1
Toen de koperen trekbel voor de derde keer luidde, liep Alice Hargreaves, née Liddell, zelf de trap af. Het was natuurlijk niet zoals het hoorde, maar ze was eigenlijk wel nieuwsgierig naar de bezoeker. Per slot van rekening was zij de gastvrouw. Al met al verwachtte ze er niet veel van: de meeste van Reginalds vrienden waren droog als haverkoeken en ze binnenlaten als ze alleen thuis zat, was ongepast.
De heer was zeker twee koppen groter dan Alice en bijna even breed. Haar man zou het over een embonpoint hebben en niet over een buik zo rond als een ton boven wat je enkel spillebeentjes kon noemen. Een regelrechte Humpty Dumpty, ging het door haar heen en ze voelde een grijns aan haar mondhoeken trekken.
‘Het spijt me, meneer,’ zei ze, ‘mijn man is niet thuis, terwijl de huishoudster met griep op bed ligt.’
De man lichtte zijn hoed en reikte haar zijn visitekaartje aan.
Het kaartje was goudomrand en de letters waren bijna onleesbaar door de ornamentale krullen.
Ik wed dat dat ook de bedoeling is. Het gaat om indruk maken en het is mooi meegenomen dat de ontvanger moet raden wie hij eigenlijk is.
‘Mijn naam is Mycroft,’ verklaarde de bezoeker. ‘Mycroft Holmes om precies te zijn. Ik kom van Whitehall.’
Whitehall. De regering. Wat heeft mijn echtgenoot in vredesnaam uitgehaald?
‘Kunt u een boodschap achterlaten? Wachten heeft weinig zin. Ik verwacht hem op zijn vroegst overmorgen.’
‘Eigenlijk kwam ik voor u, mevrouw Hargreaves. We hebben een gemeenschappelijke kennis: Charles Dodgson.’
‘Ik heb hem in jaren niet meer gezien. Mijn familie en hij zijn niet echt meer bevriend.’
‘Dat werd mij inderdaad verteld. Ik sprak hem onlangs op de Diogenes Club en hij was redelijk beschonken. Hij plofte naast mij neer op de bank, dichterbij dan me lief was. Alleen al omdat de bank reeds vervaarlijk kraakte onder mijn niet onaanzienlijke gewicht.’
‘Ik moet je iets bekennen, mijn beste Mycroft,’ stotterde hij. ‘Al die verhalen, Wonderland en de toverspiegel, ik vertelde ze nooit aan mijn lieve Alice. Zij vertelde ze aan mij. Elk woord. Het theepartijtje, het konijn met zijn horloge. Ik zag de spiegel.’ Hij stak een hand op. ‘Wacht. Laat mij je iets tonen.’ Charles woelde in zijn zakken rond en gaf mij een beduimelde foto. Een jong meisje stond op een cricketveld, met een flamingo als stick en een stel stijf opgerolde egels als ballen. Soldaten vormden met gespreide benen de poortjes. ‘Ik ben fotograaf. Na lang aandringen nam ze mij een keer door de spiegel mee en ik moest zweren dat ik de resultaten aan niemand anders zou laten zien.’
Mycroft reikte haar een vergeelde foto aan.
‘Ik rolde hem, mevrouw Hargreaves. Bewijsstukken zijn essentieel.’
Alice zag zichzelf weer staan op het croquetveld, zo onmogelijk jong en naïef.
‘Het is geen trucage,’ zei Mycroft. ‘Er zijn methoden om dat uit te sluiten.’
‘Opgezette flamingo’s?’ probeerde Alice nog, al wist ze dat het geen zin had. Mycroft leek haar een bijzonder intelligent man, ondanks zijn halfgesloten oogleden en zijn hangwangen.
‘Kom binnen,’ zuchtte ze. ‘Vertel mij precies wat Whitehall van mij wil.’
De spiegel domineerde de visitekamer en viel onmogelijk te missen.
‘Dat is de spiegel?’ vroeg Mycroft.
‘Ja, en ik heb er niets meer aan. Zeven keer gaf hij mij toegang tot Wonderland en de achtste keer stootte ik alleen mijn neus.’ Ze voelde de tranen in haar ogen springen en balde haar vuisten. ‘Ik was ineens een gewoon meisje. Geen tovenares meer.’ Haar schouders zakten omlaag. ‘Ik zou er alles voor overhebben om terug te kunnen keren! Hoe gevaarlijk het ook was met die moordzuchtige koningin en de Boojum.’ Ze wierp een woedende blik op de spiegel. ‘Ik zou haar aan scherven moeten slaan! Met een mokerhamer.’
