Ik werp een blik op mijn horloge. Ik ben mooi op tijd voor mijn afspraak bij de tandarts. Er zit niemand anders in de wachtzaal. Ik probeer mijn ademhaling onder controle te houden. Ik zou niet zenuwachtig mogen zijn. Ik voorzie geen problemen. Een tand laten trekken is natuurlijk niet leuk, maar het is uiteraard geen chirurgische ingreep waaraan grote risico’s verbonden zijn.
De deur gaat open en er verschijnt een glimlachende man in een witte jas.
‘Meneer Terlaeken?’
Ik knik, kom overeind en volg de tandarts naar zijn behandelkamer. Enkele ogenblikken later zit ik in de stoel en regelt de tandarts de instelling van de rugleuning.
‘Zit u zo comfortabel?’ vraagt hij.
‘Prima,’ zeg ik.
Hij checkt iets op zijn computerscherm, komt dan naast me zitten en kijkt in mijn mond.
‘Dit is hem,’ zegt hij, wijzend naar een van mijn tanden. Uiteraard kan ik niet zien wat hij aanwijst. ‘Onherstelbare cariës,’ luidt zijn uitleg. ‘We zullen hier inderdaad moeten overgaan tot extractie. Ik zal u een plaatselijke verdoving toedienen. U zult niets voelen. Maak u geen zorgen. Dit is een routineuze procedure.’
Ik krijg een verdovende injectie in mijn tandvlees, en de tandarts zegt: ‘Nu wachten we enkele minuten. Uw onderkaak zal gevoelloos worden. Dat kan wat onaangenaam aanvoelen, maar het is maar tijdelijk.’ Hij keert terug naar zijn bureau. Ik neem aan dat hij mijn medisch dossier raadpleegt en aanvult voor hij de klus aanvat.
Als hij terugkeert is mijn onderkaak volledig gevoelloos. Hij gaat naast me zitten en kijkt weer in mijn mond. Ik sluit de ogen, want de felle lampen verblinden me.
‘Hier gaan we dan,’ zegt hij, en ik voel iets mijn mond binnenkomen. Ik veronderstel dat hij de tand met een metalen instrument zal vastgrijpen, loswrikken en uittrekken. Dit zou niet meer dan enkele minuten mogen duren.
Ik luister naar zijn moeizame ademhaling, en mijn hart slaat een tel over als ik iets vreemds gewaarword, ondanks de verdoving, alsof er iets is losgekomen of ontwricht.
‘Even geduld,’ hoor ik hem zeggen. ‘Dit verloopt niet zoals gepland. Maak u geen zorgen. Dit komt wel in orde.’
De tandarts maakt allerlei onhandige bewegingen, en ik heb duidelijk het gevoel dat er iets loskomt. Ik verstik bijna, omknel de zijkanten van mijn stoel, plots in paniek.
‘Ach, neen,’ zegt hij. ‘Wat is hier gebeurd? Zoiets heb ik nog nooit gezien. Wacht even.’
Ik open mijn ogen, werp hem een vragende blik toe.
Hij leunt achterover, wist het zweet van zijn voorhoofd. ‘Luister,’ zegt hij. ‘Om een of andere reden kan de tand niet worden getrokken. Hij zit namelijk vast in het bot. Maar toen ik met volle kracht trok kwam uw volledige onderkaak los. Die kan ik uiteraard niet uittrekken, maar toen ik die weer op zijn plaats probeerde te krijgen bleek die klem te zitten. Eerlijk …’ Hij maakt de zin niet af.
Ik zou hem willen vragen hoe hij dit probleem gaat oplossen, maar ik kan niet spreken, wegens die verdoving en dat ding dat mijn mond blokkeert. Hij moet mijn poging tot communicatie gemerkt hebben, want hij zegt:
‘Probeer maar niet te spreken. Ik zal u zeggen wat ik van plan ben. Ik zal al het mogelijke doen om uw onderkaak weer op zijn plaats te krijgen, maar als dat niet lukt zal ik die moeten uithalen. Ik kan hem niet laten zitten waar hij nu is, en dan is extractie van de onderkaak de enige optie.’
