En zo eindigt het. Deze nacht en de laatste uren voor de Reset. Zoeklichten schijnen de hemel in, langs de tientallen zeppelins en andere formidabele luchtschepen die tussen de luchtdokken van de vele wolkenkrabbers heen en weer varen. Geroezemoes van vele stemmen stijgt met de lichten mee tot het een broeierige caleidoscopische deken van felle opwinding boven de straten van Nachtstad vormt.
Kortom, het einde van deze cyclus is nabij. Tijd om te vergeten.
Goedenavond.
Zoals te lezen is op het matglas van de deur: Mijn naam is Sam Vrijman, privédetective. Kantoorhoudend in het achtste district van Nachtstad. Niet het fraaiste gedeelte van de stad, geef ik toe. Maar ja, wat niet fraai is, is meestal interessant.
Hoelang ik al in Nachtstad woon weet ik niet. Dat heb ik besloten te vergeten.
Ik veeg over het schermpje van mijn TijdLijn en bepaal of er nog zaken zijn die ik niet wil onthouden. Herinneringen die ik wil wissen.
Nee. Het is afgerond. Ik verlang nog slechts naar een glas bourbon, zittend op de bank van mijn appartement, twee blokken verderop. De Reset wil je niet te nuchter meemaken. Ik pak mijn pistool van de stapel dossiers op het bureau en stop het in mijn schouderholster. Aan het bovenste dossier zit met een verroeste paperclip een morsige foto van een in de verte starende brave huisman geklemd. Een hardwerkende echtgenoot, altijd liefdevol, althans volgens de smekende brief die zijn vrouw stuurde omdat hij op een woensdagmiddag was verdwenen. Richting Nachtstad.
Kunt u hem vinden, mijnheer Vrijman? Ik maak me zo ongerust. Alstublieft, mijnheer Vrijman, het Bedrijf wil me niets vertellen.
Jawel, schatje. Ik vond hem in het achtste district, in een kamer met vier geslachtswisselende prostituees en meer dan dertig kilo spaghetti bolognese con cocaïne. Geloof me, het was geen prettig gezicht. Hij zal blijven, schreef ik terug, want hij is zijn oude ik, en u, al lang vergeten. Hij is nu een bewoner van Nachtstad. Sorry. Bijgevoegd vind u de foto’s en mijn onkostenrekening.
De prostituees zullen vast en zeker besloten hebben deze herinnering te vergeten—het voordeel van hun baan in Nachtstad.
Ik draai mijn pols en kijk op de display van mijn TijdLijn. Nog een paar uur. Dan is het voorbij en kunnen we fris beginnen.
Nachtstad is de stad van belofte, waar alles kan. En wat niet kan, wis je uit je TijdLijn en vergeet je. Eenvoudig. Prijs de Reset.
Ik pak mijn jas van de kapstok en knip het licht uit. Er klinkt een harde knal en de hemel achter het raam licht op. Rode, gele en blauwe sterrenregens werpen woest bewegende schaduwen over de wolkenkrabbers. Vuurwerk. Wild gejuich klinkt uit de straat.
In het donkere kantoor slaak ik een diepe zucht. Op één of andere manier ben ik opgelucht vanwege de naderende Reset. Een onbestemd gevoel. Waarom, ik weet het niet. Misschien is het een schaduw van een herinnering, vonken uit het verleden, een laatste restantje uit een vergeten vorig leven. Langzaam loop ik naar de deur.
Achter het glas verschijnt een schaduw. De silhouet van een vrouw doet de in spiegelbeeld staande letters van mijn naam verdwijnen. Ze wil aankloppen maar aarzelt. Mijn hand gaat al automatisch naar de klink tot ik twijfel. Ik wil naar huis, denk ik. Dan overwint nieuwsgierigheid.
De weelderige vormen behoren tot de prachtigste verschijning die ik deze cyclus heb gezien. Mijn ogen gaan—nee, glijden—over haar witte mantelpak naar haar benen die onder de hoge split van haar lange rok uitkomen. Eén been is gehuld in zwarte zijde maar mijn aandacht gaat naar haar andere been: kunstmatig en van blinkend welgevormd chroom. Het metaal vloeit naadloos over in een vlijmscherpe zilveren naaldhak. Haar andere voet zit in een bijpassende chromen pump.
Ze kucht.
Mijn blik gaat, langs de in haar zij geplaatste handen, naar haar gezicht waar twee amandelvormige ogen half verscholen zitten in de schaduw van een grote witte hoed, die op haar blonde haar drijft als een wit schip op een gouden zee. Tranen trekken zwarte golven van doorgelopen mascara richting haar vuurrode lippen.
Pas op, Sam. Een dergelijke dame kan maar één ding betekenen. Problemen.
‘Bent u Sam Vrijman?’ begint ze en de stilte smelt door haar sensueel donkere stem—die klinkt zoals verwacht—terwijl ze met een schuin oog naar de naam op de deur kijkt.
Hele grote problemen. Deur dicht, Sam!
Maar een ander, duister en dierlijk gedeelte, denkt hele andere zaken.
‘Dat klopt,’ zeg ik.
Ze kijkt over mijn schouder het donkere kantoor in.
‘Wat kan ik voor je doen, pop? Ik zou er net vandoor.’
‘Mijn naam is Kitty,’ antwoordt ze. Haar stem doet wederom mijn knieën knikken. ‘Kitty Janssen. En ik kom uw hulp vragen.’
‘Lieve Kitty, kun je terugkomen na de Reset, pop? Vannacht wordt er niet meer gewerkt door ondergetekende.’
‘Maar… Maar het is heel belangrijk dat u mij helpt. Ik moet Nachtstad verlaten. Ik moet naar de Grens. Vannacht.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Onmogelijk, pop. Niemand verlaat Nachtstad vlak voor de Reset.’