‘Misschien werd je domweg te oud om in sprookjes te geloven,’ zei Mycroft. ‘Zaken als poltergeisten en geesten zien, dat schijnt ook aan leeftijd gebonden te zijn.’ Hij klakte met zijn tong. ‘Te oud valt te verhelpen. Ergens diep in je zit de Alice nog die spiegels kan bezweren. Heb je van mesmerisme gehoord? De pers noemt het ook wel hypnose.’
Alice knikte. ‘Zo’n figuur laat je koeren als een duif of laat je op je handen lopen.’
‘Dat is meer een theatertruc. Een mesmerist kan ook lang vergeten herinneringen ophalen. Je laten geloven dat je heel iemand anders bent.’
‘Zoals een tienjarige Alice? Jij bent uiteraard een bedreven hypnotiseur?’
‘Het helpt wanneer het van vitaal belang is dat de House of Lords een bepaalde wet goedkeurt.’
Alice vouwde haar armen over elkaar, hief haar kin op en ineens voelde ze zich even sceptisch en koppig als dat kleine meisje.
‘Vertel mij wat Whitehall met Wonderland wil. Nee, wat jij met Wonderland wil.’
‘Heb je Engeland lief?’ vroeg Mycroft. ‘Ons machtige rijk waar de zon nooit ondergaat? Onze monarch?’
‘Natuurlijk!’
Ze voelde een steek van woede dat deze man aan haar patriottisme durfde te twijfelen.
‘Ons hele rijk is wankeler dan de meeste mensen vermoeden,’ zei Mycroft. ‘Een kaartenhuis dat elk moment omlaag kan tuimelen. Overal loeren vijanden en ons leger en onze wapens zijn treurig achterhaald. Amerika kan ons elk moment voorbijstreven en India gist en rommelt, als een vulkaan die elk moment kan uitbarsten. Nee, wij hebben nieuwe uitdagingen nodig, nieuwe landen om te ontdekken.’ Hij fronste. ‘Heb je enig idee hoe groot Wonderland is?’
‘Ik vroeg het de Rode Koningin eens en ze zei: Zo wijd als ik het wil en nog duizend mijl meer.’
‘Dat moeten we dan maar aan de cartografen en ontdekkingsreizigers overlaten. Jij kent Wonderland en het is een immens arsenaal voor wie met de juiste blik kijkt. Neem dat flesje met Drink mij dat onze verspieders klein als muizen kan maken om de plannen van al onze vijanden af te luisteren. Of hun machtigste kanonnen en slagschepen te saboteren. En dan de cake die jou liet groeien. Onze soldaten zullen als giganten over het land schrijden!’
Alice zag het zo helder voor zich! Een Engeland met nieuw elan en een rijk dat wijd genoeg was om zelfs de allerarmsten hun eigen moestuin te geven.
‘De vorpalzwaarden,’ zei ze. ‘Ik zag een hele haag in de moestuin van de Rode Koningin groeien.’ Ze knikte. ‘De tuinman demonstreerde er eentje. Met één slag hakte hij een eik om. De beer die in de top woonde, stelde dat niet bijster op prijs en schold hem uit voor rotte vis.’
‘Kijk, dat bedoel ik nu. Je hebt de heldere blik van een Walkure. Ja, een zwaard dat de dikste safedeur kan openpellen als een sinaasappel. Zich een weg kan hakken door de machtigste muren.’
Alice zette zich op een stoel neer. ‘Wat moet ik doen? Mijn ogen sluiten?’
‘Juist niet. Wat ik nodig heb, is je volledige aandacht.’ Hij viste een horloge uit zijn vestzak en Alice barstte in een giechel uit.
‘Wat is er zo grappig?’ vroeg Mycroft. Hij klonk een beetje geërgerd. Niet dat zoiets Alice deerde: er waren wel meer mannen die te serieus waren om te begrijpen hoe raar en grappig de wereld eigenlijk was.
‘Je horloge. Het Witte Konijn had er precies zo eentje!’
‘Dat kan alleen maar gunstig zijn.’
Terwijl Alice naar het heen en weer zwaaiende horloge keek, herinnerde zij zich ineens waar ze de naam Mycroft eerder was tegengekomen. Die speurder uit het Strand Magazine had Mycroft de enige man genoemd die hij als intelligenter dan zichzelf beschouwde: ‘Mycroft werkt voor de regering en je kunt wel zeggen dat hij zo nu en dan de regering is.’
