Quirijn stond naast de metalen tafel waarop het stoffelijk overschot lag.
‘Hoelang is het nou geleden dat ik zei dat de politie een arts in dienst moet nemen om het lijk te onderzoeken?’
‘Toen je hier nog werkte al, jaar of drie geleden?’
‘Vier,’ zei Quirijn afwezig. ‘Ik werd in 86, in het cholerajaar, ontslagen.’ Hij grabbelde in de binnenzak van zijn overjas en viste een zakflacon op. Hij hield hem naast zijn oor en een vaag, half glimlachje verscheen op zijn gezicht toen hij het aangename, kloekende geluid hoorde. Er zat nog wat in. Hij nam een grote slok en voelde de goedkope brandewijn plezierig naar binnen branden.
‘Zeydel, er wordt tijdens de dienst niet gedronken!’
‘Ik ben hier niet in dienst, Jansen. Ik bewijs jou een gunst.’ Hij nam ostentatief een tweede slok. ‘Krijgen we hier nog een lichtje? Of verwacht je dat ik je lijk bij maanlicht onderzoek?’
‘Ik kan niet te lang en te veel licht aanzetten, voorlopig weet niemand dat je hier bent.’
‘Als iemand ernaar vraagt, zeg je maar dat je zelf nog een kijkje nam. Je zal mijn bevindingen toch moeten presenteren als van jezelf.’
Jansen mopperde wat onverstaanbaars, maar met een suizend geluid gingen de gaslampen aan. Quirijn sloeg het laken terug en begon met zijn onderzoek. Eerst de basis.
‘Man, niet piepjong meer, ik schat hem tegen de dertig. Halflang blond haar, in een staartje met een fluwelen strikje. Wat onvoorstelbaar ouderwets … Schrijven we nog wat op?’ zei hij ineens tegen Jansen.
‘Ik ben je ondergeschikte niet!’
‘Tsja, als je wil dat ik de helft van wat ik nu ontdek vergeet, dan moet je het vooral laten.’
Jansen grabbelde een verfomfaaid opschrijfboekje uit de zak van zijn jasje. Uit zijn vestzak kwam een hypermoderne vulpen, met een zuigsysteem. Quirijn keek enigszins afgunstig hoe Jansen de pen vulde door de inkt erin op te zuigen. Dit scheelde een boel geknoei. Hij herhaalde zijn eerdere woorden en ging verder.
‘Gemiddelde lengte, beetje mager. Inkt aan zijn vingers …’ Hij keek van wat dichterbij. ‘Drukinkt. Waar is hij gevonden?’
‘Achter de drukkerij van Kotting.’
‘En heb je al met Kotting gepraat?’
‘Ik heb je hulp nodig, Zeydel, geen neerbuigendheid. Ik ken de grondbeginselen van recherchewerk. Kotting is om zeven uur naar huis gegaan. Deze man werd rond middernacht gevonden.’
‘Waren er nog anderen aanwezig toen hij wegging?’
‘Ja, ze drukken een krant. Is het nieuwste van hem, naast de reclame. Dus de nachtredacteur was er nog en een paar werknemers. Maar niemand die ik gesproken heb, zegt deze man te kennen.’
‘Met die tengels vol drukinkt? Geloof ik niks van. Ga nog maar eens vragen.’ Hij concentreerde zich weer op het onderzoeken van het stoffelijk overschot.
‘Hij heeft behoorlijk klop gehad. Waren die blauwe plekken vers, toen je hem vond?’
‘Ja, die bloedneus was nauwelijks opgedroogd.’
Quirijn liet Jansen zorgvuldig alle kwetsuren noteren. Er waren er een paar waar hij even over fronste.
‘Zijn er foto’s gemaakt?’
‘Maar natuurlijk, sinds jij weg bent zijn we niet weer helemaal in de middeleeuwen beland.’
Quirijn trok zijn wenkbrauwen op en Jansen voorkwam zijn volgende vraag.
‘Ja, je kan afdrukken krijgen.’
‘Mooi. Dan ben ik wel klaar hier. Ik zal mijn aantekeningen bestuderen en naast de foto’s leggen, en dan hoor je binnenkort van me.’
‘Wanneer?’
‘Geen idee, binnenkort. Ik loop hier niet meer aan het lijntje. En ga morgen nog eens praten op die drukkerij, want iemand daar spreekt niet de waarheid.’
