Jaap trok zijn kraag op tegen de snijdende wind. Verse sneeuw knisperde onder zijn stampende voeten op een verlaten perron. In de verte naderde een koplamp, moeizaam ploegend door de wervelende sneeuwstorm. Even later pufte de rode trein sloom langs perron 2. ‘Een rode trein?’ mompelde Jaap verrast. Hij wachtte tot de trein tot stilstand kwam. Binnen zag hij een jonge meid met fel rood haar en twee mannen, klaar om uit te stappen. Eén man wees naar hem. ‘Wat gek,’ dacht Jaap, ‘die vent is precies gekleed als mijn vader. En die ander lijkt op mij!’ Maar, hè? De boemel begon weer vaart te maken zonder de deuren te hebben geopend! Verbouwereerd staarde hij naar de trein die traag van hem weggleed. Hij schudde zijn hoofd en keek op naar het informatiebord. Verhip, zijn trein was gewijzigd naar spoor 1! Snel draaide hij zich om en spoedde zich naar de klaarstaande trein.
Twintig jaar later
‘In twee decennia ben je niet verder gekomen dan vage formules en hypothetische computermodellen.’ Alma, een collega van de vakgroep tijdwetenschappen, klakte smalend met haar tong. ‘Waarom zou je dit keer wel een prototype kunnen printen?’
‘Een tijdmachine is verregaand complexer dan jouw atoomklokken,’ zei Jaap.
‘Atoomklokken bestaan,’ zei ze bits, ‘maar tijdreizen is strijdig met het entropisch principe.’
‘Zo’n aanname zou het leven zelf uitsluiten,’ pareerde Jaap.
Alma griste haar jas van de kapstok. ‘Ik ga niet wéér op jouw printtest wachten. Informeer me maandag maar. Goed weekend!’
Met een zucht draaide Jaap zijn stoel naar zijn bureau. Codes van zijn recentste model dansten over het computerdisplay. Ernaast stond een fotolijstje met het portret van zijn vader, Gijs.
‘Misschien heeft ze wel gelijk,’ zei hij terwijl hij de foto streelde. ‘Twintig jaar en ik heb nog steeds geen concrete tijdmachine gebouwd. Is het het allemaal wel waard geweest?’
Twintig jaar geleden had hij hier gesolliciteerd. Hij herinnerde het zich nog als de dag van gisteren. Een sneeuwstorm. Hij had bijna zijn trein gemist. Maar het sollicitatiegesprek ging goed en hij werd aangenomen als promovendus op het project ‘tijdreizen zonder paradoxen’, hetgeen later zou resulteren in zijn proefschrift over retrograde temporeelvectorinvaginatie. Uitzinnig had hij zijn zwangere vriendin gebeld. ‘Ik ben later thuis, er rijden nu geen treinen. Mijn vader wil langskomen, kun jij hem ophalen?’ Laat die middag werd hij thuis opgewacht door twee politieagenten. ‘Een zwaar ongeluk,’ verklaarden ze. Toen hij in het ziekenhuis aankwam was zijn vader al overleden. Zijn vriendin overleefde het drama, maar hun ongeboren dochtertje hadden ze eveneens moeten begraven.
Kippenvel tintelde vanaf zijn scalp omlaag naar zijn borstkas en onderarmen. Hij sidderde. Had de geschiedenis een andere loop kunnen nemen? Hij drukte de trieste herinnering terug in een donkere geheugenspelonk en wreef in zijn ogen. Toen hij weer naar zijn scherm keek waren de symbolen gestopt met dansen. ‘Ready to print’, knipperde het display.
Zijn ogen sperden wijd open. ‘Zover is het nooit eerder gekomen!’ Nerveus gaf hij de printopdracht, veerde uit zijn stoel en beende naar de 3D-printruimte. Juist toen hij de printkamer binnenging, stopte het apparaat. Nu al? Nee! Het printbed was nog leeg! Zijn handen grepen naar zijn hoofd. ‘Nee, alsjeblieft geen printfout!’ Hij schuifelde terug naar zijn bureau, maar toen hij goed naar zijn display keek, las hij: ‘print ready’. Hij krabde zijn kruin, stiefelde weer terug en keek nogmaals naar het printbed. Leeg? Hij boog voorover. Niet leeg! Op het printbed lag een geel, creditcardvormig plaatje. Was dat alles? De printkast was veertien kubieke meter groot. Met trillende handen nam Jaap het plaatje beet. ‘OV-chipkaart_perron_2’, stond erop.
