1: Wrakpiek
‘Kus mijn kont,’ siste de groene imp Kaghane tegen de jongeman Koshado, die prompt gehoor gaf aan het verzoek van de kleine demon.
‘Nu ik,’ gromde de rode imp Mirume en nam de plek van Kaghane in, hetgeen gepaard ging met gekrijs en gekrab. Groen en rood mochten elkaar niet, hoewel Koshado beide nodig had.
Koshado trok een vies gezicht terwijl hij de laatste excreties wegslikte. Hij nam snel een stuk plat brood dat in olijfolie gedoopt was, om de smaak weg te werken.
Een diepe gloed begon zich door zijn lijf te verspreiden en hij voelde kracht in zijn verkilde ledematen terugkeren. Het ei in zijn buik straalde goedkeuring uit. De naamloze beviel het niet wanneer Koshado te koud werd, maar de magie die het ei leverde was geen brandstof voor het lichaam van de gastheer.
Bij het kaarslicht in zijn kleine, zwaar geïsoleerde huis kleedde Koshado zich in zijn traditionele witte gewaden. Laag na laag om elk stukje huid te beschermen tegen de gevaarlijke poolwinden die over de Atlantikmer waaiden vanaf de Atlantikrucken, de noord-zuid bergketen die maar net boven de horizon uitstak, zichtbaar wanneer de lucht helder was en niet gevuld met sneeuwjachten of ijsmist boven het iets warmere water van de zee.
Voor hij het huis verliet om in de omgeving te patrouilleren, schoof hij de haardsteen opzij om zijn schat te aanschouwen. Hij liet de macisalen uit het leren zakje op zijn hand rollen. Een klein fortuin, gewonnen met bloed, zweet en magie. Elk van de knikkergrote grijszwarte kristallen was afkomstig uit de schedel van een ijsreus. Teleurgesteld stopte hij het zakje onder in zijn rugzak. ‘Ik weet niet of ik het daarmee ga redden, kinders,’ zei hij.
Kaghane giechelde vanaf de rugleuning van de houten stoel waar ze graag zat. ‘Geeft niet, Koshado, we vinden wel een nieuwe meester. Je bent niet de enige die onze echte namen kon veroveren en gebruiken.’
‘Hrmph,’ zei Koshado terwijl hij de zware steen terugschoof. ‘Altijd goed te horen dat jullie zo begaan met me zijn.’
‘We hebben een afspraak, mens,’ zei Mirume vanaf de kledingkast. ‘Jij levert ons vlees en bloed, wij schijten magie voor je om te leven en te vechten.’
Koshado haalde diep adem. ‘Niet lang meer,’ zei hij en legde een beschermende hand op de bobbel in zijn buik.
Mirume liet zich van de kast vallen en sloop soepel als een kat naar Koshado. De imp had een rode, leerachtige huid, een kop als een hagedis en gloeiend rode oogjes, beschermd door een rij hoorns die over zijn schedel liepen. Hij klom met zijn scherpe klauwtjes tot net boven Koshado’s knie en legde zijn neus tegen de bobbel. Vervolgens liet hij zich vallen en lachte geluidloos. ‘Nog een paar maanden, Koshado.’
Koshado knikte. ‘Mijn haar is nu al grijs en mijn lichaam veroudert duidelijk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet of het dat waard was. Ik had denk ik gehoopt ouder dan eenentwintig te worden.’
‘Wat was het alternatief? Sterven aan je verwondingen?’ siste Kaghane vanaf haar stoel. Ze was iets groter dan Mirume, bedekt met groene schubben en twee opgevouwen vleugels staken als een vreemdsoortige kroon boven haar kop uit. ‘Je bent een wapen, Koshado, denk niet dat de grote jongens dat niet gezien hebben. Wat is nu een betere gastheer om je parasietenkinderen in groot te brengen? Kracht, bescherming, kennis en een mateloze koppigheid.’ Ze schokte een paar keer met haar vleugels, haar manier van lachen. ‘Ben ik iets vergeten?’
Koshado zweeg terwijl hij zijn wapens omgordde en zijn buitenmantel omsloeg. De ijsreuzenbontlaarzen en de lange speer maakten het geheel af. Hij opende de deur en de kou sloeg naar binnen. Hij vloekte zachtjes. De lente leek elk jaar later te komen en de ijsreuzen waarden langer rond.
‘Kaghane, Mirume, tot mij,’ beval hij.
De imps sprongen naar buiten, keken nog een keer verlangend terug naar de relatieve warmte van het half ingesneeuwde huis, maar klommen toen toch op Koshado’s rug, Kaghane links, Mirume rechts.
‘We beginnen bij de Wrakpiek. Daar heb ik meestal geluk.’ Hij zette zich in beweging en oriënteerde zich op windrichting en geluid van de nabije zee. Zijn huisje lag net buiten het dorp, aan de noordkant. Een ijzige bries uit het zuiden bracht geluiden van het ontwakende dorp met zich mee en de geur van brandende steenkool en zeewier, vermengd met de onbestemde geur van magiegebruik. Niet iedereen kon de excreties van imps verdragen, laat staan die van hogere demonen. Niet iedereen wilde het ook, maar de indringende kou maakte van elke vernedering een verwarmende deugd.
De sneeuw was deze nacht weer opgewaaid tot ijzige duinen en Koshado concentreerde zich op elke verdachte beweging in de sneeuw. Herinneringen aan de hinderlaag die hem drie jaar geleden bijna het leven kostte, lagen nog vers in zijn geheugen. Evenals de echte meester van zijn imps, die hem die nacht een aanbod deed dat hij niet kon weigeren. Wat was het alternatief? Inderdaad.
Hij liep langs het bevroren woud dat nog geheel bedekt was met ijs en sneeuw, in afwachting van een korte, hevige lente en een bijna net zo korte zomer, waarin alles wat groen was angstvallig probeerde zaden te laten rijpen en te verspreiden, voor de kou terugkeerde. En daarmee de ijsreuzen.