Haar ogen worden vochtig en de mascara daalt verder naar haar kin. Haar hand grijpt me bij de pols, vlak bij mijn TijdLijn en een trilling gaat door mijn lijf.
‘Alstublieft,’ zegt ze, ‘u bent mijn laatste hoop.’
Woorden vechten om een plaats. Ik denk aan de Reset, aan de tijd, aan glimmend zijde over lange benen en chromen hakken tussen witte lakens.
‘Ik kan u tienduizend betalen, als dat u kan overtuigen,’ zegt ze, niet langer wachtend op een antwoord. Ik lach, staar op mijn TijdLijn, neem een stap terug mijn kantoor in en klik het licht aan. Een moment knipperen haar lange wimpers. Ik wijs naar mijn bureau.
‘Nou, pop, vertel het maar. Je hebt mijn aandacht.’
Haar hakken tikken op het versleten parket. Als ze langs me loopt, word ik zacht gestreeld door haar geur. Een parfum dat te lang geleden is opgedaan, vermengd met de opgewonden geur van de straat: eten, zweet, aangeslagen feromonen, hoop en verdriet. Geuren passend bij haar donkere mascaratranen, denk ik. Viooltjes die strelen en de straat die in mijn kruis schopt. Haar wiegende heupen krijgen mij bij elke stap meer in hun macht.
Verdomme, denk ik, terwijl ze gaat zitten. Ik neem tegenover haar plaats.
‘Wat zeg je ervan dat je vanavond met mij meegaat? Genieten we samen van de optocht. Dansje maken, drankje drinken. Morgen rijd ik je hoogstpersoonlijk voor tienduizend nog met een fiets naar de Grens.’
Kitty kijkt me aan met een blik die water doet verdampen en even denk ik dat ze gaat schelden. Dan valt een zwarte traan op mijn bureau.
‘Hij wil me vermoorden,’ zegt ze.
‘Wie?’ vraag ik.
‘Ik weet het niet, ik weet het niet,’ herhaalt ze en legt haar hoofd in haar handen. Snel grijp ik een tissue—altijd gereed voor dergelijke gevallen. Ze pakt het doekje en dept haar wangen.
‘Ik kan het me niet herinneren,’ zegt ze. ‘Wilt u me alstublieft helpen?’
Ik zou nee moeten zeggen.
Mijn handen liggen op het glas van de cabine van de zeppelin. Een raam dat naar voren helt zodat ik het gevoel krijg te vallen. Daar beneden zie ik duizenden mensen krioelen, als trage neurotransmitters door de zenuwbanen van de stad, de ontelbare straten en stegen van Nachtstad, langs de hotels, casino’s. Hoerententen, discotheken, nachtclubs, noem het maar, hun namen in fel neon, groter geschreven dan de werkelijkheid. Vals licht. Beloftes in de nacht. Eenmaal in Nachtstad wil je nooit meer weg. Als je hebt ontdekt dat je de baas kan zijn over je herinneringen. Een oneindig feest met de Reset als hoogtepunt.
Prijs de Reset.
Ik hoor zacht gekraak van leer en draai me om. Kitty is in de zware, rode fauteuil gaan zitten. Met mijn bourbon loop ik naar haar toe terwijl ik de lijn van haar gehoekte benen bewonder, mij afvragend waarom één van chroom is.
Waar ben ik mee bezig?
Ik ga zitten. De leren stoel vormt zich naar de gespannen spieren van mijn onderrug.
‘Was je TijdLijn helemaal opgeschoond?’
Kitty staart naar buiten, waar een andere zeppelin voorbij vaart en we zien dansende naakte mensen achter de ramen. Kitty kijkt me aan. Kort denk ik een rode blos te zien op haar wangen.
‘Zo goed als,’ zegt ze.
‘Enige aanwijzing?’ Ik wijs naar haar glimmende kunstbeen. Ze staart er een moment naar, alsof ze het nu pas opmerkt. Ze streelt kort het metaal.
‘Geboren in Nederland. Waar weet ik niet. En ik kan nog achterhalen dat ik in Rio ben geweest. Heb je gelezen wat sommige vloedvluchtelingen doen? Wellicht ben ik één of andere specifieke seksfantasie die in Brazilië haar nieuwe bestaan heeft verdiend en er genoeg van had.’ Haar knokkels worden wit.
‘Dus je kwam hier om dat te vergeten?’ vraag ik.
‘Misschien,’ zegt ze. ‘Het enige dat ik nog had toen ik ontwaakte na de Reset was mijn TijdLijn en de meest primaire gegevens. Wachtwoorden. Mijn naam. Voor de rest, niets.’
‘En toen?’
Ze buigt zich naar me toe.
‘Ik ontdekte al snel dat ik werd achtervolgd. Ik wilde weg, weg uit Nachtstad. Maar ik wist niet hoe. Dus vroeg ik rond en zocht manieren om Nachtstad uit te komen. En toen hoorde ik jouw naam. Dat jij dingen wist. Routes. Buiten het zicht van het Bedrijf.’
‘Maar wie zit er achter je aan, denk je? Iemand uit Rio? Een pooier? Als je bent gevlucht uit Rio is de kans groot dat iemand zijn investering terug wil.’
Voordat Kitty iets kan zeggen voelen we een schok. Het luchtschip begint af te meren aan één van de luchtdokken van een wolkenkrabber. Een zoeklicht tast door de rokerige cabine met lange levendige vingers van licht.
‘Nog één halte. We zijn er bijna,’ zeg ik. Ik hoor hoe een dek lager de buitendeuren van de zeppelin openen om passagiers in en uit te laten.
‘Wie is de kennis van je, die we gaan bezoeken?’ vraagt ze.
‘Iemand die volgens mijn TijdLijn nog een gunst aan mij tegoed heeft. Mijnheer De Weduwe. Gespecialiseerd in… alternatieve routes.’
‘Mijnheer De Weduwe? Wat is dat voor een naam?’