Quirijn liep door het centrum van Amsterdam naar huis. Paardentram noch omnibus reden op dit tijdstip en dat was maar goed ook. Die omnibus op stoom was een machtig mooie uitvinding, maar maakte een boel lawaai. Niet dat het stil was in de stad, maar het was wel beduidend rustiger dan overdag.
In eerste instantie had hij niet begrepen waarom Jansen hem om hulp had gevraagd, de jongeman leek gewoon een slachtoffer van een gewelddadige overval. Maar hij had een aantal dingen gezien die niet klopten met stompen en slagen. Misschien had Jansen in die vier jaar toch intuïtie ontwikkeld …
Hij liep gedachteloos een kroeg in en pas nadat hij een borrel had besteld, realiseerde hij zich dat hij naar huis moest. Voor geld en wat goede woorden, was de kastelein wel bereid hem een kruik jenever te verkopen voor thuis. Voor de zekerheid. Een verantwoordelijk man zijn ging maar zo ver …
‘Goedenavond oom Quirijn,’ klonk het vriendelijk en een beetje bedeesd.
‘Goedenavond Theresa. Beste kind, ik had toch gezegd dat je voor mij niet op hoefde te blijven.’
‘Ik heb hier zoveel te lezen, ik heb me geen moment verveeld.’
‘Blijf dan maar flink lezen, er zijn boeken genoeg. Over een poosje zullen we wel eens zien wat we doen met je verdere scholing.’
‘Dat was het eerste wat me opviel in uw huis, dat er zoveel boeken waren. En dat u op moeder lijkt …’
Haar gezicht betrok en Quirijn vreesde dat ze zou gaan huilen. Theresa’s moeder was zijn oudere zus geweest. Nadat zowel zij als haar man zeer onverwacht gestorven waren, was Theresa door een notaris bij hem gebracht. Ze was pas zeventien, dus hij moest haar opvoeding maar verder afmaken, zo stond het in het testament.
Hij liep naar haar toe en klopte haar onhandig op haar schouder. Ze snufte even en viste een geborduurd zakdoekje uit haar mouw.
‘Zolang ik maar veel lees, hoef ik niet zoveel aan ze te denken.’
‘Morgen moet ik toch even bij een boekwinkel zijn, dan moet jij maar meegaan en ook wat uitzoeken,’ zei hij zo vriendelijk mogelijk.
‘Dank u wel, oom. Dat stel ik erg op prijs. Dan zal ik me nu maar terugtrekken.’
Ze pakte de lange rokken van haar zwarte rouwjapon bijeen en liep naar de trap die naar de tweede verdieping van het bovenhuis leidde.
Quirijn zuchtte. Zomaar ineens de verantwoording hebben over een jong meisje, ging hem niet in de koude kleren zitten. Ze was ook zo akelig formeel en beleefd, hij kreeg helemaal geen hoogte van haar.
De volgende ochtend bezorgde een fietskoerier de door Jansen beloofde afdrukken van de foto’s. Het was de eerste keer dat Quirijn Theresa zag lachen. De fiets was van het modernste soort, met de beide wielen van gelijk formaat, dat had ze nog nooit gezien. Bovendien had deze fiets een stoom-aandrijving en toen het geheel huffend en puffend de straat uitreed, stond ze het schaterend op het balkon na te kijken.
Om haar een plezier te doen, gingen ze na een laat ontbijt met de stoom-omnibus naar Scheltema & Holkema, de grote boekwinkel aan het Rokin.
‘Nou, beste kind,’ zei Quirijn, ‘ik moet in het souterrain zijn, maar kijk jij rustig een poosje rond en als je iets wil hebben, nemen we het mee.’
Met een bescheiden stapeltje boeken onder haar arm kwam ze hem een half uur later opzoeken.
‘Oh, mythen en sagen,’ zei ze, terwijl ze de kast bekeek. ‘Daar hebt u bij u thuis al veel van staan.’
‘Inderdaad,’ reageerde Quirijn. ‘Interesseert je dat?’
‘Hmmm … ja, dat gaat nogal,’ antwoordde ze afwezig. ‘Kan ik helpen zoeken?’ Ze keek naar de boeken die hij al vast had. ‘Sagen uit de Germaanse landen’ en ‘Mythische monsters.’
‘Nee dankjewel kind, heb jij nog wat leuks gevonden?’
Zonder commentaar rekende hij alle boeken af.
‘Moet u niet beoordelen wat ik lees?’ vroeg ze, toen ze terugliepen.
‘Waarom kind, je bent toch al bijna volwassen?’
