Vader bracht een heks naar ons huis.
O vader! Waarom moest je met die slang trouwen? Waren we niet gelukkig samen? Ik kon zonder moeder. Ik had nooit een moeder gekend, ik had er geen nodig. En zeker geen heks als Catherina D’Olphansy.
De mist hing zwaar over het land toen vader terugkeerde van zijn zakenreis naar Londen. Zaken die trouwen behelsden, ook al wist ik dat niet. Terwijl ik op de rand van de oude toren stond in het vervallen deel van het landhuis, hoorde ik op mijlen afstand het klik-klop-klak van de paarden en het ratelen van de wielen. Ik wist wat het betekende. Vader kwam terug! Vader kwam naar huis!
Vader!
De mist brak op zodra het rijtuig door de poort kwam. Gouden stralen, zijn terugkeer vierend.
O, de vreugde toen hij uit het rijtuig stapte. Zo sterk, zo knap! Vader.
O, de schok toen hij haar uit het rijtuig hielp. Een vrouw. Gekleed volgens de laatste Parijse mode vermoedde ik: een blauwe, zijden, met kant afgezette wandeljurk met daar overheen een korte grijs en blauw gestreepte jasje. Onder het kapje was een ovaal, fijn gezicht zichtbaar met een scherpe neus en wenkbrauwen, en de groenste ogen die ik ooit had gezien. Kattenogen. Heksenogen. Ik wist het instinctief.
‘Anemoon, dit is mijn nieuwe vrouw, je nieuwe moeder. Catherina, Catherina D’Olphansy.’
Vader had mij nog nooit pijn gedaan – nooit. Hij hield van mij. Dat deed hij! En ik hield van hem. Maar die dag stak hij een dolk in mijn hart.
De heks. Ze had vader van mij gestolen.
Ik haatte haar. Ik haatte haar zo erg.
#
Eens prikte de doorn van een roos in mijn hand en brak af. Het puntje woekerde onder mijn huid, koortsachtig kloppend, waardoor het vlees helemaal rood en geel werd. Toen ik eraan krabde, voelde ik pijn. Hoe kon zoiets kleins voor zoveel verderf zorgen en zoveel heerlijk lijden veroorzaken? Uiteindelijk kwam vader erachter en hij liet de bedienden mijn hand vasthouden terwijl hij de wond opende met een gloeiend hete naald. Ik schreeuwde en bloedde. Pijn!
Liefde. Hij deed het omdat hij van mij hield. Zijn dochter. Het betoverende evenbeeld van zijn lang overleden vrouw.
Vader deed mij nooit pijn. Hij hield van mij.
Geen pijn. Liefde. Liefde!
Wekenlang was Catherina D’Olphansy als de etterende doorn onder de huid van ons geluk. Alles veranderde! Vader bracht elk moment met haar door, als haar slaaf, haar schoothondje. Hij vervulde haar elke gril.
‘Het landhuis verkeert in een verschrikkelijke staat. Laten we metselaars en arbeiders inhuren, laten we nieuwe gordijnen, beddengoed en meubels kopen,’ zei de slang.
En vader huurde metselaars en arbeiders in, hij liet haar nieuwe gordijnen, beddengoed en meubels kopen.
‘Anemoon is zo’n lief meisje, maar haar kleding is zo ouderwets! Laat mij nieuwe jurken voor haar uitkiezen.’
Alle oude kleren van moeder werden weggegooid. Ze kocht nieuwe jurken voor me: felle kleuren, kant, korsetten, zijden kousen, kasjmier sjaals, handschoenen van dun Spaans leer, mutsen met bloemen en linten.
Ik haatte die. Ik haatte ze!
Maar ik glimlachte. Ik wachtte. Ik wachtte mijn tijd af. Vader was in haar ban, dat wist ik. Protesteren en dreinen had bij hem nooit gewerkt. Ik moest subtiel zijn, ik moest geduld hebben.
Binnenkort zou het volle maan zijn. Catherina D’Olphansy zou sterven. Sterven als de hoeren en zigeunervrouwen die hij mee naar huis nam wanneer de bloedlust hem in zijn ban had.
O ja, hij zou haar verscheuren. Zou al haar mooie jurken aan flarden scheuren.
Vader, o vader.
#
Het was de nacht dat de maan opnieuw zwanger werd.
Alle bedienden waren voor de nacht vertrokken. Ze wisten wat er ging gebeuren. Ze waren loyaal. Wat bekommerden ze zich om dode zwervers en buitenlandse hoeren? Niemand gaf er om.