‘Een naam voor Nachtstad.’
Kitty schudt haar hoofd.
‘Ik ga me even opfrissen,’ zegt ze en staat resoluut op. Ze loopt naar de toiletten. Een man volgt wellustig haar wiegende tred tot hij mijn blik opmerkt. Ik hef mijn bourbon, glimlach en de man richt zich geschrokken tot zijn glas.
Ik staar naar buiten, naar het vuurwerk en de zoeklichten. Wanneer ineens het geroezemoes in de salon wegvalt, draai ik me om. Een man stapt onzeker door de ruimte. Hij lijkt moeite te hebben om zijn evenwicht te bewaren. Hij struikelt, leunt tegen een tafeltje en kan nog net voorkomen dat hij omvalt. Ik zie dat hij geen TijdLijn om zijn pols heeft zitten. Ik slik.
Zijn blik gaat door de salon en blijft een moment op mij rusten. Een onpeilbare leegte in zijn fletse ogen, met irissen als zwarte gaten die het licht van de wereld lijken op te zuigen. Het is een Verdwaasde. Natuurlijk, denk ik. Dat kan er ook nog wel bij: Verdwaasden, mensen zonder TijdLijn, zonder naam, zonder herinnering. Niets. Pure digitale dementie.
De Verdwaasde loopt naar één van de vrije fauteuils en gaat zitten. De kleren die hij aan heeft zijn vreemd. Misschien iets dat hij droeg toen hij zonder TijdLijn kwam te zitten. Een modebeeld dat de rest van Nachtstad besloot te vergeten. Een purser komt de salon binnen en bekijkt de Verdwaasde met walging, alsof hij een stuk rottend vlees heeft ontdekt.
‘Laat hem,’ zeg ik, ‘je kunt ze beter met rust laten.’
‘Hij jaagt de passagiers de stuipen op het lijf.’
‘Laat hem meevaren. Bemoei je maar niet met hem.’
Uit mijn ooghoek zie ik Kitty aankomen. De Verdwaasde merkt haar op en gaat staan. Snel stapt de purser naar voren en probeert zich tussen de Verdwaasde en mij op te stellen. Afwerend houdt hij zijn handen op. Maar de Verdwaasde loopt verder en lijkt de purser niet eens op te merken.
‘Hé,’ zegt de purser en wil de Verdwaasde bij zijn arm grijpen.
‘Raak hem niet aan,’ roep ik. Maar het is te laat.
Kitty slaakt een gil. ‘Dat is hem!’ roept ze.
Voordat ik kan reageren grijpt de Verdwaasde de purser. Tijd bevriest. Plots denk ik de Verdwaasde heel scherp te zien, scherper dan de rest van mijn omgeving. Even lijk ik de persoon te zien die de Verdwaasde ooit was. Bijna een vriendelijk man, denk ik, totdat de lege ogen zich weer op mij richten: gitzwarte knikkers die mijn ziel opzuigen. Mijn maag trekt zich samen in paniek en misselijkheid. Ik spring voor Kitty, net voordat de Verdwaasde in een snelle beweging de purser bij zijn nek pakt. Alsof de man een pop is, duwt de Verdwaasde hem met zijn gezicht naar de tafel. Met een hard, zompig geluid slaat zijn hoofd op het tafelblad. De Verdwaasde rukt de man omhoog, beweegt hem weer naar beneden, recht door een wegrollende fles. De glassplinters en bloedspetters vliegen overal heen. Mensen gillen.
De Verdwaasde kijkt verbaasd naar zijn handen, waar stukjes haar tussen de vingers zitten. Het slappe lichaam van de purser glijdt naar beneden en komt met een doffe plof op de dikke vloerbedekking van de rooksalon. Gerochel klinkt. Dan wordt het stil.
‘Ga rustig achteruit,’ sis ik naar Kitty. Ik houd mijn armen beschermend voor haar. Ik vraag me af wat ik kan uitvoeren tegen de agressieve Verdwaasde, die zich weer bewust wordt van Kitty en mij. Ik heb geen keus, grijp mijn pistool, haal de veiligheidspal over en richt het wapen op de Verdwaasde.
‘Stop,’ zeg ik. ‘Stop!’
Maar de Verdwaasde loopt onverstoorbaar onze kant uit. Als mijn wijsvinger het koude staal van de trekker van het pistool streelt is er twijfel. Ik richt naar beneden, schiet, pal voor de Verdwaasde op de grond.
‘Schiet hem toch neer,’ gilt Kitty achter me.
Maar ik wil dat niet, besef ik. Dus los ik nog een waarschuwingsschot. Het maakt de Verdwaasde alleen maar woester. Hij grijpt de rode leren fauteuil waar ik een minuut geleden zat. Moeiteloos rukt hij de zware stoel van de grond en werpt deze, bijna achteloos, onze kant uit. Net op tijd bukken Kitty en ik. De stoel vliegt over ons heen en breekt door het raam van de zeppelin. IJskoude lucht waait door het gebroken glas naar binnen. Dan zie ik het.
‘Kitty,’ roep ik, ‘we moeten springen!’
‘Springen?’
‘Als ik zeg ren, rennen we. Begrepen?’
‘Wat?’ vraagt ze terwijl ik nog eenmaal vuur voor de voeten van de Verdwaasde. Het weet hem net die ene seconde af te leiden die we nodig hebben.
‘Ren!’
Ik grijp de hand van Kitty en ren zo snel mogelijk naar het gat waar een paar tellen geleden het raam nog zat. De handen van de Verdwaasde komen vlakbij, missen ons op een haar. We springen en de kille nachtlucht giert langs ons. Pijnlijk raak ik het harde beton van het luchtdok bovenop de wolkenkrabber. Kitty belandt op mijn rug. We rollen over het plateau. Meer pijn. Geen tijd om ons daarover te bekommeren.
