De stomer Van der Decken lag in al zijn hagelwitte glorie voor de Rede van Hellevoetsluis, waar vroeger de VOC-schepen wachtten om ladingen te lossen of nieuwe bemanning aan boord te nemen. Tegenwoordig was het de ankerplaats voor passagiersschepen, terwijl vrachtschepen eerder naar IJmuiden voeren om daar het Grootstedelijk havengebied aan te doen.
Kapitein Karel Harmsen voelde zich trots dat hij was verkozen het schip op haar eerste reis te besturen en hij kon niet wachten aan boord te gaan om zijn inspectie te beginnen. De frisse zuidwestelijke bries wierp af en toe druppels zilt water over hem heen, een gevoel van vrijheid dat hij niet onder woorden kon brengen. In de leren tas aan zijn voeten lagen de scheepspapieren en het dikke logboek dat directeur Hoekenes van de Holland Batavia Lijn hem die ochtend had overhandigd. Hij had zich voorgenomen elke avond een of twee uur de roemruchte geschiedenis van het voormalige slagschip te bestuderen.
De loodsboot naderde de bakboordzijde van het schip. Tussen de dubbele raderkasten was een opening in de scheepswand waar een aanlegponton dreef met daarop een trap naar boven. In de lichte deining maakte Harmsen eenvoudig de overstap en zette zijn eerste stap aan boord van de Van der Decken.
Even later stond Harmsen in het schip en schudde stuurman Pieter van Boven de hand.
‘Goed je weer te zien, Van Boven.’
‘Insgelijks, kapitein. Het duurde even voor de nieuwe aanstelling doorkwam, maar we zijn er nu dan toch.’
Harmsen knikte. ‘De restauratie van de Van der Decken duurde een paar maanden langer dan beoogd. Ik kreeg vanochtend de papieren en de logboeken van Hoekenes.’
‘Het schip heeft een compleet nieuwe opbouw gekregen, dus nu is er ruimte voor bijna tweeduizend passagiers. De passagiers komen via het bovendek. De bemanning slaapt in de lagere delen, waar vroeger de matrozen sliepen. De kajuiten daar zijn helaas niet heel ruim bemeten.’ Van Boven gaf hem een korte rondleiding over de brug. Het schip was toegerust met moderne communicatieapparatuur: spreekbuizen en perslucht-berichten zorgden voor het snel afleveren van berichten van de boeg van het schip tot de achtersteven. Het commando-dek was een verzameling in messing gevatte instrumenten, kompas, barometer, stuurwiel, dieptemeter. In een achteraf kamertje stond een ultramoderne radiografische telegraaf, een Marconi. Veel beter dan de lampen en spiegels waarmee voorheen tussen schepen gecommuniceerd werd.
Harmsen glimlachte. ‘We zijn veel slechter gewend.’ Hij opende zijn tas en haalde zijn klembord tevoorschijn. ‘Eerst maar even mijn tas in mijn kajuit zetten, daarna wil ik met de inspectie beginnen.’
#
‘s Avonds zat kapitein Harmsen achter het kleine bureau in zijn kajuit. Hij vroeg zich af wat voor kajuiten de matrozen hadden als zijn kajuit al zo klein was. Gelukkig had hij nog een douche en kledingkast voor zichzelf. Voor hem lag het opengeslagen logboek, een dik, in leer gebonden gevaarte met dikke pagina’s, zoals ze in de tijd van de Oostvaarders werden gemaakt. In zwierige gouden letters stond op de voorkant Van der Decken gekalligrafeerd. Hij zette zijn leesbril op om het handschrift te kunnen ontcijferen, wat al moeilijk genoeg was met het achttiende-eeuws Nederlands dat de toenmalige kapitein, ene Pieterszoon Garretsen, bezigde.
Zeventien october 1797, Batavia haven
Ons nieuwe boegbeeld is gemonteerd. De bemanning heeft onze lieftallige meermin ‘Marianne’ gedoopt. Ze voldoet niet helemaal aan VOC-normen en -waarden omdat ze door inheemsen is vervaardigd met een prominent voorkomen. Het moreel van de bemanning wordt er wel beter door.
De ruimen zijn geladen met specerijen en een lading kisten namens de gouverneur voor levering aan de Stadhouder. Ze werden aan boord gebracht door zijn soldaten en moesten achter slot en grendel. De koelies weigerden in de buurt te komen en fluisterden in dat rare taaltje van ze. Er zat een speciaal pakje bij, voor persoonlijk toezicht door de kapitein. We vertrokken bij hoog tij. De eerste dag verliep voorspoedig.
Veertien januari 1798, Kaap de Goede Hoop
Aangekomen bij de Kaap. Schoener Maartje lag onder VOC-vlag voor anker. Ik heb nieuws uitgewisseld met kapitein Hoornbruch, die onderweg was naar Ceylon en dan Batavia. Goed nieuws was dat de Napoleonten in de Zuidelijke Nederlanden zijn teruggeslagen. Slecht nieuws dat er piraten langs de westkust van Africa zijn gesignaleerd.
We hadden twee doden te betreuren in de afgelopen dagen. Onbekende oorzaak. We hebben een zeemansgraf verzorgd en laatste woorden gesproken. De bemanning lijkt onrustig.
#
De dag van vertrek was aangebroken. Maurits Brouwer zette zijn twee hutkoffers op de grond. Met een tevreden gevoel dacht hij aan het warme onthaal van de kapitein die hem een voorspoedige reis wenste. Deze hut op de verdieping voor eersteklas reizigers zou de komende dagen zijn verblijf zijn tot ze in Liverpool aanlegden. Hij ging op een van de twee enkele bedden zitten. De stap naar een nieuw leven was nu definitief begonnen. Voor de patrijspoort stonden een houten tafeltje met een stoel, bij de deur stond een sofa met een lampje erboven. Daar kon hij ‘s avonds fijn zijn meegebrachte boek lezen. Verder was er een wastafel met een spiegel. De scheepshoorn waarschuwde dat het schip spoedig zou vertrekken. Maurits trok zijn jas aan en zette zijn hoed op. Hij wilde graag vanaf het dek zien hoe ze de haven uit zouden varen. Hij sloot de hut en liep via een paar gangen en een trap naar het dek.
De zon zorgde voor een aangename temperatuur. Veel passagiers stonden bij de reling te zwaaien naar de mensen op de kade. Beide schoorstenen van de boot braakten zwarte rook. Een schoonmaakster duwde een vuilzuiger voort die zijn eigen zwarte rook braakte en puffend confetti van het dek zoog. Maurits kuchte. De geur van verbrand papier prikkelde zijn keel. Hij vond een plekje bij de reling en keek naar beneden. Een paar honderd mensen stonden op de kade te zwaaien. Enkele matrozen maakten de touwen los. De scheepshoorn brulde de haven vaarwel. Maurits bedekte zijn oren. De afstand tussen het schip en de kade werd groter. De passagiers om hem heen zwaaiden met hun zakdoeken of hoeden. Maurits niet. Er was geen geliefde of bekende om hem uit te zwaaien. Het idee om zijn geboorteland te verlaten om elders een nieuw leven als journalist en schrijver op te bouwen maakte hem weemoedig.
