De bushalte was het moment.
Mijn beste vriend Milan stond daar, met een glimlach op zijn gezicht die altijd prachtige kuiltjes in zijn wangen maakte waar ik ’s nachts in bed niet aan mocht denken. De bus was er bijna.
‘Straks zitten we niet meer in dezelfde klas,’ zei hij. ‘Gaan we niet meer samen naar school, want jij studeert dan in Delft. Ik ga je missen, Edgar.’
‘Klopt,’ antwoordde ik.
‘Ik wil je eigenlijk iets vragen.’ Milan lachte nog steeds, maar het was ongemakkelijk en hij leek mijn blik te vermijden. ‘Ik eh, ik vond onze tijd samen op school erg gezellig. Ik vind het fijn om je elke dag te zien.’
‘Hm hm?’ vroeg ik. Ik had mijn aandacht er niet bij, ik was bezig met waar de bus bleef. Waarschijnlijk omdat ik het niet wilde zien. Van hem niet, en van mezelf niet.
‘Ik wilde je eigenlijk iets vertellen. Iets groots en … moeilijks. Ik wil je …’
‘Daar is de bus!’ riep ik met mijn stomme hoofd, dat veel te druk bezig was met nadenken over het feest dat ik met mijn familie ging vieren. Ik had immers net mijn middelbareschooldiploma. ‘Sorry, je zei iets?’
‘Ja, nou,’ zei Milan. ‘Ik wilde je, eh …’ Ik zag amper dat hij rood aanliep. Net zoals dat ik het amper zag dat hij elke les nog steeds naast me kwam zitten. Of dat we een keer hand in hand liepen op excursie want hij voelde zich zogenaamd alleen. En ik zag al helemaal niet hoe fijn ik al die aandacht van hem vond. ‘Laat maar. Komt later wel. Het tijdstip is niet goed, geloof ik.’
‘We bellen wel,’ zei ik.
‘Ja, is goed,’ zei hij. Ik stapte de bus in en zag de teleurstelling op zijn gezicht nauwelijks. We belden niet. Drie dagen later kwam hij uit de kast. Twee maanden later had hij een vriend. En ik zag niet hoe erg ik daarvan baalde.
Een Zelfconventie was ongeveer even surreëel als het klonk. Het was een conventie, maar dan waren alle gasten versies van mezelf uit parallelle universa. En alle vrijwilligers ook. Terwijl ik hier rondliep, had ik continu het gevoel dat ik in een soort spiegel keek, maar dan één die mezelf projecteerde. En met een eigen wil. Het was moeilijk te begrijpen.
En dan was er de omgeving: alle gangen gingen eeuwig door, de muren reikten zo hoog dat ik het plafond niet kon zien, en het aantal gasten was oneindig. Oneindig veel versies van mezelf, die naar panels gingen, bordspellen met elkaar speelden en de gangen bevolkten. Het duizelde. Elke keer dat ik het probeerde te begrijpen, werd de duizeling heftiger.
Ik wist niet wat ik kon verwachten toen ik de brief op mijn deurmat kreeg. ‘Een parallelle versie van u heeft een machine ontworpen waarmee hij alle versies van zichzelf uit alle parallelle universa kan halen voor een conventie die over een week plaatsvindt. Een dergelijke conventie kan voor u een mogelijkheid zijn om vragen te beantwoorden waar u mee zit. Als u hier mee instemt, kunt u ‘ja’ aankruisen. Voor verdere informatie kunt u door de folder bladeren.’
Toen ik het aan mijn twaalfjarige dochter Victoria had laten zien, was ze in de lach geschoten. ‘Iemand haalt een heel rare grap met je uit, pap,’ had ze geroepen.
En toch had ik ‘ja’ aangekruist. Er stond geen retouradres op de folder, dus uiteindelijk had ik het papier weggegooid. En nu stond ik hier, aan een tafeltje de gastenlijst te bekijken.