Koshado kende alle verhalen, alle legenden die verteld werden en overgeleverd van vader op zoon. Toen de aarde kouder werd, verschenen de ijsreuzen. Ze kwamen uit hun ijzige hallen diep onder de aarde en vielen de mensheid aan, eerst met messen en speren van obsidiaan, maar al snel leerden ze staal en buskruit gebruiken. En natuurlijk waren wij hun voornaamste voedselbron, aanvankelijk met miljarden, maar dat verminderde snel naarmate de gletsjers vanuit de polen oprukten en het land overspoelden met niet aflatende muren van snoeihard, blauw ijs.
Voor hem lag de wrakpiek, de eenzame rots waar ooit een schip zich op de scherpe top had vast gespietst. Toen de wateren verdwenen, werd het schip weer zichtbaar en nu was het een beschutte plek geworden waar Koshado graag gebruik van maakte om de omliggende landen af te speuren.
Het pad dat hij volgde was jarenlang uitgesleten door zijn eigen voeten en die van zijn voorgangers. Hij herinnerde zich dat er vroeger nauwelijks ijs op lag, maar de laatste jaren moest hij voorzichtiger zijn omdat de grond niet alleen hard bevroren was, maar ook voortdurend een laagje ijs droeg. Gelukkig waren zijn voeten nog zeker en kende hij het pad als geen ander.
Vlakbij de top was een scheur in de roestige metalen scheepswand waar de rotsen doorheen geprikt waren. Er was net genoeg ruimte om zijdelings tussen schip en rots naar binnen te kruipen. Hij riep een dwaallicht op, een lichtende bol die maar weinig van zijn magische energie gebruikte en net genoeg licht gaf om niet te struikelen over uitstekende delen van het schip. Ooit liepen er gangen van voor naar achter door het schip, nu was het meeste bedekt in dikke lagen ijs en opeenvolgende perioden van dooi en vrieskou hadden kieren in de dekplaten en scheepswand veroorzaakt. Koshado vroeg zich dan ook vaak af of het schip door het ijs bij elkaar werd gehouden.
‘Mirume, ga vooruit en meld verdachte zaken.’
‘Grmpf,’ zei de rode imp. ‘Alsof hier ooit iets verandert.’ De kleine demon liet zich van Koshado’s schouder zakken en rende het schip in.
Kaghane grinnikte. ‘Toch ren je vooruit, sakat.’
‘Laat hem dat maar niet horen, Kaghane,’ zei Koshado. ‘En hij doet het ook voor jou. Elk van ons individueel is geen partij voor een ijsreus, maar samen kunnen we ze aan. Ook imps kunnen sterven door ijsreuzenstaal. Weet je nog de slachting bij Indrall?’
Kaghane zweeg. Ze had die dag genoeg van haar eigen soort aan grote spitten geroosterd en opgegeten zien worden. IJsreuzen maakte het niet uit waar hun vlees vandaan kwam.
Mirume kwam terug. ‘Veilig,’ sliste hij en nam zijn plek op Koshado’s schouder weer in. Ze liepen door de smalle gangen van het schip tot ze bij de trap naar de brug kwamen. Tree voor tree kroop Koshado naar boven, bedacht op alles. Hoewel de imp de kust veilig verklaard had, was Koshado te allen tijde wantrouwig. En ben je dat van jezelf, of is dat ingegeven door die parasiet in je buik? Hij duwde de gedachte van zich af. Dat is voor later, nu eerst de uitkijk.
De oude brug was deels verroest, deels overdekt met ijs. Op verschillende plekken hadden zich schelpen en kokkels vastgezet in de tijd dat het schip onder water lag, die nu ook deel van de ijslaag vormden. De ramen, die ooit de brug tegen weer en wind beschermden, waren grotendeels verdwenen, waardoor Koshado een perfect uitzicht had over de omliggende landen en de dichte bossen die de vlakten en heuvels bedekten. Hij hield zich vast aan de rand van het raam en leunde half naar buiten zodat hij beter kon zien wat hij zocht: een plek waar het sneeuwdek werd onderbroken omdat ijsreuzen bomen hadden omgehakt om hun prooi te kunnen roosteren. Of rook van vuur, hetzij van de ijsreuzen, hetzij van hun toekomstige prooien die zich tegen de kou probeerden te beschermen.
Mirume trok aan Koshado’s rechteroor. ‘Rook. Een paar kilometer noordoost.’
Koshado draaide zijn hoofd en zag inderdaad het flauwe kringeltje dat door de bomen van het bos omhoog kroop. ‘Het vuur brandt nog niet echt,’ zei hij. ‘Dat betekent dat ze hun prooi nog niet boven het vuur hebben of dat de prooi niet snapt dat vuur de ijsreuzen juist aantrekt, waardoor ze prooi worden.’
Kaghane snoof. ‘Wat het ook is, ik heb honger. Je hebt ons al een week geen ijsreus gevoerd, Koshado. We hebben honger. Echte honger.’
Koshado dacht aan het stuk schapenbout dat de twee imps de avond ervoor gegeten hadden, maar zweeg. Hij snapte dat ze vlees van een verse bron wilden. ‘Het is minstens twee uur lopen en dan moeten we nog uitvinden wat de situatie is.’
‘Tenzij je aan de noordkant van de Wrakpiek een luchtloop doet. Dat scheelt een uur afdalen en om de piek heen lopen,’ fluisterde Mirume in zijn oor.
‘Dat kost me te veel energie. Ik weet niet of ik dan nog genoeg heb voor een gevecht.’
Kaghane lachte. ‘We kunnen vast wel wat verse magie voor je produceren. Denk eens aan hoeveel macisalen dit kan opleveren.’
Koshado zuchtte, diep. De gedachte meer van de excreties van de imps naar binnen te moeten werken stond hem tegen, hij walgde van hun lichaamssappen. Tegelijk was er die diepe honger naar de macht die hun magie hem verschafte. ‘Vooruit maar. Hou je vast.’ Hij klom over de rand van het raam, haalde zich de bezweringen voor de geest, de bijna mathematische formules die hij nodig had om de magie te kunnen gebruiken en stapte naar voren.