Het schip werd langs boten en pakhuizen gesleept tot open water. Maurits staarde naar de rokende fabriekspijpen die verspreid over het havengebied stonden. Hij vroeg zich af hoe het er in Engeland uit zou zien. Over een paar dagen zou hij het weten.
#
Veertien maart 1798, Tanger
We waren aangevallen door Barbarijse piraten, slavenhalers waarschijnlijk, zo’n 200 mijl ten zuiden van Tanger. Gelukkig was de Magdalene in de buurt en schoot ons te hulp. Met haar dertig vierentwintigponders en onze achttien tweeëndertigponders hadden we genoeg vuurkracht om de twee dhows op afstand te houden. Ik krijg steeds meer begrip voor het standpunt van de Stadhouder om slavernij af te schaffen, hoewel het nog jaren zal duren om de honderden slavenschepen die deze wateren onveilig maken op te sporen.
#
Een groep mannen zong luidkeels mee met de muziek uit de jukebox. Sommige zwaaiden zo uitbundig met hun armen dat bier over de rand van hun glazen gutste. Maurits had genoeg van het lallende dronkenmanskoor en goot het laatste restje wijn van zijn glas in zijn keel.
‘Die paar glazen stijgen naar mijn hoofd. Ik ga naar boven,’ zei hij tegen Jan de Leeuw, die inmiddels vuurrode wangen van de alcohol had gekregen. Jan, die met zijn vrouw Antje in de hut naast hem verbleef, stond op en zwalkte achter hem aan. Ze verlieten de lounge en kwamen via een gang uit in de centrale hal. Boven de eerste brede trap naar boven hing een houten boegbeeld van een zeemeermin. Het hout zag er veel ouder uit dan de houten meubels en wandpanelen op het schip. Haar gezicht en haren waren aangetast door zout, vocht en tijd, maar nog zichtbaar. Een enkel wit kristal dat leek te vonken met een eigen licht, was in haar voorhoofd ingelegd. Op haar meerminstaart waren nog net individuele schubben te onderscheiden, al leken er ook wat zoutresten op te zitten.
Jan ging op zijn tenen staan en legde voor de grap zijn handen op de borsten. Hij keek lachend om. ‘Zou ze het erg vinden?’
Maurits keek naar het houten gezicht. Het beeld keek naar Jan, in plaats van recht vooruit.
‘Laat dat!’ Hij trok Jans arm van het beeld af.
Jan keek hem met open mond aan. ‘Wat doe jij nou? Kun je niet tegen een grapje?’
Maurits wees onopvallend met zijn vinger naar het beeld. ‘Ze kijkt naar je.’
Jan barstte in lachen uit en klopte stevig op zijn schouder. ‘De wijn is nu al naar je hoofd gestegen.’
Maurits keek weer naar het houten gezicht. Het staarde recht vooruit de hal in. Hij wreef over zijn wangen en keek om. Een paar passagiers staarden naar hem. Hij schaamde zich zo dat hij het er warm van kreeg. ‘Stop met lachen,’ snauwde hij.
Jan zwalkte de volgende trap op. Maurits liep hem achterna. Achter hem kraakte hout alsof het door een enorme kracht werd verbogen. Hij stopte en keek om. Het boegbeeld zag er nog hetzelfde uit.
‘Kom je nog?’ Jan stond halverwege de trap.
Mauritz liep snel naar boven. Hij nam zich voor om voorlopig niet meer zoveel wijn te drinken.
#
‘Wat is er, Van Boven,’ zei Harmsen tegen zijn stuurman die haastig de ontbijtzaal in kwam en naast hem plaatsnam.
Van Boven boog zich naar Harmsen en fluisterde: ‘Er zijn vannacht wat meldingen gedaan die uw aandacht nodig hebben.’
‘Kan het wachten tot na het ontbijt?’ Harmsen wees met zijn mes naar de toast, eieren en kaas die op zijn bord lagen.
Van Boven keek nerveus om zich heen. ‘Ik zie u zo op het commando-dek.’ Hij legde zijn hand op Harmsens arm. ‘Karel, ik maak me niet snel zorgen, maar we moeten hierover overleggen.’
Harmsen at snel en was enkele minuten later op het commando-dek. ‘Wat is er, Van Boven?’
Zijn stuurman overhandigde hem een lijst met daarop in net handschrift de meldingen van die nacht. Harmsen las de lijst. Een diepe fronsrimpel verscheen tussen zijn wenkbrauwen. Hij wreef over zijn kin. ‘Zit er iets in het eten? Of schenken we te veel drank?’
Van Boven schudde zijn hoofd. ‘Je zou het denken met al deze meldingen. Voedselvergiftiging met hallucinaties. Maar onze eigen matrozen meldden het ook en zij zijn toch wel wat gewend.’
‘Is er een verklaring voor die koersafwijking?’
‘Onze instrumenten wijzen allemaal in westelijke richting, maar toen ik gisteren keek was de ondergaande zon aan stuurboord, niet recht vooruit.’
‘Dus we varen in zuidelijke richting, niet west.’
‘Ik heb aan de hand van de sterren onze koers bepaald,’ zei Van Boven, ‘we gaan inderdaad in zuidelijke richting.’
Harmsen haalde diep adem. ‘Begin met bijsturen en laat de apparatuur nakijken. Er moet een verklaring zijn.’
#
Zeventien mei 1798, Rede van Hellevoetsluis
Na een slopende week navigeren door een voorjaarsstorm in de Golf van Biskaje eindelijk door het kanaal de relatieve rust van onze eigen Noordzee in. Geluk bij een ongeluk, geen lastige Napoleonten die onze lading proberen te stelen. Al met al was het een zeer voorspoedige reis. Het laatste goede nieuws is dat de Franse legers wederom een stevige nederlaag tegen de Stadhouder hebben geleden.
Het was goed om weer schepen met de oranjeblanjebleu voorbij te zien komen. De matrozen kijken al reikhalzend uit naar het moment dat ze met hun welverdiende gage aan land kunnen. Helaas hebben we nog twee doden te betreuren gehad, wederom zonder aanwijsbare oorzaak, hoewel onze chirurgijn vermoedt dat ze van angst gestorven zijn, gezien hun gelaatsuitdrukkingen. Ze kregen zeemansgraven. Gefluister onder de bemanning werd door de boots de kop ingedrukt. Verder geen bijzonderheden.
Inventarisatie compleet op het pakketje onder kapiteinstoezicht na. Melding gemaakt en het pakketje opgeborgen in de bureaulade voor later afhandelen, misschien door mijn opvolger, anders door mijzelf.
Kapitein Pieterszoon Garretsen
#
Maurits draaide zich voor de zoveelste keer op zijn zij. Allerlei geluiden hielden hem wakker. Passagiers liepen pratend langs zijn hut. De houten wandpanelen kraakten zo nu en dan. Uit de leiding langs het plafond klonk getik. Af en toe klonk er zacht praten in oud-Hollands vanaf de gang.
