Ik weet niet hoelang ik hier al ben of wat ik hier doe. Ik weet niet eens wat ik ben. Een geest? Een dolende ziel? Ik weet alleen dat ik bij deze plek hoor: het perron van de metro. Waterlooplein staat er op een bord, maar het zegt me niets. Ik kan me niet herinneren dat ik er ooit geweest ben. Ik kan me sowieso niets herinneren en weet zelfs mijn eigen naam niet. Ik ben hier op deze plek en volgens mij al heel lang.
Ik wacht. Straks komt de metro; voor mij een hoogtepunt. Ik ga bij de trap staan, een plek waar veel mensen langs moeten. Het perron vult zich met wachtende reizigers en ik onderdruk mijn verlangen hen aan te raken. Nog even wachten. Ik weet niet precies waarom, maar wel dat dit het waard is.
Daar is de metro. Hij zit propvol en braakt een hele stroom reizigers uit waarvan het merendeel mijn kant op komt. Ik wacht hen op met open armen en voel hoe ze door mij heen lopen. En zodra we elkaar raken, voel ik hun emoties en gedachten door mij heen spoelen. Honger (ik heb best trek, toch nog maar even iets kopen straks of tot thuis wachten?), stress (ik heb mijn werk niet af gekregen en geen idee hoe ik het morgen af moet krijgen), verlangen (ik heb haar zo gemist, het is lang geleden dat ik iemand zo gemist heb), lust (dat is best een lekker ding dat daar loopt, moet je die billen zien), boosheid (de hele dag heeft ie mij genegeerd, die lul), frustratie (schiet op, ik kom te laat), verdriet (weer naar dat lege huis, waarom ging hij weg?). Ik laaf me er aan en ben in extase. Het is overweldigend om zo veel te voelen, om even weg van het niets te zijn.
En dan is het voorbij en keert de leegte weer terug. De stroom reizigers is opgedroogd. De leegte is verpletterend. Het doet pijn. Ik omarm de pijn, want het betekent dat ik iets voel. Wat is die pijn, waar komt het door? Ik weet het niet meer. Ik ben hier, op een perron met een bord Waterloopplein en de metro komt en gaat. Dit is mijn bestaan, alleen maar hier. Altijd hier.
Een luchtstroom neemt een stuk papier mee en het dwarrelt voor mij uit. Ik laat me meevoeren door die luchtstroom en dwarrel net als het papiertje. Waar brengt het me naar toe? Heen en weer, onder en boven vloeien in elkaar over. Het papiertje valt op de rails en ik blijf hangen op de rand van het perron. Ik wil het papiertje achterna, maar kan het niet. Wil het ook niet. Waarom niet? Ik draai me om en weet niet meer hoe ik op deze plek gekomen ben.
Is het al tijd? Nee, nog niet. Mijn blik dwaalt van de klok naar de poster tegenover mij. Het is van het Concertgebouw in Amsterdam. Er staat een violiste op, Liza Ferschtman. Ze speelt binnenkort werken van Schubert en Beethoven met het Concertgebouworkest. Schubert. Die naam ken ik, maar waarvan? Ik verplaats me naar de poster en leg zelfs mijn hand erop, maar meer dan het gevoel van herkenning komt er niet. Schubert, Schubert, Schubert. Ik herhaal het en herhaal het, maar het helpt niet.
Er komt een metro aan. Ik neem snel mijn plek in bij de uitgang en sta de reizigers weer met open armen te verwelkomen. Oh, die heerlijke emoties en gedachten. Rust, angst, lust, gejaagdheid, blijdschap. Zelfs het gevoel van verveling is welkom. Het vult me, verwarmt me en geeft me heel even het gevoel dat ik echt besta. Om vervolgens weer in de kou achter te blijven als al die mensen met hun emoties en gedachten zijn vertrokken. Ik ben leeg, altijd weer leeg.
Ik wil dit niet. Deze kwelling van leegte. Een laatste reiziger is even blijven staan om een boek op te bergen en ik ga snel naar hem toe. Trek, hij verlangt naar zijn huis en zijn vrouw die lekker kan koken. Vanavond lasagne. Ik ruik de geur van oregano en proef de rijke tomatensaus. Mijn maag knort. Misschien neem ik er wel wijn bij. Ik heb nog een prachtige Italiaanse pinot grigio staan. De laatste fles van die fantastische vakantie. Dit jaar maar weer naar Italië. Die zon, dat eten. Ja, ik ben te dik, maar je kunt daar ook heerlijk wandelen en in de heuvels van Toscane is dat toch een stuk intensiever dan hier. Ik val dan vast…
Zodra de man het midden van de trap heeft bereikt, word ik ruw uit hem geduwd. Even herinner ik me nog hoe de zon mijn gezicht verwarmt. Ik heb de smaak van wijn in mijn mond. Al snel droogt elk gevoel op. De trap is leeg. Ik ben leeg.