Ik werk me op handen en voeten en ga staan. Snel trek ik Kitty overeind en staar naar de zeppelin waaruit we zojuist zijn gesprongen. De Verdwaasde staat bij het gebroken raam. Ik zoek het meertouw waarmee het luchtschip vastzit en ruk het los, net op het moment dat de Verdwaasde ook de sprong maakt. De zeppelin verwijdert zich al van de rand. De Verdwaasde heeft te weinig snelheid en vliegt met zijn armen wild maaiend door de lucht. Toch denk ik even dat hij het haalt. Maar hij haalt het niet.
Net niet.
Hij belandt op de rand van het plateau en glijdt naar achteren, naar de afgrond en de verre straat beneden. Even remmen zijn vingers op het beton hem af. Zijn mond gaat open, alsof hij iets wil roepen maar er komen geen woorden. Hij verliest zijn grip en nagels scheuren op het harde beton. Een ijselijke gil. Dierlijk bijna. Hij verdwijnt, over de rand. Ik ren, kijk naar beneden, zie niets. Omhoog, naar de wegvarende zeppelin. Aan het losse meertouw hangt de Verdwaasde. Eén tel kijkt hij me aan en dan verdwijnt hij in de nacht.
‘Wat was dat voor iemand?’ vraagt Kitty hijgend. Ik leun met mijn hand op het knoppenpaneel van de lift. Het ruikt hier naar zweet en schoonmaakmiddel. Ik staar naar de hoeken, waar kleine hoopjes stof en vuil liggen. Een oude krant met gele vlekken ligt op de vloer en de chromen kunstvoet van Kitty prikt erin. Een ladder loopt over de kous van haar echte been.
‘Het is een Verdwaasde,’ zeg ik.
Ik voel me licht in mijn hoofd.
‘Waarom deed hij dat?’ Kitty schudt haar hoofd.
‘Deze mensen zijn niets meer. Personen zonder TijdLijn. Ongevaarlijk.’ Ik zucht. ‘Normaliter.’ Ik wil dit allemaal vergeten, terug naar mijn appartement en dit wissen uit mijn TijdLijn. Dan Reset, alstublieft. Prijs de Reset.
‘Eens was er een zaak,’ vertel ik. ‘Een moord die gepleegd bleek te zijn door een Verdwaasde. Iemand had de voorgaande cyclus zijn TijdLijn verwijderd en hem opgesloten in een kamer en de naam van het slachtoffer op de muur geschreven met daarachter: ‘Dood hem’. Toen kwam de Reset. En het enige dat die Verdwaasde nog kon doen was dat. Zijn enige doel. Een gecreëerde, perfecte moordenaar.’
Ik sla met mijn vuist op de wand van de lift.
‘Die lui uit Rio hebben een Verdwaasde achter je aan gestuurd!’
Kitty en ik kijken elkaar aan. Haar blonde golvende haar is nu een chaos, een verwaaide gouden storm.
‘Waarom woon je hier in godsnaam?’ vraagt ze. ‘Wie wil hier leven?’
‘Omdat je hier kan vergeten. Dat weet je zelf nu. Wie weet wat jij was?’
Ik kijk naar haar benen.
We zwijgen. Zwijgen tot een schorre gong klinkt en de liftdeur opent. De grote hal van het gebouw wordt verlicht door magistrale kroonluchters die duizenden kleine sterren verspreiden over een roodgeaderde marmeren vloer. Achter ramen zie ik de mensenmassa door de straat bewegen. Hoe dichter ik bij de deur kom, hoe beter ik de geluiden van de straat hoor. Gegil, gelach, muziek, nu nog dof. Bassdrums en Gomorra met het hoog eruit gefilterd. Ik grijp het koperen handvat van de deur en open deze. Een waanzinnige wereld van geluid spoelt over ons heen. Snel trek ik Kitty achter me aan. Ze komt dicht naast me lopen en haakt een arm in de mijne. We werpen ons tegen de stroom van dansende, zwetende en zwoegende mensen in. Met moeite komen we vooruit. Iedereen wil naar het centrum, wij juist de andere kant uit.
‘Hoe ver nog?’ vraagt Kitty.
‘Vlakbij.’
‘En dan?’
‘Bidden.’ Meer weet ik niet te zeggen.
Een paar mensen, gekleed in strak zittende witte pakken met veren op de rug, komen voorbij. Eén zet een feesthoedje op het blonde haar van Kitty. Iemand probeert mij te zoenen en ik duw hem hard opzij.
Wat doe ik hier verdomme op straat?
Ik kijk omhoog, de donkere nacht in. Allemaal zeppelins. Rook, licht, vuurwerk. Lawaai, herrie. Hysterie.
En iedereen zingt, neuriet. Een paar woorden. Als een mantra.
De Reset. De Reset.
Prijs de Reset.
Eindelijk, na drie blokken, zie ik de voorkant van de BinnenBuiten, de nachtclub van Mijnheer De Weduwe. Het aanzicht van de BinnenBuiten is een groot vlak van duizenden kleine gloeilampjes, die de symbolen van man en vrouw in rode lichtjes vormen. De pijl van het mannelijke symbool penetreert die van de vrouw, beweegt zelfs. Langzaam.
‘Oh, mijn God,’ zegt Kitty.
Voor de BinnenBuiten staat de uitsmijter, een meer dan twee meter lang wezen, met paarsig haar, overal, als een lilakleurige gorilla. Even vraag ik me af waarom iemand een dergelijk extreme cosmetische ingreep zou willen. Het effect is verwarrend, ontzagwekkend. Wat heeft deze persoon aan herinneringen achtergelaten?
‘Hallo, Bibi,’ begin ik tegen de gorilla. Priemende rode ogen flitsen mijn kant op.
‘Ja?’ kraakt zijn stem.
‘Ik ben het. Sam. Sam Vrijman. Ik wil Mijnheer De Weduwe graag spreken.’