Hij stapte uit bed. Wat had hij spijt dat hij zoveel koffie uit het restaurant had gedronken. Maar ja, koffie uit een stoomapparaat smaakte veel beter dan de koffie thuis. Hij legde zijn hand tegen de wand en keek door de patrijspoort. Het was aardedonker buiten. Geen schip in de buurt. Opnieuw klonk getik uit de buis boven zijn hoofd. Was het normaal dat buizen op een schip zo tikten of dat wanden zo kraakten? Misschien ging er stoom door de buizen, waardoor ze uitzetten of krompen. Hij deed het licht aan en keek op zijn horloge. Tien voor drie. Misschien hielp een frisse neus tegen slapeloosheid. Met zijn jas en hoed verliet hij de hut.
In de gangen en op de trap kwam hij niemand tegen. Hij opende de deur naar het dek en stapte de koele nachtlucht in. De zilte geur was aangenaam. Honderden sterren fonkelden aan de inktzwarte hemel. Eenmaal bij de boeg draaide hij zich om en keek naar de brug, de voorste mast en eerste schoorsteen. Op diverse plekken op het schip brandden lampen. Hij verstijfde. Zag hij dat goed? De contouren van een andere mast met gescheurde zeilen waren net zichtbaar. De eerste mast schemerde er doorheen. Hij wreef in zijn ogen en keek daarna opnieuw. Er was nog steeds een soort schaduwmast zichtbaar. Gescheurde zeildelen wapperden in de zachte wind.
Maurits liep richting de brug, toen een stuk naar stuurboord, zodat hij de tweede schoorsteen kon zien. Ook bij die schoorsteen was een doorschijnende mast zichtbaar. Maurits beet op zijn tong. Ja, hij was echt klaarwakker. Als door een kanonskogel getroffen, brak de mast doormidden en viel naar bakboordzijde. Maurits schrok en keek om zich heen. Verderop liep een bemanningslid. ‘Hé daar!’ Maurits rende naar hem toe. ‘Er is zojuist een mast afgebroken!’
De man volgde hem, totdat hij stopte bij de plek waar hij eerder had gestaan. Maurits wees naar de afgebroken mast en keek de man aan. Het bemanningslid keek naar boven. ‘De mast is niet kapot, meneer.’
Maurits keek opnieuw. De doorschijnende mast was verdwenen. Hij liep een stukje verder. ‘Ik zag ook iets bij de eerste mast: gescheurde zeilen. Kom dan mee.’
De man liep achter hem aan. ‘Die mast is in orde. Gaat het wel goed met u?’
Maurits wreef over zijn wangen. De vreemde mast met gescheurde zeilen was verdwenen. Alleen de normale mast met lampje stond er. Hij begreep er niets van. ‘Ik … het zal het slaaptekort wel zijn. Ik ben wat duizelig. Misschien zag ik het verkeerd, mijn excuses.’ Hij haastte zich terug naar de hut. Hij schaamde zich zo erg dat hij het er warm van kreeg.
#
‘Heb je goed nieuws voor me, Van Boven?’ zei Harmsen terwijl hij met zijn binoculair de horizon afspeurde.
Zijn stuurman kwam naast hem staan. ‘De instrumenten functioneren als bedoeld. We hebben een lichte afwijking in de rotatiesnelheden van de stuurboordrader gevonden, maar niets dat onze koerswijziging kan verklaren.’
‘Dan zullen we een tijdje aan de hand van de sterren moeten varen,’ zei kapitein Harmsen.
‘Ik laat de koers elk uur vaststellen en waar nodig bijsturen, kapitein,’ zei Van Boven.
‘Als de afwijking blijft, wil ik ervan weten.’
‘Aye, aye.’
#
Twaalf september 1798, Rede van Hellevoetsluis
Helaas is Kapitein Garretsen vorige week in zijn slaap overleden. Een groot verlies! Het wachten is nu op een nieuwe kapitein. Tot die tijd wordt de Van der Decken voorzien van koperen beplating en meer kanonnen, gezien de toename van Franse en Barbarijse corsairs in recente tijden. De VOC maakt zich op voor een schoonmaak van de handelsroutes.
De verwachting is dat we zomer 1799 een aanvang maken.
Bootsman Pieter van Brechthoven
PS –Ik heb het stuk glas uit de bureaula op het voorhoofd van het boegbeeld laten monteren. Ik nam aan dat dat de bedoeling was.
#
Maurits liep met een dienblad met Ceylon thee, een broodje zalm, gebakken ei en fruitsalade van het buffet langs de tafeltjes die in rijen stonden opgesteld. Achter de toonbank waren koks druk bezig bij fornuizen en ovens. De tafeltjes waren gedekt met Delfts blauwe tafelkleden waarop melkwitte glazen stonden en zilverkleurig bestek lag. Aan de meeste tafeltjes zaten passagiers te eten. Aan de wanden van de eetzaal hingen fraaie panelen van landschappen, historische zeilschepen en stadsgezichten. Glinsterende kroonluchters, die op elektriciteit werkten, zorgden voor een sjiek uitstraling. Hij zette zijn dienblad op de tafel waar Jan en Antje de Leeuw zaten. ‘Goedemiddag buren, zou ik bij jullie aan mogen schuiven? Het is nogal druk.’
‘Natuurlijk,’ zei Jan, terwijl hij zijn pijp stopte.
Antje glimlachte uitnodigend en nipte van een kopje koffie. De kruimels op de borden gaven aan dat zijn buren al klaar waren met hun maaltijd.
‘Werkelijk voortreffelijke koffie, Maurits. Het is jammer dat je ervoor op reis moet gaan om ervan te kunnen genieten,’ zei Antje. ‘Ik moet oppassen dat ik niet te veel neem, want ik word hier snel duizelig.’
‘Ik deel uw mening,’ zei Maurits, waarna hij de beker Ceylon thee pakte en een slok nam.
‘Zeg jongen, ik heb nagedacht over de dingen die jij gisteren beschreef. Ik moet toegeven dat mij ook veranderingen aan het schip beginnen op te vallen,’ zei Jan. Hij stak de pijp aan en boog na een trekje te hebben genomen een stukje over de tafel. ‘Heb je eens goed naar de teak panelen gekeken? Die zien er niet meer zo fraai uit op sommige plekken. Die daar in de hoek vertoont zelfs barsten. Ik weet dat zeelucht dingen aantast, maar bij zo’n nieuw schip mag dat niet zo snel gebeuren.’
Maurits legde het gebakken ei over de zalmsandwich heen en nam een hap. Hij keek de eetzaal rond. Overal klonk getik van bestek en geroezemoes van passagiers. Sommige mensen zagen er bleek uit en hadden wallen onder hun ogen. Anderen ondersteunden kun hoofd met hun handen. Daarna keek hij naar de panelen. Bij sommige leken delen van de afbeeldingen te vervagen.
Kapitein Harmsen en een paar bemanningsleden gingen in zijn buurt aan een grotere tafel zitten. Even overwoog Maurits om zijn ontdekking aan de kapitein te vertellen.
‘Hoe lang wilt u het nog voor de passagiers geheimhouden?’ vroeg een bemanningslid aan de kapitein.
