De eerste vorm van vergeving
Het is gek, maar vanochtend toen ik wakker werd, vroeg ik me serieus af of ik je ga missen. Misschien kwam het door de regen.
Zes dagen zijn verstreken sinds we de laatste van je geheugenbackups hebben gevonden en kapotgemaakt. Eén daarvan cirkelt in een vrijwel onverwoestbare bal in een baan rond de zon. Vier bevinden zich in de Gordel. Twee liggen op het oppervlak van Jupiter.
Zes dagen waarin geen overlap wil plaatsvinden tussen de door ons gekozen plaatsen en de door jou gekozen tijdstippen. Vijf van je duplicaatlichamen, op vijf verschillende locaties. Drie op Mars, één hier op Aarde en één op de grootste maan van Jupiter: Ganymedes. Maar ik ben geduldig, mijn liefste Yiannis. Ik kijk films. Ik lees korte verhalen. Ik lees romans. Ik weet dat je op het juiste moment weer naar je huis in Praag zal komen. Er zit namelijk een raar terugkerend patroon in je handelingen. Ik weet dat ik je spoedig weer op je balkon ga zien.
De middag begon met een nieuwe regenbui die de straten even blank zette en langs de stoepranden heerlijke kleine rivieren met stroomversnellingen veroorzaakten.
Nu staat de zon hoog en helder aan de hemel. Ik eet roomijs met glinsterende ijskristallen en het soort suiker dat lijkt te ontploffen als het mijn tong raakt. Ik bots bijna tegen wat kennissen aan en zeg hoi en hoe gaat het? en tot later! Ik wandel door een bomenrijke zijstraat van de Olšanská, drink thee in een kleine salon en overweeg een uitnodiging tot seks. Ze is mooi, interessant en adorabel met haar: Ik heb een ding voor een vrouw als jij, maar in deze dagen heb ik geen zin in iemand anders dan jou, Yiannis. Ik ben té opgewonden over wat komen gaat en dus kus ik haar en laat haar daar achter. Alles wijst namelijk op een perfecte overlap, ruim vóór de eerste deadline van zeven weken die we onszelf gesteld hebben. Als dat waar is, gaat de wereld vanaf vandaag drastisch veranderen. In ieder geval op Mars, waar we vandaan komen.
Op het moment dat ik de straat weer betreed, voel ik een milde schok van één van mijn sensoren. Je bent eindelijk aangekomen!
Mijn hele leven stond in jouw teken, Yiannis. Vanaf die dag dat ik in jouw kweektank mijn ogen opende, tot dit moment, op deze mooie dag van vandaag.
Een nieuw uur verstrijkt na die eerste melding. Ik ben zo blij! Alles is perfect samengekomen! Je vijf incarnaties zijn precies waar we ze hebben willen. Ik weet dat ik straal! Waarschijnlijk wordt dít jouw ultieme dag!
Je kent me niet persoonlijk, Yiannis. Mijn naam is Lloyd57. Ik woon in een verlaten appartementencomplex aan de andere kant van deze stad. Ik ben een slapend onderdeel van jouw schaduwleger dat ongeveer vijfhonderd tot zevenhonderd lichamen telt en verspreid is over drie bewoonde werelden en zes bewoonde manen.
Ik ben al bijna zes maanden mezelf niet meer. Ik droom een nieuw soort dromen waarin ik je haat, bewonder, waarin ik zoek naar je totale verwoesting. En ik heb heel veel nagedacht. Onder andere over dit: hoe ga ik je loslaten als je weg bent? En dit: als mijn eerste kogel door je kop slaat, voel ik dan opluchting?
Meer sensors gaan af. Ik kijk op van mijn ijskoffie en reik uit naar mijn geweer.
Het dak van de toren, waar ze nu nog slaapt, is warm in het zonlicht. Het wapen geeft me haar ogen, vertelt me over de wind (die nu uit het noordwesten komt) en ze mijmert over de paar graden bijstelling die ze zal maken om het doelwit te raken.
En daar ben je dan!
Je komt aan bij je appartement.
De perfecte gentleman, charismatisch, edel en uitzonderlijk benaderbaar met je jongensachtige charme. Iedereen kent je als ‘de man die interplanetaire reizen betaalbaar maakte’, ‘de held van Mars’ en als de man die in triomf tot de wereld sprak: “Mars en de rest van het zonnestelsel zijn vanaf vandaag een haalbaar doel voor iedereen!”
Niemand kent de schaduwgebieden van je droom met die verborgen kankergezwellen met daaronder de stinkende, rottende plassen van giftig zwart bloed, waar meer dan een miljard kadavers liggen opgestapeld.
Je neemt de lift. Je gaat je appartement in. Daar! Daar ben je! Daar! Ik zie je! Je bent zo mooi! Je verschuift een stoel en loopt naar het raam, kijkt naar het plat, waar drie metalen stoelen staan en een enorme tafel met een vaas met verse rozen. Ik weet dat je naar buiten wilt gaan. Nog even iets verder, Yiannis!
Ik ga rechtop zitten, plaats mijn glas op haar schoteltje, want de hiel van je linkerschoen raakt het blonde hout. Je stapt verder naar buiten en ik krijg eindelijk het sein van mijn andere aspecten. Nu! Dit is de allerlaatste seconde, mijn lieve Yiannis. Besef je dat?
Word wakker! zeg ik tot mijn geweer en ze komt onmiddellijk tot leven, haar bewegingen soepel en steels, haar ogen op jou gericht.
Vuur!
De eerste kogel schampt je oor en slaat door de glazen deur. Dat is prima, want de tweede kogel doorboort je voorhoofd, verandert alles binnen je schedel met een klap in een bloedige pulp en barst weer naar buiten in een uitbundige sproeiregen van rood en grijs en witte botfragmenten.
Het is een heerlijk gezicht. Het is onderdeel van een perfect ballet van gelijktijdige moorden op vijf verschillende locaties.
De derde kogel doorboort je hart.
De vierde gaat recht door je ruggengraat.
En Yiannis, mijn hartje? Een vraag: weet je dat de computersystemen in je botten besmet zijn met een virus? Nee? Waarschijnlijk niet, want dat spul is totaal onzichtbaar voor al je scanners. We zien graag dat je helemaal niet meer teruggehaald kan worden uit je dood. Daarom hebben we drie maanden gewacht tot al die besmettingen je officiële geheugenbackups hebben overschreven met het soort diepe fractale besmettingen die niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Je zult in je nieuwe lichamen en in je nieuwe bewustzijn zelfs je eigen naam niet meer kunnen herinneren als je ook daar keer op keer op keer weer doodgaat.
Maar hoe zit het met je oudere backups, vraag je? Die backups waar maar een paar mensen vanaf weten? Geen probleem. Ook dat hebben we gedekt. Als de weinige technici, die onze volgende reeks van aanslagen overleven, in wanhoop terugvallen naar je geheime databanken, of naar de kopieën van jezelf in de breinen van je schepen, zullen ze ontdekken dat we óók die hebben gevonden. En kapotgemaakt. Ben je niet trots op ons, Yiannis? Het was een heleboel werk om dit voor elkaar te krijgen zonder je aandacht te trekken. Je hebt ons goed gemaakt.
Een etmaal gaat voorbij. En nog een dag. Je bent nog steeds dood. Wat? Wat zeg je? Ja. Je hebt gelijk. Dat is niet het einde van de zuivering.
We moeten je echt bedanken voor dat zwartboek dat je ons gegeven hebt, voor die gevallen dat iemand zich tegen je zou keren. We moeten je echt bedanken voor de macht die je ons gaf, voor je eigen paranoia.
Je honderden zakenpartners? Dood. Je handvol echte vrienden? Dood. De duizenden mensen die je hielpen? Dood. De tienduizenden mensen die je steunden. Dood. Je honderden nabestaanden? Dood. Je drie erfgenamen? Dood. Je onvoorstelbare fortuinen en die zestig bedrijven die je had? Buiten je bereik. Je toekomst? Tenietgedaan. Want dit is hoe ik je vergeven kan, als ik dat ooit zou willen. Dit is hoe wij, de Lloyd, je eigen, trouwe, geheime leger, jouw geval onderhanden wilden nemen. We zien je graag als de man die we volledig hebben uitgewist.
