’s Avonds, na het diner, duikt Fiona altijd de schuur in. Zo noemt ze het, ook al is het eerder begraven dan duiken in onze houten romneyloods. Ik moet altijd om haar lachen als ze het gaat doen, want ze brengt het zo schattig.
‘Ik duik de schuur in,’ zegt ze dan, steevast met een blos op haar wangen.
‘Doe maar, schat. Ik zorg er wel voor dat er wordt afgeruimd,’ zeg ik dan met een wenk naar ons krakend Botje. Zijn ene camera functioneert niet meer waardoor zijn dieptezicht ronduit slecht is en zijn onderste paar armen is de grijpfunctie kwijt, maar verder is hij nog een prima huishoudrobot waar Fioon en ik erg aan gehecht zijn.
En daar gaat ze dan: sneeuwlaarzen in de winter, teenslippers in de zomer, over het gras naar haar geliefde schuur die eigenlijk beter ‘hangar’ genoemd kan worden zo groot hij is.
Als ik haar nakijk, bekruipt me steeds hetzelfde gevoel: vertedering, gemengd met bewondering. Want ze doet het toch maar, ondanks de verdrietige tijd die we hebben meegemaakt: vier generaties robots picobello houden. Meer dan honderd jaar techniek, verzameld door haarzelf, haar vader en grootvader. Robots voor allerlei toepassingen die niet meer nodig zijn, maar met liefde door mijn Fioontje worden onderhouden.
Ik houd van haar. Mijn lieve, koppige meisje.
Toegegeven; door onze scheiding van Gerald had ik het een poosje lastig met dat ‘houden van’. Fiona ook. We hebben een nieuw ritme moeten vinden, twee waar er al zestien jaar drie waren geweest. Dingen die hij altijd deed overnemen, dat brede bed weg doen, ons verdriet verwerken. Onze mislukking ook, want waarom bleven andere stellen levenslang bij elkaar en wij niet? Vooral zijn verwijt dat wij liever andere dingen deden dan gezellig naast hem op de bank zitten, hakte erin. Zo zeer zelfs, dat Fiona twee weken lang haar schuur niet bezocht en hele dagen aan mij klitte, omdat ze dacht dat dát de manier was om mij niet te verliezen.
Maar we hebben er een weg in gevonden, zij en ik. Zo goed zelfs dat ik stiekem al geconcludeerd heb dat we voorlopig geen relationele uitbreiding gaan zoeken. Beter met zijn twee gelukkig dan met zijn drie on.
‘Ik duik de schuur in.’ Ze schuift haar bord van zich af.
‘Geen trek?’ Ongerust prik ik met mijn vork de stukjes surkip tussen haar eten uit. Het spul is duur.
‘Nee, ja… ik krijg geen hap door mijn keel.’ Ze staat op en loopt om de tafel om me een knuffel te geven. Haar borsten drukken tegen mijn oor.
‘Kompdah?’ Mijn stem smoort in haar armen.
‘Door die nieuwe regelgeving, je weet wel, die arbeidspotentieelmeting.’
Ik maak me uit haar armen los en pak haar handen vast. ‘Lieverd, die meting telt niet voor ons. Echt niet.’
Ze knippert heel hard met haar ogen om te voorkomen dat ze gaan tranen, maar dat werkt niet.
‘Ach, schat!’ Ik sta op en trek haar tegen me aan. ‘Maak je geen zorgen,’ fluister ik in haar haren. ‘Zelfs áls we eronder zouden vallen… niemand weet toch wat je in de schuur hebt staan?’
Ik pak haar schouders en duw haar een beetje van me af. Til haar kin op met mijn wijsvinger. ‘Geen zorgen voor morgen, begrepen?’
Een waterig glimlachje is mijn beloning. ‘Denk je echt?’
‘Dat denk ik echt!’ zeg ik fermer dan ik me voel. Want opeens legt twijfel een knoop in mijn maag. Wat als ze ons belasten? Waar halen we het geld vandaan?