Reginald vond het Strand Magazine lezen pure tijdverspilling, maar blijkbaar waren niet alle vervolgverhalen uit Arthur Conan Doyles grote duim gezogen.
Alice had een bijzonder goed geheugen. Helaas kwam er verder niets bovendrijven. De meeste verhalen gingen over schermutselingen met Sherlock Holmes’ grootste tegenstander: professor Moriarty, die de speurder bijna liefdevol ‘De Napoleon van de Misdaad’ gedoopt had.
Alice knipperde, fronste. Waar was ze in vredesnaam? Geen enkel detail klopte. De ramen niet, dat schilderij met die zeeslag had ze beslist nooit eerder gezien. En Dinah, haar stokoude kat, viel nergens te bekennen.
Een man zat tegenover haar en hij kwam haar in ieder geval bekend voor.
‘Alice?’ vroeg hij. ‘Alice Liddell? Weet je nog wie ik ben?’
Ze knikte. ‘Ja. Mycroft. Mycroft Holmes.’
‘Je beloofde mij door de spiegel mee te nemen.’ Hij opende zijn tas die vol flesjes en buisjes bleek te zitten.
Dat geval moet een sextant zijn. Ah, hij is een geleerde. Net als Meneer Dodgson, alleen goochelt die alleen maar met cijfers. Al kan hij best wel aardig dichten.
Alice stond op.
‘Het is zo makkelijk als het ABC, meneer Holmes.’
‘Kun je het voordoen? Langzaam? Grote mensen zijn niet bijster vlot van begrip.’
‘Zoals je wilt.’
Ze stopte voor de spiegel die op de plank boven de open haard stond en fronste. Hoe ging het ook weer? Haar hoofd voelde eigenaardig traag, alsof al haar gedachten door stroop moesten waden. Ze stak een vinger op.
‘Eerst moeten we op de plank boven de haard klimmen en recht voor de spiegel staan.’ Ze bekeek Mycroft van top tot teen. ‘Lukt je dat? Je bent nogal, niet dik bedoel ik. Gewoon fors.’
‘Ik ben leniger dan ik eruitzie.’
En ja, daar stond hij al op de plank.
‘Goed,’ zei Alice. ‘Nu trek je een cirkel. Nee, een driekwart cirkel met je … Je linkerhand. Daarna tik je eerst de bovenkant en dan de onderkant van de spiegel aan.’
‘Zo?’
‘Precies. Kijk, hij wordt al mistig en dan stap je het spiegelglashuis in.’
Ze landden op de houten vloer en in de open haard aan deze kant brandde een prachtig vuur. Alleen waren de vlammen het soort blauw dat je maar net kon zien. Ja, violet heette dat.
Mycroft was fanatiek in zijn aantekenboekje aan het schrijven en siste van ergernis toen de punt van zijn potlood afbrak.
‘Voor de spiegel staan,’ somde hij op. ‘Linkerhand. Driekwart cirkel, onder- en bovenkant.’
‘Dat is het.’
‘Kan ik terugstappen en het zelf een keer proberen?’
‘Ik zou het niet weten. Meestal gebeurt er iets waardoor ik Wonderland vanzelf verlaat.’
Ze zag hem terug in de spiegel stappen en een werveling van fonkelende mist achterlaten.
Een halve minuut later verscheen zijn hoofd weer.
‘Dat werkte perfect. Blijkbaar is het niet nodig om een tienjarig meisje te zijn. Dat scheelt een heleboel regelwerk.’
Het grootste raam keek over een immense zee uit met water zo helder dat alleen de boven het zand zwevende vissen bewezen dat het er was.
‘Heeft die zee een naam?’ vroeg Mycroft.
‘Ik heb hem zelf gemaakt, vrees ik. Het begon als een meer van tranen en is nu veel en veel groter geworden.’
‘Lastig,’ zei Mycroft. ‘Wat ik het liefst zou zien, is de moestuin van de Rode Koningin. Met die haag van vorpalzwaarden.’
‘Je wilt ze stelen?’ Ze voelde geen afkeuring. Ronddolen door Wonderland was een soort schatzoeken en wat je vond, wat niet echt iemands eigendom was, dat mocht je houden.
‘Het liefst een zaailing. Met een beetje geluk kan ik uitvogelen hoe hij groeit en hem later stekken. Je zei toch dat ze groeiden? Dat niemand ze gesmeed had?’