Gaat dat je boos maken, Yiannis? Dit verraad? Vertel me. Vertel me Yiannis. Vertel me wat je gaat doen. Stel dat je over een jaar of over een maand uit één van die geheime cellen komt die we nog niet gevonden hebben. Stel dat een slaper-aspect van jouzelf ontwaakt en ontdekt wat er met jou en je imperium is gebeurd, wat doe je dan? Stel dat je opnieuw boven water komt? Alleen maar om te ontdekken dat je alles kwijt bent geraakt? Alleen maar om te ontdekken dat waar je ook gaat, één van ons op je staat te wachten? Vervuld van een diep verlangen om ook die versie van jou uit deze wereld te verwijderen? Wat dan, baas?
De tweede vorm van vergeving
H |
aar naam is Maya en ze ligt in een ziekenhuisbed op Mars. De chemische brand heeft haar ogen en haar lippen weggevreten. Haar longen zijn gespaard gebleven. Het heeft het vlees van haar benen en de opperhuid van haar heupen en haar dijen weggevreten omdat het schuim te laat naar beneden kwam. Het heeft haar moeder en vrijwel al haar klasgenootjes verteerd. Er zijn achteraf zelfs geen tanden gevonden.
Het was een ‘waarschuwingsbombardement’ om mensen de stad uit te jagen.
Op dit moment is het idee dat ze wraak zal nemen, dat ze de loyaliteit van velen zal perverteren, dat ze degene die verantwoordelijk is uit de weg zal ruimen niet meer dan een irrationele fantasie.
Op dit moment heeft ze andere zorgen.
Op dit moment probeert ze te begrijpen wat er gebeurd is.
Op dit moment probeert ze een plaats te geven aan haar pijn en haar schuldgevoel omdat ze maar een paar levens heeft kunnen redden, omdat – toen ze naar buiten reikte, schreeuwend van de pijn, wanhopig mensen manipulerend om te doen wat ze moest doen – omdat haar eerste zorg was te zorgen dat ze zelf zou overleven. En haar moeder is dood. Haar vrienden zijn dood en in plaats van ook dood te zijn ligt ze, voornamelijk dankzij haar geluk, niet in een nepziekenhuis waarin het lijkt alsof ze behandeld wordt, maar in een echt ziekenhuis waar ze wel behandeld kan worden. Alleen zijzelf. Niet haar buren. Niet haar vrienden. Niet haar familie. Alleen zijzelf.
Maya is veertien.
In slapende vorm lijkt haar talent nog het meest op bovenmatig geluk, maar als Maya ooit door de psi-politie gevonden en gescreend wordt, zal ze geregistreerd worden als een telepaat en een pusher, een manipulator van gedachten die gebruik maakt van illusies, waarna ze waarschijnlijk direct wordt doodgeschoten. Ze wil eigenlijk geen pijn veroorzaken, maar ze weet niet meer hoe lang ze zichzelf tegen kan houden.
Terwijl de dagen zich voortslepen is Maya zich meer en meer bewust aan het worden van de rol van Yiannis Lampros in haar bijna-dood en de vernietiging van haar wereld. Ze begint stap, na stap, na stap en geest, na geest, na geest in te zien hoe hij verantwoordelijk is voor de dood van haar moeder, haar klasgenootjes en de vernietiging van haar woonwijk.
Maya is een monster.
Ze wil soms met al haar macht uithalen om iedereen te raken die haar familie heeft vermoord. Ze wil echter geen pijn veroorzaken.
Een robot vervangt de gel op haar huid en met haar ogen op Maya’s huidige status gericht denkt haar medisch technicus: Dit kind gaat goed. In haar optiek is Maya één van de kinderen van de middenklasse. Een van die kinderen waarvan de beide ouders nog in leven zijn. Met ouders die geldreserves op de bank hebben staan, die een baan hebben die er toe doet. Eén van die kinderen die op een plek was waar ze nooit had moeten zijn.
Ze hoort voetstappen en het scherpe getrippel van de pootjes van de robots. Ze wil dat de stemmen ophouden.
—Ik snap niet hoe de ziekenhuizen in de rampgebieden hun werk kunnen doen met dat gebrek aan middelen, hoort ze de man in een ander deel van het ziekenhuis zeggen.
Plebs en terroristen, antwoord de vrouw in diezelfde kamer. Waardeloos klapvee.
Ze voelt de levenden terwijl ze zich door haar aura bewegen.
Heb je nog gevraagd naar zijn mening? vraagt een zuster, gevolgd door informatie over een behandeling.
Ze voelt de gestorvenen, voordat het bewustzijn uitdooft. Ben ik dood?
Ze voelt de mensen in de stad: Als ook maar iemand zich laat zien, open dan het vuur.
Ze kan de stroom van gedachten niet meer stoppen nu ze onder medicatie is. Niet tot ze zich weer dieper terugtrekt in zichzelf, in de diepe trance waar alles licht wordt, waar zóveel stemmen zijn dat ze allemaal naar de achtergrond verdwijnen.
Elk leven verdient respect, zei haar moeder altijd. Elk leven is verbonden aan elk ander leven. Misbruik daarom nooit de macht die ik je gegeven heb. Maar als dat zo is, waarom gebeurt dit dan? Als al het leven heilig is, waarom worden we dan doodgemaakt? Waarom kan Yiannis Lampros doen wat hij doet als dit een universele waarheid is?
Ze beweegt even naar links, in deze wereld van licht, in de richting waar hij is, waar ze zijn gedachten kan zien, als weerspiegelingen van beelden op het water. Ze kan die weerspiegelingen scherp krijgen zodat er geen vervorming meer is en zodat Yiannis Lampros nooit zal weten dat ze zijn gedachten heeft gelezen, maar ze doet het niet.
Ze is bang van Yiannis, want net als bij haarzelf hebben DNA-doctors dingen veranderd zodat hij met dat lichaam en die geest de gedachten van anderen kan lezen en haar nabijheid kan voelen, haar kan zien zodra ze hem direct aanraakt met haar gedachten.
En waarom is Yiannis geen monster?
Omdat zijn DNA-doctor erkend is en werkt met toestemming van de regering. Niet zoals Maya’s moeder, die zonder vergunning, met een illegale kit van de zwarte markt en zonder toestemming met haar eigen eicellen werkte, de DNA in de eicellen van andere vrouwen veranderde en veel kinderen voortbracht die allemaal monsters zijn.
Allemaal voor niets.
Maya gaat dieper in haar trance, dieper naar dat licht, dieper naar de bron van alles en haar werkelijke zelf, drijvend langs manifestaties van buitengewone schoonheid en ze voelt de kracht van dat licht en die schoonheid naar binnen stromen.
Geef me wat verlichting, smeekt ze; een oogloos kind waarvan het gezicht is weggevreten. Geef me het diepere nut achter al deze verwoesting, in al dit geweld dat me is aangedaan. Maar ze vindt niets. Niets dan zichzelf. Een kaalgevreten huls.
De stemmen van de anderen in haar hoofd zijn te indringend als ze weer bovenkomt. Ze schreeuwen! Ze schreeuwen te luid! In pijn en wanhoop en angst en haat! Ze ziet de beelden in de geesten van de mensen die handelden. Die veroorzaakten. En des te meer ze beseft hoe smerig die donkere randen van haar wereld zijn, des te dichter ze komt bij dat punt waarin haar zoektocht naar vergeving omslaat naar haat, naar die euforische, glorieuze, koesterende haat die dingen in haar hoofd fluistert, zoals: De mensen rondom je zijn zwak. Je kunt door hun barrières breken alsof het eierschalen zijn. Mamma wist wat ze deed. Ze heeft zich niet ingehouden toen ze jou maakte. Pak dat talent, pak die volledige kracht die je nooit mocht gebruiken en neem ze over!
Soms, in de dagen die verstrijken, raakt haar hart even dat punt waarin vergeving mogelijk is. Alles wordt dan helder en stralend mooi, maar het is als grijpen naar een droom.
Ze huilt in die periodes daartussen vaak zonder tranen, of ze voelt de afkeer en het intense verdriet om alles wat verloren is gegaan en om de gruwelen die nog steeds door blijven gaan.
Als de zoveelste bom valt en het verband van haar nieuwe ogen wordt gehaald, komt het moment van haar omslag.
Dat moment is nu en Maya slaat genadeloos haar klauwen uit en ze neemt geest na geest na geest in kalme, weloverwogen stappen. Voorzichtig. In vol bewustzijn waar ze naartoe aan het werken is.