Een moment van angst terwijl hij viel. Zijn vaart werd geremd en nog meer geremd en nu deed hij zijn ogen open, terwijl het mathematische construct nog voor zijn geesteszicht brandde. Met vloeiende, lange passen leek hij een zacht glooiende helling naar de vallei beneden af te dalen. Het construct verdween zodra hij de grond raakte.
Meteen begon Koshado in de aangewezen richting te lopen, terwijl hij met zijn gebruikelijke oplettendheid de omgeving goed in de gaten hield.
2: Frostkemp
Tussen de bomen door zag Koshado af en toe een rode, dan weer een groene flits. Zijn imps wisten precies waar ze heen moesten, ze hadden de geur van de ijsreuzen opgepikt, nog geen half uur nadat ze van Wrakpiek vertrokken waren.
‘Minstens drie,’ merkte Mirume op terwijl hij aan de sporen snuffelde. ‘En nog iets, onbestemd. Interessant.’
‘Dat zien we wel als we ze ingehaald hebben,’ zei Koshado.
Even later kwam Kaghane terugrennen. Ze klom tegen haar meester op tot ze op gezichtshoogte kwam. ‘Er zijn er vijf. En ze hebben een gevangene.’
Koshado vloekte. ‘Levend of dood?’
Kaghane klapte haar vleugels even uit. ‘Hoe moet ik dat weten? Er ligt een mens naast het kampvuur.’
‘Mensen smaken net zo goed als ijsreuzen,’ merkte Mirume op. ‘Vast dood.’ Hij likte met een lange, gevorkte tong langs de schubben op zijn bek.
Koshado schudde zijn hoofd en legde zijn vinger op zijn lippen. Hij fluisterde: ‘Stil. Jullie hebben wat toegezegd. Magie. Als het er vijf zijn moet ik voldoende hebben, anders hangen we zo allemaal aan het spit.’
Mirume lachte geluidloos, kroop tegen een boom op en duwde op hoofdhoogte zijn achterste in Koshado’s richting. ‘Eet ze.’
De weerzin werd nooit minder. Tegelijk dwong de ziekelijke verslaving aan de magische macht zijn mond naar het achterste van de imp en bijna gretig slurpte Koshado wat hem geboden werd naar binnen.
Na de excreties van Kaghane spoelde Koshado zijn mond met sneeuw om te proberen de smaak weg te krijgen of in ieder geval te verzachten. Al gauw verspreidde de warmte van de magie zich door zijn lijf en ledematen en was het smerige moment vergeten.
Koshado en de twee imps slopen door de lage struiken naar voren totdat ze een goed zicht op het kamp hadden. De ijsreuzen waren zo groot als twee volwassen mannen, breder dan drie, met lange gespierde armen, volledig bedekt met een witte vacht. Delen van hun lichaam waren beschermd met leren kurassen en ijzeren banden. Tegen een boom stond een drietal blunderbussen die bijna zo groot als Koshado waren, naast twee gigantische slagzwaarden.
Nu viel zijn oog op de bundel naast het kampvuur. Lang, bruin haar werd deels bedekt door een smoezelige doek waar ook een rode, natte plek zichtbaar was.
Koshado wees Mirume in de richting van de wapens. Daar wist de imp wel raad mee. Hij fluisterde in Kaghane’s puntige oor wat hij van haar verwachtte.
Zelf bereidde hij het soort magie voor dat het ei in zijn buik hem verschafte en vermengde dat met de krachten die de excreties van de imps hem bezorgden. Zelfs dan zou het een moeizaam gevecht worden, besefte hij. Vijf ijsreuzen. Gelukkig had hij het voordeel van de verrassing.
Hij wachtte tot hij beweging bij de wapens zag. Het ene moment stonden ze tegen de boom, het volgende moment waren ze verdwenen. Vervolgens klonk er een woest gefladder ver boven hem terwijl een furieus geschreeuw vanuit de boomkruinen galmde.
De ijsreuzen keken geschrokken omhoog. Dat was het moment dat hij de magie losliet. Een dichte miste vormde zich rond het vijftal, slierten van nevel en schaduw die vaste vorm aannamen en zich hechtten aan armen, benen en lichamen. Eerst was er verbazing, toen kwam er de woede zodra de slierten zich samentrokken zodat het vijftal op elkaar gedrukt werd. Vervolgens kwam de angst toen ze merkten dat de slierten stukken huid en vacht meetrokken wanneer ze ze lostrokken.
In de wanorde en paniek sloop Koshado naar voren en stak zijn zwaard telkens gericht diep in het hart van zijn tegenstander. Hij voelde hoe de magie met elke stap verslapte en na zijn derde dodelijke slachtoffer ineens compleet verdween.
De twee overgebleven ijsreuzen keken even om zich heen, verbazing herkenbaar op hun onmenselijke koppen, tot hun blik op Koshado viel en omsloeg in onverholen haat. Messen werden getrokken en nu stond Koshado tegenover twee dodelijke tegenstanders die elk ver boven hem uittorenden, met messen die bijna zo lang als zijn zwaard waren.
Hij probeerde het vuur tussen hen in te houden, maar die tactiek werkte maar even. Hij schopte een gloeiende tak in het gezicht van een van de reuzen, veinsde een uitval naar de andere reus, maar stapte toen onder de zwaaiende armen van de getroffen reus door en trok zijn zwaard langs de achillespezen van de reus. Voor een mens een levensgevaarlijke wond, maar het vertraagde de reus enkel. En maakte hem bozer en gevaarlijker.
De andere reus naderde nu van de andere kant en zwaaide zijn mes in lange halen heen en weer zodat Koshado gedwongen werd weg te stappen. Hij struikelde over de uitgestoken arm van een van de dode ijsreuzen, waarop zijn tegenstander op hem afsprong. Vanuit de hoogte dook een groene kluwen klauwen en kaken neer op het hoofd van de ijsreus, die wild om zich heen sloeg.
