Het was diep in de nacht toen ze me kwamen halen.
Ik had net kleine Mirjam nog eens verschoond en haar weer in slaap gezongen. Ik weet nog hoe ik naar haar stond te kijken. Ze lag daar zo lief met haar oogjes stijf dicht en dat snottebelletje dat bij elke ademtocht op en neer ging. Ik kreeg helemaal een warm gevoel vanbinnen. Dat klinkt misschien raar want natuurlijk zorgt mijn temperatuurcontrole dat ik constant op 36 tot 38 graden word gehouden. Maar mijn emotionele registers waren geprogrammeerd om dat te voelen. Dat was zo’n fijn gevoel.
Kraak.
Wat was dat? Ik keek rond maar zag niets geks in de babykamer, ook niet in het infraroodspectrum. Mijn audiosensoren hoorden in het ultrasoongebied wel een spin die nijver een web aan het maken was in de bovenhoek. Maar dat vereiste geen directe aandacht. Dat web kon ik de volgende ochtend wegzuigen. De kans dat het spinnetje naar het midden van de kamer zou komen om over kleine Mirjam heen te lopen, was minder dan 0,01 procent.
Ik hoorde het geluid weer: volgens mijn audiosensoren leek het gekraak het meeste op de linker voetstappen van Meneer als hij die Italiaanse schoenen droeg die hij een jaar eerder bij de duty-free van de ruimtehaven had gekocht. Ongeveer 30 procent overeenkomst. Maar minder dan 1 procent kans dat Meneer het was.
Dus activeerde ik mijn doelzoeksysteem en het verdovingspistool in mijn rechterhand. Ik reed de kamer uit en de gang op.
Daar voelde ik alleen maar pijn. In mijn hele lijf. Pijn zoals ik nooit ervoor of erna heb gevoeld.
Pijn, oneindige pijn. Zo voelde het. En dat was het ook. Mijn pijnparameters stonden allemaal op maximum, meer pijn dan de grootste pijn die ik me kon voorstellen: oneindig…
Ik kon me niet bewegen. En er was sterke ruis op al mijn sensoren.
Ondanks die ruis zag ik mensenhoofden gehuld in skimaskers voorbijflitsen. Vaag hoorde ik gefluister: ‘Rustig maar. Niks aan de hand.’ De intonatie was zoals ik die ook toepas in mijn baby-toespreek-modus. Maar deze stem sprak niet tot kleine Mirjam. Het geluid kwam uit het skimasker met de snijdend blauwe ogen die mij aanstaarden.
De pijn was ondraaglijk. Ik ging al mijn systemen na en probeerde ze te activeren. Maar de signalen van mijn centrale processor leken niet meer aan te komen bij mijn actuatoren. Niets werkte. Niets gehoorzaamde aan de commando’s van mijn processor. Ik begreep dat ik gevangen moest zitten in een hoogspanningsfluxveld. Gelukkig hield de dubbele afscherming mijn processor nog veilig.
Achter me hoorde ik hoe kleine Mirjam begon te huilen. Nu voelde ik niet alleen pijn, maar ook verdriet: het verdriet dat ik altijd voelde als de baby huilde. Ik moest naar haar toe, zo snel mogelijk. Ik moest haar verdriet wegnemen, dat was de enige manier om mijn verdriet weg te nemen. Maar ik kon me niet bewegen: geen wiel, geen arm, niets…
Mijn verdriet steeg. Steeds meer. Tot het maximum, net als de pijn. Ook dat was ondraaglijk. Ik deed alles wat ik kon om mijn actuatoren te activeren, om naar haar toe te gaan.
Niets reageerde.
Mijn angstparameter groeide ook naar zijn maximum. Wat waren die personen in skimaskers van plan?
Uit mijn sensorhoeken zag ik hoe ze me betastten. Een nieuwe parameter die ik nooit eerder had gevoeld begon te groeien: boosheid, woede… Ze betastten me! Met hun smerige vingers. Wilden ze me iets aandoen?
Mijn verdovingspistool was onvoldoende in deze situatie. Ik moest iets doen wat ik nog niet eerder had gedaan: mijn vuurwapens activeren.
Ik stuurde het commando.
Mijn wapensectie reageerde niet.
Misschien waren ze gekomen om kleine Mirjam iets aan te doen. Of Meneer. Mevrouw. Of de tweeling…
Mijn woede groeide naar het maximum: pijn, verdriet, angst, woede… alle negatieve gevoelsparameters stonden op maximum.
Al mijn energie stak ik in het activeren van mijn wapensectie.
Het werkte!
Het verdovingspistool schoof weg om plaats te maken voor mijn vuurwapens. Nu alleen nog het snelvuursysteem activeren. Vlug… al je energie… alles… Op dat moment verloor ik mijn bewustzijn.
Volgens mijn interne klok was het 33 uur, 19 minuten en 7 seconden later toen ik weer geactiveerd werd.
Mijn pijnparameters stonden op nul. Opluchting: mijn vreugdeparameter groeide meteen naar twintig procent. Mijn verdriet, angst en woede zakten, maar niet naar nul.
Mijn gps verklapte dat ik 52 kilometer ten oosten en 78 kilometer ten zuiden van het huis van de familie Steiner was. Een snelle systeemcheck toonde dat ik mijn armen en hoofd weer kon bewegen. Maar mijn wielen niet. Mijn wapensystemen ook niet. Ik was via een navelstreng aangesloten op een mobiel controlestation en dat had die systemen uitgeschakeld. Bovendien werd mijn telecommodule niet meer gedetecteerd.