‘We kunnen dat nog hooguit een dag doen. De passagiers verwachten dat we vandaag in Engeland aankomen. We kunnen zeggen dat we anders zijn gevaren om een storm te ontwijken,’ antwoordde de kapitein.
De bemanningsleden keken elkaar aan. Maurits schoof zijn stoel een klein stukje naar rechts om het gesprek te volgen, en bleef dooreten, zodat de kapitein en zijn gevolg niet doorkregen dat hij meeluisterde.
Een personeelslid liep door de zaal naar de kapitein toe. ‘Kapitein, een stoker uit de tweede ketelruimte heeft iets gezien dat hem erg bang maakte.’
De kapitein legde zijn bestek neer. ‘Wat dan?’
Het personeelslid boog naar de kapitein toe en fluisterde iets in zijn oor. De kapitein bleef een aantal tellen stil voor zich uit staren. Het personeelslid ging weer rechtop staan. ‘Hij staat bij de ingang van de eetzaal.’
Kapitein Harmsen stond op en verontschuldigde zich.
#
Vierentwintig april 1799
Ik heb het tijdelijk commando door Pieter van Brechthoven overgenomen. Van der Decken is uitgerust met extra kanonnen, koperen beplating en vuurvast tuigage. Vuur vertragende compartimenten voor kruitopslag zijn aangelegd. Deze week komen zestig ladingen van zestig kogels elk aan boord, voor een totaal van ruim honderd volzijdige barrages. Daarna is het wachten op onze eerste opdracht. Tot die tijd organiseer ik dagelijkse oefeningen. De originele bemanning wordt grotendeels uitgewisseld voor soldaten. Leve de Stadhouder, weg met de Napoleonten en Barbarijs schorem!
Kapitein Jelle Lediger-Batmen
#
‘Ik had gezegd geheimhouding, Van Boven,’ zei kapitein Harmsen toen hij bij de ingang van de zaal kwam waar Van Boven met een matroos op hem wachtte.
‘Aye, kapitein, maar ze zijn bang.’
‘Wat is onze status?’
‘De instrumenten zeggen dat we in de Ierse Zee zijn. De sterren zeggen dat we de westkust van Spanje en Portugal naderen.’ Hij keek naar de patrijspoorten. ‘Het weer is ook on-Engels warm en dat helpt niet.’
Kapitein Harmsen keek naar de matroos die een grauw gelaat had. ‘Vertel me wat je gezien hebt.’
‘Aye. Ik was in de achterste stookruimte kolen aan het scheppen.’ Hij slikte een paar keer. ‘Er kwamen wat vrouwen in van die wellness handdoeken de trap af. Ze liepen langs me, zo het fornuis in.’ Er verschenen tranen in zijn ogen. ‘Het gekrijs … en ik kon niets doen.’
Harmsen sloeg een hand voor zijn mond. Zijn hart leek een slag te missen. Hij keek naar Van Boven, die ongemakkelijk naar de grond staarde.
‘Het is waar. Twee vrouwen zijn het fornuis in gekropen. Een derde werd onderweg door haar man tegengehouden en raakte buiten zinnen. Hij heeft haar bewusteloos geslagen en toen ze wakker werd, wist ze niets meer. Haar man beschreef dat ze hysterisch leek of bezeten.’
Kapitein Harmsen beet op zijn duimnagel. Deze incidenten konden ze er niet bij hebben nu er invloedrijke passagiers aan boord waren. ‘Ik weet niet wat er hier gaande is, maar ik zal erachter komen.’ Hij draaide zich om en wilde de eetzaal weer in lopen toen hij door een flinke groep mannen en vrouwen bijna omver werd gelopen. Hij vloekte hartsgrondig. ‘Wat is hier nu weer aan de hand?’
#
Een passagier, gekleed in een nette zwarte jas, wit shirt en grijze broek, kwam naar de tafel van het gezelschap. Uit zijn zak hing een gouden ketting van een zakhorloge.
‘Goedemiddag heren, Antoine Betancourt, ik hoop u niet te storen bij uw heerlijke lunch, maar ik heb een prangende vraag. Volgens de informatie van de rederij hadden we vanochtend aan moeten komen bij Engeland. Inmiddels is het middag en er is nog geen land in zicht. Ik zag u luisteren naar wat de kapitein zei.’
Maurits knikte. ‘Het lijkt erop dat we anders varen.’
Betancourt keek ontevreden. ‘Waarom varen we anders?’
‘Dat zullen we de kapitein moeten vragen.’ Maurits keek naar de tafelgenoten van de kapitein. ‘Of weet een van jullie meer?’
‘We varen een andere koers, omdat we de controle over het schip kwijt zijn,’ zei een bemanningslid. De anderen wierpen hem boze blikken toe.
‘Wat bedoelt u met de controle kwijt zijn?’ vroeg Maurits.
Het bemanningslid kuchte even. ‘Maakt u zich geen zorgen. Er is een technisch mankement en onze monteurs proberen het momenteel te verhelpen.’
Antje de Leeuw draaide zich naar de heren. ‘Heeft u ook gemerkt dat de wandpanelen er slechter uit zien? In sommige zijn barsten verschenen, bij anderen vervagen de afbeeldingen. In de theesalon hangt zelfs een exemplaar waarop zwarte aanslag is verschenen. Ik heb met een paar passagiers gesproken die het ook hebben gemerkt. Halen we Engeland wel, of valt het schip voor die tijd uit elkaar?’
Een magere mevrouw met een lichtgele jurk en een lichtblauwe hoed op ging naast Betancourt staan. ‘Ik ben ziek sinds ik aan boord ben. Ik slaap slecht, heb drie keer een bloedneus gehad en heb steeds minder energie.’ Ze haalde haar hoed van haar hoofd en draaide haar rug naar de bemanningsleden, waardoor een kale plek op haar achterhoofd zichtbaar werd. ‘Mijn haren vallen uit. Er zit iets in de lucht wat ons ziek maakt.’ Ze sprak zo luid dat om hen heen de gesprekken verstomden. Meer passagiers keken naar hen. Een vrouw met een mintgroene jurk stond op, haalde haar handen door haar haren en hield een plukje haren in de lucht, zodat iedereen het zag.
‘Wat gebeurt er met ons? Waarom zijn we moe of duizelig?’ riep een man. ‘Is het eten niet goed? Is de lucht aan boord slecht?’
Meerdere mensen praatten door elkaar. Een bemanningslid met enkele strepen op zijn mouwen stond op. ‘Beste mensen, kalm aan. Ik weet niet waarom een aantal van jullie ziek is geworden. Jullie kunnen je het best even bij de scheepsdokter melden. Het schip is getest en uitgebreid geïnspecteerd voordat de passagiers aan boord kwamen. Het enige dat ik u nu kan vertellen, is dat er momenteel een technisch mankement is, waardoor we een andere koers varen. Het is ons nog niet gelukt om de koers te wijzigen, maar onze monteurs werken met man en macht om dat te verhelpen. We zijn Engeland voorbijgevaren. Zodra het technisch mankement is verholpen, hervatten we onze koers.’
