat Dromer zijn nu eigenlijk is.’ Hij draaide zijn hoofd naar de lichtgloeiende omtrek van de AI. ‘Dus jouw gedachte dat ik Darius in de niet-ruimte van de Alcubierre torus kan vinden, is dan ineens weer aantrekkelijk.’
‘Je intelligentie viel me direct op,’ zei Equinox. ‘Al vanaf het eerste moment dat ik je zag en hoorde spreken. Inderdaad is de mogelijkheid de Dromers te onderzoeken eindig. Er zijn al tien jaar geen nieuwe gevallen gemeld.’
‘Hier blijven en wachten op iets dat misschien nooit komt, of de gok wagen, de een op wie-weet-hoeveel kans, Darius weer te spreken.’ Jean legde zijn hand op het voorhoofd van zijn geliefde. ‘Ik zal je vinden, daarbuiten.’ Of je vindt mij. Zoek me, Darius.
Het eerstvolgende schip naar Van Maanens ster vertrok een maand later. Jean reisde mee.
#
De tweede keer dat Jean arriveerde bij Van Maanens Ster werd hij net zo uitbundig begroet als die eerste keer. Nu echter was de hemel bezaaid met habitats. Vanuit de cockpit zag hij de honderden scheepjes die hen begeleidden richting het Lange Mars station.
Jean grijnsde breed bij het schouwspel, met in zijn achterhoofd de vele gesprekken die hij de afgelopen jaren gevoerd had met Darius. Het was de meest bizarre manier van communiceren. Als twee verdwaalde dwazen die door een doolhof renden, fragmenten van elkaar hoorden, maar elkaar nooit zagen. Toch wist hij dat het Darius was, voelde hij de nabijheid van zijn geliefde, door de lichtjarenlange verstrengeling heen.
‘Een glimlach van jou, Jean le Forge, licht de buitenste duisternis zelve op.’
‘Equinox!’ Jean wenkte de gloeiende figuur naderbij. ‘Ik heb hem gesproken, zoals je bedacht had. Hij was er daadwerkelijk.’
De AI bleef onbewogen en zijn stem zorgvuldig neutraal. ‘Dat is mooi, Jean. Ik moet je alleen meedelen dat de Dromers massaal aan het sterven zijn. Ik weet niet of je Darius ooit nog in levende lijve terug zult zien.’
Jeans mond viel open. ‘Hoe? Wat?’
Equinox toverde een snel stijgende grafiek in de lucht. ‘Exponentiële toename van sterfgevallen. Oorzaak onbekend. Dromers worden in ieder geval niet oud.’
‘En Darius?’
‘Hij leeft nog, maar het verouderingsproces lijkt te versnellen.’ De AI toonde een plaatje van Darius, grijs haar, gerimpeld gezicht. Hij was het duidelijk, maar het was alsof de tijd een fast-forward op zijn lichaam had uitgevoerd.
Jeans schouders zakten omlaag, alsof het gewicht van de vele jaren in de ruimte, weg van zijn vrienden, familie en natuurlijk Darius, ineens op hem drukten. Hij liet zich in een stoel zakken en sloeg zijn handen voor zijn ogen. ‘Wat…’ De woorden kwamen bijna zijn keel niet uit. ‘Wat zijn de opties?’
‘Als je niet op tijd bent is er altijd nog de opname. De techniek is de afgelopen jaren sterk verbeterd, de resolutie van de engrammen is nagenoeg perfect. Je Darius zal perfect voortleven in de Eenheid.’
‘Een Dromer in een container, zonder communicatie met de buitenwereld.’ Jean zuchtte. ‘Als het gebeurt tijdens de reis, zal ik dan nog met hem kunnen communiceren?’
Equinox keek opzij, alsof hij moeite had Jean aan te kijken.
‘Je weet het niet,’ zei Jean. ‘En dat steekt je. De kennis van de mensheid en de Eenheid gecombineerd tot je beschikking, maar dat vertelt je enkel hoeveel je nog niet weet.’
De AI keek hem nu aan. Zijn ogen leken paarse vlekken die zijn gezicht in een spookachtige gloed hulden. ‘Je acties hebben ons veel informatie verschaft. We wachten tot het laatst mogelijke moment met opname van je geliefde. Je schip vertrekt een maand eerder, zojuist geregeld.’ De AI spreidde transparante handen. ‘Er is ons alles aan gelegen je snel weer bij Darius te hebben, Jean. Al is de kans klein dat je op tijd zult zijn.’