Die nacht bleven alleen vader, ik en die vrouw in het landhuis achter.
Catherina D’Olphansy.
Ik hijgde onrustig in mijn kamer. Ik wilde haar bloed proeven, haar vlees van haar botten scheuren. Vader zou de restjes achterlaten, nietwaar? We zouden als vanouds samen smullen. Alles zou weer normaal worden. Het zou weer goed komen.
Volle maan. De verandering. Klauwen om mee te scheuren, tanden om mee te bijten, de honger.
Ik ging naar vaders slaapkamer.
Het was op slot.
Ik luisterde.
Geluiden van lust. Zoals ik de afgelopen weken al zo vaak had gehoord. Vader was nog niet veranderd. Hij was krachtig, hij kon het moment van zijn transformatie kiezen. Hij speelde graag met de prooi. Om ze te neuken voordat hij hun keel eruit rukte. Ik hield van hun geschreeuw als hij voor hun ogen veranderde. O, wat een spelletjes speelde hij!
Ik wachtte. Ik kende mijn plaats.
Als de maan vol is, is de honger alles. De smaak van heet bloed, de doodskreten van de prooi. Niets is vergelijkbaar met dat.
Ik wachtte. Geluiden van extase aan de andere kant van de eikenhouten deur.
Ik viel in slaap.
Onmogelijk!
Hekserij. Vuile hekserij. Vuile, smerige, kwaadaardige hekserij.
De ochtendzon raakte mijn naakte, menselijke vlees. Voorbij waren de nacht en de volle maan.
Ik lag opgerold in een bal, voor de deur van de slaapkamer van mijn vader.
Ik werd wakker toen de deur openging.
Verward, met tranende ogen keek ik op. Catherina D’Olphansy stond in de deuropening, gekleed in niets anders dan een openhangende kamerjas van groen fluweel. Haar lange zwarte haar hing los, haar ogen sprankelend groen, haar lippen rood als rozen.
‘Anemoon, je vader is dood. Zijn hart begaf het gedurende de nacht.’
Haar woorden brandden in mijn gedachten. Ze konden niet waar zijn.
Leugens! Leugens! Absoluut! Vader, sterke, krachtige vader. Hij kon niet …
Ik sprong op, ik wilde dat liegende kreng aanvallen dat op de een of andere manier de nacht had overleefd.
Ik wilde, ik wilde …
‘Neer!’ sprak de heks en ze maakte een gebaar.
Een onweerstaanbare kracht duwde mij naar beneden. Dwong me op handen en voeten.
Vol haat keek ik op. Haat en angst. Vader was dood, ik besefte dat het vrouwelijke monster de waarheid sprak.
‘Anemoon, je zult mij gehoorzamen. Ik zal je pleegmoeder zijn en voor je zorgen tot je meerderjarig bent. En je zult een gehoorzame, plichtsgetrouwe dochter zijn. Je vader is dood. Vanaf nu doe je wat ik zeg. Begrijp je dat?’
Ik wilde schreeuwen en haar keel uitrukken met mijn nietige mensenhanden. Ik wilde wraak nemen op mijn vader die ze had vermoord. Ik wilde duizend dingen.
Mijn wensen moesten wachten. Zij was te machtig. Te verdomd krachtig.
‘Ja,’ wist ik uit te brengen.
‘Ja moeder.’ Catherina D’Olphansy was wreed. Zo wreed. ‘Zeg het.’
‘Ja moeder.’ Gal vulde mijn mond. Ik huiverde van woede.
Ze was nog niet klaar.
‘Kus nu je moeder,’ zei ze spottend. Ze stak haar hand uit. De heks wist hoeveel ik van vader had gehouden, en dat hij van mij hield. En in een grove parodie op de macht eiste ze hetzelfde.
Ik kuste de hand die ik zo graag tussen mijn tanden wilde verpletteren.
#
Het regende toen vader werd begraven. De hele wereld huilde.
Dat deed ik niet. Ik voelde alleen maar haat.
Achter mijn druipende sluiers keek ik naar mijn nieuwe moeder, geheel in het zwart gekleed.
Ik zou haar vermoorden, ik wist alleen niet hoe. Zij was een heks en ik was alleen.
#
Marcus kwam te paard.
Ik hoorde hem van mijlen ver, opnieuw in de oude toren, net zoals die noodlottige dag dat vader met zijn ondergang uit Londen terugkeerde.