‘Anders hadden ze in de smidse gestaan.’ Wat een stomme vraag!
‘Enig idee hoe we jouw tranenzee kunnen oversteken?’
Alice haalde haar schouders op. ‘Dat wijst zich altijd vanzelf. Het enige dat hier nooit gebeurt, is dat er niks verandert.’
Een zeil verscheen aan de horizon en ze klommen haastig door het schuifraam naar buiten. Het strand bleek spierwit, een mengsel van gebroken poppenhoofdjes en pijpenkoppen.
Het zeil stond bol, hoewel er geen aasje wind stond.
Logisch, dacht Alice. Alle wind zit in het zeil. Daarom gaat de boot ook zo hard.
Een oude bekende zat aan het roer, de sombere Walrus uit het lied over de oesters. Dat Alice hem enkel in een lied ontmoet had, deed er niets toe: dit was Wonderland.
De Walrus stak een poot op. ‘Gegroet, Alice en Man vol Duistere Verlangens. De tuinman stuurde mij omdat de vorpalzwaarden zo goed als rijp zijn en naar een meester verlangen.’ Hij grijnsde. ‘Zeg nu zelf, wie is een betere meester dan de Man vol Duistere Verlangens?’
‘Ik mag ze meenemen?’ vroeg Mycroft. ‘Allemaal?’
Hij klonk nogal hebberig, vond Alice, en dat allemaal kon niet in orde zijn. Er moesten meer helden door Wonderland zwerven, elk met zijn eigen Jabberwocky om te verslaan. Misschien was Mycroft toch minder aardig dan ze had gedacht?
Een Bandersnatch bewoog zich langs de horizon, immense kronkels vol schubben en woest roeiende zwempoten. Hij hief zijn kop en ogen als roterende robijnen tuurden naar het bootje dat vergeleken met hem niet meer dan een dobberend notendopje was.
‘Strooi bakken klatergoud,’ sprak het wezen met een stem als een misthoorn.
‘Ja, giet flessen ambrozijn
in de ontwoelde golven,
al wie mij poogt te verschalken.’
Hij zonk in de diepten weg en ze durfden weer adem te halen.
‘Klatergoud en ambrozijn,’ knikte Mycroft, ‘dat is handig om te weten.’
‘Wil je een Bandersnatch vangen?’ protesteerde de Walrus. ‘Weet je niet hoe frumious hij is? Hoe gourish? Niemand die op hem jaagde, keerde ooit terug.’
Mycroft leek echter niet te luisteren. Hij staarde naar de kolk waarin de Bandersnatch was ondergedoken.
‘Stel je dat monster voor als we hem getemd hebben. Met een zwaai van een staart veegt hij een hele vloot pantserschepen weg.’ Hij knikte. ‘De meester van de Bandersnatch kan complete landen onderwerpen, elke schatting vragen die in hem opkomt.’
‘Dat klinkt meer als een zeerover,’ zei Alice. ‘Zoiets zou een eerlijke Engelsman nooit doen.’
‘Je hebt natuurlijk gelijk,’ knikte Mycroft. ‘Sorry.’
Meer dan vijf vorpalzwaarden bleek Mycroft uiteindelijk niet mee te kunnen dragen, hoewel de rest van de haag allerdroevigst weende toen ze de rijpe, naar Jabberwockybloed hunkerende zwaarden achter moesten laten.
De Walrus legde aan bij een steiger die helemaal tot het opengeschoven raam reikte. De zee moest verder gestegen zijn, want van het strand viel geen spoor meer te bekennen.
Ergens moet ik nog steeds aan het wenen zijn, ging het door Alice. Ontroostbaar. Gelukkig ben ik die Alice niet.
In Wonderland leek dat een volkomen logische redenering.
Een grijns zo breed als een maansikkel stolde uit lege lucht en nam de vorm aan van de Cheshire Kat.
‘Voor je door
de spiegel stapt,
verdient het aanbeveling
er eerst
diep en aandachtig
in te kijken,
mijn niet-zo-kleine Alice.
Het spiegelbeeld
van een spiegelbeeld
zet immers alles weer recht
en toont de waarheid
als het klokhuis
van de leugen!’
‘Wat een nonsens!’ snoof Mycroft. ‘Broddelpraat. Trouwens, wie luistert er nu naar een kat?’
‘Ik,’ zei Alice. De uitspraken van de Cheshire Kat leken niet altijd begrijpelijk, ze waren toch vaak genoeg van pas gekomen als Alice zich weer eens in de nesten had gewerkt.