Ik laat niks merken en geef mijn geliefde een kus op haar lippen. ‘Ga maar lekker je schuur in. Ik ruim wel af.’
Achter me hoor ik Botje al bezig.
In de weken na ons gesprek probeer ik het nieuws omtrent de arbeidspotentieelmetingen en de daaruit voortvloeiende belastingen niet te volgen, maar dat mislukt jammerlijk. Bedrijven lopen erop stuk, mensen gaan erop failliet. Opdrachtgevers aarzelen bij het inhuren van robots terwijl de uitzendbureaus ze het liefst niet werkeloos op de plank hebben liggen. En veel mensen zijn een paar jaar geleden juist begonnen met de verhuur van hun eigen robots.
Fiona niet. Dus iedere keer als ik de angst voel opkomen, duw ik hem weg onder het motto: die van ons zijn niet in gebruik, dus vallen we er niet onder.
‘U valt er weldegelijk onder.’ Mevrouw van Zanen staat in de schuur en kijkt om zich heen. Haar ogen glimmen. ‘Wat een fantastische verzameling heeft u. Is dat een IOX 380?’ Ze wijst naar een robot die vroeger eieren heeft geraapt. Toen er nog eieren te rapen vielen.
‘Zijn de gevoelssensoren nog intact? Ze konden de druk van hun grijpers aanpassen aan hetgeen ze vastpakten. Heel vaak gebruikt als oogstmachine voor kwetsbare gewassen.’ Haar hakken klikken over de betonnen vloer terwijl ze keurend om de IOX 380 heenloopt. ‘Fantastisch dat u hem behouden heeft!’ Ze fotografeert de robot en loopt verder langs de rekken. ‘Oh! En die! Dat is een Nemonido! Een echte?’ Haar mond staat open van verbazing.
Fiona staat naast me in de deuropening van de schuur. Haar klamme hand knijpt in de mijne. Ze knikt. Ja, het is een echte. De oudste robot die ze heeft. Haar Nemonido, waar ze mee is opgegroeid, die haar leven ooit eens heeft gered door haar weg te sleuren voor een aanstormende Kolossus. De enorme slooprobot was voorzien van een veiligheidssleutel, maar technici die ermee moesten werken vonden het zo omslachtig om na iedere storing opnieuw te moeten opstarten, dat ze die in de Kolossus hadden vast gelast. Achtendertig doden, een verbod op het gebruik van Kolossi, maar Fiona gered door die kleine Nemonido. Gek genoeg heeft ze er wel drie. Kolossi, bedoel ik. Ze staan achter in de schuur. Zonder veiligheidssleutels, er kan niets mee gebeuren. Ik moet er toch niks van hebben als ze ze opstart, maar Fiona vindt ze het summum van lompheid. ‘En dat is dan toch elegantie,’ zegt ze dan altijd.
Nu zegt ze niets. Ik voel haar hand kouder worden en steeds harder knijpen.
Ik ben ook bang. Mijn hart klopt snel en oppervlakkig, het is meer fladderen. Ik voel het in mijn keel en tegen mijn slapen. Maar ik doe of ik kalm ben en geef haar een kneepje in haar hand. ‘Het zal meevallen, let maar op.’
We zitten aan de keukentafel. Mevrouw van Zanen wilde geen koffie of iets anders, dus Botje rijdt onthand om ons heen. Hij maakt me nerveus, of was ik dat al?
‘En hij?’ Fiona wijst naar Botje. ‘Hij ook?’
Mevrouw van Zanen schudt haar hoofd. ‘Voor hem moet u een ontheffing aanvragen. In principe mag ieder huishouden één robot erop nahouden zonder dat die meetelt voor het arbeidspotentieel. Tenzij het natuurlijk een Kolossus is.’ Ze schatert het uit om haar eigen grapje. ‘Alsof iemand een Kolossus in huis zou nemen, hè?’ zegt ze als wij niet reageren. Dan komt ze ter zake.
