Het was een van die eindeloze zomermiddagen, met de Hollandse hemel zo blauw dat het in het zenit naar indigo neigde. Een halve maan dreef in haar dieptes, dof als een kiezel.
Jeroen zat met zijn jongere broer Hiram in de titanium dakgoot en zijn benen bungelden boven de poel met koikarpers, die een botten brekende negen meter lager lag.
Als hij helemaal naar rechts leunde, kon hij nog net de lanceerschachten en landingsbanen van ruimtehaven Lelystad zien. De hekken begonnen een kilometer voorbij de algenkwekerij met zijn groene torens en de fonkelende wieken van de windmolens.
Hiram wees omhoog. ‘Daar komt er weer een!’
Een zilveren potlood zakte omlaag, balancerend op een verblindende groene vlam. De SpaceX-shuttles landden altijd rechtop, met hun staart beneden. Het was een erezaak voor hen om als een iconische Von Braun-raket te arriveren.
‘Meer dan een tennisbaan heb ik niet nodig,’ pochte de piloot in de befaamde video. ‘Vraag alleen de spelers hun netten op te rollen en een stapje achteruit te doen.’
De ramjets van Airbnb leken meer op gepantserde kevers, die vanuit de hemel naar beneden gierden en pas op het laatste moment hun parachutes ontplooiden.
‘Het is de Wasbeer!’ joelde zijn broer. ‘Van Putingrad.’ Hij knikte. ‘Op een dag vlieg ik er zelf heen. Omhoog en omhoog tot de sterren overdag stralen…’
Jeroen snoof. ‘Je ziet er amper als een kozak uit. Meer als een tulband-kerel.’ Hiram was zijn broer niet echt, eerder een halfbroer. Nadat Jeroens moeder hem gepiept was met die Mongoolse relirapper was zijn vader hertrouwd met een Israëlische vrouw. ‘En bij de barbecue stond je tussen de cactussen te kotsen. Wodka is heel wat sterker dan vaders Bacardi cola.’
‘Ze nemen je aan als je cijfers hoog genoeg zijn. En wodka drinken, dat kan ik vast wel leren.’
Ze bleven daar zitten tot de schemering viel. Vette lichtpunten kropen door de hemel en Hiram somde ze allemaal op. Drie-kraanvogels van de Chinezen, Putingrad, Fatima-Vishnu, de trots en vreugde van het Indiase Kalifaat met haar drie religies, Cranborn. Jochies van tien weten zulke dingen. Vroeger had Jeroen alle tsunami-surfers van de laatste tien jaar kunnen opsommen, met hun geboorte en sterfdatum.
Geen van die ruimtesteden was Nederlands, vertelde Hiram, maar dat deed er niet toe. Ze huurden Hollanders maar wat graag in. ‘Ze hebben onze vindingrijkheid nog steeds nodig,’ zei hij. ‘Onze Dijkenbouwersgenen. Onze no-nonsense handen.’
‘Jij ziet ze altijd eerder dan ik,’ zei Jeroen. ‘Ik haal ze door elkaar met sterren en moet wachten tot ik ze zie bewegen.’
‘Och, dat is makkelijk zat. Ruimtesteden twinkelen niet, net als planeten.’
Jeroen had zijn arm om Hirams schouder geslagen, en voor een keer voelde Hiram als een echte broer, bloed van zijn bloed.
‘Eten!’ riep zijn stiefmoeder. ‘Gestoomde cavia’s en rösti. We hebben kiwi-ijs als toetje.’
‘We komen eraan!’ riep Jeroen en later zou hij zich die dag herinneren als de laatste perfecte dag van zijn jeugd.
#
Later, en niet zo heel veel later, begon het voor Jeroen mis te lopen, te verzuren. Zijn broer startte een groeispurt tot hij bijna een kop boven hem uitstak. Al die negens en tienen begonnen ook aan te tellen: hij kreeg een beurs van de GHL, het Chinese equivalent van de Technische Hogeschool Twente. Hiram zou geen ruimteschepen besturen: hij ging ze ontwerpen, wat eigenlijk nog mooier was.
Jeroen was in de voetsporen van zijn vader getreden toen Hiram naar de universiteit vertrok. Hij zat nu achter de stuurknuppel van een van die hover-trucks, die de Russen de Koroli Dorogi noemden, de Koningen van de Snelweg. Ze waren massief: gesegmenteerde duizendpoten zo groot als olietankers. De KD’s hadden hun eigen privé-snelwegen die helemaal van de fracking-velden van Oezbekistan naar de dorstige metropolen van Vrij Catalonië liepen.