Bibi kijkt me aan en ik word bang dat zijn ogen in lasertjes zullen veranderen en mij doormidden snijden.
‘Sam Vrijman?’
Diepe denkrimpels verschijnen in het gorillagezicht. Ik deins achteruit.
‘Ik heb een gunst van hem tegoed,’ zeg ik snel.
De dikke lippen van Bibi bewegen. ‘Een gunst?’
‘Ja,’ antwoord ik. Bibi denkt nog één tel na, neemt dan een stap opzij en opent de deur van de BinnenBuiten. Ik durf weer adem te halen.
‘Hallo, mop,’ brult hij richting Kitty, ‘leuk hoedje.’ Hij knipoogt zelfs.
We gaan naar binnen.
De atmosfeer in de BinnenBuiten bestaat uit een dichte mist van rook en zweet die je met een kapmes doormidden kan snijden. Aan de tafels zitten vele gasten te drinken en te praten. Sommige mensen slapen al, een half gevulde fles drank in de ene hand, de andere veilig op hun TijdLijn.
Voor het grote podium, dat bijna een derde van de BinnenBuiten in beslag neemt, staat een man met gepommadeerd haar, in een korenblauw pak over een geel overhemd met zwarte strepen. Hij staart om zich heen alsof hij de nachtclub bezit. Ik stap naar het grote podium waarvan ik nu zie dat het uit één grote spiegelvloer bestaat, Kitty dicht achter me aan.
Vlak voordat we bij Mijnheer De Weduwe aankomen, begint een band te spelen. Jazz. Harde drums mengen zich in de melodie. Mijnheer De Weduwe begint te klappen, trekt aan een dikke sigaar.
Uit mijn ooghoek zie ik een groep cancandanseressen opkomen, gekleed in doorzichtige gele petticoats met zwarte strepen, met daaronder korenblauwe kousen.
Aha, denk ik.
De band begint nog wilder te spelen en het publiek lijkt wakker geschud. Bezoekers beginnen enthousiast te klappen. Na een paar laatste stappen voel ik de zweterige hand van Mijnheer De Weduwe in de mijne.
‘Mijnheer Vrijman.’
‘Mijnheer De Weduwe.’
‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Ik heb nog een gunst van u tegoed,’ zeg ik.
‘Is dat zo?’
‘Volgens mijn TijdLijn heb ik een zekere Mimi Makkinga voor u gevonden op de nacht dat de BinnenBuiten vol zat met een managementdelegatie van het Bedrijf en er niemand anders was om op te treden.’
‘Het zegt me zo niets.’
‘Wellicht moeten we onze TijdLijnen vergelijken.’
‘Wat denk je,’ lacht Mijnheer De Weduwe, ‘dat een gunst niet in mijn TijdLijn staat? Alles gesynchroniseerd.’
De muziek zwelt aan. De cancandanseressen blijken aan lijnen vast te zitten en stijgen de lucht in. Hoog boven het publiek vliegen ze, tonen de binnenkant van hun petticoats en ik hoor bezoekers kreten van verbazing en lust slaken. Mijnheer De Weduwe staart ook omhoog. Een dunne, geniepige glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij grijpt me—hard—bij mijn schouder.
‘Oké, Vrijman, laten we tot zaken komen. Volg me maar.’
Ik duik in elkaar als de hakken van een danseres wel erg dicht in de buurt van mijn gezicht komen. Mijnheer De Weduwe stapt voor ons uit, richting een klein trappetje dat naar een deur onder het podium leidt. Kitty werpt me een korte, ongeruste blik toe. Ik haal mijn schouders op en schud mijn hoofd.
Trap af. Deur door. Een kantoor met een overdaad aan luxe. De muren zijn van glanzend hout waaraan dure schilderijen hangen. Kleine spotjes schijnen in kasten gevuld met een verscheidenheid aan voorwerpen. Ik zie door het Bedrijf verboden elektronica. In een andere kast staan wapens op mahoniehouten displays: oude zwaarden, klassieke messen. Revolvers, en zelfs een katana, zo’n vlijmscherp Japans zwaard.
Boven me hoor ik gestommel en tot mijn verbazing zie ik de danseressen vliegen. Het plafond van het kantoor is doorzichtig en ik begrijp dat het oppervlak van het podium één reusachtige eenrichtingsspiegel is. De danseressen dalen, rollen in opwindende poses over het podium. Hun gezichten en lichaamsdelen zijn slecht een meter bij me vandaan. Ik zucht maar weer eens.
‘Mijnheer De Weduwe, ik heb vervoer nodig.’
‘Een taxi?’
‘Waarheen ik vannacht wil, rijden deze niet.’
‘We willen naar de Grens,’ zegt Kitty. Mijnheer de Weduwe bekijkt Kitty van onder naar boven. Zijn blik blijft slechts kort rusten op haar chroom.
‘De Grens? Met de Reset over een uur? Heel onverstandig.’
‘Dat is onze keuze,’ zeg ik.
Mijnheer De Weduwe kijkt ontevreden.
‘Ik word achtervolgd,’ zegt Kitty, ‘iemand wil mij doden.’
‘Er gebeuren wel meer vreselijke dingen vannacht,’ zegt Mijnheer De Weduwe. Hij bladert door zijn TijdLijn en trekt aan zijn sigaar. De rook kringelt richting het doorzichtige plafond en blijft daar zweven als een ongrijpbare blauwige herinnering.
‘Aha. Nou, Vrijman. Ik zie dat het klopt. En ik kom altijd mijn beloftes na. Je kunt mijn privé-luchtballon nemen. En ik zou het zeer op prijs stellen deze in één geheel weer terug te ontvangen.’
Mijnheer De Weduwe toont zijn TijdLijn aan me. De herinnering aan de gunst staat in beeld. Ik zoek mijn herinnering met dezelfde tijdcode. Met onze linkerhanden houden we elkaars polsen vast. Met de rechter drukken we tegelijkertijd op het rode kruisje om de herinnering te wissen. Een piepje klinkt. En daarmee is het afgerond. We geven elkaar een hand, hij draait zich om en loopt naar de drankkast.