Op het perron staat nog maar één vrouw, meer een meisje nog. Ze heeft een koptelefoon op en kijkt aandachtig op haar tablet. Nieuwsgierig ga ik naar haar toe. Ik zie dat ze in een partituur kijkt en realiseer me ineens dat ik de noten kan lezen. Ik weet zelfs wat er staat: het is het allegro moderato van de achtste symfonie van Schubert, ook wel Die Unvollendete genoemd. Ik weet dit. Ik ken dit! Schubert heeft nooit een derde of vierde deel van deze symfonie geschreven. Het zijn delen die je niet mist, weet ik. Alleen al het eerste deel, het deel dat ik nu lees, is meer dan de moeite waard. Eindelijk heb ik iets gevonden dat ik ken. Emotie die van mij is spoelt door mij heen. Als ik kon huilen, zou ik het nu doen uit blijdschap.
Ik schuif dichter naar het meisje toe en neem haar in mij op. Daar is het, de muziek! Het gevoel dat het teweegbrengt is overweldigend en vele malen meer dan de emoties die ik net voelde. Ik hoor nog net een stukje van het dramatische begin, het unisono-motief met cello’s en contrabassen. Wat prachtig! De muziek neemt me volledig mee. Ik ben de muziek. Het verrast me niet, ik ken dit en weet wat er komt. Het volgende moment heb ik een cello in mijn armen. Met mijn rechterhand strijk ik met de strijkstok, de vingers van mijn linkerhand dansen over de snaren. Ik voel de trillingen van de cello in mijn lijf. Dat is wat ik zo mooi vind aan mijn instrument, dat je het kunt omhelzen en het als een levend wezen tegen je aan ligt.
De melodie is een vraag en antwoordspel tussen de cello’s en de violen. De muziek neemt mij verder mee en het perron verdwijnt. Om mij heen verschijnt het orkest. Ik ben een onderdeel van hen en het voelt vertrouwd. Ik kijk goed naar de nog jonge dirigent op de bok voor de juiste timing. Verbeeld ik het me of kijkt hij ook naar mij? De symfonie gaat weer over naar een dramatisch deel en het hele orkest, inclusief ikzelf, laat zich meeslepen door de muziek. De dirigent doet het goed en zorgt voor een strakke en intense overgang naar het duistere, rustige deel. Nu weet ik zeker dat hij ook naar mij kijkt.
We spelen de laatste dramatische noten van het allegro moderato en er gaat een zucht door het orkest heen als het klaar is. Het is altijd weer magie als muziek zo samenkomt. Het bezorgt me rillingen. Vaclav, onze dirigent voor dit concert, is er ook even stil van. Beautiful, zegt hij uiteindelijk en we schieten allemaal in de lach. Een noodzakelijk ontlading na alle dramatiek van zo net. Hij besluit om het hierbij te laten en het Andante con moto, het tweede deel van deze onvoltooide symfonie, bij de volgende repetitie op te pakken.
Vaclav komt even bij mij langs. Terwijl ik rustig mijn cello inpak, vraagt hij in Engels met een Oost-Europese tongval of ik zin heb om in de stad nog even wat te drinken. Rosario, die naast me zit in het orkest, stelt voor dat mijn cello wel met haar mee kan. Ik protesteer nog even, maar ze wil er niets van horen. Ze geeft me een dikke knipoog, een duidelijke ‘ga nou maar’. Ik geef haar een dikke kus op haar wang, pak mijn jas en ga met Vaclav mee.
De jonge dirigent loopt naast me. Een beetje onwennig zo met z’n tweeën. Hij is maar iets langer dan ik. Het maakt me bewust van het feit dat ik een ranke Hollandse ben en hij een tengere Tsjech. Hebben we genoeg gemeen? Hij vraagt me wat ik van zijn manier van dirigeren vindt. Gelukkig heb ik daar weinig op aan te merken. Zijn dirigeerstijl bevalt me wel. Strak, maar ook met veel emotie. Zodra we het over emotie hebben, komt het gesprek los. Emotie in de muziek is iets wat we beide heel belangrijk vinden en al snel hebben we het over de emoties in het stuk van Schubert dat we net gespeeld hebben.
We belanden in een kroeg. Vaclav vertelt dat hij nu twee jaar orkesten dirigeert, maar het nog steeds heel spannend vindt. Hij is zich bewust van het feit dat hij jong is en veel orkestleden een stuk ouder. Het maakt dat ik zelf snel de rekensom doe in mijn hoofd en opgelucht kom ik tot de conclusie dat we weinig in leeftijd schelen. Ik vind het bijzonder dat Vaclav zo open is over zijn eigen onzekerheden en merk op dat daar weinig van te zien is als hij dirigeert. I have to be alert and into the music, or you wouldn’t listen to me, verzekert hij mij. Ik ga hem steeds leuker vinden.
Na een paar gin-tonics en een verhandeling over de invloed van klassieke muziek op de dance, stelt Vaclav voor om de proef op de som te nemen en nog even ergens te gaan dansen. Het is tegen middernacht en ik ben best moe, dus ik aarzel. Ik voel echt een klik met Vaclav en zijn mooie bruine ogen kijken me intens aan. Nee, deze avond wil ik nog niet laten eindigen en ik ga met hem mee.