Tijdens de rit versmolt Jeroen met zijn voertuig alsof hij het minuscule breintje van een dinosaurus was. Hij kon ieder luchtwervel en stuurvaan voelen en de koplampen waren zijn gloeiende monsterogen. Zijn hart zong terwijl hij zich door de nacht boorde, zijn oren gevuld met het galopperende toendra-ritme van de Marco Polo’s.
Hij reed zes jaar en toen wachtte zijn coördinator hem op in het voorlaatste depot, in de buitenwijken van Tirana. Zij stond aan het hoofd van een falanx van mecaniciens in blauwe overalls. Het logo op hun pet was Jeroen onbekend: een oog in een tandwiel, niet langer de verstrengelde A en C.
‘Laat haar maar gewoon in hangar staan,’ zei zijn coördinator. ‘De technici gaan haar binnenste buiten keren. Een upgrade.’
Jeroen fronste zijn wenkbrauwen. ‘Haar upgraden? Tot wat dan?’
‘De nieuwe eigenaren willen de vloot automatiseren. Drones die voor de vrachtwagen uit vliegen, elke bocht van de weg zien, over elke heuvel turen. Een automatische piloot in de vrachtwagen en iemand die haar in de gaten houdt. Een menselijke back-upchauffeur, maar ze kan best provincies ver weg zijn. Of in een ander land zelfs. Net de piloot van een drone.’ Hij klakte met zijn tong. ‘Misschien iets voor jou?’
‘Ik ben geen leunstoelcoureur.’
‘Daar was ik al bang voor.’
‘Dus een robot wordt de nieuwe koning van de weg. Een stupide chip met een zwerm plastic vliegen.’
‘Het is veel veiliger op deze manier. De vrachtwagens waren rijdende bommen.’ Zij stak haar hand uit. ‘De sleutels alstublieft. Je krijgt drie maanden loon doorbetaald. De nieuwe eigenaren komen uit een of ander Europees land waar ze te weekhartig zijn om een werker zomaar op straat te zetten.’ Ze snoof. ‘In Tblisi…’
‘Wie nam ons over? Als ik vragen mag?’
Ze kneep haar ogen een moment dicht terwijl haar chip de juiste informatie opdiepte. ‘Het Nieuwe Burgerlijk Pensioenfonds. Ethisch en ecologisch investeren is ons devies.’
#
Jeroen nam de Flix-express terug naar huis. Ook daar zat er geen chauffeur achter het stuur. Niet dat de bus nog een stuur had. De KD’s waren blijkbaar de laatste voertuigen die hun menselijke chauffeurs verloren hadden.
Zijn vader arriveerde twee dagen later. Stomdronken.
‘Ze hebben me ontslagen,’ zei hij en hij had het A & C-logo van zijn jas gescheurd, zag Jeroen. ‘Na vijftien jaar hebben ze doodleuk mijn sleutels afgepakt en me eruit gebonjourd!’ Hij spreidde zijn handen. ‘Ik ben verdomme een oude man. Het enige wat ik kan is autorijden…’
‘Welkom bij de club,’ zei Jeroen. Hij had geen zin om medelijden te hebben. Zijn vader was degene die sterk hoorde te zijn, de volwassene die alle antwoorden wist.
‘Bij jou is het anders. Je bent nog jong. Je vindt wel een andere baan.’
#
De tijd verstreek en Jeroen vond inderdaad een andere baan. De hyperrijke één procent van één procent mocht autorijden zonder hun automatische piloot in te schakelen. Niet dat ze die wagens ooit zelf bestuurden: daar hadden ze hun chauffeurs voor. Zoals Jeroen. Hij mocht in ieder geval weer een uniform en een pet dragen. Dat zijn nieuwe baas een jongen van twaalf was, hielp zijn zelfrespect niet bijster.
#
‘Je broer komt vanavond terug,’ kondigde zijn vader aan. Hij tilde zijn glas op en nam een slok. Hij dronk, dronk hard en niet langer Bacardi cola. Zijn likeur had dezelfde amberkleurige tint, maar was een stuk goedkoper omdat hij het zelf destilleerde in de keldervaten.
‘Misschien kun je proberen een beetje nuchter te zijn als hij aanbelt?’ zei zijn vrouw. Haar stem klonk niet langer verwijtend, hoogstens vermoeid. Jeroen had haar door vacatures zien scrollen voor een leraar Hebreeuws en in de locatiewijzer was het vinkje bij Nederland weggehaald.
‘Ik ben niet zat,’ protesteerde zijn vader. ‘De kat krabt de krullen van de trap. Zie je? Ik ben zo nuchter als een kerkrat.’
‘Je hebt je zoon al vijf jaar niet gezien. Het minste wat je kunt doen is…’
‘Hij is niet echt mijn zoon.’ En daarna ging het nog verder bergafwaarts.
#
Jeroen was de enige die het ‘ding-dong!’ van de antieke deurbel hoorde. De anderen hadden het te druk met schreeuwen.
