Thuata de Brendaan:
Alle vertellers zullen het beamen: er bestaan maar twee juiste aanzetten voor een goed verhaal: vurige liefde en vunzig verraad. Alle andere zaken zijn slechts aankleding: de zoektocht naar een fabuleuze schat of een verdwenen vader, de reis naar een eiland drie horizonten verder, extatisch inzicht als je recht in de stralende ogen van je god kijkt.
Begin met vurige liefde en vuns verraad, waarbij natuurlijk gruwelijke wraak hoort. Dan kan het domweg niet meer mis gaan.
Sar Sionnach van de negen Strijdwagens vluchtte op het enige overgebleven paard van zijn renstal. Achter hem brandde zijn fort en het was Elaine, zijn eigen vrouw, die de poorten voor de vijand had geopend. Al zijn trouwe vazallen afgeslacht en zijn schatkamer geplunderd, dat viel nog te overzien. Onverdraaglijk was dat hij nog steeds van vrouwe Elaine hield. Hij zou er alles voor geven om het gewicht van haar borsten in zijn handen te voelen, haar beet in zijn oorlelletje.
Wat was er misgegaan? Was heer Hermelijn zijn fort binnengeslopen om in de oren van sar Sionnachs vrouwe te fluisteren? Bracht een witte uil haar te middernacht een brief waarop een enkele dwingende rune gepenseeld stond? Een rune die zich in haar hoofd nestelde en haar tot de willoze marionet van een boself maakte?
Ik heb talloze vijanden, overwoog sar Sionnach, zoals het een ware leider betaamd. Zachte heelmeesters en stinkende wonden: hij wist er alles van.
Hij keek om. De rook was opgetrokken en aan de hoogste toren wapperde een banier die hij absoluut niet kon thuisbrengen. Een paard met de kop van een aasgier? Op een veld van zilveren manen?
Kies je vijanden met zorg had zijn vader hem aangeraden. Het doet er wel degelijk toe wie jou uiteindelijk met een strop om de nek de hoogste eik in hijst. Hij schudde zijn hoofd. Dit was beslist geen vijand die hij uitgekozen had.
‘Waarom een paard met een gierenkop?’ vroeg Elaine aan haar ware liefde. ‘En al die manen? Ik telde er achtenveertig.’
‘Zo’n paard is symbolisch pure kletskoek en daar kunnen aristocraten als sar Sionnach behoorlijk zenuwachtig van worden. En die manen? Een voor elke maand dat ik mijn lippen niet op de jouwe kon drukken.’
‘Dat moeten we in zien te halen.’ Ze streelde zijn wang, kuste hem opnieuw. ‘Hij stak een zwaard in je buik toen hij mij schaakte. Ik zag je ingewanden naar buiten puilen en nu hink je niet eens.’ Ze tuitte haar lippen. ‘Ben je eigenlijk dood? Niet dat het mij iets uitmaakt. Je voelt warm genoeg.’
‘Nee hoor, het was volkomen legitiem. Een heks streek neer in de vorm van een aasgier.
‘Je bent aan je gereutel te horen, dood aan het gaan. Was dat je bedoeling?’
‘Nee,’ kreunde ik. ‘Red mij, schone vrouwe!’
Ze goot water uit de bron van de heilige Alfrieda in de wond, duwde mijn ingewanden terug en naaide mij dicht.’
‘En dat deed ze gratis en voor niks?’
‘Ik moest haar vier jaar dienen. Slijm zevend op zoek naar versteende demonenogen. In een land vol ijskoude mist en geweeklaag. Alle kikkers hadden naaldtanden en het enige voedsel bestond uit sponzige boleten en bittere waterkers. Daarom kon ik nu pas naar je op zoek gaan.’
‘Je noemde haar “schone dame”,’ zei Elaine. ‘Was ze erg mooi?’ Ze reikte naar een kan en schonk hem een glas port in.
Hij lachte. ‘Voor een heks wel. Prachtige kromme neus, overal wratten en haar als gebroken stro. Vrees niet, dames als zij halen hun neus op voor sterfelijke mannen die maar één penis hebben. Die bovendien niet half zo lang als een winterwortel is.’
Elaine streelde het voorwerp in kwestie en goot met haar andere hand de port terug in de kan. ‘Hij komt er niettemin aardig in de buurt. Ontspan je toch.’
‘Het zit mij niet helemaal lekker,’ bekende haar ware geliefde. ‘Sar Sionnach ontkwam op het snelste renpaard. Amper een dag verder woont zijn broer.’
Elaine giechelde. ‘Hij heeft geen dag. Voor ik de poort opende, schonk ik hem een glas port in. Het gif doet er een uur of drie over voor het zijn lever tot een bloederige brei oplost.’ Ze knikte. ‘Ik heb het uitgeprobeerd op zijn favoriete jachthond.’
‘Garm, dat beest dat hij op mij afstuurde en mijn been zowat doorknaagde voor hij zijn zwaard gebruikte? Oh, jij vrouw van mijn hart!’
En zo lagen ze lachend en keuvelend in elkaars armen tot de ochtend aanbrak. Als je elkaar vier jaar niet gezien hebt, valt er een boel te vertellen.
Vlak nadat de derde maan onderging, voelde sar Sionnach een steek van pijn. Hij trok aan de teugels, stapte af en gaf over. In het maanlicht leek het braaksel zwart als gal maar hij wist dat het waarschijnlijk bloedrood was. Zijn knieën knikten en ineens lag hij ruggelings in de heide.
Een witte aasgier streek neer, veranderde in een wanstaltige heks.
‘Je ligt hier te steunen en te rochelen. Volgens mij ga je dood. Was dat de bedoeling?’
‘Nee, smerige feeks! Red mij of snij in ieder geval mijn keel door. Deze pijn is onverdraaglijk!’
De heks streek over haar spitse kin. ‘Die ander wist beter hoe het hoorde. Hij noemde mij ‘schone vrouwe’. Daarom zul je mij negen jaar moeten dienen in plaats van vier.’
‘En dan red je mij? Genees je mij?’
‘Ja. Luister, er is een land vol ijskoude mist. Daar zul je negen jaar slijm moeten zeven op zoek naar versteende demonenogen. Alle kikkers hebben naaldtanden en het enige voedsel is sponzige boleten en bittere waterkers.’
‘Die negen jaar zullen als negen dagen zijn! Mijn vurige liefde voor Elaine zal mij verwarmen. Dat en mijn hoop op gruwelijke wraak!’
‘Drink dit,’ zei de heks en ze zette een fles aan zijn lippen.
‘Uch. wat vreselijk bitter! Nu ja, dat zijn medicijnen altijd.’
Ze bleef toekijken terwijl hij voor de tweede keer braakte en een hand ophief. Zijn adem stokte en de hand viel terug.
Ze nam een aanloop, klom de hemel in met twee, drie krachtige vleugelslagen.
Hij had mij geen ‘smerige feeks’ moeten noemen, dacht ze en huiverde, Stel je voor, negen jaar in zijn gezelschap…