Toen Mycroft zich omhoog hees naar de spiegel keek Alice dus aandachtig toe.
Zijn gezicht vervormde in de reflectie en verloor prompt al zijn onderkinnen. Ook zijn buik spande zijn overjas niet langer op als een ballon. Hij leek eerder mager als een vogelverschrikker en zijn zwarte snor was spoorloos verdwenen. Dit had een professor in de wiskunde kunnen zijn, gortdroog en op geen enkele manier gevaarlijk. Tot je zijn ogen zag, die zwart als van een zigeuner waren, en fonkelden van pure intelligentie. Hij trok een sardonische wenkbrauw op en verdween in de spiegel.
Wie ze ook de sleutel tot Wonderland gegeven had, het was Mycroft beslist niet. Dat was de reden echter niet dat Alice als versteend in de spiegel staarde: ze was in een klap een oude vrouw geworden, afgrijselijk oud, minstens dertig …
2
Mycrofts brein was een immense kaartenbak, met miljoenen gerubriceerde feiten. Net als bij zijn befaamdere broer in 221B Baker Street lag verveling altijd op de loer. Gelukkig bleef het Britse Rijk een puzzel die nooit helemaal op te lossen viel en zich dagelijks vernieuwde met hoogst interessante calamiteiten. In feite was het een bizar wankele constructie, opgetrokken uit doorbuigende spanten en rottende dekzeilen, die bovendien op een fundament van drijfzand rustte. Zonder Mycrofts inspanningen was het Rijk twintig jaar eerder al ingestort.
Hij bekeek de brief die zijn secretaris op zijn bureau had gelegd, dwars over het rapport over Transvaal en de spanningen met de inheemse Boeren.
‘Een vrouw? En mijn broer vindt dat ik haar moet aanhoren?’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Alice Hargreaves? Moet mij dat iets zeggen?’
Rubenstein knikte. ‘Haar meisjesnaam was Alice Liddell.’
Mycrofts blik verhelderde en hij ging rechtop zitten. ‘Een niet onaardig werkje. Prachtige puzzels. Driedubbele bodems en heerlijk schandalige roddels over mijn collega’s. Al zal niet meer dan een procent van de lezers ze opmerken.’
‘Die Alice, ja, en ze lijkt mij behoorlijk fel. Zo makkelijk is het niet om tot hier door te dringen.’
‘Laat haar binnen. Als mijn broer haar onder mijn aandacht brengt, moet ze op zijn minst interessant zijn.’
Alice schreed binnen en gunde hem niet meer dan een hoofdknikje.
‘Iemand bezocht mij en stelde zich voor als Mycroft Holmes.’ Ze keek hem recht aan en Mycroft begreep dat het geen brutaliteit was maar een bijna klinische inspectie, de manier waarop een zoöloog het preparaat van een nog onbekende kikker bestudeert.
‘Zijn ogen hadden precies dezelfde kleur en elke rimpel was identiek. Hij liep als een zwaarlijvige man, hoewel zijn buik waarschijnlijk een stevig kussen was.’
‘Zijn wangen en onderkinnen?’ vroeg Mycroft. ‘Lilden ze?’
‘Nu ik eraan terugdenk, beslist.’
‘De buik was waarschijnlijk een zak met gel, mevrouw Hargreaves. Dat komt redelijk in de buurt van vet. Qua consistentie en gewicht.’
‘U gelooft me. Prima. Nu wil ik eerst een demonstratie geven.’ Ze viste een flesje met een glazen stopper uit haar tas en legde het samen met een plak lelijk verdroogde cake op zijn vloeiblad. Vervolgens nam ze een ferme slok van het flesje.
Mycroft zag dat er woorden in het glas geëtst waren in een ornamentaal schrift: DRINK MIJ. Toen hij zijn ogen weer op haar richtte, keek hij neer op haar kruin. Anderen mochten aan hun verstand twijfelen bij het zien van het onmogelijke, Mycroft niet.
‘Het was dus waar, het krimpdrankje.’
Alice was intussen niet groter dan een relmuis en ze wees omhoog.
‘Och, natuurlijk.’ Hij legde de cake aan de voeten van het dwergmeisje neer.
Alice zette zich in de bezoekersstoel en was zeker een kop groter dan eerst.
Het is waarschijnlijk moeilijk om het effect precies te neutraliseren.
‘Goed, mevrouw Hargreaves. Ter zake. Wat is er waar van beide boeken?’