De derde vorm van vergeving
H |
et is middag. We bidden. We bidden voor de doden die ook vannacht weer gevallen zijn. Terroristen. Verraders. Monsters. Mensen. Kinderen van God. We bidden dat God zich over hen zal ontfermen. We bidden dat deze oorlog snel afgelopen zal zijn. We bidden dat we de levenden goede zorg kunnen bieden, ook al zijn onze middelen beperkt.
Onze zwever hangt boven het brandende deel van deze stadswijk. De mensenteller gaat nog steeds naar beneden, met sprongen van dertig tot honderd doden per seconde. We kunnen niets anders dan wachten. Wachten tot de gewonden uit de vuurzee komen. Wachten terwijl het dodental blijft oplopen.
Er is niet voldoende materieel in deze stad. Er is weinig meer over van de wilde, prachtige droom van Yiannis Lampros. De witte torens zijn gebroken, de glazen bruggen versplinterd, de zwevende huizen zijn op het Marsoppervlakte neergestort.
Dit is Blauw.
De andere vijf stadstaten van Mars heten Rood, Groen, Geel, Paars en Grijs en elke week veranderen we de volgorde waarin we die kleuren toekennen aan de stadstaten, omdat we geen partij mogen kiezen, geen afkeer mogen voelen voor de mensen die we tegenkomen, geen standpunt mogen nemen in deze hele situatie. We zijn hier om te helpen. Niet om te oordelen.
Na anderhalf jaar wil ik ook niets anders meer dan die kleuren. De steden bij hun werkelijke naam noemen is bijna net zo erg geworden als een vloek.
Blauw heeft drie satellietsteden, die nu leeg zijn. Blauw heeft een prachtig centrum dat tot nu toe grotendeels gespaard is gebleven.
De laatste bom! Een nieuwe flits in het midden van een groep huizen. Het sein klinkt. De bodem klapt open en we laten ons vallen. Wij zijn zestien afstand-bestuurde eenheden. Een team. Onze radiobakens identificeren ons als Rode Kruis. Wij zijn van het Rode Kruis, laat ik daar duidelijk over zijn.
Mijn naam is Prijan.
Ik heb te weinig geslapen in de afgelopen zestig uur, omdat de aanvallen onafgebroken door blijven gaan en alles begint zo langzamerhand in mijn hoofd in elkaar over te lopen.
De vlammen zijn hier gedoofd. We scannen de omgeving. Lichamen worden gevonden en gemarkeerd in mijn zichtveld. Journalist! Een van de slachtoffers is een journalist.
We vinden hem onder het puin, zijn arm afgeklemd. Onze avatars zijn sterk genoeg om het puin op te tillen, om bij hem te komen.
‘Wat maakt hem belangrijker dan de anderen?’ roept één van ons.
‘Stil!’ zegt iemand anders.
We schieten een robot-kit onder het puin, om te zorgen dat hij kan blijven ademhalen, om te voorkomen dat hij sterft door rookvergiftiging. Tien seconden later waaieren we verder uit.
‘Wat maakt hem zo belangrijk?’ vraag ik me later af.
Zes mensen van Blauw sterven onnodig door dit tijdverlies, door deze ondoordachte actie.
We redden mensen. We redden nog meer mensen. De soldaten komen. Er worden mensen doodgeschoten op de plekken waar we net zijn geweest. Levensmonitoren gaan van geel naar rood en dan naar zwart. Ik blijf staan, loop terug, begin te rennen.
‘Prijan!’
‘Prijan, stop!’ roept iemand opnieuw in mijn oor en ik zie ze: drie soldaten. Hun uniformen zijn wit, hun gezichten zijn verborgen achter maskers. Twee draaien zich om. Eén van hen heft een moment haar wapen, richt de loop in mijn richting. Haar gebaar is overduidelijk: stop. Haar naam verschijnt op mijn display: Amena von Lichtenstein. Haar foto verschijnt. Ze is beeldschoon. Ze heeft donker haar dat een vosrode glans heeft in het zonlicht.
Ik stop. Dit kunstmatige lichaam is niet het mijne en ik zal niet doodgaan als ze de trekker overhaalt, maar er zijn er niet zoveel meer van over, hier op Mars.
‘Jullie hebben het recht niet deze mensen te doden!’ schreeuw ik kwaad. ‘Ze staan onder bescherming van het Rode Kruis!’
‘Niet meer,’ zegt Von Lichtenstein kalm, haar linkervoet vlak naast de resten van de man. Zijn hoofd is vrijwel geheel verpulverd. Hij heeft een prothetisch been en een prothetische arm. Het ademmasker dat ik hem een paar minuten geleden gegeven heb is door de klap aan stukken gescheurd. Het profiel op zijn identiteitskaart geeft verschillende waarschuwingen. Dit is één van de ‘monsters’, een telepaat.
‘Heb je de nieuwsberichten in de gaten gehouden?’ vraagt ze.
Kalm.
Ik moet kalm blijven. Er was geen enkel excuus om mijn geduld te verliezen.
Verifieer je eigen bronnen. Ik open de lijst met berichten van de afgelopen dag. Ik zie niets. ‘Team?’
‘We zijn op zoek naar meer info. Bied je excuses aan.’
‘Het spijt me,’ zeg ik tegen Amena von Lichtenstein op Mars, trillend van woede en met gebogen hoofd. ‘Ik had me niet zo mogen laten gaan.’
‘Het is je vergeven,’ zegt ze. ‘Je bent waarschijnlijk moe.’ De onverwachte menselijkheid verwarmt mijn hart, verzacht mijn woede. Ik zou verliefd kunnen worden op Amena von Lichtenstein en ik weet wie ik in gedachten zal hebben als ik me vanavond stiekem aftrek en ik háát die reactie.
Ze is van de politie. Ze doet alleen maar haar werk.
Moord.
Het vermoorden van mensen die gewond zijn.
‘Ik zie het bericht!’ zegt een van ons. ‘Het is net binnengekomen. Mijn God! De gewonden in Blauw staan niet langer onder onze bescherming!’ Mijn hartslag is nog steeds te snel. Ik wil een nieuwe stap naar voren doen.
‘Kalmeer, Prijan!’ roept een van ons. Ik kan niet…
Iemand van ons begint een litanie van kalmte. Ik stop mezelf, prevel mee.
‘We zijn hier om te helpen, Prijan. Niet om te vechten.’
Ik doe een stap naar achteren, draai me dan om. Zeventien nieuwe doden. ‘Waar kunnen we de gewonden naartoe brengen?’ vraag ik aan de groep. ‘Deze moordenaars mogen niet nog meer slachtoffers maken.’
‘Let op je woorden Prijan. Dit zijn officieren van Blauw. Geen moordenaars.’
Ik sluit mijn ogen, beweeg mijn hand omhoog om mezelf los te koppelen, af te haken. Het zijn moordenaars. Zelfs als deze mensen hun vijand zijn. Zelfs als dit een bevolking is die in opstand is gekomen tegen haar eigen regering. Zelfs als illegale genetische manipulatie nieuwe monsters heeft gecreëerd. Ik ben zó moe. Ik stop mijn handbeweging. Ik kan niet weglopen van mijn plicht.
Er klinkt een doffe klap. Opnieuw gaat het licht van een levensmonitor op zwart. Als ik me omdraai zie ik Amena bij een nieuw slachtoffer staan. Haar wapen is omlaag gericht.
En het is genoeg! Mijn God, het is genoeg! Ik geef een harde ruk en met een scheurend geluid laat mijn masker los en ik ben helemaal terug in mijn cocon op Aarde en ik kan eindelijk mijn echte handen voor mijn echte gezicht slaan. Voor het eerst in maanden gebruik ik krachttermen die ik tot dan toe heb vermeden. Het is of dat, of toegeven aan de zinloze haat die fel oplaait. Ik had dit nóóit moeten doen. Mijn moeder is eigenaar van de geheugenbanken. Vrijwilligerswerk staat dan wel goed op mijn CV, maar ik heb niemand iets te bewijzen. —Dat is niet waar. Ik heb mezelf iets te bewijzen. Dat ik geen zwakkeling ben, bijvoorbeeld. Dat ik mijn nieuwe geloof serieus neem.
‘Je kunt nu niet weggaan, Prijan,’ klink het in mijn oren. ‘Neem je verantwoordelijkheid,’ zegt iemand anders. Ik weet dat ze de verlaten avatar op Mars bedoelt.
‘We zijn een team, Prijan. Blijf sterk. Samen uit, samen thuis.’ ‘Ik snap je reactie. Ik zou hetzelfde voelen. Denk aan wat je geleerd hebt. Denk aan je ademhaling.’