Koshado zag zijn kans, dook tussen de benen van de ijsreus en stak zijn zwaard recht omhoog, zo diep als hij kon. Hij hoorde het onwereldse gekerm van zijn tegenstander en wist dat hij vitale delen geraakt had. De ijsreus wankelde en Koshado moest zijn zwaard loslaten om niet onder de massa van de vallende figuur beklemd te raken.
Te laat zag hij de schaduw die achter hem opdoemde en terwijl hij zich omdraaide zag hij het gigantische mes van de reus op zijn gezicht afkomen. Halverwege de zwaai hield de reus in. Hij keek omlaag naar het zwaard dat van achteren dwars door zijn pantser was gestoken. Daarna zakte hij ineen.
Afgetekend tegen het flakkerende vuur stond een kleine gestalte met lang, bruin haar, een zwaard druipend van ijsreuzenbloed in de rechterhand. Koshado keek toe hoe de vrouw voorover viel, over het lichaam van haar slachtoffer heen.
3: Marken
‘Rustig maar,’ zei Koshado terwijl hij een stuk ijsreusdij ronddraaide boven het vuur. Met hulp van de imps had hij de loodzware lichamen naar de rand van de open plek verplaatst. In een zakje rond zijn nek rustten nu de vijf knikkers, macisalen, die hij uit hun hoofden had geoogst.
‘Wat … wat is er gebeurd?’ vroeg de jonge vrouw, die naast het vuur op een paar berenvellen rustte.
‘IJsreuzen. Vijf stuks. Zo te zien heb je een klap op je hoofd gekregen. Je hebt geluk dat ze prooi meestal eerst folteren voor ze die aan het spit rijgen. We waren net op tijd.’
De vrouw draaide haar hoofd, voorzichtig, en keek om zich heen. ‘Ik zie niemand anders, oude man.’
Onwillekeurig kromp Koshado ineen en voelde zich daadwerkelijk oud. ‘Ze zijn aan het eten. Verse ijsreus vinden ze niet te versmaden.’ Hij zag dat ze hem niet begreep. ‘Het zijn mijn imps.’
‘Ah,’ zei de vrouw.
Koshado knikte. ‘Ik ben Koshado.’
‘Marken,’ zei de vrouw terwijl ze haar hand op haar borst legde. Ze keek ineens om zich heen, bezorgd. ‘Waar is mijn zwaard?’
‘Naast je, onder het berenvel.’
Ze voelde en trok het wapen tevoorschijn.
‘Ik heb het afgeveegd aan de ijsreuzen. Zo scherp dat ik stukken van hun wapenrustingen eraf sneed. En veel lichter dan ik verwachtte.’
Marken knikte. ‘Het is een wapen uit de Voorwereld.’
Koshado floot zacht. ‘Dat is een duur wapen dan. Hoe ben je daaraan gekomen?’
Markens gezicht betrok. ‘Mijn dorp werd in slavernij weggevoerd toen ik nog maar een kind was. Werken in de ijsreus-mijnen ver in het noorden. Langzaam zag ik mijn hele dorp in de potten verdwijnen en ik nam me voor zo niet te eindigen.’
‘Ik ken niemand die ooit uit de mijnen is ontsnapt,’ zei Koshado.
‘Ik ook niet,’ zei Marken. ‘Ik vond het zwaard in een donkere kamer die net geopend was. Ik hoopte een uitgang te vinden, maar vond enkel het zwaard. Op weg naar de slaapzaal werd ik ontdekt. Met de moed der wanhoop heb ik me een weg naar buiten gehakt. Ik weet niet hoe, ik weet niet hoelang, maar ik werd wakker naast een beekje, ver van de mijnen.’
‘Hoelang is dat geleden?’
‘Zeven jaar. Sindsdien jaag ik op ijsreuzen. En dat zal ik doen tot het mijn laatste dag is of de zon definitief dooft. Hoelang jaag jij al?’
‘Minder lang dan jij.’ Hij boog zijn hoofd. ‘En heel veel tijd heb ik niet meer.’ Hij legde zijn hand beschermend op zijn buik. ‘Maar wat deed je hier dan? Zo veel ijsreuzen komen hier meestal niet.’
‘Ik volgde dit groepje al een tijd,’ zei Marken. ‘Ze hebben een tocht langs de verschillende dorpen in de omgeving gemaakt.’
‘Ik heb daar niets van gehoord. Er zijn geen aanvallen geweest. De ijsreuzen die ik heb meegemaakt vielen meestal meteen aan zodra ze prooi zagen.’
‘Skrellings. Jonge, meestal kleine mannetjes die uitgestoten zijn en op zoek zijn naar eten en trofeeën om een plek in hun troupe te veroveren.’ Ze keek Koshado aan met lege ogen. ‘Je leert overleven in gevangenschap en als eerste leer je bij skrellings uit de buurt te blijven.’
‘Klein, zei je?’ zei Koshado vol ongeloof.
Marken knikte. ‘De stamoudsten kunnen twee keer zo groot worden.’
Koshado schudde zijn hoofd. Hij nam het vlees van het spit en proefde. Het was gaar. Met zijn jachtmes sneed hij een stuk af en gaf dat aan Marken. Ze beet er meteen in.
‘Waar zijn mijn spullen?’
‘Er ligt een rugzak bij die boom daar, naast de voorraden van de ijsreuzen en hun wapens.’
Marken slikte het laatste stuk vlees weg en kwam voorzichtig overeind. Ze strompelde naar haar rugzak en haalde er een stuk perkament en een stukje kool uit.
‘Je kunt schrijven?’
Marken knikte. ‘Niet goed, maar ik heb hun bewegingen bijgehouden. Eigenlijk wachtte ik op het juiste moment om ze een voor een af te maken.’