‘U heeft veel staan en alles is prima onderhouden. Ik stel voor dat u zelf de meting uitvoert.’ Ze diept een vouwscherm op uit haar tasje en klapt het uit. ‘Ik heb alles op de foto, dus niet smokkelen, hoor.’
‘Wat moet ik dan precies meten?’ vraagt Fiona met een klein stemmetje.
‘Het APV-i en het APV-s.’
We staren haar aan. ‘APV-i en -s?’
‘Sorry, ambtenarenjargon, wij korten alles graag af. Het arbeidspotentieelvermogen van iedere individuele robot, maar ook van de samenwerkingsverbanden die ze kunnen aangaan. Ik zag dat u de WV en de Trak naast elkaar had staan?’
Fiona knikt. Ze wordt alsmaar kleiner.
‘Dan meldt u dus het vermogen van de WV, ik schat zo’n 60.000 watt, maar het kan zijn dat daar wat aan is vermeerderd, en dat van de Trak, alsmede het vermogen als ze samenwerken.’
Mijn mond valt open. ‘Toch zeker niet voor alle mogelijke samenwerkingsverbanden?’
‘Jazeker. En u heeft prachtige lijntjes staan, hoor!’
‘Ik snap het niet,’ zeg ik. ‘Wat heeft het voor nut? Ze doen het, maar ze zijn niet in gebruik.’
Mevrouw van Zanen glimlacht. ‘Het gaat om het vermogen dat ze kunnen leveren. Niet zozeer om wat ze leveren. Dat zou trouwens ook niet kunnen.’ Ze vouwt haar scherm weer op.
‘Wat bedoelt u daarmee?’ Ik sla mijn arm om Fiona heen.
‘Het leveren. Dat zou niet kunnen. Ik schat dat bijna alle robots die u heeft ongeschikt zijn volgens de huidige ARBOT-normen. Ze mogen dus niet in gebruik genomen worden.’
‘Wacht eens even!’ Ik sta met haar mee op. ‘Dus u zegt dat we het arbeidspotentieelvermogen van onze robots moeten doorgeven, zodat u daar arbeidspotentieelbelasting over kan heffen, maar u verbiedt ons tegelijkertijd de robots in te zetten voor arbeid, zodat we er geld mee kunnen verdienen?’
‘Ja. Tegenstrijdig, hè?’ Ze stopt het scherm in haar tas en zapt die dicht.
‘Maar dat is toch debiel?’ Ik voel me kwaad worden.
‘Nee, hoor. Het is de regel nu eenmaal. De belasting wordt geheven over het potentiële vermogen. Het woord zegt het al.’ Ze steekt haar hand uit naar Fiona. Die schudt hem slap, zonder het mens aan te kijken.
‘Maar hoe…’ Verbijsterd ga ik de vrouw voor naar de deur. ‘Is hier geen oplossing voor? U kunt ons toch niet aanslaan voor het behouden van zoveel moois?’
Ze legt haar hand op de deurkruk. ‘Dat kan ik dus wel. Maar u zou ook een SSF-je kunnen downloaden en invullen.’
‘Een SSF-je?’ Ik voel me dom.
‘Ambtenarenjargon.’ Ze wuift met haar hand. ‘Een sloopsubsidieformulier.’
‘Pardon? Wat is dat?’
‘Dat is een formulier waarmee u de sloop van de ongebruikte robots aanvraagt. Als die wordt goedgekeurd, ontvangt u subsidie. Wordt bekostigd uit de nieuwe WSRSR… de Wet Solidariteit RobotSloopRegeling. Speciaal voor mensen die de APB niet kunnen betalen.’
Mijn mond valt open en wil niet meer dicht. ‘Dus we kunnen subsidie krijgen voor iedere robot die we laten slopen?’
‘Inderdaad. Ik zou het maar in gedachten houden, want de aanslag wordt niet mals.’ Ze trekt de deur open en stapt naar buiten. Op de stoep draait ze zich om. ‘Vergeet u niet dat hij ieder jaar terugkomt. En er zijn plannen hem cumulatief te maken.’
Ik heb kaakkramp.