Ik plaats het masker weer over mijn gezicht, ben terug op Mars over de directe verbinding.
‘Ik vergeef je,’ zeg ik tegen mezelf. ‘Je weet niet wat je doet. Ik vergeef je. Ik vergeef je. Ik zet mijn oordelen opzij.’
‘Ik weet niet wat je tot dit moment heeft gebracht,’ zeg ik naar Amena von Lichtenstein, onhoorbaar omdat ik de uitgaande audio heb uitgeschakeld. ‘Of wie. Ik vergeef je, Amena von Lichtenstein.’
Kalmte daalt neer in mijn hart. In mijn lichaam. De haat is echter nog steeds daar. ‘Ik vergeef je,’ vervolg ik. Ik minacht je. ‘Ik vergeef je.’ Ik haat je. ‘Ik vergeef je.’ Ik hoop dat je dood gaat. ‘Ik vergeef je.’ Ik zet mijn eigen gedachten opzij. ‘Je weet niet wat je doet. Ik weet niet wie je bent, Amena von Lichtenstein. Ik ken je wereld niet goed genoeg om een oordeel te kunnen vellen. Het is mijn plaats niet om te oordelen. Ik vergeef je.’
Het team moedigt me aan, versterkt me. ‘Goed zo, Prijan!’ ‘Zo hoort het!’ Ik voel de kalmte verder neerdalen als ik terugloop naar de anderen.
We bidden voor kracht terwijl onze avatars terugvliegen naar onze zwever. We weten dat God ons op een bepaald moment zal belonen met een plek in de hemel. We weten dat de politieke druk van de Gordel en Aarde op een gegeven moment de onschendbaarheid van de gewonden zal herstellen, maar dat kan gemakkelijk meer dan tachtig uur tijd gaan kosten.
En dan komt de opluchting. O God! Een dag géén veldtrips! Misschien zelfs een paar dagen slaap! En met die opluchting komt schrik: Vergeef me voor deze gedachten! Hoe laag ben ik gezonken? Groen licht overspoelt me als ik mijn ogen sluit. Ik voel koestering in dat licht, woede. Dit is nieuw. Het fluistert beloftes naar me.
Is dit God? Of is dit de duivel?
En wat is het verschil als God vanuit Zijn Eindeloze Genade deze oorlog toestaat? Wat hebben deze mensen gedaan dat ze Zijn wraak hebben verdiend?
De laatste vuren in deze wijk van Blauw doven langzaam uit als we wegvliegen.
De vierde vorm van vergeving
H |
et is bijna avond. Yiannis Lampros staat in het hart van zijn negende huis in het gouden licht van de gereflecteerde en versterkte zon. Dat licht werpt vier schaduwen aan zijn voeten.
Hij is niet bang voor de bommen, niet bang voor een mogelijke dood. Dit is slechts één van zijn lichamen en zijn bewustzijn is onsterfelijk. Elk moment van zijn leven gaat naar vijftien ontvangers op vijftien verschillende locaties in het Zonnestelsel.
Hij is niet bang voor zijn directe vijanden. Al zijn financiële middelen zijn veilig gesteld, buiten bereik van de interplanetaire wettelijke machten.
Hij opent zorgvuldig zijn mentale barrières, strekt zijn geest uit, gebruikt de gave van telekinese die sinds een paar maanden onder zijn controle is. De wonderen van genetische manipulatie, het gemak van vervangbare lichamen. Hij omhult de fles op de tafel die tien passen van hem verwijderd is, neemt de glazen stop, laat de bloedrode wijn in het glas stromen. Hij opent zijn hand terwijl het door de lucht zijn kant op komt. Alles lijkt kneedbaar als klei. Zó makkelijk. Hij opent het voorgeselecteerde nieuws van Mars, drinkt, kijkt en leest terwijl de geselecteerde verhalen voorbijkomen.
Er zijn sinds vandaag drie kampen minder rondom de stad.
Een derde golf van arrestaties vindt plaats vanwege de vermeende smokkel van gestolen medische middelen naar andere ziekenhuizen. De ziekenhuizen zijn noodziekenhuizen van het Rode Kruis.
Verschillende stromen van vluchtelingen komen uit de andere vijf steden, wanhopig op weg naar betere plaatsen. Ze zijn misleid door de sjacheraars in hun oude wijken en financieel uitgekleed door de handelaars en de mensensmokkelaars, die beweren dat ze een gevaarlijke maar haalbare doortocht kunnen bieden.
De gestolen medische middelen zullen nooit aankomen, denkt Yiannis.
De helft van de vluchtelingen zal binnen negen dagen dood zijn. Gestorven in de woestijnen rondom de steden. Verdronken in de zoetwateroceanen tussen de continenten.
Eén miljard mensen op Mars. Dat was honderd jaar geleden de stand, in 2191 AD. Vandaag staat de teller op negentig miljoen. Vooral de laatste tien jaar is het hard gegaan met de dodentallen.
Hij draait zich om, kijkt naar het reliëf op de grote blinde muur. Het weerspiegelt zijn volledige visie, vanaf de lanceringen van de eerste schepen in 2095 tot de bouw van deze laatste stad in 2213. Yiannis Lampros, charmeur, zakenman, investeerder, erfgenaam van miljoenen, een multi-billionair geboren op Aarde. Leider van de nieuwe Mars-beweging die werd mogelijk gemaakt door crowdfunding: ‘Eerst brengen we de zaaischepen. Dan de robots. Dan meer zwaartekracht. Dan het water. Pas als de steden staan en de lucht adembaar is: de mensen.’
Een simpele droom. Een perfecte slogan. In de dertig jaar dat Mars groen werd bleef het geld binnenstromen, tot hij de schepen kon laten bouwen die iedereen naar zouden Mars brengen, tot hij de steden kon bouwen waarin één miljard kolonisten zouden komen te wonen.
Hij reikt uit naar de journalist, die in de andere kamer op zijn uitnodiging wacht. Marialis Kun. Haar geest is slechts gedeeltelijk afgeschermd en hij kan haar opwinding en angst voelen. De bommen kunnen zelfs hier neervallen. Ze is uitgeput, net als duizenden anderen in het gebied rondom hem. Ze vraagt zich af of de blokkade van de ruimtehavens aan het einde van deze maand opgeheven zal zijn. Hij geeft het sein. Ze ontvangt via haar armband zijn uitnodiging om verder te komen.
Yiannis Lampros schudt haar hand, beantwoordt de krachtige druk, buigt beleeft en heft zijn glas. ‘Kan ik je iets te drinken aanbieden?’
Ze schudt haar hoofd en loopt vrijwel direct naar het reliëf op zijn muur, bestudeert even de afbeeldingen. Haar gedachten zijn afstandelijk, niet echt verbonden met de wereld om haar heen. Ze is nog nooit in de oorlogsgebieden geweest. Ze heeft de doden slechts gezien via de rapportages van haar collega’s.
Ze denkt dat ze alles weet, de situatie begrepen heeft. Voor haar is Mars een mislukt experiment van een charmante zakenman uit een vorig tijdperk, een bittere tentoonstelling van menselijk falen.
Yiannis Lampros is, zover als zij het ziet, de man die op groteske wijze heeft geprofiteerd van de Mars-kolonisatie, zonder ooit iets terug te geven, later, toen het fout ging. Geprofiteerd met zijn enorme vloot van schepen die geheel zijn gefinancierd met het geld van zijn kolonisten. Hij had levens kunnen redden.
Ze ziet hem als haar prooi.
Marialis draait zich om, tikt even met haar wijsvinger tegen haar lippen, stelt dan haar eerste vraag. ‘Had je ooit verwacht dat je droom zou eindigen in deze nachtmerrie?’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Nee. Ik had niet verwacht dat Mars zo lang in oorlog zou zijn.’ Hij laat een korte pauze vallen. ‘Maar eindigen? Nee. Dit is niet het einde.’
‘Ben je een optimist?’
‘Optimistisch,’ zegt hij. ‘Er komt een moment waarop ook deze wereld een stabiel punt bereikt. En vanaf dat punt is er zo veel nieuws mogelijk.’
‘In 2163 werd je verkozen als president van Mars. Heb je na die regeringsperiode ooit opnieuw het verlangen gehad om in te grijpen?’
‘Nee. Ik was dom bezig, toen.’
‘Dat zijn harde woorden naar jezelf.’