Koshado bekeek de kaart die ze getekend had van de omgeving. Hij las de naam van zijn eigen dorp, Shendo en van enkele naburige dorpen, Lashon, Kembiri, Atelas en Girin. Een stippellijn gaf aan hoe het groepje ijsreuzen gelopen was. ‘Dit is verontrustend.’
‘Eens,’ zei Marken. ‘Er is een pas, zo’n twintig mijl naar het noorden. Toendra, ijsreuzengebied. Wat als dit verkenners waren?’
‘Dan moeten we uitvinden of er inderdaad een grotere groep onderweg is. En de dorpen waarschuwen zodat ze kunnen vechten.’
‘Of vluchten,’ zei Marken. ‘Vijf verkenners is een flinke groep, die sturen ze niet zomaar uit.’
Koshado dacht even na. ‘Als die grotere groep er is, wachten ze waarschijnlijk op de verkenners. Dat betekent dat we nog tijd hebben.’
‘Tijd voor wat?’ zei Marken. ‘Vechten of vluchten?’
Koshado wreef over zijn kin. ‘Wat valt er nog te vluchten? We zijn al jaren op de vlucht. Hier, aan het eind van de wereld, zullen we moeten vechten. Er is nergens meer om naartoe te vluchten.’
Marken klopte op haar zwaard. ‘Mistiltein heeft honger naar meer ijsreuzenlevens. Zij is het met je eens.’
‘Je hebt je zwaard een naam gegeven?’
Marken glimlachte, voor het eerst. ‘Zoiets ja.’
‘Een vrouw met een zwaard met een naam en een man met twee imps.’ Koshado haalde zijn schouders op. ‘De wereld is gek geworden, en wij ook.’
4: Vildjakt
De volgende ochtend vertrokken Koshado en Marken nog voor zonsopgang. Marken keek belangstellend en vol ongeloof toe terwijl Koshado zijn dagelijkse ritueel met de imps opvoerde. De kleine duivels hadden zich volgeschranst waardoor Koshado hun excreties bijna niet binnen kon houden.
‘Laat niets verloren gaan, mens,’ zei Kaghane, ‘wie weet wanneer je weer krijgt?’
‘Ze praten ook nog?’ vroeg Marken.
‘Voortdurend,’ zei Koshado.
‘Verveelt dat niet?’
De imps namen hun plekken in op Koshado’s schouders. ‘Het is een soort symbiose geworden. Zij leveren mij magie, ik lever vlees en bloed. We accepteren elkaar voor wat we zijn.’
Mirume siste en likte zijn schubben af. ‘Vleesssssss.’
‘Is het waar dat de magie verslavend is, hoe smerig het verkrijgen ervan ook is?’
Koshado dacht aan de warmte die als een gloed zijn lichaam vervulde. Hij knikte. ‘Het is niet alleen het gevoel, het is de wetenschap dat je een macht bezit die je boven anderen kan plaatsen.’
Marken tuitte haar lippen. ‘Misschien weet ik wat je bedoelt.’ Ze legde even haar hand op het heft van haar zwaard, Mistiltein.
‘Weet je de weg naar de pas?’ vroeg Koshado.
Marken knikte. ‘Ik ben dit groepje gevolgd door die pas.’ Ze wees naar de Huragane-bergen in het noorden.
‘Wijs de weg dan maar,’ zei Koshado. ‘Wij zijn hooguit ooit een paar mijl van het dorp geweest.’
Ze liepen een groot deel van de ochtend in noordelijke richting. De zon kwam zowaar even door en baadde het land in een vriendelijke gloed die sneeuw deed smelten. Overal om hen heen klonk het geluid van druppels die op de grond vielen.
Halverwege de dag stopten ze bij een groep rotsen die beschutting bood tegen de kille wind van zee die was opgestoken. Ze aten stukken geroosterd vlees en rustten in het zonnetje.
‘Als we zo doorgaan, zijn we tegen de avond bij de pas,’ zei Marken.
‘Hoe eerder hoe beter,’ zei Koshado. ‘Wat weet je over de landen achter de pas?’
‘Ik heb er jaren rondgezworven. Het is ijsreuzenland. Een ijzige toendra waar yaks zich in de zomer volvreten. IJsreuzen eten nog liever yak dan mens. De laatste drie jaren was het weer slecht en ontdooide de toendra niet. De yaks zijn weggetrokken, dus de ijsreuzen hebben nu honger.’
‘Vandaar de verkenners,’ zei Koshado.
‘Jij kunt toch magie?’ vroeg Marken.
Koshado knikte. ‘Het is misschien niet zo machtig als je denkt, Marken.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik bedacht me dat de pas de enige doorgang is die ik ken om van de noordelijke landen hier te komen. Als we die kunnen blokkeren …’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet hoeveel ervoor nodig zou zijn om dat voor elkaar te krijgen.’
‘De gedachte is goed,’ zei Koshado, ‘maar je ziet meer in mijn kunde dan er is.’
‘Je zou denken dat iemand van jouw leeftijd …’ begon Marken.
Koshado hief zijn rechterhand. ‘Wacht. Hoe oud denk je dat ik ben?’
‘Veertig, vijftig,’ zei Marken zonder aarzelen.
Koshado glimlachte wrang. ‘Ik ben nog geen eenentwintig, Marken.’
‘Is … is dat de magie?’
‘Nee. Een jaar of drie geleden werd ik in een hinderlaag gelokt. Ik stierf bijna, maar de imps haalden hun echte meester erbij en die bood me mijn leven als ik bereid was een van zijn nakomelingen in me te nemen. Die zuigt mijn leven uit me en daardoor zie ik eruit als veertig, vijftig.’
‘Je had niet veel keus, dus.’
Koshado haalde diep adem. ‘Dat klopt.’ Hij staarde naar de grond. ‘Ik heb niet heel lang meer. Dan neemt de demon me over. Daarbij vergeleken zijn de imps vriendelijke eekhoorns.’