Een kwartier later arriveerde hij bij het station. Met een hart dat bonkte alsof een olifant in zijn borstholte galoppeerde liep hij naar binnen. Perron 2 was verlaten. In de verte verscheen een koplamp en niet veel later kwam een rode boemel lui tot stilstand. Een rode trein flashbackte door zijn hoofd. Hij hief de print en voor zijn neus openden de deuren van de voorste wagon. Hij leunde voorover en met één voet nog op het perron keek hij aarzelend naar binnen. Niemand. Zou hij instappen? Plots klonk er een scherpe fluit en begonnen de wagondeuren zich te sluiten. In een reflex sprong hij naar voren en meteen daarop kwam de trein in beweging. Er was geen weg meer terug.
‘Dag Jaap.’
Verschrikt draaide hij zich om. Daar stond … ‘Vader? … Gijs?’ De man knikte minzaam. ‘Maar, hoe …? Jij bent twintig jaar geleden overleden!?’
De man maakte een sussend gebaar. ‘Rustig, Jaap. In jouw heden ben ik dood, maar dit-‘ hij wees zwierig om zich heen ‘-dit is de manifestatie van jouw retrograde temporeelvectorinvaginatie. Jouw verleden is hier toegankelijk.’
‘In een trein?’ vroeg Jaap beduusd.
‘Natuurlijk! Deze trein is jouw persoonlijke tijdcapsule. Elk mens heeft een eigen tijdtrein waarin alleen hij of zij of die fysiek kan zijn, maar het is slechts weinigen gegeven die te manifesteren. Jij maakte het mogelijk met jouw research.’
‘Persoonlijk?’ Jaap fronste. ‘Hoe kan jij hier dan zijn?’
Gijs glimlachte geheimzinnig. ‘Mijn staat van zijn is meer dan slechts fysiek.’ Hij spreidde zijn armen in een warme uitnodiging. ‘Ben je niet blij mij te zien?’
Jaap aarzelde, een seconde maar. Toen grepen ze elkaar vast in een omhelzing zo krachtig dat hun ribben ervan kraakten.
Gijs wees naar buiten. ‘Elke trein bereist zijn eigen spoor, een persoonlijke tijdvector.’
Jaap keek door het wagonraam en zag talloze sporen die allemaal parallel liepen aan het spoor van zijn trein, sommige smal, andere juist breed. Hij zag huizen, bomen, dieren, auto’s, mensen en nog veel meer, overal verspreid op de rails, een chaotisch geheel met de parallelle sporen als enige orde. Langzaam begon hij het te begrijpen.
‘Alles en iedereen heeft zijn eigen temporeelvector,’ concludeerde Jaap. ‘Al die pijlen lopen seconde per seconde, uur per uur, met dezelfde snelheid naar de toekomst toe.’ Peinzend staarde hij naar het vreemde tafereel buiten. ‘Wat ik daar zie is geen ruimtelijk gebied, maar een tijdlandschap; niet de ruimte-as maar de tijd-as van de ruimtetijd!’ Hij wees door het gangpad de lange rij van wagons in. ‘Als we daarnaartoe lopen, invagineren we dan terug in de tijd?’
Zijn vader knikte goedkeurend. ‘Precies! Een subvector die terugschuift binnen jouw voorwaartse tijdvector. Maar in al die wagons hierachter kun je niet uitstappen.’
‘Want dan zou ik op andere sporen terechtkomen en daarmee andere tijdvectoren beïnvloeden,’ beredeneerde Jaap. ‘Dat zou het ruimtetijdweefsel kortsluiten en allerlei lastige paradoxen met zich meebrengen.’
‘Zoals de grootvaderparadox, hè opa Gijs.’
Verschrikt draaide Jaap zich om. Daar was een jonge vrouw verschenen.
‘Oh, Jaap, dit is Katja.’
Jaap keek haar verdwaasd aan. ‘Katja?’
‘Katja is de reden dat jij hier bent. Ik ben slechts hier omdat ik je, uh, goed ken. Kende. Weer ken.’
‘Maar,’ verward wees Jaap van de meid naar zijn vader, ‘ze noemde jou opa. Opa Gijs!?’
‘Oh ja, ik vergeet het belangrijkste. Katja is je dochter.’
Jaap wankelde achteruit, plofte in een treinbank en gaapte van zijn vader naar de jongedame.
‘Opa?’ zei Katja terwijl ze Jaap bezorgd aankeek, ‘zou het ons dit keer lukken?’
Jaap bekeek haar eens goed. Een jaar of twintig, hooguit. Een vreemd transparant voorkomen. Glimmende zwarte kisten aan haar voeten, zwarte netkousen, kort spijkerrokje, tig blinkende ringen en zwartgelakte nagels, een leren jack, donkere ogen door veel te zware make-up. En een grote, wilde bos fel roodgeverfde haren. Die rode haren! Weer een flashback. ‘Jij, mijn dochter? Waarom kan ik dwars door je heen kijken?’