‘Ik ben nooit weggelopen van de realiteit, Marialis. Politiek is niet mijn ding. Mensen dachten dat— nee ik dacht dat ik een nieuwe oorlog kon voorkomen. Ik had het mis.’
‘Vijf aanslagen op je leven.’
Hij knikt. ‘Waarvan drie succesvol.’
‘Er wordt gesuggereerd dat je een persoonlijk belang hebt in deze honderdjarige oorlog.’
Hij lacht kort en bitter. ‘Welk belang zou dat zijn?’
‘Opschoning van de bevolking.’
Hij knikt. ‘Er wordt wel meer beweerd. Ik ben niet aan dit avontuur begonnen om een honderdjarige massamoord te plegen. Ik heb geen enkel belang in deze gruwel. Wat mij voor ogen stond was een bevolking van wetenschappers, met een goede staat van welvaart, zoals dat heet.’
‘Waar ging het mis? De “menselijke factor”?’ In gedachten smaalt ze om zijn reactie. Haar gevoel van superioriteit zou hem ooit tegen de borst hebben gestuit, maar meer dan twee eeuwen van leven heeft hem vrijwel ongevoelig gemaakt voor dit soort oppervlakkig snobisme. Hij zet zijn glas op tafel.
‘Ja. Wat anders? Wat is er anders dan dat? Alles wat we doen, alles wat we verzinnen, elke impuls die we voelen is geworteld in ons evolutionaire verleden als zoogdieren van Aarde. Wat is er méér dan dat? Wat is er meer voor ons dan die menselijke factor?’
‘Het goddelijke?’ zegt ze.
‘Je hebt gezien wat daarmee is gebeurd. Hoe vreemd en onmenselijk en ondienstbaar dat uiteindelijk was.’
Ze lopen naar de noordelijke vleugel van zijn huis. Grote ramen kijken uit over de zee van groen, met de eilanden van huizen. Een zee die steeds zwarter wordt naarmate de afstand toeneemt. Zwarte rook stijgt uit verschillende delen van de stad. Wat ooit hoge torens waren, zijn nu gebroken zuilen. ‘Wat is mijn winst, Marialis?’
Hij neemt haar mee door de poort naar het andere huis, op een ander deel van Mars. Het landschap is veranderd. Het beeld hetzelfde. Rook. Stadswijken die in puin liggen. ‘Deze massamoord is het gevolg van cultuur, het gevolg van de zelfgemaakte keuzes van de bevolking.’
Ze is daadwerkelijk geschokt door zijn botheid. Het is een weinig populaire mening. Niemand op Aarde heeft dit sinds 2203 meer openlijk durven beweren. ‘Wat wil je daarmee zeggen? Dat dit de schuld van de bevolking is? Dat dit hun eigen schuld is?’
‘Je kent de stelling. ‘Elke crisis is het gevolg van menselijke hebzucht en menselijke domheid in een omgeving die dat stimuleerde en toestond.’ Het is de schuld van de media. Van journalisten. Van analisten. Van gebrekkig onderwijs en een gebrek aan politieke betrokkenheid van de bevolking. Van wetgevingen die in het belang waren van een bepaalde groep en tegen de belangen van anderen. Van de regeringen die kwamen en weer gingen. Van de Aarde. Van de Gordel. Van verkeerde prioriteiten en verkeerde investeringen. Van onzinregelingen en manipulatie van de bevolking.’
‘En de schuld van jou?’
‘Ja. Ook van mij.’
‘Hoe voelt dat?’
Hij steekt zijn handen in zijn zakken, zwijgt even.
‘Klote.’
De jongensachtige houding is verdwenen, net als alle emotie van zijn gezicht. Ze wacht op meer, observeert zijn houding, zijn gezicht. Hij heeft niets meer te zeggen.
‘Waarom ben je hier gebleven?’ vraagt ze uiteindelijk. ‘Vier van je lichamen zijn nog hier, als ik de officiële bronnen mag geloven.’
‘Dat kun je. Dat klopt.’
‘Waarom ben je niet naar Aarde gegaan? Of naar één van de manen van Jupiter?’
‘Wat zou jij doen? Als je huis in brand staat? Je kinderen levend verbranden, je droom verwoest wordt? Wat doe je? Loop je weg? Ik blijf hier. Tot het voorbij is.’
‘Waarom grijp je niet in, Yiannis Lampros? Je hebt miljarden. Je hebt duizenden schepen waarmee je de bevolking zou kunnen steunen.’
‘De kernvraag,’ zegt hij.
Hij opent drie schermen op de muur, toont haar de projecties van mogelijke toekomstige versies van Mars na zijn ingrijpen.
‘Oorlog. Meer oorlog. Nog meer oorlog.’
‘Waarom doe je niets? Ik sta hier in het midden van het werkelijke imperium van Mars, met de man die in de tweeëntwintigste eeuw zeven procent van de Aardse wereldbevolking over heeft gehaald om naar Mars te komen. Zeven procent! Je zou niet de eerste zijn die dwang en media gebruikt voor heropvoeding van een bevolking. Je hebt de mogelijkheid om de redder van Mars te worden. Om dit alles te eindigen. Om niet als een monster en niet als een medeplichtige de geschiedenis in te gaan…’
‘Een monster?’ sneert hij. Dan wijst hij naar het heldere licht van de planeet vlak boven de horizon. ‘De Aarde kijkt al een eeuw lang toe. Als we dan toch over monsters spreken— Politiek is niet mijn verantwoordelijkheid.’
Hij haalt diep adem.
Hij toont haar projecties van donaties. ‘Elke actie die ik doe, elke donatie die ik maak, leidt tot de steun van de organisaties van misdadigers en terroristen. Zelfs mijn steun aan instanties als het Rode Kruis leidt uiteindelijk tot meer doden. Mijn geld was een deel van de brandstof van de machines die deze massamoorden mogelijk maakten…’
‘Je hoopt door niet investeren en niet te handelen uiteindelijk deze oorlog te verkorten?’
‘Ja.’
‘Een dictatuur zou beter zijn geweest,’ zegt ze zacht.
‘Nee. Mars is voor de mensen.’
‘Zelfs als dat tot dit leidt?’ ze wijst naar buiten.
‘Politiek is niet mijn verantwoordelijkheid.’
‘Je blijft dat herhalen,’ zegt ze.
‘Omdat teveel mensen blijven hopen op mijn interventie. “Waarom doe je dit niet, Yiannis, waarom doe je dat niet?” Ik blijf dit herhalen omdat teveel mensen blijven weglopen van hun verantwoordelijkheden.’
‘Zoals jijzelf?’
Hij geeft haar de namen van Aardse politici, Aardse beleidmakers, Aardse belanggroepen. Hij geeft haar de namen van politici uit de Asteroïdengordel en de manen van Jupiter. ‘Elk van hen had in kunnen grijpen, het tij kunnen keren. Kijk naar het resultaat hier. Elk van hen is verantwoordelijk voor dit bloedbad. Elk van hen is een moordenaar.’
‘Toch wordt jij de laatste maanden steeds vaker aangewezen als het monster dat geen stappen ondernam,’ zegt ze.
Hij haalt zijn schouders op. ‘En dus? Het kost weinig inspanning de schuld naar een ander te verplaatsen. Wat hype is voldoende. Het verandert echter niets aan de werkelijkheid… Als de volksmedia er voor kiest om mij tot monster te verheffen, is het wel zo netjes om ook hun eigen rol in deze genocide te erkennen.’
‘En jij bent onschuldig?’
‘Ik ben net zo schuldig.’
Voor het eerst in het gesprek klinkt hij ongefilterd fel, vol pijn en verontwaardiging.
‘Het spijt me,’ zegt ze, als ze aan het einde van het interview zijn hand grijpt. ‘Ik hoop dat je vergeving voor jezelf zal vinden.’ Haar medelijden is een leugen. Het idee dat hij in deze positie zit doet haar goed. Háár handen zijn schoon. Het geeft haar een gevoel van superioriteit over hem.
Mars is een diep, zwart, monsterlijk gat dat niet meer te redden is.
Ze keren terug naar het gebouw waar het interview begonnen is. Ze neemt afscheid. Hij keert terug om een moment stil te staan bij het bas-reliëf dat zijn droom weergeeft. Bijna afwezig betast hij de schepen in de leegte tussen Aarde en Mars.
Maak van waarheid een leugen, en van de leugen een waarheid, denkt hij. De beste manier om weg te komen met misdaden op wereldschaal. Dan loopt hij naar buiten. Het zal niet lang meer duren voordat de bezemacties zijn afgerond.