‘Wat heeft het dan voor zin, die haast?’ zei Jean. Hij haastte zich erachteraan te zeggen: ‘Ik wil niet ondankbaar klinken, ik wil niets liever dan nu bij Darius zijn, maar het duurt jaren om terug te komen.’
‘Hoop is een sterke motivator. Ik geef toe dat ik probeerde die aan te wakkeren.’
‘Waarom? Zijn er andere motieven?’
Equinox boog het hoofd. ‘Misschien dat jullie band de doorbraak is die wij nodig hebben om de miljoenen opnames die we hebben tot leven te wekken. Hoe dan ook, maak er het beste van. Het kan de laatste keer zijn dat je Darius spreekt,’ zei Equinox, vlak voor hij vervaagde.
#
Ze waren bijna een maand onderweg toen Jean voor het eerst contact kreeg met Darius. Je was lang stil, Darius.
Ik droomde, klonk de zwakke stem van zijn geliefde in zijn hoofd. Tijd betekent dan niet zoveel.
Een bijzondere droom, als je er zo lang in verbleef.
De glimlach was voelbaar in Darius’ antwoord: Ik was in de wintertuin. Die staat vol met sneeuwmannen, de een nog mooier dan de andere. In het centrum staat een beeld van jou, de mooiste van allen. Ik bezocht je elke dag.
Dat klinkt bijzonder. Vertel meer.
De tuin is omgeven door een haag, tientallen meters hoog. De top is bedekt met sneeuw en tussen de diepgroene bladeren groeien witte rozen, als sneeuwvlokken.
Ben je daar alleen? Of heb je gezelschap? Jean dacht onwillekeurig aan de miljoenen opnames.
Sneeuw is er. Hij bewaakt de poort. Zijn hart is killer dan het koudste ijs. Hij kent geen mededogen.
Laat hij niemand toe? Of laat hij jou er niet uit?
Dat weet ik niet. Ik heb het eigenlijk nooit geprobeerd.
Hoe voel je je nu, Darius?
Blij dat ik je spreek. Maar ook moe. Uitgerekt. Ik weet wat je me verteld hebt over de Dromers, dat ik er een ben.
Ik moet je iets vertellen. De Dromers sterven op dit moment, in hoog tempo. De Eenheid slaat de engrammen op, in de hoop de Dromers ooit in de Eenheid te mogen verwelkomen. Tot nu toe zwijgen de opgenomen Dromers.
Het was een tijdje stil en Jean vreesde al bijna dat hij te laat was. Darius?
Ik ben er nog. Het is… vreemd te beseffen dat je vlees zometeen niet langer bestaat.
We blijven zoeken naar mogelijkheden, alternatieven.
Jean. De stem van Darius leek bijna lijfelijk aanwezig in Jeans kajuit. Als het tijd is, moet je me laten gaan.
Jean voelde een traan over zijn wangen glijden. De woorden kwamen bijna als vanzelf. ‘Oh, that’s nonsense, Algy. You never talk anything but nonsense.’
‘Nobody ever does.’
Ik verwacht niet dat ik op tijd ben om het opladen bij te wonen. Maar ik zal je opzoeken, waar je ook bent.
En anders zien we elkaar misschien later. Of niet.
Drie weken later stopte het contact. Jean was ontroostbaar, alsof een deel van zijn hart voorgoed was weggenomen, ook al vertelde zijn hoofd hem dat de persoon Darius nog steeds bestond, opgenomen in het collectief van de Eenheid. Voor het eerst verwelkomde hij de droomloze slaap van de sense-tank.
#
De kamer waar Darius ooit lag, huisde nu een andere patiënt. De schaarse eigendommen van Darius stonden klaar in een doos toen Jean zich meldde bij de receptie.
Thuisgekomen haalde hij zijn eerste druk tevoorschijn en bladerde door de vergeelde bladzijden. Hij ervoer een vreemd soort weemoed, een gevoel half tussen verdriet en hoop. Zijn ogen vielen op een toepasselijke tekst:‘It is always painful to part from people whom one has known for a very brief space of time.’ Nou en of. Hij voelde een behoefte alleen te zijn om zijn verdriet te verwerken. Methodisch sloot hij zijn toegankelijkheid af tot zijn online persona niet meer vindbaar zou moeten zijn. Hij hoopte dat het genoeg was.
Het organiseren van de nalatenschap en het bezoeken van de nog overgebleven vrienden en familie van Darius nam enkele weken in beslag. Jean vond het zijn plicht de boodschap persoonlijk te overhandigen. Ook hoopte hij nog details, plaatjes, feitjes en herinneringen aan Darius op te rakelen om het beeld in zijn hoofd van zijn geliefde te completeren, mocht hij niet in staat zijn in de opname te komen.