Mirume siste.
Markens ogen sprongen open. ‘Wanneer gaat dat gebeuren? Wil ik dan in de buurt zijn?’
Koshado grinnikte. ‘Een maand of drie en nee, je wil niet in de buurt zijn wanneer het gebeurt. Voor die tijd ben ik al lang en breed vertrokken naar verre streken.’
Marken zweeg.
‘Zullen we verder gaan? Ik wil zo snel mogelijk weten of er een bende ijsreuzen op ons afstormt.’
‘Een vildjakt noemen ze dat,’ zei Marken. ‘Dat is wanneer de stammen gaan samenwerken om een doel te bereiken.’
Koshado knikte. ‘Ik leer meer van je over de ijsreuzen dan ik in ruim twintig jaar van mijn leven geleerd heb.’ Hij stond op en rekte zich uit, pakte zijn rugzak en wachtte tot Kaghane en Mirume hun plek hadden ingenomen.
De paden die ze volgden, leidden door donkere bossen, doodstil, op het af en toe luid krijsen van een heirvalk, die zich op prooi stortte, na. Koshado voelde de lichte helling in zijn kuiten.
‘Hoe hoog ligt de pas eigenlijk?’
Marken keek om. ‘Vanaf de ingang heb je perfect uitzicht over de zuidelijke landen.’
Hij gromde. ‘Uitnodigend dus. En hoog genoeg om in de verte de dorpen te zien liggen, als je ogen scherp genoeg zijn.’
‘IJsreuzen zien alles. Behalve in fel zonlicht, dan zijn ze blind.’
Naarmate ze verder klommen werd de bebossing schaarser, tot ze uiteindelijk enkel nog struiken tegenkwamen en ook die verdwenen tot enkel korstmossen op kale rotsen overbleven.
5: Huraganepas
‘De pas is hier op zijn smalst,’ zei Marken. Ze wees naar de verticale spleet tussen de twee bergen, die scherp afgetekend stond in het licht van de late middagzon. ‘Vijf of zes ijsreuzen naast elkaar. Verderop kunnen er twee of drie dozijn naast elkaar lopen.’
Koshado bestudeerde de omgeving en staarde de diepten van de pas in. ‘Ik begrijp in ieder geval waar je vraag over het blokkeren van de pas vandaan kwam. Het is zeker een perfecte plek.’ Hij keek naar links. ‘Kaghane, kijk eens hoe het er van bovenaf uitziet.’ De groene imp zette zich af en sloeg haar vleugels uit. Een paar tellen later zat ze op een hoge richel, die ze gebruikte als opstapje om verder omhoog te klimmen.
Koshado ging op een rots zitten. Hij voelde zijn spieren en botten en geen magie kon hem daarbij helpen. Het voelde oneerlijk, eerloos zelfs, dat hij niet meer kon doen voor zijn medemensen in Shendo.
‘Wie waarschuwen we als eerste, als we weten wat er onze kant op komt?’
‘Shendo is het dichtstbij,’ zei Koshado. ‘Mijn volk, ze kennen mijn roeping. Van daaruit kunnen we boodschappers naar de andere dorpen sturen om onze krijgers op te roepen.’
‘Dat klinkt logisch,’ zei Marken.
Ze wachtten tot Kaghane terugkeerde en verslag deed. Het enige wat de imp zei was: ‘Luister!’
In de stilte klonk heel af en toe in de verte een dreun, meer gevoeld dan gehoord. ‘Wat is dat?’ zei Koshado.
‘Oorlogsdrums, immense ketels bespannen met yak-huid. Hun geluid is voor gewone mensen bijna niet hoorbaar, maar je voelt het wel.’
Koshado keek haar aan. ‘Ik krijg het gevoel dat je meer weet over de ijsreuzenstammen dan je me verteld hebt.’
Marken haalde haar schouders op. ‘Ik heb jaren bij ze gewoond. Ik kan uren vertellen, als je dat wil.’ Ze knikte in de richting van de pas. ‘Hebben we daar tijd voor? Wees blij dat ik verklaringen heb voor wat we tegenkomen.’
Koshado hief beide handen en beet op zijn lip. ‘Vooruit, wat betekent het?’
‘De drums worden door de stamhoofden bespeeld. Eerst langzaam, twee, drie keer per dag, zodat verafgelegen stammen tijd hebben om deel te nemen. Dan steeds sneller naarmate ze de verzamelplek naderen.’
‘En wanneer iedereen er is? Wanneer ze besloten hebben dat de jacht begint?’
‘Dan gaan ze over op de marsdrums, kleinere ketels bespannen met mensenhuid die een korte, harde dreun geven.’
‘Als dat gebeurt, hoe snel dan voor ze door de pas zijn?’
‘IJsreuzen leggen veertig tot vijftig mijl per dag af in moeilijke omstandigheden,’ zei Marken.
Koshado trok bleek weg. ‘Dan hebben we te weinig tijd om de dorpen te waarschuwen. Het is twintig mijl naar Shendo en dat red ik met mijn huidige conditie zeker niet binnen een dag.’
‘Mij kennen ze niet.’ Marken klopte op de pommel van Mistiltein. ‘Zes tegelijk, dat houd ik misschien een kwartier uit. Als jouw magie iets kan doen, misschien langer.’ Ze knikte naar de imps. ‘Kunnen die nog wat betekenen?’
Koshado schudde zijn hoofd. ‘Alleen als ze in het nauw zitten. Imps gaan problemen liever uit de weg.’
Het was lang stil.
Toen.
Krak. Een luide drumroffel rolde door de pas.
Koshado en Marken sprongen allebei op, geschrokken van het plotselinge geluid.
‘Ze komen,’ zei Marken.
Koshado zag intussen zijn leven aan zich voorbijflitsen. Het pad dat hij moest volgen stond nu vast voor hem.
6: Flokkleder
‘Hoelang voor ze de pas door zijn?’