‘En toch noemt u me kind,’ glimlachte ze.
Quirijn schoot in de lach. Zo beviel ze hem een stuk beter.
‘Je hebt gelijk, Theresa,’ zei hij, met een beetje nadruk op haar naam. ‘Ik had beter een opvoedingsboek kunnen kopen, zojuist. Maar persoonlijk vind ik dat er aan een jongvolwassene van zeventien jaar niet veel op te voeden valt. Ik heb één boekenkast met een slot erop, voor de rest lees je maar wat je wil.’
Ze liepen een heel eind stil naast elkaar door.
‘U bent heel anders dan moeder,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar toch ook niet.’
‘Zijn dit foto’s van de misdaadlocatie?’
‘Wat doe jij daar in vredesnaam mee? Daar heb ik je geen toestemming voor gegeven.’
‘Maar u hebt ook niet gezegd dat het niet mocht.’
Quirijn wist niet of hij moest lachen of boos moest worden.
‘Dat is wel erg makkelijk. Voortaan is mijn bureau verboden gebied.’
Theresa knikte braaf. Een beetje te braaf, vond hij. Toen kon hij zich niet langer inhouden.
‘Heb je nog wat bijzonders gezien?’ vroeg hij.
Er kwam een half glimlachje om Theresa’s lippen.
‘Ik vind het raar dat hij half bloot is, daar is het helemaal geen weer voor.’
‘Dat dacht ik ook al,’ zei Quirijn, maar als je goed kijkt hier, en hier,’ hij wees met een pen, ‘zie je knopen liggen. Wie hem ook aangevallen heeft, heeft zijn jas en hemd opengetrokken.’
Theresa humde en knikte.
‘Ik vond het ook gek dat er een hond op de foto’s stond, maar dat zal wel een zwerfhond zijn, toch? Kijk, deze foto is een beetje mislukt, het lijkt net of de hond een hoedje opheeft.’
Ze moesten allebei lachen om de foto, het leek echt zo.
Jansen kwam ’s avonds langs en Quirijn trok zich met hem terug in zijn werkkamer.
‘Je had gelijk,’ was het eerste wat Jansen zei.
‘Meestal.’ Quirijn schonk een borrel in en presenteerde een sigaar. ‘Waarin deze keer?’
‘Ze kenden hem wel degelijk op de drukkerij. De meeste van zijn blauwe plekken komen daar vandaan. Ik heb ze individueel ondervraagd en toen brak een van de leerlingen onmiddellijk. Die zei dat onze dode letterlijk slaande ruzie had gehad met de nachtredacteur.’
Quirijn knikte om aan te geven dat hij het verhaal volgde, maar zei niks.
‘Het was blijkbaar de zoveelste keer dat onze jongeman, hij heette Justus Vink, het aan de stok had met de nachtredacteur. Hij was behalve zetter ook journalist en nam zijn vak iets te serieus. Iedere keer als de zetproef klaar was, wilde hij nog dingen aanpassen in zijn artikelen, meer dan alleen zetfouten. De nachtredacteur was het de avond van zijn dood volkomen zat en heeft hem een stevig pak slaag gegeven. Maar hij zweert, bij alles wat hem lief is, dat hij Vink levend de deur heeft uitgezet.’
‘En wat denk jij?’
‘Ik denk dat hij nu, eindelijk, de waarheid spreekt. Een groot deel van de verwondingen kan verklaard worden door het pak slaag, maar niet de halfnaakte staat waarin hij werd aangetroffen.’
‘Degene die hem aanviel heeft zijn jas en hemd opengetrokken. Heeft echt geen van jullie de knopen gezien?’
Jansen keek verbaasd en Quirijn de foto’s zien.
‘Je hebt gelijk, alweer. Dit hadden we moeten zien. Hij had je nooit moeten ontslaan.’
Een week later was Theresa alleen naar de boekwinkel gegaan. Quirijn vond dat goed, met de stoom-omnibus was dat volkomen veilig. Hij had inmiddels gelezen dat jonge meisjes onder geen beding alleen op straat mochten, maar hij werd een beetje moe van alle opvoedadviezen uit boeken. Hij zat daar nog over te mijmeren toen hij een hoge, schelle gil hoorde. Hij was al onderweg naar het balkon om te kijken wat er aan de hand was toen hij zich realiseerde dat hij de gil in zijn hoofd gehoord had en niet in zijn oren.
Theresa! Er was iets met Theresa! Hij griste jas en hoed van de kapstok en was al beneden voor hij de jas helemaal had aangetrokken.