Dit is zijn planeet. Er is geen democratische regering. Er is nooit een democratische regering geweest. De oorlog is slechts een moordend theaterspel voor de andere werelden. Over vijf jaar is Mars zo goed als leeg. En op dat moment is Mars zoals hij het hebben wil, alle grondstoffen nog steeds intact in de bodem onder zijn voeten.
De vijfde vorm van vergeving
A |
mena von Lichtenstein staat op van haar kant van het bed en slaat het dek terug over het matras. Haar andere lichaam is al weg.
Er zijn niet genoeg sociopaten in de wereld om al de moorden te kunnen plegen die nodig zijn voor het behoud van deze vrede. Daarom laat ze zich al jaren injecteren door een kleine biofabriek in haar linkerschouder.
Twee dagen geleden is ze haar linkeroog kwijtgeraakt. Haar nachtmerries zijn toen begonnen: een ongewenst neveneffect van haar werk op Mars, in het stadsgebied dat Cheimos Vier wordt genoemd.
Even staat ze zwijgend in het midden van hun kamer, een witte ruimte met een wit bed. Er is iets anders aanwezig. Iets dat net onder de grens van haar bewustzijn hangt en vol van een soort haat zit die glad en rond aanvoelt.
‘Hmm,’ zegt ze en haar geest gaat door de verschillende mogelijkheden, komt tot twee conclusies. Eén: de medicinale cocktail van hormonen en chemicaliën uit de kleine biofabriek werkt niet meer zoals vroeger. Twee: er is een nieuw monster achter de grenzen van deze wereld, achter de poorten van de slaap, dat door de barrières van haar geest is gebroken. Dit monster is anders. De vraag is aan welke kant het staat. De hare?
Ze voelt geen behoefte om een melding te maken.
De balkondeur van haar kamer glijdt open als ze haar hand heft en haar pols draait. Een frisse bries komt naar binnen. Even blijft ze staan, dan loopt ze naar buiten. Mensenhanden zijn nodig om de trekkers over te halen, zodat de oorlog door kan blijven gaan. En haar handen zijn daar twee van.
Zover ze weet was haar aanmelding bij het politiekorps vrijwillig. Zover ze weet waren de bombardementen gerechtvaardigd. Ook al was dit tegen de eigen bevolking.
Net zoals veel andere kleine dingen begint ze ook dat te betwijfelen.
Ze kijkt afwezig uit over het landschap beneden haar, ziet niets dat haar plezier doet. Tussen de frisse vlakken van malsgroen gras lopen de paden van de rode aarde van Mars. Aan de hemel is de rand van één van de spiegels zichtbaar die het licht van de Zon weerkaatst zodat de dagen warmer zijn. Verder beneden deze heuvel ligt Cheimos Drie, een stad die volledig tot puin is gebombardeerd in een oorlog die niet bestaat. Een oorlog die voornamelijk de onderlaag van de bevolking raakt.
Ze stapt naar voren toe, leunt zwaar met haar handen op de balustrade en opnieuw komen de beelden terug van haar eigen werk.
—Een peuter op de stenen vloer, het merendeel van zijn hoofd weggeblazen door de energieklap uit haar pistool. Brandende mensen op het plein, hun huid zwartgeblakerd onder de woeste vlammen, het lichaamsvet nieuw brandstof onder de opkrullende huid. ‘Terroristen’. Huilende kinderen, weggedoken in het puin van een verwoeste school, duidelijk zichtbaar voor haar camera’s. ‘Mutanten’. Als ze klaar is met haar werk, is iedereen dood. De fragmenten van botten en vlees zijn niet voldoende om die levens te herstellen.
Het voelt niet langer meer juist.
Ze kijkt op. Aan de gouden horizon stijgt een vrachtschip naar het koude, harde vacuüm van de ruimte.
Als de oproep binnen komt, gaat ze weer terug naar binnen. Een arrestatie. Amena kleedt zich met tegenzin in haar uniform, pakt haar badge, stelt haar poort af op een andere poort, honderd kilometer verderop, loopt door het alles-absorberende zwarte vlak dat afstandloos is en komt uit in een garage. Vijf minuten later landt haar zwever op een landingsplek van het volkshospitaal.
Deze plek is anders dan haar eigen ziekenhuis. Er is minder staf, er is geen geld voor onderhoud. Er is meer verval. De robots zijn goedkope constructies uit goedkope printers. Stafleden rennen door de gangen.
Haar naam is Amena von Lichtenstein. Ooit was ze een zwakkeling, maar dat is lang geleden. Haar wapen rust licht en vertrouwd in haar handen. Ze is haar eigen, eeuwige erfgenaam.
Haar eindeloze rijkdom en de rijkdom van haar familie komt van de stervenden en de doden. Haar sociale status is bijna gelijk aan die van Yiannis Lampros en die status maakt dat – ook zonder haar badge – elke deur voor haar opengaat.
Niemand stelt vragen als ze met dit specifieke lichaam door de gangen van het hospitaal loopt, een witte lap over haar nieuwe linkeroog.
Ook dít hospitaal heeft nut. Mars kan haar eigen bewoners niet zomaar dood laten gaan. Niet zonder repercussies van de regeringen van Aarde, van de Gordel, van de manen van Neptunus en de nederzettingen op Venus.
De eerste zaal telt twintig bedden. Ze ziet mannen en vrouwen zonder armen en benen. Ze ziet mensen van wie de huid is weggevreten door chemisch vuur, rode skeletten zonder ogen, met beschadigde longen en een kloppend hart. Diegenen die hier zijn, hebben geluk. Dit grondgebied is neutraal. Het ziekenhuis staat nog niet op de lijst van doelwitten van de vijand. De mensen hier krijgen in ieder geval een behandeling.
Amena weet beter dan dat: de hulp van Aarde, de hulp van de Gordel zijn welkome bijdragen in de laatste fase van dit dodelijke toneelspel waarin afzijdigheid gelijk staat aan medeplichtigheid.
Dit ziekenhuis heeft een slechts één politiek doel: het opwekken van medelijden en opluchting voor de levenden, zodat de miljoenen doden sneller vergeten kunnen worden. We deden tenminste iets, kunnen de mensen op Aarde en uit de Gordel zeggen. We zaten niet werkeloos aan de zijlijn. Zelfs niet als we vluchtelingen weigerden. De regeringen hier op Mars saboteren elke effectieve vorm van humanitaire hulp. En wat wel doorkomt wordt gekaapt, verwoest of besmet middels terroristische aanslagen.
De arrestatie die straks plaats gaat vinden sluit perfect aan op die structurele sabotage: het leidt tot de verdere verzwakking van het personeel zodat de zorg per patiënt nog slechter wordt.
Ze passeert de volgende deur.
Een warme traan biggelt over haar wang. Ze strijkt het vocht verbaasd weg, dwingt zichzelf door de opening te stappen, om stil te staan en te kijken.
Ze dwingt zichzelf de gezichten te zien die bedekt worden door een goedkope en nauwelijks effectieve gelei, de gelei die slechts helpt om de ontstekingen tegen te gaan in het bloedrode weefsel van de enorme open wonden op de huid van de vrouwen en kinderen om haar heen. De vrouw die haar aandacht trekt is niet ouder dan veertig en ze heeft geen ogen, geen haar, geen lippen. Een machine houdt haar in leven. Ze lijkt vredig in slaap.
Amena opent haar mond, alsof ze iets wil zeggen. Het verdriet dat ze de afgelopen dagen steeds vaker voelt, lijkt zich een weg door haar keel en haar hart te willen bijten. Bijna geeft ze toe. Bijna schreeuwt ze de woorden die in haar hoofd galmen: Vergeef me, vergeef me! maar de koude, mentale hand van haar andere ik stopt de woorden.
Ze weet verdomd goed dat die schreeuw om vergeving voornamelijk een schreeuw van een slappeling is, een schreeuw uit eigenbelang, een schreeuw om een leugen van haar slachtoffers. Een leugen die die andere Amena zal helpen om korte tijd haar eigen pijn te vergeten, die haar andere ik kort zal helpen om de schuldgevoelens rondom haar eigen daden weg te wassen en uit te wissen totdat Amena opnieuw naar buiten gaat om diezelfde daden te herhalen. Vergeef me!