‘Dat houdt dus in dat uw aanslag ieder jaar hoger zal worden,’ zegt ze op uitleggerige toon.
‘Dat begreep ik al.’ Ik smijt de deur voor haar neus dicht.
‘Is ze al weg?’ Fiona zit met betraande ogen aan de keukentafel.
Ik kijk door het raam. ‘Nee, ze staat nog iets te tikken.’
Fiona staat op en rent naar de deur. ‘Ik moet iets weten.’
Ik volg haar. ‘Wat dan?’
‘Niet voor jou, blijf binnen!’ Haar stem klinkt zo serieus dat ik luister. Ik blijf in de deuropening staan en zie hoe ze naar mevrouw Van Zanen toe rent en haar iets vraagt.
Op het antwoord verstrakt Fiona’s rug. Ze balt haar vuisten en knikt kort. Dan draait ze zich op haar hakken een kwartslag om, werpt een enorm verdrietige blik op mij en loopt naar de schuur.
Alles aan haar straalt uit dat ze alleen wil zijn, dus ik laat haar.
Vier dagen later tref ik Fiona bij thuiskomst in alle staten aan. Om haar heen liggen en staan al onze schermen, zelfs de oude, die nog niet vouwbaar zijn, tussen echte handboeken uit haar archief.
‘Wat doe je?’ vraag ik.
‘Huilen,’ zegt ze snikkend.
‘Ach, lieverd.’ Ik laveer tussen de troep door en trek haar in mijn armen, Over haar schouder kijk ik naar de schermen en begrijp meteen waar ze op heeft gezocht. Op APV en SSF, maar het meeste gaat over de ARBOT-wet.
‘Wat slim dat je daarop hebt gezocht.’ Ik kus haar haren. ‘We passen ze gewoon een beetje aan en dan…’
‘Nee.’
‘Wat, nee? Jij kunt toch alles, ook de robots aan de ARBOT-normen laten voldoen?’
Ze maakt zich van me los en heft haar handen in een hulpeloos gebaar even op, om ze slap langs haar lijf te laten vallen. ‘Dat kan ik wel, maar ik mag het niet. De regels gelden alleen voor robots jonger dan 15 jaar.’
‘Wat?’ Van alle stomme dingen die ik de laatste tijd heb gehoord, is dit wel het idiootste. ‘Een leeftijdsgrens? Maar wat doet leeftijd ertoe als de robot aan de normen voldoet?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Maar het is de regel.’ Ze buigt zich naar de grond om het handboek van de Kolossus op te rapen. ‘En voor de drie reuzen had het toch niet uitgemaakt, ze mogen niet meer worden gebruikt. Ik dacht alleen… als de andere nou genoeg geld kunnen opbrengen… dan kunnen we misschien voor de Kolossi ook de APB betalen.’ Ze zucht trillend. ‘Maar het heeft geen zin.’
Opeens valt mijn oog op een met de hand volgeschreven vel papier dat op de salontafel ligt. Rijen en rijen kriebelige cijfers. ‘Heb je al gerekend?’
‘Nee,’ Fiona raapt het papier op. Nu pas zie ik dat het drie vellen zijn, aan twee kanten beschreven. Ze steekt ze me toe. ‘Ik durf het niet op te tellen. Maar dit zijn ze allemaal.’
Ik pak de vellen aan. ‘Dat zal ik doen,’ zeg ik schor.
‘Ik ga naar de schuur.’
‘Prima, schat, ik doe de vaat we…’
‘Ik neem Botje mee.’ Ze staat op van tafel. Dezelfde tafel waaraan we zojuist mijn specialiteit ‘1001-hapjes’ hebben gegeten.
Ik sta ook op, starend naar de tafel, wetend hoe de keuken achter me eruitziet. ‘Hoe…?’
Ze loopt om de tafel en gaat op haar tenen staan om mij een kus op mijn wang te kunnen geven. ‘Kan jij wel, lieverd. Ik heb Botje gewoon even… nodig.’