‘Hoi Hiram. Je ziet eruit…’ Je ziet eruit alsof je een figurant bent in de reboot van de Walking Dead zou niet tactisch zijn. ‘Een beetje bleek.’
‘Ik weet het.’ Jeroen pakte Hirams hand vast en de handdruk was behoorlijk krachtig, niets zoals je zou verwachten van vingers die eruitzagen als gebroken twijgen.
‘Ik kwam thuis,’ zei Hiram.
‘Je bent welkom.’ En tot zijn verbazing was dat waar. Hij had zijn broer gemist. Jeroen keek over de schouders en schonk Hiram een scheve glimlach toen het geluid van brekend glaswerk hun oren bereikte. ‘Misschien moet je even op de veranda wachten terwijl ik naar binnen ga om ze te vertellen dat je er bent?’
‘Ik kwam alleen thuis om jou te zien. En om dood te gaan natuurlijk.’
In het genadeloze LED-licht van de veranda zag Jeroen pas goed hoe slecht zijn broer eraan toe was: de rode oogbollen, de zweren die zijn huid stippelden, de trillende kaken.
‘Ik draag een exoskelet. Mijn zenuwstelsel is zo goed als kaduuk. Zonder het exoskelet en de interface zou ik geen enkele stap kunnen zetten of zelfs maar een theekopje kunnen optillen.’
‘Kanker?’
‘Nee, niets zo alledaags. Mijn immuunsysteem is gecrasht. Te veel kosmische straling, te weinig zwaartekracht totdat mijn botten broodstengels werden. Ik was daar domweg te lang. Langer dan bijna iedereen. Maar ze hadden me nodig, Jeroen. Als je iets ontwerpt, moet je het zien werken. Virtueel telt niet.’ Hij legde een hand op Jeroens schouder. ‘Laten we naar de zolder gaan en zoals vroeger in de goot klimmen. De sterren tevoorschijn zien komen. Mijn exoskelet heeft geen moeite met traplopen. Daar heeft het mij niet bij nodig.’
#
Het voelde zo bizar vertrouwd om weer naast elkaar te zitten, hun benen over de rand bungelend. De goot kreunde bij elke beweging en hun billen pasten niet meer, dus het was niet helemaal alsof ze weer kinderen waren. Hiram rook naar nootmuskaat en kaneel, niet als de zoetig zieke stank van bedorven vlees die Jeroen half had verwacht. Het moest een bijwerking van de medicijnen zijn.
‘Het licht is aan het wegebben,’ zei Hiram. ‘Dat is de beste tijd om de ruimtestations te zien opkomen. Er is nog geen aardschaduw om hun licht te stelen.’ Hij wees. ‘Zie je die rode? Het is een druppel zuiver water van de asteroïden. Een druppel van vijf kilometer breed.’
‘Ik dacht dat het water blauw moest zijn?’
‘Het is de zonsondergang die het in een robijn verandert. In gloeiend bloed. Kijk, het klimt hoger en het rood vervaagt. Het lijkt nu meer op goud.’
Nog meer twinkelloze sterren rezen en daalden in een statige waterval.
‘Dat is het Duitse wiel. Het wiel van Von Braun, hoewel ze het een beetje laat hebben gebouwd. En die driehoek is het Nederlandse zonnezeil. Het wordt elke avond kleiner.’
‘Moeder mailde mij gisteren me dat ze door Rotterdam aan het snorkelen was. We verloren de helft van ons land toen de duinen doorbraken.’
Hiram glimlachte. ‘En jullie Nederlanders bouwen nu dijken voor alle andere landen. Tegen een achtste van elk stuk land dat jullie terugwinnen en Nederland is groter dan ooit. Arctische toendra- en palmboomeilanden.’
Hiram zegt jullie Nederlanders. Niet langer wij Nederlanders. Dat klopt natuurlijk wel. Als er iemand zich een kosmopoliet kan noemen, is het mijn broer wel.
‘Dat zonnezeil? Waar gaat het eigenlijk heen?’
‘Europa. De kolonisten zullen door het ijs boren en afdalen in de oceaan. Jullie weten alles van leven met de zee.’
Het was een stille vreugde om daar domweg te zitten en de ruimtestations te zien opkomen.
‘Ik heb nergens spijt van, weet je. Ik heb honderd levens geleefd en een stad op de maan gebouwd.’ Zo’n oogverblindende glimlach op Hirams gezicht. ‘Dit was het enige wat ik miste. Met jou in de dakgoot zitten en mijn ruimtestations zien opkomen. Dat maakt mijn leven compleet.’
‘Ik …’ Jeroen stopte omdat Hirams glimlach permanent was geworden en zijn ogen uitkeken over een oord waar de levenden niets te zoeken hadden.
###