Iedereen had een gastenlijst, om mensen bij aan te kruisen aan wie ze vragen hadden. En hoewel de lijst van papier was, kon ik eindeloos doorbladeren. Mijn eigen naam stond bovenaan, met daarachter partner: geen. Die deed nog even pijn, zo kort na de scheiding met Fleur. We waren positief uit elkaar gegaan, maar ja, ik had eindelijk beseft dat ik homo was. En een huwelijk met een vrouw paste daar niet bij. Dus gooide ik maar alles weg wat ik had en zat ik nu alleen in een stom klein appartementje, omdat ik zo’n idioot was die al die jaren z’n ogen in z’n zak had zitten. Nu had ik niets meer, zelfs Victoria niet – ik zag haar om de weekenden, en dat was geweldig, maar de rest van de tijd was niets waard.
Daarom had ik ja aangekruist. Ik had zoveel kansen gemist, en nu was ik alleen, en kon ik alleen aan Milan denken en de kans die ik bij hem had laten liggen. Ik had mezelf zo vaak afgevraagd hoe mijn leven gelopen zou zijn als ik het toen wel had ingezien.
Onder mijn naam stond de Edgar die het meest op me leek, en daaronder weer een andere die iets minder op me leek, en hoe verder ik door de lijst keek, hoe verder de Edgars van me afweken. Want het waren zo goed als alle versies van mij, ook die uit universa waar de wetenschap al honderden jaren verder was – één ervan had een Edgar geproduceerd die deze conventie op touw had gezet. En er waren versies van mij die geen Nederlands spraken en niet verder dan de Steentijd waren geëvolueerd.
Ik was net bij een panel geweest dat ging over mijn – en onze – carrièrekeuzes. Sommigen van me werkten in de bouw, sommigen hadden een gekke baan als psycholoog, en dat waren de banen die ik begreep. Ik had geen idee wat een achter-flaxter deed en dat werd ook niet goed uitgelegd. Daarna had ik geprobeerd te schaken tegen een versie van mezelf, maar die stond iets te dicht bij me.
Nu was ik de gastenlijst aan het afzoeken, op zoek naar de juiste Edgar Stevens. Op de eerste pagina kwam ik een paar keer de naam Edgar Tomsen-Stevens of Stevens-Tomsen tegen, waar ik alleen maar medelijdend naar kon staren. De naam van mijn ex. Ik hoopte dat die Edgars het nu ook door hadden. Dan waren er nog een paar achternamen van mensen die ik niet herkende, en een aantal keer zag ik een andere voornaam. Ik had vragen voor hen, maar geen van hen zo prangend als die ene.
Op de eerste pagina van de gastenlijst ving ik bot. Pas halverwege de tweede pagina zag ik de naam die ik zocht. Edgar Smit-Stevens. Partner: Milan.
Ik vinkte zijn naam aan, gaf het formulier terug aan de vrijwilliger en vroeg waar ik heen kon voor mijn één-op-één. De vrijwilliger glimlachte alleen maar mysterieus en zei dat ik dat vanzelf zou weten.
Ineens voelde ik een grote neiging om een gang af te lopen, naar een klein kamertje, en wist ik dus meteen waar Edgar Smit-Stevens zich bevond. Het was griezelig.
Zoals alles op deze conventie moest ik er niet al te lang over nadenken.
Edgar zat ontspannen op een stoeltje. Zodra ik binnenkwam glimlachte hij naar me en ik probeerde er nog altijd niet over na te denken dat ik een versie van mezelf zag bewegen.
‘Hoi,’ zei hij. ‘Geniet je van de conventie?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Best wel,’ zei ik. ‘Jij?’ Ik nam tegenover hem op een stoeltje plaats.
‘Ja hoor, het is een beetje vreemd,’ lachte Edgar. ‘Die parallelle versie van ons moet wel heel briljant zijn dat dit mogelijk is.’
‘Ik snap er ook niks van,’ antwoordde ik.
‘Maar je had een vraag voor me.’
‘Klopt.’ Ik lachte ongemakkelijk. ‘Toch raar, om zo in één kamer te zitten met een versie van mezelf. Voor sommigen is het een fantasie.’ Dat soort dingen flapte ik er snel uit als ik nerveus werd.
Edgar glimlachte en wees naar z’n trouwring. ‘Ben bang dat dat onder overspel valt, en daar heb ik niet zo’n behoefte aan.’ Mijn humor werd geaccepteerd en ik hoefde de foute grap niet uit te leggen. Dus ja, dit was echt een versie van mezelf. Een ander had hier raar op gereageerd.