‘Oom Quirijn!’ Theresa deed twee stappen en even leek het alsof ze hem in de armen zou vallen, maar ze hield abrupt halt en stond een moment hevig te slikken. Bij de deur van de boekwinkel stonden zoveel mensen dat het wel een opstootje leek.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Bertha is dood!’
Bertha? Quirijn speurde razendsnel zijn geheugen af. Oh ja, de dochter van een van de eigenaars.
‘En jij bent erg geschrokken.’ Onhandig klopte hij Theresa op haar schouder. ‘Hoe komt dat?’
‘Ik heb,’ Theresa’s stem stokte en ze gaf een droge snik, ‘ik heb haar gevonden. Ze lag beneden in de kelder.’
‘En je gilde.’
‘Ja! Dat is toch niet raar?’ Haar stem was hoog.
‘Nee, helemaal niet. Begrijpelijk, verstandig zelfs. Daar hebben we het nog wel eens over. Durf je het me aan te wijzen?’
‘Ze hebben iedereen naar buiten gestuurd.’
‘Ze kennen me wel uit mijn politietijd.’ Hij sloeg een arm om haar schouders en leidde haar richting de deur. Even voelde hij haar spieren verstijven, maar ze liet het toe.
Toen de politie zelf arriveerde, had Quirijn al gezien wat hij moest zien. Dat was maar goed ook, want hij werd subiet weer naar buiten gestuurd. Jammer dat Jansen er niet bij is, dacht hij, dan had ik nog wel even kunnen blijven. Samen met Theresa verwijderde hij zich een beetje van de drukte bij de ingang.
‘Hey! Hey agent Zeydel!’
Quirijn keek een beetje verbaasd om zich heen. Hij was al jaren niet meer ‘agent’ genoemd.
Vanaf de trap naar een souterrain wenkte een man hem. Iemand die het duidelijk niet makkelijk had. Zijn diverse lagen kleding waren vuil en kapot en ook de zichtbare huid had al lang geen bad meer gezien. Quirijn aarzelde, maar Theresa had zojuist een vermoorde vrouw gezien. Een zwerver kon er nog wel bij.
‘Lang niet gezien, agent Zeydel, hoe gaat het met jou?’
‘Jonas, ik herkende je bijna niet. Maar ik werk niet meer bij de politie.’
‘Ach, dat weet ik ook wel, maar voor mij blijf je agent Zeydel. De enige juut die ik vertrouw. D’r is wat gebeurd in de boekwinkel, toch? Moord?’
‘Daar mag ik geen uitspraken over doen,’ zei Quirijn.
‘Mag je best, je bent geen juut meer, maar het zal wel. Ik heb wat geks gezien. Niet lang voor het meissie hier begon te gillen.’ Quirijn knikte aanmoedigend. Dat Jonas het wist dat het Theresa was die gilde, bracht hem niet van zijn stuk.
‘Eerst dacht ik dat ik te veel jajem op had, maar ik heb het echt gezien. Van om de hoek, uit de Wijde Kapelsteeg, kwam een grote hond. Dat is op zich niet zo gek, maar dit was een hele grote hond. Een zwarte. En het leek wel alsof hij haast had.’ Aan Jonas’ stem konden ze horen dat hij het fascinerend vond. Quirijn voelde Theresa een geschokte beweging maken, door haar arm in de zijne, maar ze zei niks.
‘Dit is precies waar jij altijd naar vroeg, naar hele rare dingen,’ vervolgde Jonas.
‘Ja, en het is geweldig dat je dat onthouden hebt.’ Quirijn pakte zijn portefeuille, en gaf Jonas twee rijksdaalders.
‘Dat is te veel!’ zei deze geschokt.
‘Geenszins. Vier jaar na mijn ontslag ben je nog steeds mijn beste informant. Ga wat warms eten en ga ergens binnen slapen, zo lang je kan. Besteed het niet allemáál aan jenever.’ Hij knipoogde.
‘Denkt u dat het waar is, wat hij zei?’ vroeg Theresa, toen ze terug naar huis liepen.
‘Ja, ik denk het wel. Jonas is beslist niet gek. Hij drinkt lang niet zoveel als hij doet voorkomen en hij en ik weten allebei dat er meer is tussen hemel en aarde dan de meeste mensen kunnen zien.’
‘Is dat echt zo? Moeder zei altijd van niet, dat ik niet zo raar moest doen.’