Geen mist deze dag. Een heldere, heldere lucht. Afgelopen nacht had het voor het eerst gesneeuwd en de hele wereld was wit.
Ik zag hoe de ruiter zich een weg baande naar het landhuis. Een eenzame figuur. Een man. Een jonge man, voor zover ik kon zien.
Nieuwsgierigheid dreef mij naar beneden. We hadden al tijden geen bezoek meer gehad. Het waren moeder en ik geweest. Ik … Ja, moeder. Ik … Ze was moeder. Ik haatte haar.
Ik stond buiten te wachten toen hij arriveerde.
Hij was ferm. Een gezicht dat zowel krachtig als vriendelijk was, een beetje zoals dat van vader. Brede schouders, dikke zwarte krullen, lichtblauwe ogen onder donkere wenkbrauwen.
Moeder kwam van huis. Ze droeg nog steeds zwart en dwong mij hetzelfde te doen.
‘Marcus!’ Ze straalde.
‘Moeder!’ antwoordde hij.
Ze omhelsden elkaar.
Verbijsterd keek ik naar ze. Moeder. Haar vlees, haar bloed.
Ze hielden elkaar vast, Marcus en Catherina, en ik voelde een bliksemschicht van jaloezie. Vader had mij altijd zo vastgehouden. Catherina had mij vaak genoeg op die manier vastgehouden.
Ik balde mijn vuisten. Ik wil haar vermoorden. Dat is alles wat ik wilde. Ik keek naar de knappe jongeman in de armen van zijn moeder. Zou ik hem kunnen gebruiken? Misschien. Misschien …
Ze lieten elkaar los. Moeder draaide zich naar mij toe. ‘Marcus, dit is Anemoon. Ze is je stiefzus.’
Hij glimlachte, pakte mijn hand en gaf er het lichtste kusje op. ‘Het is een eer om kennis te maken, juffrouw Anemoon.’
Ik glimlachte terug. De grijns van een wolf. De grijns van mijn vader.
O, lieve zoon van een heks. Moeders jongen.
#
‘Moeder vertelde me dat je … speciaal was, Anemoon.’
We waren in de bibliotheek, Marcus en ik, voor een knapperend vuur. Wij waren alleen. Moeder liet dat toe en het beviel me prima. Er was een week verstreken sinds Marcus’ aankomst. Een week lang om elkaar heen dansen, snuffelen, peilen. Flirten, verleiden? Nee, nee, nee. Nog niet. We brachten gewoon tijd samen door, maar niet zoals hij zijn tijd met haar doorbracht – net als ik. Ik kon niet anders dan haar gehoorzamen. Ze was zo sterk!
Ik keek naar hem. ‘Als de maan vol is, neemt het beest bezit van mij,’ antwoordde ik. Ik liet de woorden een paar ogenblikken in de lucht hangen. De houtblokken in de haard knetterden. Buiten gierde de storm en deed de luiken rammelen. De winter had natte sneeuw en boze winden met zich meegebracht. ‘Ben je daar bang voor?’
Hij keek mij aan met zijn helderblauwe ogen. ‘Bang voor jou, lieve Anemoon? Nee, helemaal niet.’
Mijn hand speelde met de krullen van mijn haar. ‘Ben jij speciaal, net als moeder?’ Zijn moeder, onze moeder. Vader, o vader.
‘Ik heb krachten, ja. We worden vampiers genoemd, maar dat is zulke onzin. Wij kunnen de wil van anderen buigen. We kunnen hun levenskracht aftappen op het moment van passie.’
‘Ik weet het,’ fluisterde ik. Ja, dat wist inmiddels heel goed. ‘Heb je dat zo vaak gedaan?’ Ik leunde achterover in mijn stoel en likte mijn lippen.
Hij haalde zijn schouders op: ‘Tijdens de oorlog in Rusland. Zovelen stierven. Er waren vrouwen. Russisch, Turks, het maakte niet uit. Niemand merkte het.’
‘Mijn vader vocht als jongeman in Waterloo, onder Wellington.’
‘Had hij toen het beest in zich?’
‘O ja, het zit in ons bloed.’
Marcus keek me nog een keer aan. Zijn ogen … Ik herkende verlangen toen ik het zag.
Nog niet. Nog niet. Ik huiverde stiekem. Het voelde goed om begeerd te worden, opnieuw door een man.
‘Moeder wil dat we trouwen,’ zei hij.
Langzaam knikte ik. Ik begreep het. Ze wilde het landhuis, de rijkdom van mijn familie. Op het moment was ze mijn wettelijke voogd, maar wilde ze ook mijn schoonmoeder zijn. Moeder, o moeder.