‘Katja verkeert in een quantumstaat,’ zei zijn vader. ‘Zij is feitelijk een quantumgolf die zich in een superpositie tussen wel en niet geboren worden bevindt.’
‘Uhhh,’ kreunde Jaap, ‘Schrödingers Katja?’
Zijn vader trok een wenkbrauw op. ‘Omdat ze nooit geboren is, is ze er niet. Maar als je ver genoeg in de tijd teruggaat is ze er wel, foetaal. Deze trein, deze tijdvector, bestaat uit zowel heden als verleden. Katja bestaat dus zowel niet als wel.’
Jaap strekte zijn arm uit en probeerde Katja’s hand vast te pakken. Na de uitleg van zijn vader was hij niet verbaasd dat hij slechts naar lucht graaide. ‘Katja … mijn … dochter … je lijkt zo veel op je moeder!’
Er verschenen tranen in Katja’s ogen. ‘Paps, ik háát deze toestand! Er is niks supers aan!’ Ze hield haar handen voor zich en keek hem er dwars doorheen aan. ‘Ik wil je knuffelen. Ik wil mams knuffelen. Ik wil Zijn. Alleen jij kunt mijn wens vervullen. Alleen jij kunt mijn golffunctie laten instorten, alleen jij kunt de daarvoor benodigde interactie teweegbrengen.’
Een vertrouwde arm omvatte herderlijk Jaaps schouder. ‘Mijn zoon, het is tijd dat wij terug in de trein wandelen.’
Er leek geen einde aan de treinwandeling te komen. ‘Jemig, wat ver,’ bromde Jaap.
Gijs haalde zijn schouders op. ‘Twintig jaar is een behoorlijk eind.’
Terwijl hij naar buiten keek merkte Jaap hoe uitheems het tijdlandschap was. Toen hij in het voorste treinstel had gezeten had hij weliswaar een vreemd landschap gezien, maar het was het soort statische curiositeit dat zijn zintuigen relatief eenvoudig hadden kunnen verwerken. Nu hij in beweging was, transformeerden de objecten buiten echter constant op bizarre wijze. Met een duizelingwekkende dynamiek zag hij huizen en andere gebouwen afbrokkelen tot hun fundament. Het werden er ook steeds minder. De bomen werden juist talrijker en krompen langzaam. Hun loof gedroeg zich vreemd: kale bomen kregen gele bladeren die zich vergroenden en vervolgens introkken tot prille knopjes. Het besef dat wat hij zag het visuele bewijs was van reizen naar het verleden duizelde hem.
‘We zijn er.’ Gijs was gestopt voor de treindeuren van de zoveelste coupé. Katja ging dicht bij hem staan.
‘Wat nu?’ vroeg Jaap.
‘Dat is aan jou, mits je de temporeelrestricties respecteert,’ zei Gijs terwijl hij door de ramen van de treindeuren wees.
Gedrieën keken ze naar buiten. ‘Dit herken ik!’ riep Jaap uit. ‘Dit is het oude station van Poosdriel waar ik opgroeide! Totdat ik bij de vakgroep tijdwetenschappen in Klokdam ging werken.’
Een man kwam aangelopen. Door de sneeuwstorm en zijn hoog opgetrokken kraag was zijn gezicht eerst niet goed te zien, maar toen hij voor de treindeur stopte kon Jaap duidelijk zien wie hij was. Het was … zijn twintig jaar jongere zelf, onmiskenbaar! Ineens werd hem alles duidelijk. Dit was het moment in de tijd waarop Katja’s wens in vervulling kon gaan! Mits …
‘Volgens mij wil hij instappen,’ zei Jaap.
‘Uitgesloten,’ zei Gijs, ‘het openen van de treindeuren in het verleden leidt tot ondenkbare tijdparadoxen.’
Jaap keek hem vragend aan. Katja keek hoopvol naar Jaap. Gijs wees nogmaals naar buiten, naar de wachtende man op het perron. ‘Jullie vereiste interactie kan niet stoffelijk zijn.’
De man buiten leek langzaam te vervagen. ‘Dat is het tijdseffect! We moeten hem waarschuwen!’ riep Jaap gepanikeerd. ‘Hij gaat zo de trein op perron 1 nemen! Als hij dat doet dan zal jij nooit geboren worden, en jij zal sterven!’ Radeloos keek hij van de één naar de ander, maar zij verroerden zich niet. Jaap dacht verwoed na en haalde een pen en blocnote uit zijn binnenzak. ‘Ik houd een briefje tegen het raam dat hij die trein niet moet nemen!’
Gijs legde zijn hand op die van Jaap en duwde die samen met de blocnote zachtjes omlaag. ‘Ook zo’n boodschap zal het ruimtetijdweefsel kortsluiten.’