‘Eigenlijk alles. Al heeft meneer Dodgson nogal wat weggelaten.’ Ze stopte de overgebleven cake en het flesje terug in het tasje en Mycroft voelde zijn vingers jeuken. Hij zou beide zaken wat graag onder een microscoop leggen, de vloeistof met een dozijn reagentia testen. Later. Dit is nog maar het begin.
‘U weet wie het was? De smiecht die zich als uzelf voordeed?’
‘O, dat was meteen duidelijk. Mijn broer mag een niet onverdienstelijk grimeur zijn; hij is een amateurtje vergeleken bij de echte meester. Professor Moriarty is onovertroffen op dit gebied.’
‘De Napoleon van de Misdaad,’ echode Alice Mycrofts broer. ‘Hij vertrok met een dozijn krimpflessen en een homp groeicake door de spiegel. Plus vijf vorpalzwaarden.’ Ze spreidde haar handen. ‘God weet hoe vaak hij intussen terug is gekomen om Wonderland te plunderen.’
‘De spiegel?’
‘Die heb ik meteen verstopt op een plaats die hij onmogelijk kan raden. Ik vrees alleen dat elke spiegel kan werken als je het ritueel kent en in Wonderland gelooft. Ik probeerde het in de spiegel op mijn toilet en kon mijn hand zo door het glas steken.’
Mycroft rees uit zijn zetel, majestueus als een noordkaper die zich uit de golven verheft. ‘Sommige zaken kan een mens beter niet uitstellen. Breng ons naar uw spiegel, mevrouw Hargreaves.’ Hij draaide zich naar zijn secretaris. ‘Rubenstein. Regel meteen een peloton, ja, huzaren lijken mij het beste. Ik betwijfel of vuurwapens in Wonderland afgaan. Paarden en sabels werken overal.’
‘Hier is het.’ Alice wapperde naar het privaat achterin haar tuin. Het geval was duidelijk al aardig wat jaren in onbruik. De houten muren bogen door en het hartvormige kijkgaatje was bespat met vogelpoep.
Misschien zagen de eksters het als een overmaats vogelhuisje? peinsde Alice. Nee, dit is eerder een broedplaats voor een Jubjub-vogel. Eigenlijk leek dat niet zo’n onmogelijk idee. Mycroft wil de poorten naar Wonderland wijd open gooien en reizen is bijna altijd tweerichtingsverkeer, wat de veroveraars ook van plan waren. Kijk maar naar al die bruine gezichten in Londen.
Het wc-huisje schurkte tegen een fikse eik aan en er bleef aan de achterkant een spleet open tussen plank en stam. Alice knielde en greep de lijst vast, trok. De spiegel schoot los in een werveling van rottende bladeren en vermolmd hout.
Haar aanraking moest de spiegel geopend hebben, want het gouden licht van Wonderland stroomde plotseling over de tuin uit en deed de striemende regendruppels sprankelen.
‘Zien is geloven,’ zei Mycroft. ‘Niet dat ik na die cake nog aan je twijfelde, maar toch …’ Hij leunde de spiegel tegen de stam en wenkte de dichtstbijzijnde huzaar.
‘Steek over.’
‘Moet ik niet eerst afstappen, meneer?’ vroeg de soldaat. ‘Ik bedoel, mijn paard is zoveel groter dan die spiegel.’
‘Grootte lijkt van weinig belang te zijn in Wonderland,’ zei Mycroft. ‘Rij gewoon maar door.’
En ja hoor, de spiegel slokte de soldaat en zijn paard moeiteloos op.
Er volgden nog vijf huzaren en toen was het de beurt aan Mycroft. Hij deed een nogal aarzelende stap alsof hij de temperatuur van het badwater eerst wilde testen, en verscheen toen abrupt aan de andere kant van de spiegel.
Ik hoef de spiegel alleen drie keer in het midden aan te tikken en dan zijn ze gestrand. Het was het soort kennis dat zomaar in je hoofd verscheen. Voor hen zou er geen weg terug zijn, want Alice had deze Mycroft nooit laten zien hoe hij de spiegel moest activeren.
Ze duwde die schandelijk onpatriottische gedachte van zich af. Ik mag Wonderland niet voor mezelf houden. Niet nu Engeland het zo hard nodig heeft. Ze keek achterom naar haar tuin, die een akelig guur en vreugdeloos oord leek. De paarden vertrapten alle tulpen en knabbelden aan de Queen Mabel rozen. Reginald zal furieus zijn!
Het moest weer eb geworden zijn, omdat het gebroken-poppenkoppen-strand nu minstens tien meter breed was.
