Vroeg in de morgen kom ik aan in het stadspark. Met mijn fototas loop ik naar de vijveroever. Gisteren lag ik hier in de late zomerzon te lezen. Toen ik van mijn boek opkeek, zag ik kort een diamanten schittering. Eerst dacht ik aan een libel, maar libellen maken geen menselijk klinkende geluiden. Ik durf te zweren dat iets of iemand mij in mijn gezicht uitlachte en er daarna als een schicht vandoor ging.
Waar gistermiddag mijn boek lag, zet ik nu een ministatief neer. Ik ga liggen en stel mijn telelens scherp op een groene kikker, die luidkeels zit te kwaken. Als de slijmerige herriemaker even zijn bek houdt, trekt een tinkelend geluidje mijn aandacht. Vlak voor mij, op een waterlelieblad, zit een feeëriek wezentje met goudblonde lokken, de benen gekruist en de handen op haar knieën. Ze kijkt mij aan en treft mij recht in het hart.
Als de camera klikt, lacht ze een verleidelijk lachje, werpt mij een kushandje toe en schiet weg als een zoemende bij, haar fluorescerende vleugels glinsterend als duizend minuscule saffieren.
Na die dag spookt het feetje door mijn dromen en beheerst het mijn gedachten. Mijn vrienden zie ik niet meer en mijn studie verwaarloos ik. Steeds vreemdere smoezen bedenk ik om mijn ouders uit te leggen waarom ik er zelfs bij hondenweer elke dag op uit trek, om pas uren later terug te keren, soms doornat en tot op het bot verkleumd. Twee keer zie ik een flits van het feetje, maar dat kan mij niet troosten. Integendeel, ik raak steeds meer van zinnen. Zo kan ik niet verder leven …
Ten einde raad ga ik met mijn kostbaarste schat, de foto van het feetje, naar de enige persoon die mij misschien kan helpen. In heel de stad staat zij bekend als Trees de Heks, maar zelf noemt zij zich natuurlijk niet zo. ‘Trees Petunia’ staat er op het naambordje naast de voordeur en ‘Praktijk voor holistische bloesemtherapie’. Haar huis ligt pal achter de parkvijver en heeft een tuin vol uitbundig bloeiende planten.
Trees leidt mij naar de keuken. Een bezem zie ik nergens, maar op de magnetron zit wél een zwarte kater, die vervaarlijk blaast en met een geklauwde poot naar mij uithaalt.
Ik negeer het beest en laat mijn foto zien. ‘Al mijn spaargeld heb ik over voor een spreuk die haar menselijke afmetingen geeft, mevrouw,’ bezweer ik haar.
Trees lacht kakelend. ‘Zeg maar gewoon tante Petunia,’ zegt ze. ‘Dat doet mijn hele familie. Maar, mijn beste jongen, dacht jij werkelijk dat je de eerste bent? Ik zal je uit de droom helpen. Dit jaar ben jij nummer honderddertien. En dan nog iets. Wat je ook biedt, ik kan en wil geen feetjes groter maken dan ze zijn. Maar… misschien kan ik je toch helpen. Voor het geld dat je bij je hebt, kan ik wél het tegenovergestelde met jou doen.’
Vol verwachting spring ik in de vijver en zwem naar het blad waar het feetje zit. Meteen vliegt zij op. Als ik me op het blad gehesen heb, schreeuw ik het uit van frustratie. Dat had ik beter kunnen laten. Vlak voor mij breekt iets door de waterspiegel. Ik kijk recht in de ogen van de groene kikker. Een projectiel schiet op mijn hoofd af. Om de kikvorstong te ontwijken, spring ik in een reflex opzij en duik onder. Als een lijkkleed sluit de gifgroene waterspiegel zich boven mij. Achter mij kinkt een luide plons …
Panisch zwem ik weg van het amfibische monster. Helaas is het water te troebel om obstakels te zien, zodat ik al snel tegen een mansdikke rietstengel bots. Ik negeer de pijn en verberg mij erachter. Net op tijd! Een reusachtige schaduw doemt op en glijdt vlak langs mij.
Mijn longen dreigen te barsten. Ik móet omhoog.
Wanneer ik proestend bovenkom, roept iemand naar mij. Het feetje… Ze zit op haar knieën aan de kant en steekt een hand uit.
‘Snel,’ roept ze. ‘Hierheen! Moeder vergeeft het me nooit als dat beest je opvreet.’
In enkele slagen ben ik bij haar. Ze pakt mijn handen vast en trekt uit alle macht. Zo gauw ik hijgend op de kant lig, sleept ze me een stuk verder weg van de oever. Wanneer ik omkijk, weet ik waarom. Waar ik zo net bovenkwam, zie ik nu een groene kikkerkop.
‘Hoe heet je?’ vraag ik, als ik weer een beetje op adem ben.
‘Madeliefje,’ antwoordt ze. Ze zet haar handen in de zij en kijkt me schalks aan.
‘Waarom is je moeder zo bezorgd om mij?’
‘Daar zul je snel genoeg achter komen,’ zegt Madeliefje. ‘Maar voordat ik je aan haar voorstel, moet je er eerst een beetje toonbaar uitzien. Trek die vieze kleren uit.’
Ik ben zo overdonderd dat ik zonder protest gehoorzaam. Als mijn bemodderde spullen voor mij op de grond liggen, duiken er vanuit het niets twee andere feetjes op.
‘Geneer je niet,’ zegt Madeliefje. ‘Aster en Viooltje zijn mijn zussen. Wij doen altijd alles samen.’
Dat blijkt. Samen smeren ze mijn lichaam van top tot teen in met zeepkruid. Daarna tronen ze mij mee naar een kleine waterval en spoelen me zorgvuldig af.
‘Ga staan,’ zegt Madelief. Precies tegelijk keren de drie zussen me de rug toe. Met hun razendsnel vibrerende gazen vleugeltjes drogen ze mij in een mum van tijd.
Pas als we het verborgen dorp achter de vijver binnenlopen, ben ik weer voldoende bij zinnen om me af te vragen wanneer ik nieuwe kleren krijg. Maar al staart iedereen me nieuwsgierig aan, men lijkt het heel normaal te vinden dat ik in mijn blootje aan kom wandelen. In ieder geval maakt niemand er een opmerking over.
Op het dorpsplein staan tafels klaar en iets dat op een grote barbecue lijkt. Een baardige dwerg met een koksmuts komt ons tegemoet.
Pas wanneer ik hoor wat Madeliefje roept, begint er in een hoekje van mijn geest langzaam iets te dagen.
‘Kijk eens wat ik hier heb. Nummer honderdveertien! Tante Petunia heeft het weer gefikst. Stook het vuur maar op, Glim. We hebben hem al gewassen. Hij is brandschoon.’
Nu pas zie ik de bijl aan de riem van de dwerg …