Ik kijk in haar mooie ogen en smelt. Botje is de enige die we belastingvrij mogen houden, misschien denkt ze er wel over om voor de andere robots een SSF aan te vragen en wil ze hem optimaliseren. ‘Neem maar mee, ik red me wel met de vaat,’ lieg ik.
We hebben al weken geen 1001-hapjes meer gegeten, want ik pas dus hartelijk voor een afwas van twee meter hoog. Botje is volledig van Fiona. Ze neemt hem iedere avond mee en gaandeweg zie ik onze huisrobot een beetje veranderen. Gek, maar het is net of hij wat rechter op zijn wielen staat. Zijn grijparmen werken weer, hij is gepoetst, de kapotte lens is gerepareerd en verdomd als ik lieg: hij kijkt slimmer uit die kunstogen van hem.
Terwijl Fiona werkt, eet en in de schuur zit, vul ik de arbeidspotentieelmetingen in. Per robot. Het is een omslachtige gedoe. Merk, type, serienummer, jaar van productie, jaar ingebruikneming, jaar buiten gebruik, nieuwwaarde, aanschafprijs… en natuurlijk het vermogen.
Onbewust tel ik de vermogens bij elkaar op gedurende de avonden dat ik de metingen invul, maar ik schrijf nergens het totaalgetal op. Ik verzend de formulieren zonder uit te rekenen hoe hoog de aanslag zal zijn, want ik weet allang dat we die nooit zullen kunnen betalen.
Somber drentel ik door de tuin naar de schuur. De deuren staan op een kier open. Binnen is het schemerig, ik zie Fiona niet, maar ik hoor haar wel. Ze praat tegen Botje.
‘Hard werken, Botje. Met elkaar. Dat is de enige oplossing.’
Ik steun tegen de deur. Ze heeft gelijk. Hard werken. Ik draai me om en slenter terug naar huis. In principe kan ik de uren tussen acht en halfelf ’s avonds best nog vullen met werk. Fiona zit dan toch in de schuur.
De aanslag komt drie maanden nadat ik de arbeidspotentieelmetingen heb ingestuurd. Drie maanden waarin we ons de kolere werken en iedere cent die we verdienen opzijleggen.
Het is niet genoeg.
Fiona’s lip trilt zo erg, dat ik de aanslag niet eens hoef te bekijken om het te weten. ‘Zo veel?’ vraag ik zacht.
‘Nog meer,’ zegt ze, nog zachter.
Mijn hart draait om bij het zien van haar mooie, nu bleke gezicht. Kon ik maar iets doen.
‘Je kunt niks.’ Ze zucht heel diep en wenkt Botje. ‘Ik ga de schuur nog even in.’
’s Nachts word ik wakker van de koude plek naast me. Of is het van de vreemde geur? Ik heb nog nooit van mijn leven alleen geslapen en zo te voelen is Fiona al lang geleden opgestaan. En wat hoor ik toch?
‘Fioon?’ Ik stap uit bed en zie over de vloer een oranje schittering van onder het gordijn uitkomen. Opeens weet ik wat ik hoor. Ik weet wat ik ruik. Ik weet wat ik zie.
Brand.
Met twee treden tegelijk ren ik de trap af naar beneden. In een grillige, oranje gloed die steeds feller wordt, storm ik door het huis naar de keukendeur.
De schuur brandt.
Fiona staat ervoor. Botje ook. Om ze heen staan en liggen tientallen jerrycans.
Ik duw de deur open en ren op mijn blote voeten naar het tweetal. ‘Fioon! De schuur! De robots!’
‘Ja. Ze branden.’ Fiona draait zich naar me om. Op haar witte gezicht zitten zwarte vegen.
‘Maar… waarom?’ Ik zet nog een paar stappen in de richting van de schuur, maar de hitte duwt me weg. ‘Waarom, lieverd? We hebben nog een maand om de aanslag te betalen. Er was wel een oplossing gekomen.’
Ze schudt haar hoofd.