Haar gezicht verstrakt. Dé Amena von Lichtenstein heeft geen behoefte aan een armzalige stoplap voor de bloederige, rottende en geïnfecteerde gaten in haar eigen ziel.
Als ze later, na de hardhandige arrestatie van één van de artsen, weer in de gang staat, voelt ze die prachtige, zachte haat nog dieper in de kern van haar wezen doordringen. Ze doet niets om dit monster tegen te houden. Het is duidelijk wat haar te doen staat. Haar nieuwe doelwit is Yiannis Lampros.
De zesde vorm van vergeving
E |
r woedt een nieuwe storm. Op de achtergrond, in de werkelijkheid voorbij deze realiteit, woedt een nieuwe storm, van iemand die ik nog nooit eerder in mijn leven gevoeld heb. Haar haat resoneert met de pijn van deze planeet. Ze heeft talenten als de mijne, maar ze is oneindig sterker.
De kleur van haar haat verandert regelmatig, ook nu: naar geel, naar goudgroen. De geur is die van appels en limoenen. Haar naam? Haar identiteit? Het is maar goed dat ik die niet ken.
Een jongen, niet ouder dan dertig, kijkt op als ik even naast het enorme noodhuis van schuimplastic blijf staan. Hij is een van de oorlogsverslaggevers die al een eeuw als vliegen over het stervende vlees van de steden kruipen. Zijn blik gaat naar de goedkope prothetische arm en mijn goedkopere prothetische been, de vormen duidelijk zichtbaar onder de stof van mijn overall.
Hij aarzelt even, klapt dan een stoel open.
‘Meneer?’
Ik weet dat hij niets kan opnemen, dat mijn verhaal alleen in zijn hoofd zal blijven voortbestaan. Hij weet dat hij gevaar loopt te verdwijnen.
Er is geen privacy hier. Dit is een gebied vol vijandige troepen. Infiltranten, terroristen, mutanten. Genetisch gemodificeerden, spionnen, slapers, moordenaars.
‘Ik heb niets voor je,’ zeg ik.
Je wilt weten wat er speelt? zeg ik in zijn hoofd en ik onderdruk zijn eerste reactie. De oorlog is geen oorlog tussen de verschillende facties van Mars, maar een oorlog tégen de bevolking die hier leeft. We worden sinds het moment dat we aankwamen, stelselmatig vermoord. Wat je hier zit is het eindstadium van een honderdjarige genocide.
Ik onderdruk zijn tweede reactie.
Alles wat je weet is half waar en half gelogen.
Wie is hier dan verantwoordelijk voor? vraagt hij.
Onze eigen regering, zeg ik.
Ik voel zijn gedachten werken, vorm nemen. Hij is snel, zijn gedachten als kwikzilver.
Nodig me opnieuw uit tot zitten.
‘Ga zitten,’ zegt hij. ‘Alsjeblieft. Ik heb maar een paar vragen.’
Ik blijf staan.
Wat is de reden? vraagt hij.
De zes regeringen van Mars zijn nooit van plan geweest om ons in leven te laten. Waar heb je immers een bevolking voor nodig als energiewinning en de productie grondstoffen en van goederen niet meer gebonden zijn aan menselijke arbeid? Deze wereld is een vernietigingskamp. Deze honderdjarige oorlog is politiek beter te verkopen dan het dumpen van een miljard kolonisten, voordat ze aankwamen op deze wereld.
Hoe weet je dit zo zeker?
Wat denk je zelf?
Welke rol speelt Yiannis Lampros hierin?
Wat denk je zelf?
Hij zwijgt even. Alles.
Waarom? vraagt hij dan.
Je kent het antwoord al. Yiannis Lampros is een parasiet. Wie financierden de schepen waarmee we hier kwamen? Waar kwam het geld vandaan voor deze terraforming? Wie maakten de werkelijke schulden voor de faciliteiten van deze nieuwe wereld?
Jullie voorouders.
Ja. Ze hebben nooit een kans gekregen. De armoede bond hen aan de stadssteden. Die steden zijn dodelijk gebleken. —Nodig me uit om te gaan zitten.
‘Alstublieft, meneer, ga zitten,’ zegt hij. ‘Ik heb maar een paar vragen.’
Stel dat dit waar is: haat je Yiannis Lampros? vraagt hij.
Nee. Ik heb hem decennia lang geleden al vergeven. Yiannis en zijn medeplichtigen zijn een slachtoffer van hun eigen situatie.
Vergeven? Slachtoffers?! Ik vind dat moeilijk te begrijpen, zegt hij en ik onderdruk zijn woede. Hoe kun je je eigen— moordenaars vergeven?
Wat zijn de andere opties, Joffry? Haat naar die ander? Medelijden met mezelf? Wat verandert dat aan mijn eigen lot? Ik heb gevochten en gefaald. Ik heb elk stadium gezien en beleefd. Deze planeet is een wereldomspannend, dodelijk pretpark. Elke stap langs elke moordzuchtige attractie is zorgvuldig uitgewerkt. En er is geen uitgang.
‘Zit, alsjeblieft,’ zegt hij voor de laatste keer.
Ik strompel weg door de hoofdstraat.
Er woedt een nieuwe storm en ik weet niet of ik blij moet zijn, of verdrietig. Wie het ook is, is te laat. Wat het ook gaat brengen, is net zo smerig als het werk van Yiannis Lampros.
Elk leven verdient respect. Moord is niet de enige manier om structurele intermenselijke problemen op te lossen. Maar misschien gaat dat idee al lang niet meer op, hier.
Het ontwaken van Lloyd57
H |
oi, Yiannis…
Ik weet niet waar ik moet beginnen. Hoe doe je dit soort dingen, als je weet dat je eigen wereld onder je eigen voeten vandaan is gevallen?
Ik ben Lloyd57. Ik kom uit jouw kweekvaten. Ik ben de vrouwelijke variant en ik ben onderdeel van jouw geheime politiemacht. Mijn lichaam is een instrument van jouw wensen. Mijn morele kompas is nooit aangebracht. Mijn gezicht en mijn identiteit kunnen elke dag veranderen. Mijn instructies en mijn geld en mijn wapens komen van bronnen die moeilijk te achterhalen zijn.
Meestal doe ik strategische moord, net als veel van mijn broers en zussen. We vermoeden al een hele lange tijd dat je ons voornamelijk gebruikt omdat je vaak te lui en te ongeduldig en te egoïstisch bent om een deel van je shit met normale diplomatie op te lossen.
Ben ik trouw aan je, Yiannis Lampros?
Ja en nee. Niet meer.
Ik kijk omhoog naar de stenen boog van de Arc de Triomphe, met een raar gevoel of zo, weet je wel? Het is alsof ik wakker ben geworden uit een psychotische droom en tot de ontdekking kom dat de werkelijkheid nog erger is dan ik al dacht. Alsof de medicatie die ik ontvang niet meer werkt zoals het moet.
Nee. Dat is niet waar. Alsof ze anders werken. Iets is anders vandaag. Ik had zojuist hallucinaties van dingen die echt zijn en ik zie glimpen van andere plekken, van Mars! Het is fijn om weer een stukje van thuis te zien. Zelfs als dat thuis bedekt is door een deken van rook en veel van mijn favoriete plekken verwoest zijn en een aantal van mijn favoriete mensen dood.
Het voelt alsof een nieuwe opperheer uit de lucht is komen vallen. Blam! ‘HIER BEN IK. JE NIEUWE KONINGIN! JE BENT VANAF NU DE MIJNE!’
Ik kan het wroeten voelen waarmee ze de stroom van mijn gedachten verandert.
Hoi lieve pusher, denk ik. Hoe is het?
Maar wacht! Had dit niet het eindresultaat moeten zijn van een glorieus gevecht? ‘Lloyd tegen de monsterlijke krachten van de anti-Lamprosiaanse duisternis!’
Wie is dit?
Was het niet de bedoeling dat ik hier niets van zou weten? ‘Parapsychische infiltratie van de vijand moet ongemerkt plaatsvinden,’ en meer van dat soort onzin. Het is alsof ik gekoesterd word, alsof ik alleen maar mijn ogen hoefde te openen voor de waarheid: dat je onze moeder hebt vermoord en onze klasgenootjes, dat je ons misbruikt hebt voor de bouw van je imperium. En wat een heerlijke vorm van haat! Ik weet wat er gebeurd is en toch voel ik geen behoefte mezelf te verzetten. Wat een kracht! Beter dan de zon en de maan en de sterren! Fantastisch!