‘Ja, je moeder was heel erg aards …’
‘Wist u daarom dat ik gilde? U was er heel snel.’
‘Heel goed. Je bent vlot van begrip. Ja, ik hoorde je gillen in mijn hoofd. Het is lang geleden dat ik zo’n goede band had met iemand dat ik dingen zo makkelijk doorkreeg. Het helpt waarschijnlijk dat je mijn nichtje bent.’
Een beetje verlegen schoof Theresa haar arm weer door de zijne. Hij drukte die stevig tegen zich aan. In een stilte vol gedachten liepen ze verder.
‘Dus er is iets bijzonders met die grote hond?’ vroeg ze, toen ze al een heel eind verder waren.
‘Ik denk het wel, en dat is ons grootste aanknopingspunt nu. Op beide moordlocaties was een grote, zwarte hond aanwezig.’
Quirijn en Theresa brachten de rest van de dag door in zijn werkkamer, boek na boek doorbladerend, op zoek naar een mythische grote hond. Omdat maar weinig mensen geloofden dat dit soort dingen bestonden, was er geen encyclopedie met index, dus ze waren voornamelijk aangewezen op verhalenbundels. Het boek dat Quirijn eerder die week had gekocht, leverde niks op.
‘Mag ik die foto nog even?’ vroeg Theresa. Quirijn reikte haar meteen de foto waarop de hond stond.
‘Nee,’ zei ze bijna meteen. ‘Dit is hem niet. Kijk, de Kardoeshond in Twente is wel groot en zwart, maar zou een veel puntiger snuit en oren moeten hebben.’
‘Hmmm,’ Quirijn knikte instemmend. ‘Cerberus is het niet, want die had drie hoofden, Garmr is het niet, want hoewel sommige buurten hier in Amsterdam een smerig zooitje zijn, de hel is het nog niet.’
Theresa grinnikte waarderend en ging maar nieuwe thee zetten, want in de drukte hadden beiden vergeten de theebeurs te sluiten. Het was inmiddels al laat, maar ze dachten geen van beiden aan naar bed gaan.
Ze gaf het fornuis nog een schep kolen en pookte het op. Dan nam ze de klep van een van de gaten en zette daar de ketel in. Op het moment dat het water begon te koken, hoorde ze een enthousiaste uitroep uit de aangrenzende werkkamer, en tegelijkertijd de deurbel.
‘Jullie waren vandaag al snel weg, en mijn mannen hadden geen verklaring opgenomen van de jongedame,’ verklaarde Jansen zijn bezoek.
Na een vragend wenkbrauwoptrekken naar haar oom, schonk Theresa voor iedereen thee in. Ze ging zitten, haalde een paar keer diep adem en knikte dan naar Jansen. Ze vertelde hoe ze naar het souterrain van de boekwinkel was gelopen om naar de boeken over mythen en sagen te kijken.
‘Niet bepaald iets voor een jong meisje, om dat te lezen,’ vond Jansen.
‘Oh nee. Mijn oom had me gevraagd uit te kijken naar een bepaald boek,’ zei Theresa bedeesd en sloeg ingetogen haar ogen neer. Ze zag nog net het goedkeurende halve glimlachje van haar oom, het even optrekken van een mondhoek. Ze vertelde hoe ze Bertha op de grond had gevonden.
‘Ze haalde geen adem meer, en haar ogen staarden naar het plafond, zonder iets te zien.’ Ze rilde even. ‘Het jasje van haar tailleur en haar blouse leken opengerukt, er lagen overal knopen. De haakjes van haar korset leken wel met geweld opengetrokken, die waren helemaal verbogen. En haar borsten bloedden.’ Ze sloeg haar handen voor haar gezicht.
‘Ik heb al foto’s van de locatie, en ook van het lichaam,’ wendde Jansen zich tot Quirijn. ‘Misschien kan jij nog eens kijken. We zullen de jongedame dan maar verexcuseren.’
Theresa zei beleefd goedenacht, en ging de kamer uit. Quirijn hoorde echter geen voetstappen op de trap en wel de deur van zijn werkkamer. Deze was oorspronkelijk bedoeld geweest als en-suite eetkamer, maar hij hield de suitedeuren altijd dicht en gebruikte de ruimte voor zijn studies. Er was toch een deur naar de gang, en die hoorde hij nu. Onmiddellijk schonk hij een stevige scheut brandewijn in zijn thee. Jansen schudde zijn hoofd, op zijn uitnodigend gebaar en vragende blik.