‘Sam,’ fluistert Kitty.
Ik doe mijn hand in de lucht om aan Kitty duidelijk te maken dat ze nog even stil moet zijn.
‘Sam,’ herhaalt ze, harder. Ik draai me om. Ze kijkt me angstig aan en wijst naar boven. Ik kijk. Daar staat hij. De Verdwaasde van de zeppelin.
‘Dit is niet het moment om naar de Grens te gaan.’ Mijnheer De Weduwe praat door terwijl hij glazen met goudgeel whisky vult, zich niet bewust van het gevaar boven hem. Ik neem een paar voorzichtige stappen richting Kitty, die ademloos naar het plafond annex vloer staart. Ik hou mijn wijsvinger tegen mijn lippen. Nutteloos, want Mijnheer De Weduwe praat door.
‘Morgen ben ik dit gelukkig vergeten. Zoals ik altijd zeg: Problemen worden vergeten in de cyclus waar ze ontstaan. Prijs de Reset.’
Ik grijp de pols van Kitty en zoek een alternatieve uitgang. Mijnheer De Weduwe draait zich om, twee glazen in zijn hand, en merkt onze spanning op. Ik probeer te gebaren dat hij stil moet staan, duidelijk te maken dat hij niets onverwachts moet doen. Maar hij begrijpt het niet. Zijn blik zweeft al naar boven.
Eén van de danseressen belandt, precies op dat moment, hard op de grond. Rode spetters bevlekken de spiegel. We zien andere danseressen gillen maar horen ze niet. Een gele petticoat scheurt kapot, dwarrelt naar het glas. Het wordt donkerder in het kantoor. De Verdwaasde loopt boven ons, snuffelend als een hond. De glazen whisky vallen. De Verdwaasde stopt en lijkt te rillen. We staan doodstil. Heel langzaam beweegt het gezicht van de Verdwaasde naar zijn voeten en onze hoofden. Alsof hij weet dat wij daar staan en niet onzichtbaar zijn onder het glas.
‘Wie?’ begint Mijnheer De Weduwe.
‘Stil,’ zeg ik, ‘dit is degene die ons achtervolgt. Is er hier een andere uitgang?’
Mijnheer De Weduwe wijst naar één van de kasten. Hij stapt erop af, beweegt een voorwerp in de kast. Er klinkt een klik. De kast schuift opzij en ik zie een gang, verlicht door kleine, blauwe noodlampjes.
We rennen, terwijl iets zachts boven ons hard met het glas botst.
De geheime gang eindigt bij een ladder. Na tientallen meters klimmen, komen we op het dak van de BinnenBuiten, waar aan een krakkemikkig platform een klein luchtschip is afgemeerd. Stiekem had ik gehoopt op iets moderns maar ik zie een oude, rode heliumballon met kale plekken, boven een dichte gondel vol roestplekken en deuken.
‘Moeten we daarmee?’ vraagt Kitty. Ze stopt.
Ik haal mijn schouders op. ‘Zolang het vliegt, vind ik het best.’ Ik loop verder.
Mijnheer De Weduwe zegt: ‘Dit is een klassieke Skyfloater IX DeLuxe. Een topstuk.’
‘Een topstuk van honderd cycli geleden, zal je bedoelen,’ flap ik eruit.
‘Er zijn grenzen aan mijn incasseringsvermogen.’ Mijnheer De Weduwe ontgrendelt het toegangsluik van de Skyfloater IX DeLuxe. Met zacht gesis gaat het open en hij stapt naar binnen. Ik zie witte leren stoelen, wit hoogpolige tapijt, witte hoogglanzende wanden. Achter me hoor ik Kitty een kreet van verbazing slaken.
‘Een DeLuxe, ik zei het toch!’ zegt Mijnheer De Weduwe en hij gaat op één van de stoelen zitten. Hij drukt op een paar knoppen en de motor start. Twee zilveren propellers beginnen te draaien.
‘Ik kan zelfs de touwen vanaf hier losmaken,’ roept Mijnheer De Weduwe over het luider wordende gebrul van de motor. Ik knik en draai me naar Kitty om te zeggen dat ze de gondel in moet stappen.
Het luik dat de geheime gang afsluit klapt open. De Verdwaasde verschijnt. Begint te rennen.
‘Kitty, achter je!’
Dan zie ik iets vreemds. Het is net of ik, heel kort, een glimlach op haar gezicht zie. De Verdwaasde brult. Ik denk aan mijn pistool en probeer het onder mijn jasje uit te halen. Dan komt Kitty in beweging. Ze duikt in elkaar, haar ene hand gaat naar de grond en ze strekt haar kunstbeen naar achteren. Ze springt de lucht in. Vijf meter hoog.
Wat…
Er moet een soort veer in het been zitten, besef ik.
Na een korte vlucht landt ze, een meter voor de Verdwaasde. Onmiddellijk begint ze in de rondte te draaien, haar landing combinerend met een zwierende karatetrap waarbij haar voet in perfecte synchronisatie contact maakt met het hoofd van de Verdwaasde. Hij vliegt ver door de lucht en belandt hard op het dak.
Mijn mond valt open. Tot mijn verbazing komt de Verdwaasde weer overeind. Dan zie ik dat hij iets in zijn hand heeft. De katana. Ik probeer Kitty te waarschuwen. Maar ze heeft de volgende sprong al gemaakt. Links, rechts. Een harde trap. De Verdwaasde beweegt het vlijmscherpe Japanse zwaard en Kitty gebruikt haar dans en kunstbeen om de slagen af te weren. Staal op chroom. Vonken spetteren door de lucht.