Jaap spreidde zijn armen in een wanhopig gebaar. ‘Maar zeg me dan wat ik wel kan doen! Er moet toch iets zijn, anders waren we niet gestopt, toch?’
Gijs bracht sussend Jaaps armen weer omlaag. ‘In de tijddimensie van het ruimtetijdweefsel zitten zowel verleden, heden als toekomst besloten. Daarvan ervaren wij normaliter slechts het heden, als gevolg van de interactie van ons bewustzijn met de ruimtetijd. Die interactie is wederkerig: het heden bestaat dankzij ons bewustzijn en ons bewustzijn bestaat bij de gratie van het heden.’ Hij gebaarde naar buiten. ‘Zodra je jouw jongere zelf op het perron vanuit jouw verleden in zijn heden een actie laat inzien die niet vanuit zijn eigen bewustzijn is komen opwellen maar opgelegd is vanuit het jouwe, dan plant je als het ware jouw bewustzijn actief in het zijne. Ook dat zal een storing in de ruimtetijd veroorzaken, een contactbreuk die deze reis teniet zal doen.’
Jaaps kaakspieren trilden. ‘Maar wat dan wel?!’ schreeuwde hij met gebalde vuisten.
‘Dat kan ik je om dezelfde redenen niet vertellen,’ zei z’n vader. ‘Het moet onafhankelijk in jullie eigen bewustzijn ontstaan.’
Jaap keek weer naar buiten, naar zijn vervagende zelf in de sneeuwstorm, en opeens wist hij het! Hij begon langzaam vooruit in de tijd te lopen in de trein terwijl hij zijn blik op zichzelf gefixeerd hield. Op het perron werd hij weer scherper zichtbaar. Het werkte! Hij kon het tijdmoment van zichzelf buiten vasthouden! Al lopend begon hij met zijn armen te zwaaien, gekke bekken te trekken, zichzelf onafgebroken aankijkend. De Jaap buiten keek hem onderzoekend aan en bleef hem verwonderd aanstaren. De Jaap buiten bleef staan. Nog heel even …
Jaap trok zijn kraag op tegen de snijdende wind. Verse sneeuw knisperde onder zijn stampende voeten op een verlaten perron. In de verte naderde een koplamp, moeizaam ploegend door de wervelende sneeuwstorm. Even later pufte de rode trein sloom langs perron 2. ‘Een rode trein?’ mompelde Jaap verrast. Hij wachtte tot de trein tot stilstand kwam. Binnen zag hij een jonge meid met fel rood haar en twee mannen, klaar om uit te stappen. Eén man wees naar hem. ‘Wat gek,’ dacht Jaap, ‘die vent is precies gekleed als mijn vader. En die ander lijkt op mij!’ Maar, hè? De boemel begon weer vaart te maken zonder de deuren te hebben geopend! Verbouwereerd staarde hij naar de trein die traag van hem weggleed.
De man die op hem leek begon door de trein te lopen. Liep hij misschien naar een andere deur waar hij wel kon uitstappen? Waarom trok hij zo’n rare bekken? Terwijl Jaap daar beduusd stond en de lopende man in de trein steeds recht voor Jaaps neus wild bleef gebaren, maakte de trein steeds meer vaart. Jaap bleef de man verbaasd aanstaren.
Er leek geen einde aan de rode trein te komen. De vreemde gesticulerende snuiter in de trein liep steeds sneller en geïntrigeerd bleef Jaap hem gadeslaan. Hoe lang stond hij nu al naar hem te kijken? Plotseling hoorde hij een fluit. Hij keek op en zag het informatiebord. Verhip, zijn trein was gewijzigd naar spoor 1! Gehaast draaide hij zich om, maar zijn trein naar Klokdam had de deuren al gesloten en gleed langzaam de sneeuwstorm in.
‘Hoe heb ik me zo kunnen laten afleiden!’ Boos op zichzelf keek Jaap op zijn horloge. De volgende trein vertrok over een halfuur, dat zou gelukkig nog op tijd zijn. Hij wilde juist op een bankje gaan zitten toen de stem van de perronomroeper klonk: ‘Beste reizigers, vanwege de sneeuwstorm vertrekken er vandaag geen verdere treinen meer vanaf Poosdriel.’
Met hangende schouders ging Jaap op huis aan. Die onderzoeksbaan zou hij nu nooit krijgen … Thuis gaf zijn vriendin hem een troostende knuffel. ‘Kop op. Je vader komt vanavond. Zal ik hem ophalen?’
Jaap streek zachtjes over haar zwangere buik. ‘Nee liefje, gaan jullie maar lekker rusten. Ik vraag wel of hij morgen komt, dan haal ik ‘m op.’