‘Je lijkt hier minder moeite mee te hebben dan ik,’ zei ik.
Edgar haalde z’n schouders op. ‘Je bent niet de eerste die ik spreek vandaag. Ik raak eraan gewend.’
‘Ah,’ zei ik en ik ging ongemakkelijk verzitten, op zoek naar de woorden.
‘Je had een vraag voor me,’ herhaalde Edgar na een paar seconden. Ik was nooit heel geduldig geweest.
‘Klopt.’ Ik zuchtte. Dit was ongemakkelijker dan ik dacht. ‘Eh … ik zag je naam op de lijst en zag, eh … dat je partner Milan was. Klopt dat?’
‘Hm hm.’
‘En is dat, eh … de Milan die je beste vriend was op de middelbare school?’
‘Dat klopt.’
Ik zuchtte. Wat was stap twee ook alweer? Wat ging ik vragen? Er tolde van alles door mijn hoofd, maar de eerste vraag hield ik voor me. In plaats daarvan kwam ik met, ‘vroeg hij je ook bij de bushalte?’
Edgar lachte. ‘Terwijl de bus aankwam, klopt.’
‘Hoe ging dat?’
Edgar kreeg een glimlach op z’n gezicht die ik meteen haatte. ‘Hij was me aan het vragen. De bus kwam er net aan. Ik wilde hem stoppen, maar draaide me om toen ik goed naar hem luisterde. Ik heb de bus aan me voorbij laten rijden. In plaats daarvan kuste ik hem.’
Ik slikte een brok in mijn keel weg en keek naar deze versie van mezelf. Hij zat daar ontspannen, koning van de wereld. Ik dacht dat ik mezelf haatte toen ik erachter kwam dat ik homo was – maar nee, deze versie haatte ik meer.
‘En daarna zijn jullie in het huwelijksbootje gestapt en leefden jullie nog lang en gelukkig,’ opperde ik.
‘Zoiets.’ Edgar glimlachte vriendelijk, een glimlach die ik niet uit kon staan, maar ik wist niet wat ik verder moest vragen. Ben je gelukkig, kwam er in me op, maar natuurlijk was hij gelukkig. Walgelijk gelukkig. Hij had alles wat ik had willen hebben.
Waarom was ik hier ook alweer gekomen?
Er viel een ongemakkelijke stilte tussen ons. ‘Jij dus niet?’ vroeg Edgar.
Ik probeerde mijn emoties te onderdrukken. ‘Ik weet niet of je ooit een Fleur hebt ontmoet?’
‘Niet dat ik me herinner. Maar dat is je ex, neem ik aan. Ik heb die naam al vaker gehoord.’
‘Ah, ik ben niet de eerste,’ antwoordde ik. Er waren nog zoveel Edgars die stikjaloers waren op deze versie van zichzelf, en die hadden hem ook al ondervraagd.
‘Nee,’ zei Edgar. ‘Een aantal die Milan als ex hebben. En een aantal die in jouw positie zitten.’
‘Maar jij hebt het meeste geluk van allemaal,’ liet ik me ontvallen.
‘Dat zou kunnen, dat weet ik niet. Milan en ik hebben ook onze moeilijkheden gehad, hoor.’
‘Tuurlijk,’ zei ik. Ik wreef in mijn ogen. De woede werd me te veel. Ik wist niet meer waar ik op had gehoopt. ‘Jij met je perfecte leventje hebt het ook wel eens moeilijk. Dan zegt Milan bijvoorbeeld niet honderd keer ‘Ik hou van je’, voordat je gaat slapen, maar slechts negenennegentig keer. Arme jij. Ik had gewoon naar Victoria moeten luisteren.’
‘Denk je dat het makkelijk was om een langeafstandsrelatie gaande te houden, in een tijd dat homo’s nog wat minder werden geaccepteerd? Denk je dat Milan echt zo perfect is?’ Edgar klonk wat geërgerd. ‘Als je onbeleefd gaat doen, kan ik ook ergens anders heen, hoor.’
Ik zuchtte. Ik sloot mijn ogen en wreef in mijn slapen, op zoek naar de juiste verontschuldiging, maar voordat ik die kon verwoorden vroeg Edgar, ‘wie is Victoria?’