Een maand later bezocht hij het asveld waar Darius was uitgestrooid, de laatste activiteit op zijn lijst, een afsluiting van een proces. Terwijl hij uitkeek over het veld, gelegen in de schaduw van de Arcologie Utrecht, daalde een boodschapper-drone tot vlak voor hem.
‘Je stoort,’ zei Jean, zonder te kijken van wie de boodschap kwam.
‘Je bent onbereikbaar voor de gebruikelijke methoden,’ klonk de blikkerige stem van Equinox uit het zweeftoestel.
‘Ik had even tijd alleen nodig.’
‘Je arriveerde een maand geleden. Het collectief verwachtte je al lang geleden in de Eenheid om Darius te bezoeken.’
‘Hij is daar veilig. Waarom de haast?’
Equinox liet een geluid als een zucht horen. ‘Er zijn redenen.’
‘Waarmee je me niet wil vermoeien?’ Jean haalde zijn schouders op.
De drone vloog een paar keer heen en weer en kalmeerde toen. ‘Persoonlijk zou ik het op prijs stellen wanneer je zo snel mogelijk Darius bezocht. Mijn tijd is beperkt. Alsjeblieft.’
Jean hief een wenkbrauw op. Een AI die alsjeblieft zegt? ‘Al goed, Equinox. Ik slaap vanavond in een sense-tank, dan kun je me naar Darius brengen.’
‘Dank je, Jean. Het wordt meer op prijs gesteld dan je kunt weten.’
#
De sense-tank die Jean thuis had, deed dienst als slaapcabine met zintuigdemping, maar was ook toegerust voor het bezoeken van de Eenheid, de meta-realiteit die de AI’s van het collectief hadden geschapen.
Hij maakte het zich gemakkelijk en voelde de bekende, zachte beweging van de doelzoekende elektroden die de contactpunten in zijn schedel zochten. Zodra ze zich bevestigd hadden, voelde hij zijn lichaam ontspannen en seconden later viel zijn zicht weg. Even was er het gevoel dat hij viel, het volgende moment zweefde hij boven een landschap vol bijzondere details. Torens, natuurlijk, bossen, dorpen, straten, achtbanen, bizarre vliegende wezens en nog veel meer. Boven de horizon zweefden luchtsteden, verbonden door monorails, met gebouwen die interpretaties van Metropolis leken.
Een roze, gestreepte kat verscheen voor zijn neus. ‘Jij bent Jean le Forge. Mooi pak. Paars gestippelde das, heel origineel.’
Jean knikte. ‘Mijn gestalt draagt graag nette pakken. En jij?’
‘Equinox stuurt me. Ik ben je gids.’
‘Ik heb geen zin om Alice te zijn.’
‘Tsssss,’ blies de kat. ‘Alsof alle AI’s het willen doen voorkomen dat dit Wonderland is.’
Jean glimlachte kort. ‘Geef toe, je had een hele reis uitgestippeld.’
De kat draaide met zijn staart. ‘Het duurt echt niet heel lang.’
Jean schudde zijn hoofd. ‘Ik wil Darius zien. Dat is alles wat ik nu wil.’
Een diepe zucht. ‘Vooruit dan maar. Volg me.’ Op hoge snelheid rende de kat weg over wolken en af en toe opspringende regenbogen.
Jean stuurde zijn gestalt achter de gids aan. Het landschap onder hen veranderde geleidelijk van dichte bebouwing en rijke details naar saaie bergen en valleien waar de polygonen af en toe bijna zichtbaar waren.
Op een bergtop hield de gestreepte kat halt. In de vallei beneden hen lag sneeuw. Uitgestrekte weiden, afgewisseld met groepjes fractalbomen, alles bedekt met een wit laagje. ‘Daar is het.’ De kat strekte een poot uit naar de horizon, die meteen zichtbaar naderde. Een tientallen meters hoge haag van een struik met donkere bladeren en af en toe witte bloemen, van boven bedekt met een dikke laag sneeuw, werd zichtbaar.
‘De Wintertuin,’ zei Jean. ‘Ik kan het van hier zelf wel vinden. Doe de groeten aan Equinox.’
‘Wie?’ zei de kat met een cartooneske grijns.
‘Equinox. De AI die me hierheen haalde. Je zei het net nog.’