‘Er wordt niet gedronken onder diensttijd.’ Hij wilde nog meer zeggen, maar bedacht zich. ‘Oppervlakkig gezien lijken de moorden niet op elkaar,’ zei hij, terwijl hij de foto’s op de salontafel uitspreidde. ‘Maar er zijn een aantal opvallende details, dus ik kwam toch maar weer naar jou toe.’
Quirijn schoof de foto’s uiteen en bekeek ze snel.
‘Beide slachtoffers zijn gestikt, te zien aan de petechiën in de ogen, maar hebben geen blauwe plekken rond de hals,’ zei hij.
Jansen knikte.
‘Bij beide slachtoffers zijn er blauwe plekken op de bovenarmen aangetroffen,’ ging Quirijn verder. Bij Vink viel dat niet zo op, omdat hij toch al bont en blauw was. Maar Bertha natuurlijk niet.’ Hij wees op een foto.
‘Inderdaad,’ zei Jansen, ‘en ze was zo blond en bleek dat het goed opvalt.’
‘Beiden hadden verwondingen rond de tepels, maar die van Vink waren slechts blauwe plekken, terwijl er bij Bertha doorgebeten is.’
‘Gebeten? Zeydel, in vredesnaam, wie dóet zoiets?’
‘Een Alp.’
‘Een Alp is een berg, die vallen geen mensen aan!’ Jansen klonk en keek boos.
‘Een Alp is ook een creatuur dat als mythisch wordt beschouwd en voornamelijk in Duitsland voorkomt. Het valt meestal mensen aan in hun slaap, gaat op hun armen, maar voornamelijk op hun borst zitten en ontneemt ze op die manier de adem.’
Jansen greep de foto waarop de blauwe plekken op Bertha’s armen bijzonder zichtbaar waren en keek er met grote ogen naar.
‘De Alp drinkt graag bloed, uit de tepels, maar hij prefereert moedermelk, dus hij valt het liefst vrouwen aan.’ Quirijn tikte op de foto van Bertha’s gewonde borsten. ‘Wacht even, dan pak ik de andere foto’s erbij.’ Hij liep naar de suitedeuren en rommelde opzichtig met de deurknop, voor hij ze slechts een weinig uiteenschoof en zijn werkkamer binnenging. Hij pakte de foto’s van de andere moordzaak en knipoogde naar Theresa.
‘Een Alp?’ vroeg ze geruisloos.
Hij knikte, wees op het boek waarin hij de informatie gevonden had en ging terug naar de voorkamer. De deuren liet hij op een onopvallend kiertje staan.
‘Kijk,’ zei hij tegen Jansen. Vink had ook zulke plekken rond zijn tepels, maar hier zijn het blauwe plekken. Misschien werd hij gestoord … Hij is in ieder geval een tijdlang in de buurt blijven hangen, want op deze foto kan je hem zien.’
‘Dat zijn allemaal mijn mannen. En een hond.’
‘De Alp kan zich transformeren tot een dier. Als je goed kijkt, zie je dat hij een hoedje opheeft.’
‘Een hond met een hoedje, Zeydel, je hebt te veel gedronken, je kletst onzin.’
‘Dat zeg je altijd, maar waarom ben je dan hier? En waarom staat op deze foto, in het souterrain van de boekwinkel, datzelfde hoedje? Het heet een Tarnkappe, in het Duits, en bevat een groot deel van de Alps magie.’ Hij legde de foto voor Jansen neer.
‘Maar als dit een … ‘Alp’ is, hoe kan ik hem dan arresteren? En hoe leg ik dat op het hoofdbureau uit?’
‘Dat is niet mijn probleem. Maar als je wil dat ik er wat aan doe, dan heb ik dat hoedje nodig, dat gaat hij terug willen.’
‘Dat kan ik wel regelen, het wordt niet als belangrijk bewijsstuk beschouwd. Ze denken dat een klant het verloren heeft … net als ik.’
‘Als niemand ons wil geloven, moeten we het zelf maar oplossen, maar ik weet niet of het een goed idee is om jou hierin te betrekken, Theresa.’
‘Ik ben al betrokken, oom. En ik kende Bertha … een beetje. We hadden vriendinnen kunnen worden. De politie gaat dit niet oplossen. Als u het kan doen, wil ik helpen.’
‘De Alp zal zonder twijfel op zoek zijn naar zijn hoedje, maar als we daarop gaan zitten wachten …’
‘Kan hij nog meer moorden plegen!’