‘Zet het schip dan stil, dan raken we in ieder geval niet verder van koers!’ riep iemand.
‘Dat is niet gelukt. Wat we ook proberen, we hebben geen invloed op de snelheid of de koers.’
‘Stop dan met kolen scheppen. Het schip komt vanzelf tot stilstand als de raderen geen stoomkracht krijgen,’ zei Maurits.
De man met de strepen zei: ‘Dan valt de elektriciteit, verwarming en alle apparatuur uit. De lampen moeten aanblijven voor andere schepen, anders is er risico op een botsing.’
‘Heeft u al contact gezocht met andere schepen?’ vroeg Jan de Leeuw.
‘Dat lukt niet. Het lijkt of we niets kunnen uitzenden of ontvangen.’
Kreten van afschuw klonken om hen heen. De bemanningsleden stonden op en probeerden de mensen tot rust te manen. De kroonluchters begonnen heel fel te schijnen. Maurits keek naar het plafond. De lampjes in de kroonluchters knipperden een paar keer. Vervolgens straalden ze zwak. Het werd iets donkerder in de zaal. Het geroezemoes verstomde. Een aantal mensen keek dezelfde kant op. Maurits volgde hun blik.
Bij de toonbank van het buffet liepen vier duistere verschijningen. De toonbank schemerde licht door hen heen. De silhouetten hadden de vormen van mensen die lange geweren bij zich droegen en een hoed op hun hoofd hadden. Ze liepen van de linkerkant van het buffet naar de rechterkant en gingen naar de deuren van de eetzaal. Iedereen was doodstil. Ergens viel een schoteltje op de grond.
Een paar tellen nadat de geesten dwars door de deuren waren gelopen, zwol geroezemoes aan. Vrouwen klaagden en jammerden. Sommige passagiers stonden op.
‘Bekijk het maar. Ik ga van boord,’ zei Antoine Betancourt die nog naast hun tafel stond.
‘Ik blijf niet op zo’n eng schip. Ik stap ook in een reddingsboot,’ zei de vrouw in de lichtgele jurk.
‘Ik ga mee. Wie verstandig is gaat ook naar de reddingsboten!’ riep een andere man.
De bemanningsleden probeerden de passagiers tot kalmte te manen, maar de mensen duwden hen opzij. Ze verlieten de eetzaal en liepen daarbij de kapitein bijna omver.
Op het dek sloeg de menigte zich een weg door de bemanningsleden die hen probeerden tegen te houden. De eerste boot werd boven het water gehesen. Een aantal vrouwen en mannen stapten erin. Moeders tilden kinderen erin.
‘Nee, laat die sloep niet te water! We varen te snel!’ brulde de kapitein. Hij haalde zijn fluitje tevoorschijn en floot zo hard hij kon in de hoop meer bemanning te verzamelen om de passagiers te stoppen. Verschillende passagiers trokken aan de touwen van de reddingssloep. Het bootje zakte langzaam naar beneden. Vijf mensen sprongen vanaf het dek in de sloep en kwamen op de inzittenden terecht. Door de plotse gewichtstoename begaf een van de katrollen het. De boot kwam verticaal te hangen. De mensen vielen gillend in het water.
Maurits haastte zich naar de volgende groep die bij een andere reddingsboot stond. In deze boot zaten te veel mensen. De boot zakte te snel naar beneden, waardoor de touwen uit de handen schoten van de mensen die de sloep te water lieten. De boot viel hard op het water en werd meegesleurd aan de touwen.
‘Gooi reddingsboeien!’ schreeuwde een man.
‘Stop het schip!’ schreeuwde een ander.
‘Help die mensen! Ze verdrinken!’
De scheepshoorn toeterde drie keer. Maurits keek naar de schoorstenen. Het leek haast alsof het schip hen uitlachte. Hij keek naar kapitein Harmsen. Met een asgrauw gezicht staarde de kapitein naar de ruziënde passagiers. De eerste stuurman kwam aanrennen en reikte de kapitein een leren tas. Daaruit pakte de kapitein een pistool en schoot ermee in de lucht. De passagiers keken geschrokken naar het rokende wapen.
‘Nu allemaal kalm blijven! Weg bij de reddingsboten! De eerste die niet luistert krijgt een kogel. We werken aan een oplossing. Jullie gedrag helpt niet!’ schreeuwde de kapitein. ‘Allemaal terug naar je hut! Zodra we meer weten, zullen we dat aan jullie vertellen. Ga terug naar binnen en probeer kalm te blijven.’ Hij draaide zich naar zijn bemanning en gaf instructies om reddingsboeien overboord te gooien en de exacte locatie te bepalen. Schoorvoetend gaven de passagiers gehoor aan de oproep en gingen naar binnen. Maurits stapte op de kapitein af en bood hem aan om te helpen.
#
Zeven december 1804
Eindelijk terug op de Rede van Hellevoetsluis. De afgelopen jaren zijn hels geweest, met nauwelijks tijd om het logboek bij te werken. Ik hoop dat ik tijd krijg mijn aantekeningen netjes over te zetten. In een notendop, we zijn de hele Middellandse Zee doorgevaren en hebben meer dan veertig dhows, sloepen en een enkele oude knar naar de kelder gejaagd. We hebben duizenden slaven bevrijd en meer dan vierhonderd executies van piraten en slavenhalers uitgevoerd, zeker na de Declaratie van Bevrijdinghe die Stadhouder Willem VI heeft afgegeven vorig jaar, waarin de straffen voor dat soort vuilnis geformaliseerd werden.
Waren de Napoleonten eerst nog een probleem, na het definitief verslaan van Napoleon bij Brussel is Frankrijk opgedeeld in tientallen autonome gewesten, dus geen macht van internationale betekenis meer. Het Ottomaanse rijk daarentegen is nog pro-slavernij en heeft zich tot een formidabele tegenstander ontwikkeld, ook op handelsgebied. Ik voorzie meer strijd in de toekomst.
De Van der Decken is in alle gevechten als overwinnaar uit de strijd gekomen. Bij tijd en wijle leek het schip een eigen wil te hebben om precies op de juiste tijd op de juiste plaats te zijn om de strijd in ons voordeel te beslechten. De bemanning zweert bij hoog en bij laag dat Marianne over hen waakt.
Het komende jaar wordt het schip voorzien van de modernste snufjes en sterkere beplating. Er is nog een hoop werk te doen.
Kapitein Jelle Lediger-Batmen
#
‘Ik heb misschien een klusje voor u, meneer Brouwer,’ zei de kapitein. ‘Mits u stevig in uw schoenen staat.’
Maurits knikte. ‘Ik wil heel graag weten wat er gaande is.’
De kapitein lachte even vreugdeloos. ‘Dat willen er meer. Waaronder ikzelf. Nog afgezien van hoe ik moet verklaren dat ik een aantal passagiers kwijt ben geraakt.’ Hij wenkte een matroos. ‘Matroos Jensen, dit is meneer Brouwer.’
De matroos gromde.
‘Neem hem mee naar de eetzaal voor de tweede klasse. Ik heb een onafhankelijke blik nodig.’
