Helga’s tante kweekte sierkwallen en Helga rolde zoals gewoonlijk elke ochtend als eerste uit haar hangmat en stommelde naar het grote aquarium op de voorplecht van hun woonboot. De zon wipte net boven Dijk Europa uit en verschoof in een paar hartenkloppen van bloedrood naar zengend wit.
De kwallen fonkelden in het lage zonlicht, even kleurig en complex als orchideeën en stuk voor stuk dodelijk giftig.
Helga kon iedere soort benoemen: de mercatorkwallen met hun gouden kompasroos, de blauwe virago’s en de regenboogkralen die nooit groter dan je duimnagel werden.
Helga goot de beker met panische garnalen leeg en drukte haar neus tegen het pantserglas. Het was altijd fascinerend om te zien hoe de tentakels hongerig rondslierden. De een na de andere garnaal verstarde en werd de maagholtes ingetrokken.
Zodra de kwallen op kleur waren, vatte tante ze in helder plastic of synthetische barnsteen. De dodelijke kwallen eindigden als kralenkettingen en hangers of als bijzonder gewaagde oorbellen. Alleen de toeristen kochten ze: elke Buitendijker had wel een familielid of vriend stuiptrekkend uit de zee moeten vissen.
Na de kwallen liep Helga naar de achterplecht om de kweeknetten met kelp binnen te halen. De woonboten en piepschuimenvlotten van Buitendijks reikten tot voorbij de westelijke horizon: zes miljoen zeezigeuners die letterlijk van de wallenkant geduwd waren door de schatrijke een- procenters.
Helga snoof de geur van smeulende wiervuurtjes en de droogrekken met zwaardvis genietend op: het was diep vertrouwd, geruststellend. Het betekende dat niemand honger of kou hoefde te leiden. Dat ze zich prima konden redden zonder die weke Wallenkanters. ‘Helga?’ riep tante Rimca uit de kajuit. ‘Jij en Ciska nemen de kraam vandaag over. Ik heb een stel verse kwallen te lakken.’
‘Geen probleem!’ riep Helga terug. En het was beter dan geen probleem. Ze was dol op de kleurige drukte van de Goodelieve markt, het jodelen van de nachtmeeuwen op de Admiraal Schuyvertoren, de stank van roosterende zeekomkommers.
Toen ze op de markt arriveerde, had Ciska de kraam al opgezet, en de kwallenkettingen uitgestald. Als lokker stond er een miniatuur-aquarium met levende kwallen en een bordje met ‘Niet aanraken! Levensgevaar!’ in zes talen. Het doodskopje met gekruiste beenderen was voor de analfabeten.
Ze verkochten een dozijn kettingen en een retort met een levend kwalletje aan twee giechelende Wallenkantersmeisjes.
‘Wees er voorzichtig mee,’ zei Ciska. ‘Het is een echte zeewesp. Eén steek en je rolt schuimbekkende over de grond.’
‘Ges!’ zei het kleinste meisje en ze giechelden nog harder.
Ciska mikte de kettingen in een kluisje, trok het titanium gordijn van de kraam dicht.
‘Tijd voor een pauze. Ik weet iets geinigs.’
Ze viste een zijden sarong uit haar tas, twee pumps van geëtst staalglas.
‘Hoe kom je daar aan?’ riep Helga. Ze voelde een steek van heerlijke angst. ‘Dat zijn Wallekantersspullen,’ vervolgde ze fluisterend.
‘Eerlijk gestolen. Ik liep de hamam in en trok hun spullen in de kleedkamer aan. De mijne liet ik achter.’ Ze trok een tweede sarong uit haar tas. ‘Ik heb er ook eentje voor jou.’ Haar glimlach werd een brede grijns. ‘Voor het komende uur zijn we twee Wallenkanterstrutjes.’ Ze trok aan Helga’s arm. ‘We gaan gewoon bij Tantoretti zitten.’ Ze knikte naar de uitkijktoren met het roterende terras.
‘Maar dat kan ik onmogelijk betalen! Een cocktail kost daar meer dan ik in een maand verdien.’
‘Niet als iemand anders het betaalt. Laat dat maar aan mij over.’
De portier liet hen zonder probleem door. Dames waren altijd welkom, behalve als ze al te onvast op de benen stonden.
Deze week was het thema Ruimte, zag Helga. Drones in de vorm van SpaceX-landers brachten de drankjes rond en de spiesen met gamba’s. Boven hun hoofd dreven de ruimtesteden langs: Putingrad en Nue Berlin, Goederede met zijn immense zonnezeilen.
Ciska liep regelrecht op een tafeltje met twee jongens af. Ze waren duidelijk ouder dan Helga en Ciska: eerder drieëntwintig dan zestien.
‘Hei garçons,’ zei Ciska ‘We zijn twee arme Buitendijkersmeisjes en behoorlijk dorstig.’