‘Minstens een uur,’ zei Marken. ‘Misschien anderhalf. Dan komen de voorlopers, de flokkleders, de grootste en sterkste krijgers.’
Koshado knikte. ‘Dan weet ik wat me te doen staat. Kaghane, Mirume, ik heb jullie nodig.’
‘Uw wens is ons bevel, oh meester,’ zei Mirume gevolgd door een sardonisch kuchen, zijn manier van schateren.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Marken.
‘De pas in laten storten.’
Marken keek hem verbaasd aan. ‘Ik dacht dat je zei dat je dat niet kon.’
Koshado haalde diep adem. ‘Ik zei alleen dat je mijn kunde niet te hoog moest inschatten. Ik kan de pas blokkeren. Alleen is de prijs waarschijnlijk mijn leven.’ Hij hief zijn hand om haar antwoord te stoppen. ‘Geen mitsen en maren. Ergens moeten de ijsreuzen een keer gestopt worden, door wie dan ook. Het lijkt erop dat het mijn tijd is.’ Hij slikte een paar keer. ‘En laten we hopen dat het voldoende tijd koopt voor onze dorpen om zich voor te bereiden.’ Hij keek naar Marken. ‘Jij kent de ijsreuzen. Help mijn dorpsgenoten.’ Hij pakte zijn rugzak en begon zijn parafernalia uit te stallen. Met een platte steen schraapte hij de bodem schoon zodat zijn ketel goed vlak kon staan. ‘Mirume, Kaghane, haal takjes en alles wat brandbaar is, ik moet voorbereidingen treffen.’ De imps herkenden de serieuze toon van zijn stem en haastten zich weg.
Zelf pakte Koshado zijn vijzel en het zakje dat onder in zijn rugzak rustte.
‘Wat is dat?’ vroeg Marken toen hij de grijszwarte knikkers de stenen holte in liet rollen.
‘Macisalen. Gewonnen uit de schedels van ijsreuzen. Ze geven magiegebruikers meer energie. Hoe meer macisalen, hoe groter de kracht die je kunt kanaliseren.’ Hij hield het zakje omhoog. ‘Eigenlijk had ik hier andere plannen voor, maar ik heb het nu nodig.’ Hij haalde zijn schouders op.
‘Ik …,’ begon Marken.
Koshado schudde zijn hoofd. ‘Nee. Geen gepraat meer. Bereid je voor op de mogelijkheid dat ik niet snel genoeg ben, dat je de horde alleen moet tegenhouden.’ Hij snoof. ‘Hoewel je misschien beter kunt vluchten.’
Marken stak haar neus in de lucht. ‘Goed. Dan doe ik dat. Ga jij je magische spelletjes maar voorbereiden.’ Niet veel later begon ze stenen en takken naar de pas te slepen om barricades op te werpen.
Uit zijn ooghoeken zag Koshado dat ze draden over de grond spande die ze met mos en bladeren bedekte. Hij knikte goedkeurend terwijl hij macisaal na macisaal fijnstampte in de vijzel tot hij een poederachtige pasta verkreeg.
Kaghane en Mirume kwamen terug met armenvol takken en ander brandhout die Koshado onder de ketel opstapelde. Een paar handen sneeuw in de ketel, vervolgens even concentreren tot een eerste vlammetje in het brandhout ontstond en een minuut later laaide er een goed vuur onder de ketel.
‘Mirume, jij eerst,’ zei Koshado. De imp klom tegen hem op en even later spoot een straal dunne, hete excretie Koshado’s mond in. De smaak was gruwelijk als altijd, maar in plaats van doorslikken moest hij het nu in zijn mond vermengen met zijn speeksel om de magie goed aan hem te binden. Hij spuwde de inhoud van zijn mond in de ketel. ‘Kaghane,’ zei hij hees, ‘jouw beurt.’
In de ketel vermengden de excreties zich en langzaam roerde Koshado de pasta van de macisalen er doorheen. ‘Salie voor de kracht,’ mompelde Koshado terwijl hij de gedroogde kruiden toevoegde, ‘thijm voor de smaak, netels voor het openen van de paden, mycelium voor toegang tot de elementen.’ Langzaam werd de brij in de ketel dunner tot er een bijna heldere vloeistof overbleef die zacht borrelde.
‘Hoelang nog?’ riep Koshado naar Marken. Het was inmiddels donker geworden en een halve maan en wat sterren gaven net genoeg licht om de omtrekken van de pas en de bergen te kunnen zien.
‘Ik hoor ze al in de verte,’ riep ze terug. ‘Minuten, hooguit.’ Ze verborg zich achter een uitsteeksel, Mistiltein getrokken. Het zwaard leek een eigen gloed te hebben in het zwakke sterrenlicht.
Net genoeg om af te koelen en op te drinken. Koshado wachtte tot hij het mengsel zonder zijn mond gruwelijk te verbranden naar binnen kon werken.
‘Ze komen!’ tetterde Mirume in zijn rechteroor.
De voorste ijsreus was een gigant onder de ijsreuzen, gekleed in een ijzeren pantser, een immense knots in zijn rechterhand en een houten schild links. Hij kwam de pas op volle vaart uitrennen maar bleef haken achter een van de struikeldraden die Marken had gespannen. De reuzen achter hem, een ruim dozijn, struikelden ook over de draden of hun voorgangers.
Terwijl Koshado de laatste slokken wegdronk en braakneigingen onderdrukte, voelde hij de opbouw van de onwereldse krachten die hem geschonken werden en begon hij zijn omgeving te voelen en te speuren naar breuken en zwakke plekken in de rotsen van de pas. De mathematische constructen die hij zou benodigen ontstonden voor zijn geesteszicht als een voorstelling van wat was en wat zou zijn, als hij het maar hard genoeg wilde.
Uit zijn ooghoeken zag hij Marken als een stille schaduw uit de rotsen tevoorschijn komen en ongenadig armen en benen afhakken. Mistiltein sneed door hout, vlees, botten en staal alsof ze er niet waren. Toch was Marken ver in de minderheid tegen de ijsreuzen die snel weer overeind kwamen, ook al bleef een drietal van hen heel stil liggen en mengde de geur van excrement zich met die van vers bloed.