Maurits moest flink doorlopen om de matroos bij de houden. Hij had het gevoel dat de man het vervelend vond dat een passagier mee op onderzoek ging. De matroos stopte voor een zware witte houten dubbele deur, waarboven eetzaal tweede klasse stond. Een groep mensen stond in de buurt met elkaar te praten.
‘We zijn er.’ De matroos haalde een sleutelbos uit zijn broekzak.
Drie mannen kwamen op hen af.
‘We wachten al uren om de eetzaal in te mogen. Waarom mogen we niet naar binnen?’
De matroos wees naar een bordje dat vlakbij de deur stond.
TOT NADER ORDER GESLOTEN. U KUNT TEGEN
BETALING DINEREN IN HET RESTAURANT
VAN DE EERSTE KLASSE OF DE DERDE KLASSE.
‘Ik ga niet extra betalen voor eersteklas maaltijden.’
‘Het spijt me, meneer. We hopen dat de situatie snel is opgelost.’ De matroos deed de deur van het slot. ‘Ik kan u niet helpen. Richt u zich tot de stewards.’ Hij wenkte Maurits en ging naar binnen. Het was donker. Na enige tellen vond de matroos de knop voor de verlichting. Een aantal kleine lampen aan het plafond gingen aan. De matroos deed de deuren op slot. Hij keek zwijgend om zich heen, wreef vervolgens met een hand over zijn mond. ‘Ongelooflijk.’
Maurits liep langs hem. Aan beide zijden van de grote ruimte stond een rij kanonnen op houten onderstel opgesteld. In de wanden zaten luiken, waar de uiteinden van de kanonnen door konden worden geschoven. Ze zaten nu dicht.
‘Ik had me de ruimte heel anders voorgesteld. Wie heeft dit gemeld?’
‘De verlichting was uitgevallen in deze ruimte. De monteur zou nieuwe lampen indraaien, omdat ze allemaal tegelijk waren gesprongen. Het is onduidelijk waarom, maar het veroorzaakte gisteravond paniek bij de passagiers die op dat moment hier dineerden. De meeste lampen zijn vervangen, maar achterin moet dat bij een paar nog gebeuren.’
Er lagen inderdaad stukjes glas op de grond. Maurits liep verder de ruimte in. Er klonk een piep in zijn oren. ‘Ik wist niet dat passagiersschepen met zulke kanonnen werden uitgerust.’
De matroos liep langs de kanonnen. ‘Dat zijn ze niet. Deze dingen horen hier niet.’ Zijn stem klonk bezorgd. Hij draaide zich om. ‘Ik snap er niks van. We hebben geen kanonnen meegenomen. Het lijkt wel of we op een ander schip zijn.’ Hij krabde op zijn achterhoofd en liet daarna even zijn handen in zijn nek rusten. ‘Het enige dat klopt zijn de pompstokken, krabbers en stampers die daar aan de wand hangen. Ze hangen daar ter decoratie en zijn net zo oud als het boegbeeld van de meermin dat in de centrale hal hangt.’ Hij haalde zijn schouders op en grinnikte nerveus. ‘Niemand van ons wilde die monteur geloven toen hij over deze ruimte vertelde. Zeg nou zelf, dit is toch waanzin? Het lijkt wel of we op een heel oud oorlogsschip staan.’
Maurits liep naar het dichtstbijzijnde kanon en raakte het aan. Het voelde hard, koud, echt.
Verderop stonden een aantal houten vaten. ‘De kapitein moet dit horen. Misschien weet hij meer over de herkomst van dit schip.’
‘Het is in Nederland gebouwd.’
‘Maar dat boegbeeld is niet van het stoomschip zelf. Het is veel ouder. Misschien weet de kapitein waar het vandaan komt. Misschien komt het uit dezelfde tijd als deze kanonnen.’
#
November 1824
Na bijna vijfentwintig jaar de Van der Decken te hebben aangevoerd, is het tijd voor mijn welverdiende promotie tot vlootadmiraal. Ik laat mijn onoverwinnelijke schip in capabele handen. De bemanning is perfect op elkaar ingespeeld. De bewapening en bepantsering zijn als altijd nieuw en in topconditie. Waar ons schip komt, overwinnen we de vermaledijde Ottomanen enkel en alleen al door de vrees die we de muzelmannen inboezemen. Alle hinderlagen, overmachten en overvallen ten spijt, Van der Decken heeft altijd gezegevierd.
Aan mijn opvolgers wil ik meegeven: zorg goed voor Marianne. Als boegbeeld van de Van der Decken is ze een voortdurend lichtpunt geweest op al onze reizen.
Zoals ik destijds al voorzien had, door het wegvallen van de Napoleonten en het tanen van de Engelse macht, is de VOC herrezen als wereldmacht, maar kregen de Ottomanen ook de ruimte om zich te herpakken en het juk van koloniale overheersing door voornoemde machten van zich af te schudden. Mijn strategie voor de komende decennia, zo mijn gezondheid het toelaat, zal dan ook zijn te pogen de Ottomanen zoveel mogelijk te dwarsbomen. De Van der Decken zal daarbij mijn speciale aandacht krijgen.
Vlootadmiraal Jelle Lediger-Batmen
#
‘Godverdomme, Van Boven,’ zei kapitein Harmsen tegen zijn eerste stuurman. ‘We zijn passagiers kwijtgeraakt. Nota bene op de eerste reis van het schip.’ Hij liet zijn hoofd op zijn borst zakken. Van Boven staarde naar buiten, het duister van de nacht in. Maurits Brouwer kwam net op dat moment met de matroos het commando-dek op en meldde zich bij de kapitein.
‘Meneer Brouwer. Wat voor nieuws heeft u uit het tweede klasse restaurant?’
‘Er staan achttiende-eeuwse kanonnen opgesteld. Achttien stuks aan weerszijden.’
‘Er zijn geen kanonnen aan boord van dit passagiersschip,’ zei Van Boven.
‘Ook geen geesten, kapotte masten of andere rare verschijningen,’ sneerde Maurits. ‘Weten we inmiddels waar we heengaan? Het is duidelijk dat we niet naar Engeland varen.’
Kapitein Harmsen zuchtte diep. ‘We naderen Gibraltar. Geen idee waarom.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Dank u voor uw waarneming, meneer Brouwer. Ik stel voor dat we proberen wat rust te krijgen. Dit verhaal is nog niet voorbij.’
‘Werkt niets dan?’
De kapitein schudde zijn hoofd. ‘Het schip is vastbesloten een bepaalde koers te varen en niets dat we doen krijgt het van die koers af. We hebben geprobeerd de stoomventielen aan de bakboordzijde zodanig te ontluchten dat de druk ontoereikend zou worden voor het zuigersysteem. Gevaarlijk, maar haalbaar. Het is gelukt, de zuigers zijn gestopt. Maar de raders bleven draaien. Het is niet te bevatten.’