De grootste jongeman, die met de neusring en de bio hazard tatoeage op zijn kaalgeschoren kruin, wierp een blik op Ciska’s pumps en grijnsde. ‘Vast wel. En wat willen jullie drinken?’
Het terras lag zo hoog dat Helga Dijk Europa boven de daken en masten zag uitsteken. Boven de Wallenkant kleurde de hemel lichtrood: dat was het hemelweb dat het zengende ultraviolet tegenhield boven de Randstad maar uiteraard niet boven Buitendijks.
Helga nipte aan haar tweede cocktail. Het smaakte voornamelijk naar anijs maar er zwom wel een miniatuur duikboot in rond.
‘Vertel mij over jezelf?’ vroeg de andere jongen.
‘Ik?’ Toen ze opkeek, was Ciska verdwenen, samen met de andere jongen. Handig. ‘Eh, jij eerst.’
‘Mijn vader is dijkgraaf,’ begon de jongen. ‘Een van de negen. Dijk Europa is zestig meter hoog, met diamanten stootplaten en een kern van geschuimd titanium maar een vloedgolf… Nu, die komen verdraaid hard aan. Mijn vader heeft twintig duizend cyberspinnen onder zich die elk gat meteen dichtweven en meer drones dan er zeemeeuwen boven de visafslag vliegen. Mijn moeder, ze is een Telefunken von Eindhoven. Oude elektronica adel. En jouw ouders?’
‘O, die zijn dood. De laatste tsunami smeet onze woonboot om. Als ik niet op de jongste van mijn tante aan het oppassen was geweest…’
De jongen gaapte haar aan en grijnsde toen. ‘Och ja, dat was de afspraak: jij bent van hier.’ Hij hief zijn hoofd luisterend op. ‘Mijn compagnon, hij zegt: waarom spelen we geen Kus de Bruid?’
Helga wist dat de meeste Wallenkanters een computer in hun hoofd hadden. Een AI niet groter dan een sneeuwvlok die samen met hen opgroeide en gewoonlijk heel wat slimmer was dan zijn mens.
‘Kus de bruid?’
‘Tja, een meisje van hier kent dat natuurlijk niet. Het is een dating site. Log in en toon twee foto’s. Het programma vertelt dan of we bij elkaar passen.’ Hij tikte zijn oorlel aan. ‘Mijn compagnon zegt dat het programma onfeilbaar is. Een Turing zestien AI bestuurt het.’
Ineens hingen er twee foto’s boven het tafeltje, plus een knipperende balk. ‘De balk loopt van een tot tien,’ zei de jongen. ‘Bij alles onder de vijf kun je maar beter meteen gif in zijn of haar beker gieten. Acht is al ‘lang en gelukkig’ maar tien, dat is het Tristam en Isolde niveau. Totaal voor elkaar bedoeld. Trouw zo eeuwig dat de dood zulke gelieven niet eens kan scheiden.’
‘Zijn jullie er klaar voor?’ sprak een diepe stem. Diep en galmend en absoluut wijs. Het soort stem waarmee tante Rimca’s god Krishna waarschijnlijk zou spreken.
‘Ja,’ zei Helga en ineens voelde haar tong vreemd droog. Dit is menens.
De foto’s schoven in elkaar, vervloeiden.
De vonk begon bij de een en ze hoorde gekijf, het geluid van brekend glaswerk.
‘Later we eens verder inzoomen,’ sprak de goddelijke stem. ‘Dieper integreren.’
De vonk schoot voorbij de vijf en het glasgerinkel maakte plaats voor een opgetogen lach, vogelgezang en het murmelen van beekjes.
De foto’s sidderden en de vonk schoot naar het einde van de balk, gloeide goudgeel op.
‘Dit is bizar,’ sprak de stem en er klonk een diepe verbazing in door. ‘Honderd procent compatibel. Dat heb ik nog nooit meegemaakt: mensen die zo perfect bij elkaar passen.’ Trompetten schalden. ‘Gefeliciteerd! Jullie zijn het soort gelieven dat de kwallen als parels ziet glanzen in het maanlicht. Die jubelen met de futen.’
De jongen schoot overeind, veegde de knipperende balk weg.
‘Dit is een vuile leugen! Je hebt Kus de Bruid gehackt! Mijn compagnon vertelt me dat je echt van hier bent, een kwallendregster en dat je je schoenen en kleren gestolen hebt!’ Hij schudde zijn vuist, een vreemd onmachtig gebaar. ‘Je wilde mij verleiden! Omdat mijn vader de dijkgraaf is!’
Helga keek hem na en alles was perfect: de vorm van zijn oren, de manier waarop hij voorbij de tafeltjes stampte, zelfs zijn gebalde vuisten. Het beeld etste zich in haar brein, onvergetelijk, eindeloos kostbaar. Maar ze bleef staan, rende hem niet achterna. Helga was een Buitendijkse en een kwallendregster trouwen met de zoon van een dijkgraaf? Dat was het soort sprookje waarin zelfs kleuters niet konden geloven.