‘Ze wil dat ik je het hof maak. Je gedachten vul met noties van romantiek en liefde.’ Hij bleef naar mij kijken.
Ik likte mijn lippen. Marcus vertelde me dit allemaal met een reden.
‘Jij wordt heer van het landhuis,’ zei ik, ‘maar enkel in naam,’ ging ik door. Kijkend onderzoekend, peilend. ‘De marionet van je moeder. Ze trekt altijd aan de touwtjes.’
Hij antwoordde niet. Hij ontkende niet.
‘Ze is te sterk voor je,’ zei ik. ‘Je kunt niet van haar loskomen. Als ze roept, kom je aanrennen als een hond.’
Nog meer stilte. Zijn ogen glansden door de weerspiegeling van de brandende houtblokken in de open haard.
‘Maar met mijn hulp kun je loskomen,’ fluisterde ik, alsof ik vreesde dat de muren oren hadden. Buiten gierden de stormwinden. ‘Je hebt mijn hulp nodig. Je hebt mijn naam en mijn erfenis nodig.’
Hij zei geen nee. Wat ‘ja’ betekende. Hij hoefde het niet helemaal uit te spellen. We hadden een pact.
Een paar ogenblikken heerste er stilte.
‘Wil je verleid worden? Bloemen en gedichten, lieve woorden?’
Ik liet mijn tanden zien. ‘Ik heb het beest in mij. Ik ken geen romantiek en lieve woorden. Ik kan ze niet gebruiken.’
Marcus begreep het. Hij stond op, hij greep mij beet. Scheurde mijn jurk, dwong me.
‘Ben je eerder met een man geweest?’ vroeg hij, terwijl hij mijn polsen vasthield. Ik lag op de grond. Hij zat bovenop mij.
Ik keek in zijn ogen, zo dicht bij de mijne.
‘Ja.’
Hij lachte. ‘Mooi, dan weet je wat je moet doen.’
#
Zoals de wet vereiste, werd ons aanstaande huwelijk drie weken lang in de kerk aangekondigd. Uiteraard maakte niemand bezwaar.
We trouwden op het landhuis. De predikant reed met zijn paard door diepe sneeuwbanken. Enkele bedienden tekenden als getuigen en de predikant vertrok weer.
Marcus en ik, man en vrouw. En moeder. Catherina D’Olphansy, de heks. Zielnemer, succubus, vampier. Monster.
Moeder. O, moeder.
‘Jullie zijn mijn kinderen, ik ben zo trots op jullie,’ straalde ze.
Ik kuste haar. Op de wang.
Ik kuste haar. Op de mond.
Marcus sloot zich aan bij onze omhelzing.
Ik keek naar haar, Catherina D’Olphansy. ‘Ik … ik …’ Ik sloeg mijn ogen neer, een blos op mijn wangen.
Monster. Moeder. Monster.
‘Wat is er, mijn liefste?’
‘Wil je met ons mee, moeder?’ vroeg Marcus. ‘Op onze huwelijksnacht?’
Ons aanbod verraste haar. En maakte haar blij. Haar ogen fonkelden, ze glimlachte.
Monster. Monster.
Moeder.
De zijne. Niet van mij. Nooit de mijne. Ze was niets. Moeder …
O, lieve vader.
#
Catherina D’Olphansy voegde zich bij ons.
‘We kunnen hun levenskracht opvangen op het moment van passie,’ had Marcus me verteld.
Ik liet de heks haar moment van passie beleven. Haar allerlaatste.
Op dat moment ontnam hij de levenskracht van zijn moeder, op het moment dat zij het meest kwetsbaar was. Op dezelfde manier waarop ze vader had vermoord.
Ik had mijn wraak.
Maar in zekere zin had zij de hare.
Op haar sterfmoment pakte ze Marcus vast en gooide haar zoon door de slaapkamer. Het brak zijn rug.
Lampen vielen om. Vuur.
De heks was dood. De kamer stond in brand.
Met hulp van de bedienden slaagde ik erin Marcus uit het vuur te trekken.
Hij was zwaar verbrand, maar hij leefde.
Hij kon zijn benen niet meer bewegen, maar hij leefde.
Hij was een beschadigde pop waarvan de draden waren doorgeknipt, maar hij leefde. Bij wijze van spreken.