‘Jawel!’ gil ik koppig boven het geraas van de vlammen uit. ‘Ik kan best nog een baan erbij nemen. Of een lening. Of ik kan de sieraden van mijn moeder verkopen.’
‘Nee. Dat had ik niet toegestaan.’ Met een laatste blik op de schuur, die als een kaartenhuis naar links opzij helt, zegt ze: ‘Ze zijn van mij. Van mij! Ik doe ermee wat ik wil. Jij hoeft je niet kapot te werken of in de armoede te steken voor mij.’ Ze wenkt Botje en loopt naar de keuken terug.
Ik loop haar na en pak haar arm, dwing haar zich om te keren. ‘Maar dat had ik voor je gedaan! Ik houd van je, dat weet je toch?’
‘En ik van jou en dus doe ik je dat niet aan.’ Haar logica slaat tegen mijn borst. Of laat de rook me hoesten?
‘We gaan naar binnen.’ Ze troont me mee, het huis in. Botje in ons kielzog.
Aan de keukentafel zien we hoe de schuur instort. Met een donderende klap en enorme vlammen uit het dak.
‘Het is brandstichting,’ zegt Fiona.
‘Ja.’ Ik kan mijn ogen niet van haar gezicht afhouden. Omlijst door de vlammen achter haar lijkt ze een bleke vuurengel. Kleine vonkjes spatten tegen het raam, vallen in het gras en doven uit.
‘Dus de verzekering zal niets uitkeren.’
‘Nee.’ Ik knipper met mijn ogen en pak over de tafel haar handen vast. ‘Hadden… hadden we niet beter een SSF-je kunnen invullen? Dan hadden ze nog wat opgeleverd.’
Fiona lacht schamper en trekt haar handen uit de mijne. ‘Sloopsubsidie? Ik ben geen asociaal!’
‘Maar het is toch juist een sociale wet? Dat zei die vrouw. Een solidariteitswet voor de mensen die…’
‘Heb je enig idee waar die subsidie van betaald wordt?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Enig idee waarom die APB steeds hoger zal gaan worden?’
Ik stop met schudden. Het begint tot me door te dringen.
‘Juist. De sloopsubsidie van de een, wordt betaald uit de APB van de ander. Hoe meer mensen… ach, reken zelf maar. Dat is niet sociaal, noch solidair.’ Ze staat op. ‘Ik ga naar bed.’
Ik loop achter haar aan, de trap op. Opeens stopt ze met lopen en zakt door haar benen. Ik kan haar nog net opvangen. ‘Botje! Bel 112!’
De dokter zegt dat het ongeneeslijk is. Iets met haar bloed. Ik wil hem niet horen, kan hem niet horen: mijn oren suizen.
‘Hoelang heb ik nog?’ Vanuit de verte hoor ik Fiona vragen wat ik absoluut niet wil weten.
‘Het is een agressieve, acute vorm. Ik vrees dat u nog drie maanden tot een half jaar hebt.’
Fiona knikt. ‘Dat haal ik wel.’
‘Wat haal je wel, schat?’ Als verdoofd duw ik haar in een rolstoel door het ziekenhuis waar ze twee weken is geweest voor onderzoek en diagnose. Behandelen heeft geen zin, behalve dan om de pijn te stillen die gaat komen. En ik schijn er alles aan te moeten doen om botbreuken te voorkomen.
‘Ik ga een nieuwe schuur bouwen,’ antwoordt ze.
‘Ach meid, wat kan die schuur me schelen?’
‘Jou misschien niet, maar mij wel.’
En ze doet het. Ze laat de oude schuur, waar we inderdaad geen cent voor krijgen, weghalen. De hompen gesmolten metaal die tussen de as vandaan worden gehaald zijn onbruikbaar volgens de oud ijzer boer. ’Niet zuiver,’ noemt hij het. Maar hij laadt toch een aanhangertje vol. De rest verdwijnt in grote grijpers.
Drie weken later staat er een nieuwe schuur op de plaats van de oude. Hij is veel kleiner, maar ook van hout en heeft hetzelfde ronde model. Een tikje verloren staat hij midden op de zwartgeblakerde grond.