#
Augustus 1851
De tewaterlating van de Van der Decken nieuwe stijl was een groot succes. Het oude schip is natuurlijk afgebroken, maar op verzoek van de bemanning zijn kenmerkende onderdelen behouden gebleven, hetgeen de sfeer ten goede komt. Marianne heeft een prominente plek in de centrale hal gekregen, waar het enige probleem nu is dat er een zekere slijtage optreedt. De bemanning vaart er wel bij, dus ik laat het toe.
Met de nieuwe, stalen kiel, stoommachines en dubbele raderschoepen, geschutskoepels en explosieve munitie, betreedt de Van der Decken een nieuw hoofdstuk in zee-oorlogen. Als eerste van deze nieuwe lijn heeft ze ook de belangrijke taak de schoonheidsfouten te vinden zodat de ontwerpen kunnen worden aangepast.
Kapitein Lou van Haasteren-Tricht
Juni 1885
Nu de Sinaï-overslag in gebruik is genomen, zetten de Ottomanen alles op alles om de Middellandse Zee af te sluiten voor VOC-handelsverkeer. Ze blokkeren daarom de Straat van Gibraltar met een aanzienlijke oorlogsvloot. Dit is natuurlijk onaanvaardbaar, dus de vlootadmiraal heeft de Van der Decken aangewezen als vlaggenschip voor een strafexpeditie om voor eens en voor altijd de macht van de Ottomanen ter zee te breken. Gezien de reputatie van mijn schip geloof ik dat alleen al het tonen van onze vlaggen de Ottomanen op de vlucht zal jagen.
We vertrekken over twee weken van de Rede van Hellevoetsluis en enkele dagen daarna treffen we de oorlogsvloot van de Ottomanen. Onderweg zullen meerdere VOC-slagschepen, fregatten en kruisers zich bij ons voegen.
Kapitein Hans Dingjan
#
Maurits ging bij de reling staan en ademde de avondlucht diep in. Aan de horizon, nog verlicht door de laatste stralen van de zon, was de eenzame rots van Gibraltar zichtbaar. Een kille zeedamp dreef om hen heen. In het schaduwenspel van mist, scheepslampen en ondergaande zon leek de zee bezaaid met masten en hij hoorde bijna het kraken van touwen en klotsen van golven tegen houten scheepsrompen. Boven het water verschenen lichtjes, gevolgd door een zoeklicht. Er klonken stemmen in een vreemde taal, een alarmkreet.
Een explosie. Maurits schrok. De geur van verbrand kruit drong zijn neus binnen. Hij keek naar beneden. Op dat moment schoven een stuk lager luiken open, waardoor licht naar buiten kwam. Lopen van kanonnen schoven door de luiken naar buiten. Langs een groot deel van de lengte van het schip vuurden de kanonnen bijna gelijktijdig. Het wapengeweld was oorverdovend. Maurits bukte en drukte zijn oren dicht. Een stinkende wolk van verbrand kruit kwam omhoog en sloeg op zijn keel. Een man en een vrouw die bij hem in de buurt stonden renden weg. Een andere vrouw vluchtte langs hem. Een steward beende op hem af. Maurits greep hem bij zijn arm. ‘Wat gebeurt er? Waarom vuurt het schip kanonnen af?’
De man keek hem geschrokken aan. ‘Ik weet het niet. Ik moet naar de kapitein.’
Maurits liet hem los. Verderop ging een deur open, waarna een aantal passagiers naar buiten kwam.
‘Wat is er aan de hand? Waarom is er zoveel kabaal?’ vroeg een man gekleed in een lange zwarte jas. Hij leunde op zijn wandelstok met zilveren knop en keek om zich heen.
‘Ons schip vuurt daarheen,’ antwoordde Maurits, wijzend naar het andere schip. ‘Ik ga uitvinden wat er aan de hand is.’
Hij haastte zich naar binnen, liep naar beneden en ging naar de eetzaal van de tweede klasse, waar hij eerder kanonnen had gezien. Voor de houten dubbele deur stond een groep bemanningsleden.
‘Wie is daar? Doe onmiddellijk open!’ brulde een purser. Hij bonkte hard op de deur.
Maurits bleef op een afstand kijken.
Een matroos met een bijl in zijn handen liep langs hem. ‘Laat mij maar. We zullen hen eens leren.’
De bemanningsleden stapten opzij om hem ruimte te geven. De man sloeg als een houthakker op de deur. Zodra de opening groot genoeg was, stak hij zijn arm door de opening en haalde de deur van het slot. Hij ging naar binnen en deed de verlichting aan. De mannen volgden hem. Maurits ging achter hen aan. De stank van verbrand kruit was zo sterk dat die haast tastbaar was. De stampers, pompstokken en krabbers lagen verspreid over de grond.
‘Er is niemand,’ zei een matroos. ‘Hoe kan dat? Wie bediende die dingen? Alle kanonnen zijn naar buiten gestoken’
‘Dat zullen we nog weleens zien. Iemand heeft die spullen op de grond gegooid en die kanonskogels daar neergezet.’ De purser wees naar een aantal kisten en tonnen. ‘Kijk of daar mensen achter zitten.’
Drie matrozen liepen er naartoe.
Maurits deed zijn arm voor zijn neus. ‘Die geur. Het brandt ergens.’
Een van de matrozen wees naar een van de kanonnen. ‘Een … nee, het zijn er meer.’ Hij wees naar iets verder in de ruimte, draaide een stukje en wees naar de andere kant. Het licht begon te flikkeren. De matroos met de bijl liet zijn wapen vallen. Maurits keek opzij. De lippen van de matroos trilden. Met een beverige vinger wees hij ergens naar. Maurits volgde zijn blik. Bij een paar kanonnen stonden donkergrijze silhouetten die qua vorm op mensen leken, maar zo doorschijnend waren dat hun gezichten niet te zien waren. Maurits voelde zijn hart zo hard kloppen dat het leek of het uit zijn borst probeerde te vluchten. De aan en uit knipperende lampen bezorgden hem hoofdpijn. De andere bemanningsleden vluchtten de ruimte uit. Maurits wilde met hen mee, maar alle kracht leek uit zijn benen weg te vloeien. Hij greep een stoel en probeerde zich staande te houden.
De intervallen tussen het uit en aan gaan van de verlichting werden steeds groter. Een aantal kanonnen werd door de entiteiten naar binnen getrokken, opnieuw met kruit gevuld en aangestampt. Drie kanonnen van hem vandaan stond een gedaante in ouderwetse jas naar hem te kijken. De entiteit kwam steeds dichterbij wanneer het licht even uitviel en leek met elke stap vooruit steeds menselijker en kreeg meer kleur. Maurits stapte achteruit. Hij struikelde over de bijl en viel hard op zijn achterwerk. Het licht viel helemaal uit. Maurits luisterde naar zijn snelle ademhaling. Een windvlaag bezorgde hem ijzige rillingen. De houten vloer kraakte voor hem. Geschuifel van voetstappen klonk steeds dichterbij. De lucht leek statisch geladen. De kanonnen vuurden opnieuw. In de lichtflitsen van het kanonnenvuur zag hij vlak voor zich een man in VOC-uniformjas. Daarna verviel de ruimte in duisternis. Maurits hapte naar adem en hield een arm beschermend voor zich. ‘Doe me niets. Alsjeblieft.’ Zijn lichaam beefde. Het idee dat hij elk moment vastgegrepen kon worden, maakte hem licht in zijn hoofd. ‘Alsjeblieft, God, bescherm me.’ Met moeite perste hij de woorden over zijn lippen.