#
De brand werd geblust, het huis werd gered. Het meeste. Alle verbeteringen van Catherina D’Olphansy waren verdwenen. Marcus en ik verhuisden naar de overgebleven vleugel.
Marcus leefde, zittend in zijn stoel, niet in staat zich te bewegen. Hij kon alleen maar hees fluisteren. Het vuur had zijn gezicht en keel verbrand. Toen de lente aanbrak, begon hij een leren masker te dragen.
Ik ontdekte dat ik zwanger was. Marcus’ kind. Van vóór onze huwelijksnacht.
Dat jaar beviel ik van een prachtige zoon.
Ik noemde hem naar vader.
#
Jaren kwamen en gingen. Gelukkige jaren.
Mijn jongen groeide, hij leek zoveel op vader. Mijn lieve vader.
Het beest werd in hem wakker en ik liet hem een van mijn minnaars vermoorden, een nietsnut die niet gemist zou worden. Die nacht, onder de volle maan, verslonden we samen zijn vlees in extase.
Mijn lieve, lieve jongen. Mijn liefje. O, zoon. Mijn zoon.
Mijn leven was compleet.
Hij hield ook van zijn vader, mijn jongen. Onze jongen. Het bloed van Marcus stroomde ook door zijn aderen. Mijn nutteloze, gebroken man. Zielig wezen. Mislukking. Niet genoeg moeite om er vanaf te komen.
Ze maakten lange wandelingen, mijn zoon en zijn vader. Hij reed Marcus rond over het landgoed. Hij bezocht de graven van zijn grootvader en haar. Marcus fluisterde met zijn gebroken stem en mijn jongen luisterde geduldig. Hij was een goede jongen.
Mijn zoon had het beest in zich, maar van zijn vader had hij andere krachten geërfd. Hij kon de wil van anderen buigen. Hij kon hun levenskracht ontnemen op het moment van hartstocht.
Wat een plezier hadden we! Mannen, vrouwen … Mijn zoon was alles wat mijn vader was geweest, en meer. Hij was wat Marcus had moeten zijn.
Mijn ventje. O, mijn jongen.
Ik huilde bittere tranen toen hij vertrok om geneeskunde te studeren aan de universiteit van Edinburgh.
#
De verzengende hitte van de zomer hing over het lijdende land, toen mijn jongen naar huis terugkeerde, naar mij.
Ik stond op de oude toren en probeerde een briesje op te vangen, toen ik het rijtuig hoorde. Ratelende wielen, het geluid van paarden. Het was nog mijlen ver, maar ik haastte me naar beneden. Hij was het, mijn jongen! Ik wist het instinctief.
Tegen de tijd dat het koetsje bij het huis was aangekomen, stond ik te wachten. Een bediende had Marcus naar buiten gerold, maar ik besteedde geen aandacht aan mijn man.
Mijn hart maakte een sprongetje toen mijn jongen uit het rijtuig stapte. Wat was hij gegroeid! Wat was hij knap!
Maar hij haastte zich niet om zijn moeder te omhelzen.
De jonge vrouw die hij uit het koetsje hielp, was klein, een brunette met een heel mooie huid, hazelnootkleurige ogen en fijne gelaatstrekken.
Ze droeg een witte jurk met overrokken, opgehouden door gespen. Op haar hoofd leunde een rieten hoedje modieus naar voren. Iets in haar uiterlijk, haar gedrag of misschien haar geur vertelde me dat ze meer was dan alleen een mens. Een geur van kadavers en graven, van bezeten lijken en door maden geteisterd vlees. Ghoul?
‘Moeder, vader, staat u mij toe Ilsa Fere voor te stellen. Ze is een van de weinige dames die geneeskunde studeren aan de universiteit. We zijn twee weken geleden getrouwd.’
Mijn ventje. Precies als vader. Mijn vader.
Ik dwong mezelf te glimlachen. Het zou binnenkort volle maan zijn en ik kende mijn jongen. Hij had deze jonge vrouw meegebracht als speelgoed, als prooi. Een geschenk! Ja, een cadeau! Hij zou haar bij mij brengen en samen zouden we haar verslinden. Ja, dat zouden we doen.
Hij was mijn jongen. Alles zou goed komen.
Ik opende mijn armen en omhelsde de prooi. ‘Welkom Ilsa!’
Ze keek me in de ogen. ‘Bedankt, mevrouw.’
‘Moeder!’ verzekerde ik haar. Het zou niet lang duren. Tot volle maan. Alles zou goed zijn, na de volle maan.
Ik was er zeker van.
Naast mij gromde Marcus.