Hij slaakt een zucht, wist nog eens het zweet van zijn voorhoofd en herhaalt: ‘Extractie van de onderkaak,’ alsof hij niet kan geloven dat hij dat zei.
Hij hervat zijn werkzaamheden, gebruikt ditmaal beide handen, en ik voel een krachtige beweging in mijn mond, en dan verschuift er iets met een pijnscheut – ofwel is de verdoving uitgewerkt, ofwel is die niet sterk genoeg.
‘Ik heb hem,’ zegt hij. ‘We zijn er bijna.’
Mijn hoofd wordt opzij getrokken en een golf van misselijkheid spoelt over me heen. Wat is die man verdomme aan het doen? Hij zwijgt even en ik hoop goed nieuws te horen, maar dan zegt hij: ‘Neen! Neen, dit kan niet waar zijn! Meneer Terlaeken?’
Ik kan niet antwoorden. Waarom zou ik trouwens mijn aanwezigheid moeten bevestigen? Alsof ik ongemerkt naar buiten had kunnen glippen.
Ik hoor hoe de zware ademhaling van de tandarts overgaat in gesnik. ‘Meneer Terlaeken, ik weet niet hoe ik u dit moet zeggen. Ik heb geprobeerd uw onderkaak te verwijderen, maar omdat die vast zit aan uw bovenkaak is die ook losgekomen. Ik begrijp niet hoe dit is kunnen gebeuren. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. En wat erger is, ik weet niet zo direct hoe het nu verder moet. Laten we eens kijken, als ik nu ook eens de bovenkaak verwijderde…’ Hij maakt de zin weer niet af.
Tot mijn ongenoegen voel ik pijnflitsen in mijn nek, mijn schouderbladen en mijn borstkas, en als een grote brok mijn mond vult, voel ik mijn botten bewegen en verschuiven, alsof ik binnenstebuiten word gekeerd.
‘Ach, neen,’ zegt de tandarts. ‘Dit kan niet waar zijn. Waar gaat dit eindigen?’
Ik snak naar adem, maak allerlei gedempte geluiden en probeer stil te liggen op mijn stoel. De tandarts pauzeert even en denkt wellicht na over hoe het nu verder moet. Ik hoor hem spreken, maar hij lijkt eerder tegen zichzelf te praten dan tegen mij.
‘Maar natuurlijk,’ zegt hij op nauwelijks hoorbare fluistertoon, ‘de volledige kaak zit vast aan de rest van het skelet, de wervelkolom, het sleutelbeen, de ribben enzovoort. Het is niet meer dan logisch dat de botten aan elkaar vast zitten. Zo is het skelet nu eenmaal ontworpen. Ik begin het te begrijpen. Meneer Terlaeken.’ Hij richt zijn aandacht weer naar mij.
‘Ik denk dat ik nu wel weet wat de aard van het probleem is, hoewel er nog geen oplossing in zicht is. Maar ik boek tenminste vooruitgang. Ziet u, bij het uithalen van uw onder- en bovenkaak raakte uw wervelkolom ontwricht en schoof die gedeeltelijk binnen in uw slokdarm. Ook uw sleutelbeen en bovenste ribben verschoven van plaats. Het is duidelijk wat hier het probleem is. Met de instrumenten die ik hier tot beschikking heb kan ik uw botten niet van elkaar scheiden. Ik kan ze ook niet terug op hun plaats krijgen, en het is niet wenselijk ze op hun huidige positie te laten. De enige optie is dus om de extractie voort te zetten, als u begrijpt wat ik bedoel.’
Ik open mijn ogen, probeer iets te zeggen maar mijn mond is nog altijd geblokkeerd. Ik zie hoe de tandarts naast me zit en hij vraagt:
‘Meneer Terlaeken, heb ik uw toestemming om door te gaan met de extractie? Ik weet dat u niet kunt spreken, maar ik neem aan dat u kunt knikken om te bevestigen of het hoofd schudden om te weigeren. Ik heb uw uitdrukkelijke toestemming nodig. Wel?’
Ik knik.
‘Voelt u pijn?’
Ik schud het hoofd. Merkwaardig genoeg voel ik geen pijn meer, hoewel ik dat verwachtte.
‘Goed, dan ga ik ermee door.’