Verbazingwekkend hoe dat zwaard gloeit van magie. Met een uiterste inspanning dwong hij zijn focus terug naar de taak die voor hem lag. Hij trok aan zwakheden, duwde tegen breuken en brak eeuwenoude verbanden in de rotsen.
Koshado hoorde zichzelf schreeuwen toen hij de laatste, grote klap uitdeelde, tot zijn schreeuw werd overstemd door een diep gerommel dat uit het binnenste van de aarde leek te komen.
In de verte klonk het geraas van vallende stenen en met het laatste restje van zijn magie zag hij hoe de pas die was, de pas werd die hij gewild had, waarbij een flink deel van het ijsreuzenleger onder tonnen gesteente verpletterd werd.
Hij knipperde een paar keer tot Kaghane in zijn wang beet. ‘Aandacht, Koshado, er is een gevecht!’ Koshado kwam bij zinnen en zag Marken die met veel moeite tussen de ijsreuzen door danste en links en rechts slagen uitdeelde, maar de ijsreuzen wisten haar te pareren en steeds verder in te sluiten. Hij voelde aan het zwaard aan zijn zij en wist dat hij in zijn huidige staat geen partij was voor de groep die voor hem stond. Het enige dat hij kon doen was een beroep doen op de magie van het ei in zijn buik, naast het restje energie van de macisalen, hoewel er een prijs was. Hij zuchtte kort. Mijn leven is toch al voorbij.
Hij verzamelde mist en schaduw om zich heen en liep met zwaard en mes het gevecht in. Er ontstond verwarring in de ondoorzichtige mist, waar Koshado zijn wapens gebruikte om af te weren en tegelijk de ijsreuzen tegen elkaar liet opbotsen, waarna ze bijna als vanzelf hun wapens gebruikten om toe te slaan, zonder te zien wie of wat ze raakten. Reus na reus viel door eigen wapens, maar de magie nam snel af en liet hem in de steek toen er nog drie ijsreuzen overeind stonden.
Zodra ze de man voor zich zagen stootten de ijsreuzen een onaards gehuil uit en stormden op hem af. De dichtstbijzijnde kreeg een verward kluwen fel blazende groene en rode tanden en klauwen in zijn gezicht. Degene die na hem kwam stopte ineens toen een zwaard van onderaf door zijn schedel werd gestoken en er van boven weer uitkwam. Maar de laatste zwaaide zijn knots, waarvan Kodasho de glinstering in het maanlicht snel zag naderen.
7: Macisalen
‘Mooi, je bent wakker. We waren bang dat je het niet zou redden.’
Koshado kreunde. Zijn stem kraakte. Hij schraapte zijn keel. ‘Water.’
Marken propte wat verse sneeuw langs zijn lippen. Langzaam smolt het en kon hij de slok water wegslikken.
Koshado keek om zich heen. Het was dag. Er was zon. Ze waren nog steeds bij de nu ingestorte pas. Zijn eerste beweging was zijn hand die naar zijn buik gleed om te voelen of alles daar nog goed zat. Parasiet. Maar nog in leven.
‘Misschien was het beter geweest als ik er niet meer was,’ zei Koshado. Zijn lichaam deed pijn, elke spier leek bont en blauw.
‘Het scheelde niet veel,’ zei Marken. ‘We hebben er vijftien verslagen, wij tweeën. Flokkleders, de sterksten van de stam.’ Ze keek even om. ‘Zelfs de imps hebben geholpen.’ Ze glimlachte breed. ‘Om over de slachtoffers van de instorting van de pas maar niet te spreken.’
Vijftien. Hij hoopte even dat het genoeg kon zijn, maar hij had er minstens vijftig nodig. Ondanks de pijn liet hij zijn schouders zakken.
‘Ik dacht dat je blij zou zijn,’ zei Marken, die zijn houding herkende.
‘De magie die ik vannacht gebruikte, wilde ik eigenlijk toepassen om dit …,’ Hij wees naar zijn buik, ‘ei aan mij te binden in plaats van andersom.’
Marken begon onbedaarlijk te lachen.
‘Ik zie niet wat er zo grappig is,’ zei Koshado. ‘Mijn dagen zijn geteld.’
Marken veegde tranen uit haar ogen en zei serieus, maar met een glimlach rond haar mond: ‘Mijn beste Koshado, weet jij hoe de ijsreuzen die kristallen noemen?’
Koshado schudde van nee.
‘Zielstenen. Ze plaatsen de kristallen uit de hoofden van hun gevallen kameraden op het stamaltaar, om de kracht van de krijger voor de stam te bewaren. Hun nieuwe leiders eten vaak een of meer van die kristallen, om de kracht en ervaring van hun stamleden te verwerven. Toen ik daar achter kwam, nam ik me voor ze dat nooit te gunnen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik verzamel al zeven jaar die zielstenen, macisalen zoals jij ze noemt.’ Ze liep naar haar rugzak en trok er een flinke, leren zak uit die ze in zijn schoot wierp.
Koshado opende de koorden en tientallen, nee honderden macisalen glinsterden in het middaglicht. ‘Dit … dit is mijn redding.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Als je ze me wil geven, tenminste.’
‘Oh, met genoegen, onder voorwaarde dat je ze voor eens en voor altijd vernietigt.’
‘Dat kan ik beloven,’ zei Koshado.
‘Afgesproken,’ zei Marken. Ze overhandigde hem een stuk vlees dat boven het open vuur geroosterd was. ‘Eet, sterk aan. We zijn pas klaar als alle ijsreuzen van de wereld verdwenen zijn.’
Koshado knikte en nam een hap. Hij slikte het stuk vlees weg met wat sneeuw. ‘Dat is een goed voornemen,’ zei hij met een optimisme dat hij lang niet gevoeld had.