‘De rozentuin van de Rode Koningin, waar Moriarty zijn zwaarden vandaan haalde?’ vroeg Mycroft. ‘Dat ligt toch aan de andere kant van deze zee, Alice? Enig idee hoe we daar kunnen komen?’
‘De laatste keer verscheen er een Walrus om ons te vervoeren,’ legde Alice uit, terwijl ze de horizon afspeurde naar een zeil. Ik vraag me alleen af of zijn roeiboot deze keer groot genoeg zal zijn om al die paarden te vervoeren? Maakt niet uit. Wonderland lost het op. Het enige onmogelijke is dat er niets gebeurt.
Een golf rolde aan en deed de pijpenstelen ratelen. Een immense schildpad rees uit de diepte op, met een muur van watervallen die van een rugschild zo groot als de koepel van de St.-Paul omlaag stortten. Hij hief zijn kop, blies een fontein vol regenbogen uit zijn neusgaten en rolde vervolgens zijn tong uit. Die was breed genoeg om twee paarden naast elkaar te laten rijden.
‘Misschien moesten we maar snel aan boord gaan?’ zei Alice. ‘Dit lijkt mij geen figuur die geduldig blijft wachten.’
Tijdens de reis bleef de zon laag aan de horizon vastgepind en schonk Wonderland een eindeloos gouden uur, met elk detail haarscherp en iedere kleur zo perfect en verzadigd dat het een Claude Lorrain van afgunst zou laten wenen.
Plots verscheen de overzijde van de Zee der Tranen: het ene moment nog een vage streep, het volgende een wijde haven met een paleistoren die boven een woud van platanen torende.
‘Oy,’ zei Alice. ‘Zie je die wimpel daar, Mycroft?’
‘Dat rode hart betekent dat de Hartenkoningin daar woont? Die van “Hak hun kop eraf”?’
‘Eigenlijk zijn de Rode Koningin en de Hartenkoningin dezelfde. Als een munt met twee heel verschillende kanten, maar toch dezelfde munt.’ Ze tuitte haar lippen. ‘De Rode Koningin haat me waarschijnlijk omdat ik haar door elkaar schudde tot haar tanden ratelden, en de andere koningin heeft een bloedhekel aan mensen die haar tuin insluipen. Ze zal de gestolen zwaarden van Moriarty intussen wel missen.’
Mycroft vouwde zijn armen over elkaar. ‘Wij nemen wat Engeland nodig heeft.’ Hij zwaaide naar de huzaren. ‘Mochten jullie geweren weigeren, jullie sabels zullen zeker net zo scherp blijken als in Engeland.’
Ze zeilden terug op een half dozijn Portugese gondels, het soort waarin normaal vaten port werden vervoerd. Alice herinnerde ze zich nog van haar Grand Tour, maar in Porto hadden ze beslist niet het juiste formaat gehad om schichtige paarden te vervoeren.
Over de voorplecht lag een dode Jubjub-vogel gedrapeerd. Mycroft had hem geschoten als gift voor de geleerde lieden van de Royal Society.
Geen van de vorpalzwaarden bleek nog rijp te zijn en ze waren hoogstens geschikt als overmaats botermes. Mycroft had echter drie zaailingen in een Keulse pot geplant en leek daarmee bijzonder in zijn sas te zijn.
‘Het duurt jaren voor ze volgroeid zijn,’ had Alice hem gewaarschuwd.
‘Een onmogelijk scherp zwaard maakt een man een befaamde krijger,’ had Mycroft verklaard. ‘Met een woud vol en wat geduld, wordt hij een generaal.’
Een nogal cryptische opmerking, vond Alice, en ze had maar niet doorgevraagd.
Toen ze de kust naderden ontdekte Alice een vreemde glinstering halverwege het spierwitte zand. Hun gondel koerste er recht op af, gretig als een jachthond die bloed ruikt. Wat precies de juiste metafoor bleek.
Moriarty lag in een kring van glinsterende vorpalzwaarden, zijn afgebeten hoofd in zijn verkrampte handen geklemd. Morsdood uiteraard, want zelfs in Wonderland zijn bepaalde zaken onomkeerbaar.
‘Alleen een dwaas gelooft dat een Bandersnatch ooit de waarheid spreekt,’ stond er met zijn eigen bloed op zijn voorhoofd geschreven. Naast hem lag een geopende amfoor en een omgekeerde zak met glitters en pailletten.
‘Zo,’ zei Mycroft, ‘dat is in ieder geval een probleem minder.’