Ik ken je, Yiannis Lampros. Je was mijn heer en meester en voormalig eigenaar van dit gekloonde lichaam. Je bent onsterfelijk, oppermachtig, genadeloos, charmant. Je bent de God-keizer van Mars en van je eigen transportimperium. Je hebt vrijwel geen zwakke plekken, behalve de drie, vijf en zeven die nu duidelijk beginnen te worden via mijn nieuwe god. En wat ik nu niet weet, zal later helder worden.
Maak je geen zorgen, Yiannis, mijn leven staat nog steeds helemaal in het teken van jou. En van je dood.
Ben je er klaar voor?
Prijan en zijn zilveren munt
H |
et huis van mijn moeder staat op een heuvel in Ankara, waar alles groen en mooi is. In mijn broekzak zit een kleine, ongeregistreerde biochemische fabriek die niet groter is dan de nagel van mijn pink en die ik op een zilveren munt heb geplakt.
Ze verwelkomt me hartelijk en ik groet familieleden die in de tuin staan en het bruidskwintet dat stralend op het podium staat. Het feest is nog niet begonnen.
Mijn tante vraagt me hoe mijn werk voor het Rode Kruis gaat, hoe de situatie op Mars is en ik geef een ontwijkend antwoord. Ik geef mijn moeder de zilveren munt en druk haar hand dicht. Er is geen uitleg nodig. We weten beiden voor wie dit is. Niet voor Yiannis Lampros, maar voor al zijn partners die bij haar zijn aangesloten. Naast de geheugenbanken beheert mijn moeder ook de genenbanken voor hun kloonlichamen.
Er is een briljant Aards moordspel dat gebaseerd is op infectie en sluimerende defecten die elk gewenst moment geactiveerd kunnen worden. Ik kijk naar mijn vader, in de tuin. Ik weet nog niet wat ik voor hem ga doen als hij dood neervalt.
In de diepzee van Jupiter
D |
aar!
De druk is zo hoog dat gassen vloeibaar worden. De robots van Yiannis Lampros zijn als krabben. Ze dalen moeiteloos af in de diepte.
Dit onderhoud is echter geen onderhoud. De geheugenbank, verbonden met Yiannis, wordt stelselmatig verwoest.
Omdat dit binnen de veiligheidsparameters valt, gaat er geen alarm af en lijkt alles nog te werken.
De hand van Amena von Lichtenstein
H |
aar sociale status is bijna gelijk aan die van hem en niemand stelt vragen als ze het huis van Lampros binnenstapt en de lift omhoog neemt, hem in zijn salon ontmoet.
Op het moment dat ze zijn arm grijpt en zijn hand schudt, begint de besmetting van zijn innerlijke systemen, want zelfs Yiannis Lampros is niet van alles op de hoogte en zelfs de Aarde heeft een schaduwzijde waarin dingen worden ontwikkeld die beter niet losgelaten kunnen worden.
Haar enige werkelijke doel is de dood van deze man. Haar vrije wil is niets meer dan een illusie, net als haar leven en haar lichaam.
Uiteindelijk zal ze haar eigen leven nemen.
De Asteroïdengordel
W |
at een planeet had kunnen zijn, is een ring van puin tussen Mars en Jupiter. De mensen die hier leven zijn nomaden in een uitgestrekte samenleving met een ongeëvenaard sterke sociale cohesie.
De vijf databanken van Yiannis Lampros hebben geen enkele meetbare aanwezigheid. De enige manier waarop ze gevonden kunnen worden is via complexe berekeningen die relatief zijn aan de laatst gemeten positie. Eén voor één worden ze gevonden en uitgeschakeld.
Koningin van Mars
M |
aya staat in de kern die het leven is, de eeuwigheid, de bron en haar werkelijke zelf. Negen maanden zijn verstreken sinds haar moeder stierf en Yiannis Lampros is nu acht dagen dood. Mars heeft geen regering meer. Mars heeft nauwelijks nog een bevolking, maar de hemel is nog steeds blauw, de wolken wit en het ochtendgloren van puur goud.
Ze is inmiddels vijftien Aardse jaren oud en haar handen zitten vol bloed. Ze is een monster dat nooit vrij had mogen komen van haar innerlijke beperkingen.
Yiannis Lampros is dood! Eindelijk dood!
Ook al is dat waarschijnlijk van korte duur.
Ze wil lachen. Ze wil huilen.
Het is nog niet voorbij.
Zelfs met de ondermijning van al zijn bronnen, de moorden op al zijn handlangers is dit niet voorbij. Yiannis maakte plannen voor de eeuwigheid.
Ze komt uit de trance, stapt uit de wagen. Bedienden hebben haar gezond gehouden, gevoed en verzorgd in de tijd waarin ze vrijwel in constante trance was, opgeslokt door de complexiteit van de taak die ze zichzelf ooit gegeven heeft. De lijken aan de voet van de heuvel, waarop het gebouw staat, zijn verwijderd door de Lloyds. Tot zes dagen geleden zat daar nog een regering. Maya heeft ze allemaal naar buiten gedreven. Recht in de armen van vier van haar Lloyds. Ze klimt omhoog over het harde pad van grof zandcement dat naar een zij-ingang leidt.
Het is zó vredig!
Een gedachte valt haar in: Werkelijk niets weerhoudt me om de nieuwe heerser van Mars te worden. Ik ben sterk genoeg om deze hele wereld aan mijn voeten te werpen. Ze slaakt een trieste, diepe zucht.
Het is genoeg geweest. Ik wil rúst.
Ze kijkt één maal omhoog. Het marmer van de bogen is zeldzaam groen en wit. Struiken in grote potten vormen een rij langs de rand van de grote trappen naar beneden. Slechts een deel van het gebouw ligt in puin. Binnen staan de portalen, die naar verschillende punten op Mars leiden. Ze is van plan om één daarvan te nemen naar een besloten plek die aan de andere kant van deze kleine planeet ligt.
Een Lloyd groet haar. Zijn gedachten springen speels rond, als een puppy. Hij knikt even vriendelijk, loopt dan door, onbewust wie ze is. Zijn idool, zijn godin heeft geen gezicht, geen stem.
Ze is een massamoordenaar en een lafaard. Ze heeft nooit geprobeerd om de oorlog tot staan te brengen, uit angst om gevonden te worden, uit angst dat ze daarmee teveel uitwegen zou creëren voor Yiannis Lampros. Ze is een profiteur en een egoïst van het ergste soort. Miljoenen hadden dezelfde behandelingen kunnen krijgen als zijzelf. Maar Maya deed niets, zodat ze in vrede kon herstellen. Die miljoenen zijn nu dood.
Haar voetstappen klinken eindeloos en hol op de stenen vloer van de lege zalen. Dan is ze in de transportzaal.
Yiannis Lampros was een parasiet.
Wie financierden de schepen waarmee we hier kwamen?
Waar kwam het geld vandaan voor deze terraforming?
Wie maakten de werkelijke schulden voor de faciliteiten van deze nieuwe wereld?
Yiannis Lampros was een parasiet.
De AI van de zaal zoekt contact met de computers in haar lichaam en vindt niets, omdat haar soort dat niet nodig heeft volgens de mensen die ze beneden de dood in heeft gedreven.
Ze draait zich om, steekt haar hand op naar de vrouw die de zaal binnenkomt.
‘Waar wil je naar toe?’ vraagt ze.
‘Lustoord zes,’ zegt Maya. Het spiegelende vlak van één van de poorten wordt dofzwart, dan diepzwart. Maya doet vier stappen naar voren, overbrugt met één stap meer dan achtduizend kilometer en loopt dan naar buiten.
Er is een boom waar ze nu al maanden van droomt met een hotel vlakbij dat nog steeds draait, zelfs nadat de leiding zichzelf een paar dagen geleden collectief verdronken heeft.
De derde dag begint met een prachtige zonsopgang. Een stevige, frisse wind ruist door de hartvormige bladeren en streelt haar wangen. Maya zakt weg in een diepe trance.
Geen angst meer. Kom tot jezelf.
Ergens binnenin haar sluimert het zaad van een gemeende vorm van vergeving. Een vorm van vergeving, die niet gevoed hoeft te worden door medelijden of zelfbedrog of valse liefde of voorgewende compassie, dat slechts vraagt om een diep en eerlijk en allesdoorbrekend en liefdevol begrip van zichzelf en de wereld rondom haar.
Ze is een monster.
Ze voedde zich negen maanden lang met haat.
Die tijd is nu voorbij.