De verlichting ging aan. Het gezicht van de geest was zo dichtbij zijn eigen gezicht dat hij de kou ervan op zijn huid voelde afstralen. Waar ogen hoorden te zitten, zaten gaten zo zwart als teer. De mond ging onmenselijk ver open, waarna een oorverdovende krijs haast het bloed in zijn aderen bevroor. Maurits gilde, draaide zich om, kwam half struikelend overeind en vluchtte de ruimte uit. De deuren sloegen met een klap dicht.
#
Juli 1885
Verraad! Vlak voor de slag begon, vonden we een achttal matrozen die onze wapens en beveiliging aan het saboteren waren. Het gevolg was dat de Van der Decken zich niet kon verdedigen tegen het Ottomaanse vlaggenschip. We hebben ons best gedaan, maar met niet vurende kanonnen en ontbrekende slagpinnen konden we weinig doen. Ik heb gedaan wat elke zichzelf respecterende kapitein in zo’n situatie zou doen en het schip op ramkoers gelegd, dwars door de Ottomaanse vloot heen.
Dankzij onze heldhaftige actie kon de VOC vloot strategische posities innemen, maar de Van der Decken werd aan puin geschoten. Wie nooit een schip in doodsnood gehoord heeft, blijft hoop ik voor altijd verschoond van dat geluid.
Na de slag ben ik aan boord gebleven om te helpen het schip terug te krijgen richting de Rede van Hellevoetsluis. Met pijn in mijn hart heb ik afscheid moeten nemen.
Kapitein Hans Dingjan
#
‘Dit schip was een oorlogsschip, Van Boven,’ zei kapitein Harmsen tegen zijn eerste stuurman. Ze zaten in de communicatie-hut waar normaal de marconist zat. ‘Ik heb het logboek uitgelezen. Het stopte vlak na de slag bij Gibraltar. Dit was de enige slag die dit schip ooit verloor.’
‘Ik dacht dat we de strijd gewonnen hadden,’ zei Van Boven.
Harmsen stond op. ‘Dat klopt, maar het was niet de triomftocht die de toenmalige kapitein voor ogen had. Dat had het wel moeten zijn.’
De deur vloog open, waarna Maurits naar binnen stormde. Hij ging hijgend op een stoel zitten en veegde met zijn mouw zweet van zijn voorhoofd. ‘De kanonnen in de eetzaal … ze worden afgevuurd door spooksoldaten.’
‘Spooksoldaten?’ zeiden de kapitein en de eerste stuurman bijna tegelijk.
Ze volgden Maurits naar de brug en openden de buitendeur, juist toen een barrage aan schoten werd gelost. Van Boven schudde zijn hoofd in ongeloof.
‘Allemachtig,’ stamelde de kapitein en sloeg zijn hand voor zijn mond.
Een spookachtig schip, nog groter dan de vorige, leek te worden getroffen door tientallen kanonskogels. Ontploffingen sloegen gaten in de zijkant. Een zeil vatte vlam. Meer passagiers kwamen het dek op om te kijken. Het spookachtige schip vuurde terug.
‘Zoek dekking!’ brulde een matroos, waarna sommige passagiers naar binnen vluchtten en anderen naar de bakboordzijde van het schip renden. De munitie ontplofte naast de Van der Decken en stuwde water omhoog. Maurits bukte. Een lading water plensde op zijn hoofd en gleed langs zijn kraag naar beneden. Naast hem zat Harmsen gehurkt op zijn duimnagel te bijten. Een van de reddingsboten spatte met een vurige knal uit elkaar. Drie passagiers werden getroffen door rondvliegende stukken en zakten kermend in elkaar. De achterste mast brak af en viel brandend langs de bakboordzijde naar beneden. Passagiers renden in paniek weg voor stukken hout en metaal en zochten dekking op andere plekken. Harmsen stond op en schreeuwde naar de passagiers dat ze naar binnen moesten. Van Boven vluchtte naar binnen. De Van der Decken vuurde opnieuw. Maurits drukte zijn oren dicht en ging rechtop staan. Na een reeks ontploffingen maakte het andere schip slagzij. Richting het achterdek doemden meer schepen op die de Van der Decken volgden.
De Van der Decken stoomde vooruit en ploegde al schietend door andere schepen heen. Voor hen was een zeer dichte mist die in een onbestemde duisternis overging.
#
Juli 1885
Victorie! Een achttal matrozen bleek Ottomaanse agenten te zijn. Ze waren van plan onze wapens en beveiliging te saboteren. We hebben hun verraad tegen de Ottomanen gekeerd, gedaan of we dodelijk gewond waren en op het best mogelijke moment uitgehaald met al onze vuurkracht. Vervolgens zijn we op ramkoers, al schietend, dwars door de Ottomaanse vloot heen gevaren, met de rest van de VOC-vloot in ons kielzog.
Dankzij onze heldhaftige actie kon de VOC vloot een klinkende overwinning behalen. Na de slag zijn we zegevierend richting de Rede van Hellevoetsluis gevaren. Een beslissende slag, want nu is er vrede. Ik sluit dit logboek dan ook met genoegen af, tot het schip een nieuwe bestemming krijgt, en wens de volgende kapitein genoeglijke reizen.
Kapitein Hans Dingjan
#
De stomer Van der Decken vertrok in al zijn hagelwitte glorie van de Rede van Hellevoetsluis. Maurits Brouwer genoot van de frisse lucht. Hij zwaaide naar de mensen op de kade, ook al was er niemand om hem uit te zwaaien. Hem wachtte een nieuw begin in Liverpool, waar hij een baan als schrijver en journalist had aangenomen.
Toen hij terugliep naar zijn kajuit zag hij net zijn buren naar buiten komen.
‘Aangenaam,’ zei Maurits, ‘Maurits Brouwer.’
De man schudde zijn hand. ‘Jan de Leeuw en dit is mijn vrouw Antje. Wat brengt u naar Liverpool?’
Maurits glimlachte. ‘Ik ga er wonen en werken. Journalist voor de Evening Standard.’
‘Verdraaid, daar werkt een oud-collega van me. Ik moet jullie eens voorstellen.’ Antje glimlachte. ‘Ze is nog alleen.’
Een man in een kapiteinsuniform liep voorbij. ‘Goedemiddag, alles naar wens?’
Maurits knikte. Jan en Antje beaamden het.
‘Voelt u er iets voor vanavond met de kapitein te dineren? Ik vraag dat altijd aan de eerste passagiers die ik tegenkom.’
Maurits, Jan en Antje gaven hem een volmondig ‘ja’.
#
11 april 1912
Op 10 april zijn we getuige geweest van het vertrek van het Engelse schip Titanic vanuit Southampton en hebben het een behouden vaart gewenst. Na een voorspoedige reis zijn we aangekomen in Liverpool.
Kapitein Karel Harmsen