‘Je hebt al begrepen dat ik meer weet van mythen en sagen en de spirituele wereld dan menig mens. Maar ik beheers ook wat kunsten die over het algemeen worden beschouwd als hekserij. En daar betrek ik je liever niet bij.’
‘Ik wil het toch leren, oom. Ik … ik vermoed dat de dood van mijn ouders door iets dergelijks veroorzaakt kan zijn. Ik wil niets liever dan leren. En van wie beter dan van u?’
‘In ieder geval veiliger dan van een ander. Maar het is geen opvoeding voor een net jong meisje …’
‘Ik word liever een jonge vrouw die wat kan, dan een brave, saaie huisvrouw. Wat is het plan?’
Quirijn zuchtte. Een brave, saaie huisvrouw zijn leek hem zelf ook geen bijzonder interessante bestemming, maar zijn eigen leven vond hij geenszins geschikt voor een jonge vrouw. Maar als Theresa al eerder in aanraking was geweest met kwade krachten, was kennis haar beste bescherming.
‘We moeten een ritueel doen om hem op te roepen. Het hoedje kan als focus-punt dienen, daar zal hij op af willen komen.’
‘En u kan dat?’
Quirijn knikte.
‘En dan? We kunnen hem vast niet vertellen dat hij dit nooit meer mag doen. Kunnen we hem opsluiten?’
‘Tijdelijk, ja. Maar niet lang genoeg. We kunnen hier geen permanente rituele cirkel hebben met een Alp erin. En ik denk niet dat de politie kundig genoeg is om hem in een cel te houden.’
‘Moeten we hem doden?’ Theresa’s stem was hoog, en een beetje zenuwachtig.
‘Het is zo goed als onmogelijk een Alp te doden. Die kracht bezit ik niet. Maar er is iets anders dat we kunnen doen om zijn gedrag te stoppen.’
Quirijn en Theresa besteedden de dagen erna aan de voorbereidingen van het ritueel.
Theresa smolt kaarsenwas, en mengde het met kruidnagelolie en bergamotolie. Bergamot werkte goed om dingen aan te trekken, vertelde Quirijn. Kruidnagel was niet alleen goed tegen kiespijn, maar ook om kwaad te verdrijven. Op zijn aanwijzingen maakte ze zes dikke geurkaarsen.
Op diverse plekken in Amsterdam, lang niet in de beste buurten, kocht Quirijn de kruiden die hij nodig had. Hij bezocht midden in de nacht het nabijgelegen Sarphatipark om een tak van een berk af te zagen, die hij daarna met een mes bewerkte.
‘Berkenhout,’ legde hij uit, ‘werkt voor bescherming, zuivering en uitdrijving. En de beste eigenschap: het is zeer krachtig tegen het boze oog.’
Theresa was degene die met een citroen aankwam, toen Quirijn had zitten mopperen dat die in deze tijd van het jaar zo duur waren.
‘Waar heb je die vandaan?’
‘Die delicatessenzaak aan de Gerard Doustraat.’
‘Ik wist niet dat jij nog zoveel zakgeld had?’ Hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Heb ik ook niet, dus de winkelier moest maar bijdragen voor de goede zaak.’ Ze haalde haar schouders op.
‘Ik zal maar niet vragen of hij er ook vanaf weet …’ zei Quirijn nog enigszins vragend.
‘Doe maar niet, nee.’ Ze liep de kamer uit, het gesprek was voor haar afgedaan. De citroen lag nog op zijn werktafel.
Toen ze alles bij elkaar hadden, rolde Quirijn het kleed in zijn werkkamer op. Theresa keek geïnteresseerd en een klein beetje geschokt naar het grote pentagram dat zichtbaar werd.
Quirijn trok met kalk een dubbele cirkel om het pentagram heen. Een die de punten raakte, en een daarbuiten. In de cirkel tekende hij een slang die zijn eigen staart opat. Op iedere punt van het pentagram kwam een kaars te staan, en de grootste in het midden, naast de Tarnkappe.
Op vier punten zette hij schaaltjes met kruiden neer.
‘Paardenbloem op het Oosten, om dingen op te roepen en negatieve energie te bevechten. Absintalsem heeft ook kracht bij oproepingen en helpt gewelddadigheid te bevechten.’ Hij zette dat schaaltje op het Noorden.