Ik sluit weer mijn ogen, want ik zie liever niet wat hij allemaal doet, en ik zet me schrap. Ik voel hem trekken, en bij iedere poging voel ik iets in mijn lichaam draaien en keren en verschuiven, en dan glijdt iets mijn keel binnen dat via de mond verwijderd wordt.
Ik vecht tegen de neiging om te kokhalzen, koude rillingen lopen over mijn rug tot die wel bevroren lijkt, en de tandarts werkt zich in het zweet, nauwelijks nog kijkend naar wat hij uittrekt. Af en toe houdt hij een korte pauze, zwaar hijgend, en hervat dan zijn taak, die hij nu van commentaar voorziet.
‘Uw botstructuur is opmerkelijk. Ik heb nog nooit iets dergelijks gezien. Normaal gezien kunnen ribben en andere grote botten onmogelijk door de slokdarm en de mond, maar in uw geval lijken ze te plooien en dicht te vouwen en herkrijgen ze hun oorspronkelijke vorm zodra ze uit het lichaam verwijderd zijn. Het lijkt wel alsof uw botten zijn ontworpen met het oog op ontmanteling, en om weer in elkaar te worden gezet voor verder gebruik. Ach neen, wat is dit? Sper uw mond zo ver open als u maar kunt, meneer Terlaeken. Dit zou wel eens moeilijk kunnen worden.’
Ik doe wat me gevraagd wordt en stik bijna als iets mijn mond volledig vult, en de tandarts wendt al zijn kracht aan om het obstakel te verwijderen voor ik in ademnood kom. Het duurt even voor ik weer tot rust ben gekomen, en de tandarts zegt:
‘Dank u voor uw medewerking, meneer Terlaeken. Dit was een moeilijk moment. Uw bekken. Ik kon niet geloven dat dit door uw slokdarm en via uw mond kon komen, maar het is ons gelukt. Nu resten enkel nog uw armen en benen, wat geen problemen zou mogen opleveren. Zegt u maar wanneer u klaar bent om verder te gaan. Knipper gewoon even met uw ogen.’
Ik wacht een ogenblik en knipper.
‘Daar gaan we dan,’ zegt de tandarts en hervat zijn werk. Hij blijft trekken en sleuren tot hij een zucht slaakt en ik zijn handen niet meer voel.
‘Klaar,’ zegt hij. ‘Jongens, ik kan nauwelijks geloven dat ik dit heb klaargespeeld.’
Ik open mijn ogen, ben opgelucht dat ik geen bloed zie. Wat de tandarts ook met me uithaalde, hij deed me geen pijn en verwijderde mijn skelet alsof het overbodig was geworden.
‘Kijk toch eens. Ongelooflijk, vindt u niet?’ Hij wijst naar iets op de vloer aan zijn voeten. Ik kan het niet zien, omdat ik mijn hoofd niet kan bewegen. Het begint me te dagen hoe ik eruit moet zien: een beenderloze vleesmassa, gewikkeld in losse huidvouwen, gedrapeerd over de stoel als een kwal.
Ik probeer rechtop te zitten, maar kan me niet bewegen. Ik kan mijn armen en benen nauwelijks voelen. Als ik probeer ze op te heffen voel ik ze alleen maar wat trillen en schudden. Ik kan mezelf niet goed zien, kan mijn hoofd niet draaien, zie enkel wat binnen mijn beperkt gezichtsveld ligt. Ik vraag me af of ik mijn schedel nog heb. Die verdomde tandarts zal toch mijn schedel niet weggehaald hebben? Ik kan het me nauwelijks voorstellen.
De tandarts gaat terug voor zijn computer zitten. Is hij mijn medisch dossier aan het bijwerken? Voegt hij iets toe in de zin van ‘Volledige extractie van het skelet met succes uitgevoerd’?
Ik wil weten of ik nog kan spreken. Ik neem aan dat mijn stembanden niet zijn verwijderd.
‘Ik moet denken aan een ex-vriendinnetje van me,’ zeg ik. Mijn stem klinkt wat gedempt, maar ik kan normaal spreken. ‘Ze zei altijd dat ik een man zonder ruggengraat was. Ik snap nu dat ze een visionaire geest was. Als ze me nu eens kon zien!’ Ik grinnik.