De kat schudde zijn hoofd. ‘Het collectief bracht je hier. Ik heb die naam nooit genoemd.’ Hij hield zijn hoofd even schuin of hij luisterde. ‘Nee, net bevestigd, er bestaat geen AI genaamd Equinox.’
Ben ik nou gek? ‘Ik zal het wel verkeerd gehoord hebben. Vergeet het.’
‘Het ga je goed, Jean le Forge.’ Met die woorden verdween de kat.
#
Naarmate hij de haag naderde werden de details duidelijker. Elk vlekje, elk vlokje was zichtbaar in bijna perfecte resolutie. De begroeiing strekte zich minstens twintig meter boven hem uit. De donkere bladeren waren vlijmscherp, de doorns levensgevaarlijk, maar de bloemen, rozen, waren wit als verse sneeuw met delicate blaadjes, fijn geaderd en besprenkeld met fijne ijskristallen die elke glinstering weerkaatsten.
Jean liep langs de haag tot hij bij een tunnel kwam. Aan het eind van de tunnel zag hij licht. Als Darius gelijk had, dan zou ik hier Sneeuw tegen moeten komen. Hij keek om zich heen of hij de wachter hier zag, buiten de Wintertuin.
Een opvallende kleur trok zijn aandacht. Vlak naast de poort, half verborgen onder de donkere bladen, groeide een enkele rode roos. Jean keek naar de perfecte bloem, slechts half bewust dat ook dit een projectie op zijn visuele cortex was. Onwillekeurig reikte hij naar de roos, pakte de steel en plukte de bloem. Hij bracht de rode perfectie naar zijn neus en snoof de zoete geur op. Een explosie aan kleuren en geuren overspoelden zijn virtuele zintuigen. Met een glimlach plaatste hij de bloem in een knoopsgat van zijn jasje.
Voorzichtig liep hij de tunnel in. Halverwege leek het of hij door een barrière liep, alsof er een onzichtbare grens was die hij geraakt had.
Drie stappen later stond hij in de tuin. Hij keek om zich heen. Hij zag direct een drietal sneeuwwitte standbeelden, schitterende jongens en mannen, bijna naakt en perfect in elk detail. Precies zoals Darius ze beschreef.
De binnenkant van de Wintertuin was een doolhof van manshoge hagen, afgewisseld met open plekken waar idyllische bankjes rustplaatsen verschaften.
Jean merkte dat hij zich begon te haasten. De gedachte aan Darius gaf hem energie, het idee hem weer te zien vervulde hem van blijdschap.
Bijna in het midden van de tuin was een open plek. Jean liep het doolhof uit en zag hem staan, zijn geliefde, Darius, jong, zoals hij zich hem herinnerde, uit de tijd dat ze voor het eerst hand in hand door de Arcologie Utrecht liepen en neerkeken op de restanten van de domtoren die tot een derde van de hoogte van de arcologie reikte. Hij stond nu voor een schitterend standbeeld waarin Jean zijn eigen gelaatstrekken en lichaamsbouw herkende.
‘Darius!’ Zijn geliefde draaide zich om. Even keken ze elkaar aan. Toen begonnen ze allebei te rennen.
Vlak voor ze elkaar in de armen konden vliegen rees een spierwitte gestalte op uit de sneeuw, groter dan Darius en Jean tezamen. Hij hief zijn rechterarm om Jean tegen te houden.
Slippend kwam Jean tot stilstand, vlak voor de grote, slanke hand. Dit moet Sneeuw zijn. Hij zag inderdaad kille, levenloze ogen, een symmetrisch gezicht, de stille perfectie van een zielloos algoritme dat deze, deze… automaton bestuurde.
‘Sneeuw?’ zei Darius tegen de witte jongeman. ‘Ik ken hem. Je moet hem doorlaten.’
‘Dat is niet mijn taak,’ zei Sneeuw. ‘Jij blijft binnen. Hem gooi ik eruit. Hij hoort hier niet. Dat zijn de regels.’
‘Jean?’ zei Darius. ‘Dit kun je niet winnen. Sneeuw is de bewaker. Hij is een zielloos monster en hij zal je doden als je niet luistert.’
‘Ik kan je hier niet achterlaten, Darius. Ik heb je gevonden en ik laat je nooit meer gaan. I daresay it was foolish of me, but I fell in love with you, Ernest.’
‘Genoeg gepraat,’ zei Sneeuw. Zijn ogen schitterden ijzig. ‘Vertrek nu. Of sterf.’