‘Er gaat vanzelf gras groeien,’ zegt Fiona tegen me. Ze ziet er slecht, heel slecht uit. ‘En dan is het weer mooi.’
‘Ik vind jou mooi,’ zeg ik onbeholpen. Ze is mooi, zoals ze daar zit. Vermagerd: ja. Nog bleker dan anders. Maar intens vastberaden en lief. Gek genoeg wil ik vrijen, ondanks dat ze ziek is. Maar ik durf niet. Wat als ik iets bij haar breek?
‘Ik duik de schuur in.’
‘Da’s goed, dan doe i… Botje!’
De robot wielt al naar de keukendeur. Het was haar stem die uit zijn buik kwam.
Mijn reactie was automatisch, vergetend dat ze vandaag is begraven. Ik heb nog geen tijd gehad om haar echt te missen, het verdriet steekt en dramt en laat me alleen maar huilen.
Ik zie de robot het tuinpad afrijden en ga de eenpersoonsvaat doen.
‘Uw echtgenote heeft bepaald dat er na haar overlijden een stichting wordt opgericht ten behoud van uw gemeenschappelijke huishoudrobot Botje.’ De notaris kijkt me over haar bril aan. ‘Zodat er eeuwig goed voor hem wordt gezorgd. Ze heeft haar aandeel van het gespaarde kapitaal in die stichting laten storten.’
Ach Fioontje toch.
‘Botje is haar laatste.’ Ik begrijp het. En besluit meteen mijn testament te laten aanpassen. Voor Botje. Omdat ik van Fiona houd.
Pas na weken volg ik Botje. Ik wil niet. Wat moet ik in die schuur? De robots zijn weg. Fiona is weg.
Maar Botje gaat er iedere avond heen. Hij zegt het met haar stem. Ik moet weten wat hij er doet. Staat hij stil in die lege schuur? Speelt hij haar stem af?
Ik volg hem de schuur in.
Hij wielt door tot het midden en bukt.
Een luik! Een onzichtbaar luik in de vloer!
Ik sluip hem achterna terwijl hij langs een schuine stoep naar beneden rijdt, een kelder in. Als hij beneden is aangekomen, stokt hij. Hij heeft me gehoord!
De robot draait zich om en kijkt me aan. ‘Laat nooit iets merken, hoor je, Botje? Houd het geheim!’ klinkt Fiona’s stem uit zijn buik.
Ik negeer de waarschuwende toon en loop de helling af. ‘Maak eens licht.’
‘Houd het geheim! Houd het geheim!’
Ik sta naast Botje. ‘Wat moet ik geheimhouden, oude jongen?’ Mijn hart klopt in mijn hals. Aan twee kanten. ‘Maak licht!’
Botje staat in tweestrijd. Hij knarst en kraakt. Dan maakt hij licht en sta ik in de schuur. Exact de schuur. Ondergronds. Met de robots keurig in het gelid.
‘Hoe?’
‘Hard werken, Botje. Met elkaar. Dat is de enige oplossing. We zetten zelfs de Kolossi aan het werk. We laten ze graven en grond afvoeren en stutten en…’
‘En wie onderhoudt ze? Wie gaat voor ze zorgen?’ Ik loop de rijen langs en ben zo opgelucht ze te zien dat mijn hart ervan barst.
‘Botje, je weet nu alles. Laat jezelf goed onderhouden, denk erom!’
‘Natuurlijk. Daarom moeten wij voor jou zorgen.’ Ik glimlach. ‘Maar waarom geheimhouden? Zelfs voor mij?’
‘Niemand vertrouwen. Niemand. Weet je wie ons volgens mevrouw Van Zanen heeft gemeld?’
‘Blijf toch eens een avondje naast me op de bank zitten!’ klinkt een stem waar ik veel van heb gehouden. ‘Die rotschuur!’
Ik wankel. Begrijp het opeens allemaal. ‘Gerald.’