‘Ik ben blij dat u uw gevoel voor humor nog hebt,’ zegt de tandarts vanaf zijn bureau. ‘Maar even ernstig nu, de extractie is afgerond, maar hoe moet het nu verder? Ik kan u onmogelijk naar huis sturen in uw huidige toestand. Ik zou een ambulance kunnen bellen en verwittigen dat het om een ongebruikelijk medisch spoedgeval gaat, maar daar zal een woordje uitleg bij horen.’
‘Denkt u dat ze me in het ziekenhuis zullen kunnen helpen? Krijgen ze al die botten weer op hun plaats?’
‘Ik heb er eerlijk gezegd geen idee van wat ze met u zullen doen. Voor zover ik weet is er nog nooit een dergelijk geval geweest. Ze zullen u wellicht een tijd lang onderzoeken.’
‘Ja, akkoord, maar luister eens. Ik leef nog, al mijn vitale organen functioneren nog. Betekent dit niet dat je geen skelet nodig hebt om in leven te blijven?’
‘Zo ziet u het misschien, meneer Terlaeken, maar zoals ik al zei kan die vraag alleen maar beantwoord worden na een grondig onderzoek van uw toestand.’
Ik denk na over mijn opties terwijl de tandarts telefoneert.
‘Er is een ambulance onderweg,’ deelt hij me mee. ‘U zult beslist goede zorgen krijgen in het ziekenhuis.’
‘Ik doe u een proces aan,’ zeg ik. ‘Ik kwam hier voor een extractie, en zie mij nu eens.’
‘Een extractie is wat u kreeg,’ riposteert hij. ‘Dat valt niet te ontkennen. Ik stel voor dat we nu wachten op de ambulance.’
Ik sluit de ogen en probeer mijn gemoedsrust te herkrijgen. Misschien is medische hulp inderdaad wat ik nu het dringendst nodig heb. Enkele minuten later worden er twee ambulanciers met een draagbaar naar binnen geleid. Ze kijken naar mij, naar de tandarts, wisselen niet-begrijpende blikken uit.
‘Ik vrees dat de extractie die ik bij de patiënt uitvoerde wat uit de hand liep,’ legt de tandarts uit. ‘Ik bezorg u later wel alle details. Kunt u hem meenemen? En deze massa botten ook? Die zijn van hem. Ik heb ze, laten we zeggen onopzettelijk verwijderd.’
Ik wil rechtop gaan zitten om een beter zicht te hebben, maar ik glijd uit mijn stoel en beland op mijn botten. Ik schreeuw, met wijd opengesperde mond, maar mijn schreeuw verstomt als ik voel hoe een bot mijn mond binnendringt. Ik krijg een idee en probeer het door te slikken. Na enkele pogingen lukt het me en begin ik te werken aan een ander bot. Ik weet niet of die botten op hun juiste plaats zullen terecht komen of alleen maar mijn keel of mijn maag zullen blokkeren, maar ik ga ermee door. Het is momenteel mijn enige optie.
‘Kijk, hij brengt de zaak zelf weer in orde,’ zegt een van de ambulanciers. ‘Misschien wachten we beter tot hij klaar is. Wie weet lost hij het probleem zo helemaal op. Waarom dacht u daar niet vroeger aan?’
‘Goed dan,’ zegt de tandarts die zijn zelfbeheersing heeft teruggewonnen. ‘Er is echter nog een punt dat moet opgeklaard worden. Wanneer – en indien, want ik heb zo mijn twijfels – de patiënt weer in orde is, moet ik die extractie opnieuw uitvoeren. Daarvoor kwam hij nu eenmaal bij mij. Misschien dat mijn tweede poging meer succes zal hebben. Ik zal grote voorzichtigheid aan de dag leggen en alles in het werk stellen om te vermijden dat het probleem zich opnieuw manifesteert. Het punt is, kan ik hem tweemaal de kosten aanrekenen voor dezelfde extractie?’
De ambulanciers wisselen blikken uit maar blijven hem het antwoord schuldig, terwijl ik met toenemende gulzigheid doorga met het oppeuzelen van mijn botten, zonder zelfs maar te weten of dit tot het gewenste resultaat zal leiden of dat ik er gewoon in ga stikken.