Vreemd genoeg klonk hij eerder teleurgesteld dan opgelucht.
3
Toen Alice de brief van haar oudste zoon opende, zag ze dat de censors weer meer dan de helft van de tekst zwart hadden gemaakt. Niet dat zoiets een probleem was als je je verstand maar gebruikte. Draai het velletje papier om en laat het licht erlangs strijken. De woorden werden prima zichtbaar in een schaduwspiegelbeeld.
‘Chère maman,’ begon de brief en de aanhef deed haar glimlachen. Ronald was altijd al goed met zijn talen geweest en waar zat hij intussen? Ja, Wallonië en daar spraken ze inderdaad Frans.
‘Volgens de kolonel was dit de beslissende veldslag en zullen de verderfelijke Pruisen met de staart tussen de benen afdruipen. Of liever gezegd, jankend op de vlucht slaan!
Stel je het voor, lieve moeder: wij stonden daar op de heuvel en hun gloednieuwe pantserwagens rukten op, rij na rij. Hoog in de hemel zweefden een dozijn zeppelins en vliegtuigjes zwermden om hen heen als valse horzels.
De vorige dag hadden we onze laatste granaten verschoten en we hadden bajonetten op onze lopen moeten schroeven omdat de kogels zo goed als op waren. Maar wie heeft er nu kogels nodig als Wonderland je heel wat betere opties geeft?
De kolonel blies op zijn zilveren fluitje, een geluid dat tot in je ziel snerpte en mijlen ver moest reiken. De Jubjub-vogels doken terstond omlaag als overmaatse haviken en scheurden de heliumzakken van de zeppelins open. De tweedekkers bleken echter hun favoriete prooi. Ze streken op de romp neer en rukten de vleugels af. Het deed me denken aan die akelige Jimmy van de tuinman. Dat kereltje dat libellen en vlinders ving en ze dan de vleugels aftrok.
‘En nu is het onze beurt!’ riep de kolonel. We rolden ons rantsoen cake uit het bakpapier en namen drie ferme happen. Onze uniformen hadden open moeten scheuren, maar zo werkte het niet. Ze groeiden gewoon mee, net als onze sabels, de vorpalzwaarden uit de plantages in Cornwall.
De tanks stopten bij de aanblik van een rij zestig meter lange giganten die de aarde lieten beven bij elke voetstap. Ze draaiden zich om en probeerden te vluchten. Wat niet de bedoeling was. Je kent misschien de raad van von Clausewitz? Trek je ongegeneerd terug voor een machtiger vijand en kom een andere dag terug om de strijd weer aan te gaan? Of woorden van die strekking. Als je mieren in je keuken vindt, moet je ze allemaal platstampen en kokend water in hun nest gieten, anders blijf je er last van hebben.
Nu, we stampten ze tot de laatste kar de grond in. Het mag wreed lijken, omdat al die soldaten net zulke jongens als ik waren.
Het was hun keus: wij zijn deze oorlog niet begonnen.
Ik verheug mij erop om door te marcheren naar Berlijn en de keizer uit zijn marmeren nest te plukken. Net als de Rode Koningin zullen we hem in rinkelende ketens door de straten van Londen laten paraderen, onder de hoon van de omstanders.
Ik hoop je voor Kerstmis weer te zien,
Je liefhebbende zoon Ronald.’
Ze vouwde de brief op maar stopte hem nog niet netjes bij de brieven van haar andere zonen die in den vreemde vochten. Ze was in een rare stemming. Eerder droevig dan opgelucht dat al haar kinderen nog in leven waren. Natuurlijk was het prachtig dat een perfide vijand zo glorieus verslagen was. Toch … ze herinnerde zich de parade met de Rode Koningin en het was volslagen terecht dat ze uiteindelijk haar eigen hoofd verloren had. Ze had zelf met de omstanders meegejouwd.
De kooien met pratende dieren in de London Zoo waren een heel andere zaak. Het waren haar vrienden geweest, geen carnavalsbeesten waarnaar de Cockneys pinda’s mikten.
Misschien is Mycroft waarschuwen de grootste fout van mijn leven geweest?
Alice zat in de langzaam vallende schemering met de brief in haar handen tot het enige licht uit de spiegel naar Wonderland scheen. Dat oord waar de zon nooit zou ondergaan, vormde nu een onvervreemdbaar deel van het Britse Rijk, ging het door haar heen, en ze begreep niet waarom er ineens een traan over haar wang biggelde.