‘Pompoenzaad op het Zuiden, om het ritueel kracht bij te zetten. Zeer geschikt bij maanrituelen.’ Hij knikte naar buiten, waar een grote volle maan zichtbaar was. ‘En de laatste is een beetje vreemd, vrouwenmantel wordt meestal gebruikt voor … vrouwen. Voor vruchtbaarheid en liefde enzo, maar het geeft ook een sterke connectie met de wereld van fae en mythische wezens.’
Hij controleerde of de citroen binnen handbereik lag en in zijn vestzak stopte hij het berkenhouten instrumentje.
‘Zometeen steken we de kaarsen aan. Dan sluit ik de cirkel en begin ik het ritueel. Als de Alp verschijnt, vraag ik jou om de citroen. Daarna kan je weggaan, als je wil.’
Theresa knikte vastberaden en liep, met de klok mee, zoals Quirijn gezegd had, om de cirkel heen om de kaarsen aan te steken.
‘Ik groet u, wachters van het Oosten, hoeders van de lucht.
Ik groet u, wachters van het Zuiden, hoeders van het vuur.
Ik groet u, wachters van het Westen, hoeders van het water.
Ik groet u, wachters van het Noorden, hoeders van de aarde.’
Quirijn liep van de ene windrichting naar de andere.
‘Ik zoek de Alp die de eigenaar van dit hoedje is. Ik eis van hem dat hij hierheen komt.’
Hij stond stil in het midden van de cirkel en hief zijn armen.
‘Alp spiritus advoco te, appare. Appare!’
Theresa voelde een windvlaag door de kamer gaan, en nadat ze met haar ogen knipperde, hurkte er ineens een afzichtelijk wezen midden in de cirkel, dat zijn handen naar het hoedje uitstrekte. Het leek vaag menselijk, met armen en benen, geen poten, maar zijn hele lichaam was bedekt met pikzwart haar. Zijn oren waren groot, puntig en wezen omhoog, en het had een puntige staart. Het grijnsde begerig, een mond vol puntige tanden tonend, en strekte de handen, met afzichtelijke klauwen, uit naar het hoedje. Ze stond met open mond te kijken.
‘Theresa, de citroen!’
Ze schudde de verbazing van zich af en gooide handig de citroen naar haar oom. Met zijn linkerhand ving Quirijn hem. Met zijn rechterhand greep hij het hoofdhaar van de Alp beet en trok diens hoofd met een ruk achterover. De Alp krijste. Theresa sloeg haar handen voor haar oren, het was een afschuwelijk geluid, als nagels over een lei, maar dan harder. Quirijn propte de citroen in de wijd open mond van de Alp. Meteen werd het genadig stil, en de Alp zonk bewegingsloos aan zijn voeten.
‘Je kan nog weg, Theresa,’ zei Quirijn. Ze schudde koppig haar hoofd.
Hij greep het berkenhouten instrumentje en wendde zich tot de Alp. Op het vaag menselijke gelaat verscheen een uitdrukking van hevige paniek, maar hij kon niet bewegen. Quirijn negeerde het, hief zijn arm en stak met kracht de scherpe punt in het linkeroog van de Alp. Een fontein van zwart bloed spoot eruit en Quirijn wendde zijn gezicht met gesloten ogen af. Waar het zwarte bloed zijn handschoenen raakte, siste het. Een paar spetters raakten zijn wang en vormden blaren. De gelaatstrekken van de Alp waren vertrokken tot een masker van pijn, maar met de citroen in zijn mond, kon hij niet krijsen of wild bewegen. Slechts een paar spastische spiertrekkingen gaven aan dat hij hevig leed.
Quirijn draaide het instrumentje om, en met de lepel die hij aan de andere kant gekerfd had, schepte hij de resten van het oog uit zijn kas. Meer zwart bloed stroomde eruit en siste op de eikenhouten vloer.
‘Jij bent ontdaan van je boze oog,’ zei hij toen hij klaar was. ‘Scheer je weg!’ Hij trok de citroen uit de mond van de Alp en opende de cirkel. Onmiddellijk vulde het gekrijs de werkkamer weer. Het klonk nog gruwelijker dan eerst, en weeklagend, de Alp had overduidelijk pijn. Hij greep zwakjes naar zijn hoedje, en veranderde voor de ogen van Quirijn en Theresa in een vlinder, die een spoor van piepkleine druppeltjes zwart bloed achterliet, toen hij het raam uitvloog.
‘Deze Alp zal alleen nog kleine streken uithalen en wat nachtmerries bezorgen,’ zei hij tegen Theresa. ‘Zonder zijn boze oog kan hij geen moorden meer plegen.’