Plots besef ik dat het dak en Kitty bij me vandaan bewegen. Met een ruk draai ik me naar Mijnheer De Weduwe en zie hoe hij aan een mahoniehouten stuur draait. Hij is opgestegen. Zonder te wachten op Kitty.
‘Hé,’ schreeuw ik, ‘ben je gek geworden? Kitty is nog op het dak.’
‘We moeten maken dat we hier wegkomen,’ antwoordt Mijnheer De Weduwe, ‘en zo te zien redt ze zich prima.’
Kitty. De Verdwaasde blijft haar nog steeds aanvallen. Hij doet een onverwachte uitval en ze valt op de grond.
‘Nee,’ gil ik.
De Verdwaasde aarzelt. Draait. Staart me aan. Langzaam stapt hij op Kitty af en heft de katana de lucht in.
Nee, denk ik. Nee.
Metaal tegen mijn vingers. Ik voel de trekker van het pistool.
‘Schiet!’ roept Kitty.
Ik richt. Haal de trekker over. Het eerste schot is mis. Stukken beton spatten op. De Verdwaasde aarzelt. Die blik. Die lege, trieste blik. Het volgende schot is raak, tussen zijn ogen. En dan verdwijnt zelfs de triestheid. Langzaam zakt de Verdwaasde op de grond. De katana rolt weg. Kitty komt overeind en staart naar de vertrekkende zeppelin.
Er is een paarse flits en daar zie ik Bibi de gorilla over het dak rennen, richting Kitty. Hij springt over de dode Verdwaasde, grijpt Kitty en rent naar de rand van het dak. Een reusachtige sprong en een paarse klauw grijpt de rand van de gondel.
Ogenblikkelijk hangen we scheef. Heel scheef.
Ik struikel, beland op het hoogpolige tapijt en begin naar de deuropening te glijden. Ik kan me nog net vastgrijpen. We komen nog schever te hangen.
‘Laat los, laat los,’ gilt Mijnheer De Weduwe.
‘Grmph, grmph,’ zegt Bibi.
Kitty klampt zich stevig aan Bibi vast.
‘Grmph, grmph,’ herhaalt de gorilla. Ik probeer te begrijpen wat de aap bedoelt. Dan pakt hij Kitty bij haar arm, trekt haar omhoog. Ze steekt haar hand uit, die ik vastgrijp. Ik probeer haar de gondel in te trekken.
We komen nog schever te hangen.
‘Nee, nee, nee,’ gilt Mijnheer De Weduwe, staat op uit zijn kapiteinsstoel, maar valt direct omver en rolt naar de uitgang. Net voordat Mijnheer De Weduwe naar buiten glijdt weet ik, met mijn allerlaatste krachten, Kitty naar binnen te trekken.
‘Grmph, grmph.’
Twee armen zitten om de nek van Bibi. Mijnheer De Weduwe heeft de gorilla weten vast te grijpen. Vanachter de paarse haren kijkt hij me vernietigend aan.
Maar Bibi lijkt te glimlachen—voor zover een paarse gorilla kan glimlachen—en laat de rand los. Ik hoor Mijnheer De Weduwe gillen.
De gondel hangt weer recht. Op handen en voeten kruip ik naar de deuropening. Ver beneden zie ik Bibi, die naast een wild gesticulerende Mijnheer De Weduwe staat, vrolijk naar me zwaaien. Kitty komt naast me kruipen en zwaait terug. Langzaam varen we het duister in, richting de Grens.
Ik neem nog een slok van de bourbon die ik in de rijk gevulde drankkast van de Skyfloater IX DeLuxe heb gevonden. Kitty zit op de kapiteinsstoel en draait zachtjes aan het stuurwiel. De gebouwen en het licht van Nachtstad hebben we achter ons gelaten. Enkel de weg is nu te zien; de eenzame weg die vanuit Nachtstad naar de Grens loopt. Lichtmasten naast het asfalt zetten de kale omgeving in een groen spookachtig schijnsel.
‘Waarom kiest iemand voor Nachtstad?’ vraagt ze, terwijl ze vooruit staart.
‘Omdat je hier opnieuw kan beginnen. Alles achter je laten.’
‘Het voelt leeg.’
‘Nee, het is bevrijdend. Al je slechte herinneringen zijn weg. Hier kun je daadwerkelijk zijn wie je wil zijn. Prijs de Reset.’
‘Maar je vergeet degene die je vroeger lief had?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Wat zijn we zonder die herinneringen?’
‘Onze herinneringen zijn niet wat ons maakt. Dat is een vergissing. Het enige dat ons maakt is wat we willen zijn. Wat we op onze TijdLijn vastleggen.’
Een traan loopt over haar wangen.
‘Nog een half uur,’ zeg ik na een blik op mijn TijdLijn.
‘Wil jij niet weg?’ vraagt Kitty.
‘Nooit,’ zeg ik.
Kitty laat het stuurwiel los en staat op.
‘Ga je mij onthouden?’
Ik glimlach.
‘Ik denk dat ik deze avond wat te heftig vond. Blijf. Zo niet, dan vergeet ik je liever.’
Ze staart me lang aan, en ik voel me ongemakkelijk worden.
‘Stuur jij maar even,’ zegt Kitty. ‘Ik denk dat ik nog één drankje nodig heb, als afscheid. Jij ook?’
‘Ach ja,’ zeg ik, ‘nog eentje dan.’
Ik kijk naar de weg en hoor hoe ze de glazen vult.
Eindelijk zien we het blauwe schijnsel van de Grens. Ik neem de laatste slok van de bourbon en laat de ballon dalen naar één van de meerpalen. Met een zachte plof bereiken we weer vaste wal. Ik stap uit, langs een droef kijkende Kitty en maak het touw vast. Even verderop zijn de hekken van de Grens die tevens de reikwijdte van de Reset aangeven. Daarachter stopt het effect abrupt, weet ik.
We hebben het gehaald. De wereld van de ware herinneringen.