Buiten trekt hij me naar zich toe en we zoenen. Zijn intense manier van doen, overvalt me, maar voelt goed. You are beautiful, zegt hij met die prachtige bruine ogen en ik smelt. Ben ik aangeschoten van de gin-tonic of maakt hij me dronken? Hij laat in ieder geval mijn hoofd op hol slaan. Toch kan ik een gaap niet onderdrukken. Ik giechel en schaam me dood.
Vaclav pakt iets uit zijn zak en laat me pilletjes zien. You won’t be tired after this, belooft hij me. Ik twijfel. Ik heb genoeg ervaring met pillen en heb dagelijks medicijnen nodig, maar ben, op af en toe een drankje na, geen drugsgebruiker. Toch ga ik overstag als Vaclav een van zijn pilletjes neemt. Komt het door de alcohol dat ik me zo makkelijk laat overhalen? Zijn het Vaclavs mooie, betrouwbare ogen of zijn mooie, mysterieuze woorden? Het is niet meer belangrijk.
Aanvankelijk voel ik niks, tot we op het perron staan te wachten op de laatste metro. Ik zweef. Vaclav trekt me opnieuw naar zich toe en al snel wordt het vrijen intenser. Ik kijk nog even om mij heen, maar het perron is verlaten. Vaclav duwt me tegen een pilaar en ik trek zijn jas open. Ik wil zijn lijf tegen het mijne aan voelen. Dat warme, tengere lijf. Hij trekt mijn jurk omhoog, ik maak zijn broek los. Ik voel zijn lijf trillen in mijn armen. Vibreren tussen mijn benen net als het hout van mijn cello als ik het bespeel. Ik kreun en hij kreunt mee. Samen maken we muziek.
Ik dein mee op zijn beweging. Als een ware dirigent geeft Vaclav het tempo aan. Ik hoor Die Unvollendete van Schubert om mij heen. Even schiet het door mijn gedachten dat dat niet kan, maar ik schuif het terzijde. Het is niet belangrijk. De tonen van de muziek nemen me mee. Het zachte begin als een streling, de hoop op wat komen gaat. De liefelijke melodie van de hobo en de klarinet aangevuld door de violen. Ik voel de deining van de muziek, de dynamiek. Crescendo en weer decrescendo.
Het thema in de muziek breekt plotseling af en gaat over in een dramatisch deel. De violen worden afgelost door de blazersgroep. Het geluid schuurt en mijn hart slaat op hol. De muziek is geen kabbelende beek meer of lieflijke weide, maar een storm met onweer en rukwinden en zit vol dreiging. De violen gieren. Wat eerst aanvoelde als deining, verandert in schokken. Schokken die zich bij mij naar binnen dringen en mij openrijten. Ik gil.
Ik probeer me los te maken van deze storm en duw Vaclav achteruit. Mijn lichaam staat in brand. Vaclav houdt me vast en praat tegen me, maar zijn woorden komen niet boven het gierende geluid van de storm in mijn hoofd. De muziek overstemt alles. Ik voel zijn handen op mijn huid. Handen die eerst prettig waren, maar nu steeds heter en heter worden, tot ik het niet meer uithou. Ik sla ze van mij af. Vaclav kijkt me bezorgd aan en ik kijk in zijn ogen. Zijn mooie bruine ogen worden donkerder. Onpeilbare diepten waarin ik dreig te verdwijnen. Zwarte gaten die alles opslokken. Ik gil het uit en kijk in paniek waar ik heen kan.
Hij blokkeert mijn weg naar de uitgang en probeert me weer te grijpen. Nee! Blijf uit mijn buurt! Ik draai ik me om, spring van het perron af en ren de metrotunnel in. Het is de enige uitweg die er over is. Het gaat moeizaam, mijn benen lijken van rubber en ik struikel een paar keer. Blijf rechtop! Ik hoor Vaclav of wat ooit door moest gaan voor Vaclav nog achter mij. Weg, ik moet weg. Tranen stromen over mijn wangen. Hoe kon dit zo misgaan? Nee, nu niet aan denken. Maken dat je weg komt. Ik dwing mijn passen in hetzelfde tempo als de muziek die mij nog steeds achtervolgt. Gelukkig zie ik licht aan het einde van de tunnel en het komt steeds sneller en sneller dichterbij.
Ik sta weer op het perron met mijn armen als in een omhelzing. Ik probeer me vast te klampen aan een herinnering (iets met muziek, lichten in de verte, hou ik iemand vast?). Ik weet nog dat het belangrijk was, maar het heeft geen zin en de herinnering is vervlogen. Naast mij staat een jonge vrouw spullen op te bergen in haar tas. Er was iets met haar. Iets met wat ze bij zich had. Ik probeer nog te kijken wat ze aan het opbergen is, maar het is te laat. Het geluid van de rits die ze sluit, maakt het definitief. Het is weg, onbereikbaar voor mij. Mijn armen vallen langs mijn lijf en ik voel me intens leeg.
Ik kijk op de klok. Nog één minuut en dan komt de metro weer aan, dus ik neem mijn plek in bij de trap. Om me straks te kunnen laven aan de emoties van de reizigers die het lege niets in mij kunnen vullen.