‘Ik…’ begon Jean. Hij keek naar beneden, zag de hand van Sneeuw vlak voor zijn borst, voelde de kou die ervan af straalde, vlak ernaast de kleurexplosie van de enkele rode roos die hij in de haag had gevonden. Een stukje bezieling. Is dat het? ‘Ik zou Darius een geschenk willen geven. Daarna vertrek ik, vrijwillig.’
Sneeuw leek zijn voorstel te overwegen. ‘Wat wil je hem geven?’
Jean trok de bloem uit zijn knoopsgat, rook eraan. ‘Deze schitterende bloem. Een aandenken.’ Hij maakte aanstalten om Sneeuw heen te lopen, maar de grote hand stopte hem.
‘Geef. En verdwijn daarna.’
Jean keek hem berustend aan, legde vervolgens de bloem in de open handpalm van de automaton. De kou bevroor zijn hand bijna. De vingers van de ander sloten zich om de steel en alsof de tijd vertraagde zag Jean een van de doornen door de huid van Sneeuw dringen.
De transformatie was overweldigend. Hij kromp zienderogen en ineens bezat Sneeuw kleur. Hij viel op zijn knieën. Zijn huid was nog steeds bleek, zijn ogen waren ijsblauw en zijn haren een bos van blonde krullen die tot zijn schouders hingen. Zijn mond was een geluidloze schreeuw.
Jean liep om hem heen en rende de laatste meters naar Darius. De twee mannen omhelsden elkaar alsof ze een eeuwigheid gescheiden waren geweest.
‘Eindelijk, ik heb zo lang op je gewacht,’ zei Darius.
‘Ik ben nu hier en ik blijf hier ook,’ zei Jean. ‘Zo ben ik compleet.’ Hij keek Darius aan. ‘Er is een oneindig universum daarbuiten. Zullen we het gaan ontdekken?’
Darius glimlachte en greep Jeans hand. Samen liepen ze richting uitgang.
‘Alstublieft?’ De stem van Sneeuw achter hen klonk zo zielig dat Jean zich toch omdraaide.
‘Wat is er?’
‘Kunt u me zeggen wie ik ben? En wat ik moet doen? Mijn geheugen laat me in de steek.’ Hij hief de hand met de roos naar hen op.
‘Ik begrijp het niet,’ zei Jean. ‘Ik hoopte dat ik de automaton een stukje menselijker kon maken. Ik had niet gedacht dat ik zijn systemen compleet zou wissen.’
‘Hoe heb je dat gedaan dan?’ vroeg Darius.
Jean spreidde zijn handen. ‘Dit is jouw engram, lief. Jouw innerlijke wereld. De Wintertuin was jouw perfecte speelplaats, omgeven door een ondoordringbare haag en bewaakt door wat uiteindelijk niet meer dan een algoritme was. Een zielloze AI, feitelijk, met maar één opdracht die hij fanatiek uitvoerde. Wie zal zeggen wat de Dromers veroorzaakte? Een digitaal virus? Ik had een ingeving, een vermoeden, dat die roos een stukje van jouw menselijke bezieling was. Die heb ik hem gegeven. Het effect was … bijzonder.’
‘We kunnen hem niet zo achterlaten,’ zei Darius, ‘wat heeft hij nodig?’
‘Een naam en een opdracht. Dat is hoe het meestal werkt. Probeer het maar.’
Darius dacht even na en richtte zich toen tot de knielende figuur. ‘Ik geef je een naam. Jij bent Equinox. Je taak is de Dromers te laten ontwaken. Het middel heb je in je hand.’
De automaton stond op. ‘Ik ben Equinox. Zo zal het geschieden.’
Darius pakte Jeans hand weer en samen liepen ze door het doolhof.
‘Hoe kwam je bij de naam Equinox?’ vroeg Jean nieuwsgierig.
Darius haalde zijn schouders op. ‘Ik heb het altijd een mooie naam gevonden. Hoezo?’
‘Er was een AI die me hielp om jou hier te vinden. Die heette Equinox. Maar volgens de Eenheid heeft er nooit een AI genaamd Equinox bestaan.’
Darius stopte even en keek hem indringend aan. ‘Heb je het gemeld tijdens onze gesprekken, al die jaren geleden?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Dan weet ik het ook niet.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Misschien wil ik het ook niet weten. Het belangrijkste is dat we elkaar hebben.’
Ze verlieten de Wintertuin door de poort. Buiten gekomen was de sneeuw op de grond aan het smelten. Ze draaiden zich om en zagen dat de haag niet langer besneeuwd was en bloeide met miljoenen schitterende rode rozen.