De weg loopt verder, naar een opening in het hek en een gesloten slagboom. Naast de slagboom zit een oude bewaker op een nog oudere houten stoel. Een pet bedekt zijn ogen. Als we dichterbij komen, wordt hij wakker. Met zijn wijsvinger duwt hij de pet omhoog. Zijn wenkbrauwen gaan omhoog en ik zie verbazing. Hij gaat staan.
‘Goedenavond,’ zegt hij met krasse stem.
Kitty loopt op hem af.
‘Wilt u weg?’ vraagt hij verbaasd.
Kitty pakt iets uit haar handtasje. Er klinkt een zacht plofje en twee draden boren zich in het uniform van de oude man. Blauwe vonken spetteren. De man begint in elkaar te zakken. Kitty vangt hem op en bijna teder laat ze hem weer op de stoel glijden.
‘Sorry,’ fluistert ze.
‘Maar…’ begin ik.
‘Kom met me mee, Sam.’
Ik schrik van de toon in haar stem.
‘Nee,’ roep ik, starend naar de bewusteloze bewaker. ‘Waar ben je mee bezig?’
‘Ik wil dat je meegaat. Met mij. Hier vandaan.’
‘Waarheen? Waar heb je het over? Ik blijf hier. Hier in Nachtstad!’
‘Nee, Sam. Je begrijpt het niet. Wij horen bij elkaar. Je moet met mij mee.’
Er klinkt een dwingende piep vanaf mijn pols. Ik kijk naar mijn TijdLijn. De laatste minuten tikken weg.
‘Maar… Waarom?’
‘Eens,’ begint ze, ‘woonden Sam Vrijman en Kitty Janssen in Nederland, voor het onderliep, in een klein stadje genaamd Groningen. Sam woonde daar met zijn ouders. Hij had een vader die altijd dronk en sloeg. En op een ochtend was je moeder verdwenen.’
Kitty slikt. ‘En die middag kwamen zij erachter dat ze zich voor een trein had gegooid. En de vader vond het allemaal de schuld van Sam. Arme Sam.’
Ik hoor de woorden maar ik wil ze niet horen. Ze doen pijn. Herinneringen doen pijn, had ooit iemand mij verteld, en het blijkt echt waar te zijn.
‘En toen sloeg hij nog harder. Dus zorgden we ervoor dat hij je nooit meer kon slaan. En we gingen weg. Ver bij Nederland vandaan. Naar Rio, waar niemand ons kon vinden, en we waren gelukkig. Gelukkig!’
‘Ik wil dit niet horen,’ roep ik.
‘Maar het werd jou teveel. De herinneringen aan je verleden, de herinneringen aan wat er was gebeurd. Wat je gedaan had. Dus wilde je naar Nachtstad. Om het te vergeten. Zelfs om mij te vergeten. Ik smeekte je te blijven. Maar je zei dat het mijn schuld was. Dat ik het jou had laten doen.’
Haar ogen vullen zich met tranen.
‘Maar je ziet het verkeerd. Ik hou van jou.’
‘Nee!’
Ik schud hard mijn hoofd, draai me om en begin terug te lopen. Terug naar het luchtschip. Terug naar Nachtstad. Terwijl ik loop word ik misselijk en de wereld om mij heen begint te draaien. Ik voel mijn benen zwaar worden. Ik neem nog een stap maar mijn benen lijken wel van lood en ik val op mijn knieën, op het harde asfalt van de weg. Nog net kan ik mezelf overeind duwen maar ik rol om en kom in het zand naast de weg terecht. Ik proef stof.
Ik draai mijn gezicht. Richt me op Kitty, die vlak voor de slagboom staat.
‘Kom met me mee, Sam. Ik smeek het je. Vergeet Nachtstad.’
De bourbon, denk ik. De bourbon die ze voor me inschonk. Ze moet er iets in hebben gedaan.
‘Nooit,’ weet ik over mijn lippen te persen.
‘Sam. Herinner me!’
‘Nee. Ik wil hier blijven. Ik wil je niet herinneren.’
En dan is er stilte. Seconden. Minuten. Totdat er een piep klinkt. De laatste waarschuwing. Eén minuut tot de Reset.
‘Het spijt me,’ zegt ze eindelijk, ‘het spijt me zo. Ik dacht dat het dit keer zou lukken. Dat je nu wel met me wilde meegaan.’
Ze pakt iets uit haar handtasje, een ingewikkeld uitziend apparaatje. Ze loopt naar me toe. Haar hand gaat naar mijn pols.
Nee, denk ik. Nee.
Ze plaatst het apparaatje over mijn TijdLijn en er klinkt een klik, daarna een sissend geluid als van ontsnappend stoom. Ik voel de neurale connectie verbreken. Ze staat op, de TijdLijn in haar hand. Mijn TijdLijn. Mijn herinneringen. Mijn keuzes. Mijn leven.
‘Het spijt me, het spijt me. Nu zal ik het goed doen, de volgende keer ga je wel met me mee. Ik zal je terugkrijgen. Je terugvinden. Ik zal mijn Sam terugvinden.’
Dan besef ik dat ze niet meer tegen mij praat. Ze praat tegen mijn TijdLijn. Ze klampt het vast alsof hij haar dierbaarste bezit is.
En plotseling begrijp ik het. Te laat.
Ik ben mijn TijdLijn.
Ze stapt over de Grens, loopt weg en draait zich niet meer om.
Ik kijk naar het zand voor me. Met een laatste inspanning weet ik mijn wijsvinger in het zand te wurmen. Moeizaam krabbel ik letters.
De grond begint te trillen.
De hemel wordt wit. Onvoorstelbaar fel, wit en wissend.
Mijn hersenen worden ondergedompeld in iets dat voelt als ijskoud kwik.
Ik tuur naar mijn woorden in het zand.
Dood Kitty Janssen.
En zo begint het.
Reset.