‘Mijn dochter,’ antwoordde ik. ‘Sorry, ik liet me gaan. Hoe is Milan dan niet …’
‘Je hebt een dochter,’ antwoordde Edgar.
Ik opende mijn ogen. Had ik daar een beetje emotie gehoord? ‘Ja, maar ik mag haar maar om het weekend zien, en …’
‘Victoria,’ zei Edgar, alsof hij de naam proefde. ‘Hoe oud is ze?’
‘Twaalf,’ antwoordde ik, ‘en het is fantastisch als ze er is, en Fleur en ik zijn best positief uit elkaar gegaan, maar …’
Edgar slikte. Zijn onderlip trilde. Hij keek naar beneden en weer naar mij. Ik wist niet hoe ik die zin af had moeten maken, maar Edgar sprak voordat ik dat kon. ‘Milan wilde geen kinderen.’
‘Oh,’ zei ik bij gebrek aan beter.
‘En ik heb het best geprobeerd. Er zijn allerlei manieren waarop je samen een kind kan krijgen als twee mannen. Draagmoederschap, adoptie, pleegouders zelfs, en Milan heeft een tijd getwijfeld, maar het antwoord was altijd nee.’ Hij slikte nog een keer een merkbaar grote brok in zijn keel weg. ‘Ik wilde al kinderen vanaf het moment dat ik geboren was.’ Natuurlijk wilde hij dat. Want hij was mij. ‘Maar ja, hij was mijn grote liefde, dus besloot ik die gevoelens naast me neer te leggen. En jij hebt …’ hij zuchtte, ‘liever mijn leven?’
‘Nou …’ Ik zocht naar de juiste woorden. ‘Ik mag haar maar om het weekend zien, en …’ ik wist hoe zwak het klonk zodra ik het zei.
‘Maar je hebt een dochter …’
‘Maar jij hebt Milan,’ reageerde ik en ik lachte. Edgar lachte terug. Waar was die hekel die ik aan deze Edgar had ook alweer vandaan gekomen?
Edgar depte zijn ogen droog. ‘Ik denk dat we allebei willen. Milan én Victoria.’
Ik knikte. ‘Misschien loopt hier wel een versie van ons rond met allebei. Misschien moeten we hem het hemd van het lijf vragen.’
‘Misschien,’ zei Edgar, en hij glimlachte.
Ik glimlachte terug, want ik wist wat hij dacht. Die Edgar had misschien wel allebei, maar dan miste hij weer andere dingen die hij wilde, die wij misschien wel weer hadden. En dan moesten we daar wéér een Edgar bij zoeken, en uiteindelijk konden we zowat de hele conventie rondgaan zonder iemand te vinden die alles had.
‘Dus,’ zei Edgar na een stilte, ‘Victoria. Vertel me alles over haar.’
Terwijl ik vertelde over Victoria besefte ik dat het misschien niet uitmaakte, ook al was mijn leven niet zo perfect gelopen als ik had gehoopt. Misschien was Milan toch niet de ware voor me, als hij zo pertinent geen kinderen wilde. Langzamerhand gleed er iets van me af, maar het had nog een laatste zetje nodig.
Toen ik uitgepraat was knikte Edgar, zijn ogen waterig. ‘Dankjewel. Ik geloof dat je mij meer geholpen hebt dan ik jou.’
‘Dat lijkt me sterk,’ lachte ik. ‘Maar kan je me nog een klein beetje helpen?’ Edgar knikte. ‘Hoe is Milan, naast dat hij geen kinderwens heeft, niet perfect?’
‘Hij legt altijd als eerste de schuld bij een ander neer,’ begon Edgar. ‘En hij kan soms wel heel veel van m’n aandacht vragen. Samen ons eigen ding doen, is niet iets dat Milan heel erg onder de knie heeft, en dat heb ik wel nodig. En hij kan soms te veel in een spel opgaan.’
Nu pas durfde ik de vraag te stellen die zo lang in mijn hoofd rondspeelde. ‘Ben je gelukkig?’
Edgar knikte, zonder aarzelen. ‘Zelfs zonder Victoria, ja. Milan is m’n grote liefde en dat blijft hij ook.’ Hij keek me aan. ‘Ben jij gelukkig?’
‘Ik denk het wel,’ zei ik, en ik wist dat ik het meende.