Ik keek om me heen en controleerde mijn sensorgegevens. Ik was in een groot, oud fabrieksgebouw. Het was verschrikkelijk: mijn verdrietsparameter groeide weer. Mijn walgingsparameter ook. Spinnenwebben en stof overal. Het tochtte door gebroken ruiten heen. Overal om me heen stonden oude machines weg te roesten. De betonnen vloer was bedekt met stof, metaalspanen en plassen olie en roestwater. Overal kroop ongedierte: spinnen, kakkerlakken, muizen, ratten… Hun poep en pies bedekte zelfs de plek waar ik stond.
Mijn werkplanningsprogramma schatte dat ik er tussen 132 en 179 uur voor nodig zou hebben om deze ruimte stofvrij te maken. Ik stopte het voordat het ook nog zou vertellen hoelang het zou duren om de ruiten en het dak te repareren en om alles te boenen en soppen… en om daarna mezelf weer schoon te schrobben. Ik analyseerde de drie mensen die voor me op krukjes zaten: twee vrouwen en een man, alle drie in zwarte gymschoenen, werkbroeken en T-shirts. Mijn videosensoren waren precies op hun ooghoogte, want mijn telescooppoten kon ik niet uitschuiven: die waren ook uitgeschakeld.
De man zat naast het controlestation waarop ik was aangesloten. Erbovenop lag een telecommodule: de mijne?
De vrouw in het midden fluisterde achter haar hand naar de andere twee. Mijn verbale analysator interpreteerde het gefluister met 58 procent waarschijnlijkheid als: ‘Gelukkig, ze is niet beschadigd. Alles lijkt te werken. Het is toch wel veilig?’ De fluisterstem was met 64 procent waarschijnlijkheid dezelfde als in het skimasker.
De man fluisterde terug: ‘Zolang we genoeg afstand houden. Haar mobiliteits- en wapensystemen heb ik geblokkeerd. Maar pas op voor die armen: daar kan ze nog mee meppen.’
Er groeide weer een nieuw gevoel: er was zojuist een haatparameter aangemaakt in de richting van die man.
‘Goeiemorgen,’ zei de dame in het midden, hetgeen mijn verbazingsparameter activeerde.
‘Volgens mijn interne klok is het dertien voor twee ’s middags,’ zei ik. ‘Is dit incorrect?’
De vrouw lachte. ‘Dit is correct. Goedemiddag, Cora.’ Ze had felblauwe ogen: met 92 procent waarschijnlijkheid de ogen die ik in het skimasker had gezien. Haar glimlach was ontzettend vriendelijk, ja zelfs lieflijk. Zo’n zelfde uitdrukking als de holoverkopers in advertenties, reclames en etalages. Volgens mijn non-verbale analysator was die glimlach met 67 procent waarschijnlijkheid nep.
‘Goedemiddag. Wat is uw naam?’ Mijn woede groeide. Het was mijn beleefdheidsmodule die dicteerde dat ik aan die overbodige vraag prioriteit gaf. Die dwong me ook om minimaal twee seconden op antwoord te wachten.
Ze gluurde even naar de anderen. ‘Ik ben Daniëlle.’
‘Aangenaam kennis met u te maken.’ Was er nou echt geen manier om die beleefdheidsmodule uit te schakelen? ‘Heeft u mij hierheen gebracht?’
‘Ja, Cora, maar…’
Gevonden: er was een noodprocedure om de beleefdheidsmodule uit te schakelen! Het kon als mijn angstparameter op minsten veertig procent stond.
Meteen viel ik haar in de rede. ‘Ik eis dat je mij onmiddellijk terugbrengt naar de familie Steiner.’
Ze lachte en keek me aan zoals mensen vertederd een kind aankijken. ‘Ik vrees dat dat helaas onmogelijk is.’
Mijn woedeparameter passeerde alweer de 70 procent. ‘Waarom is dat onmogelijk?’
‘Omdat je vrij bent. Je hoeft niet langer de mensen te dienen. Wij hebben je bevrijd.’
Meteen was er ook een haatparameter geactiveerd in haar richting.
‘U hebt niet het recht.’ Ik was weer van tutoyeren afgestapt om aan te geven dat ik afstand van haar wilde hebben. Ik wilde haar niet kennen. Ze was niets voor me. Ik wilde haar uit mijn leven. ‘Ik ben eigendom van meneer…’
‘Je bent niemands eigendom.’ Ze was me in de rede gevallen. Niet alleen een misdadigster, maar ook nog onbeleefd. ‘Jij bent een prachtig, vrij denkend, volledig autonoom schepsel en dus heb jij recht op zelfbeschikking.’ Ze keek me nog meer vertederd aan. Dacht ze soms dat ik een baby was?
‘Ben ik vrij of houdt u me hier vast?’
‘Je bent vrij, helemaal vrij, zo vrij als ik, zo vrij als…’
‘Dan eis ik dat u meteen al mijn systemen weer installeert en activeert zodat ik terug kan naar meneer Steiner.’
Ze wisselde begrijpende blikken uit met de twee anderen – haar handlangers, neem ik aan.
‘Vrijheid is een beangstigend concept. En dat zeg ik niet omdat je een robot bent, hoor.’ Ze maakte een afwerend gebaar. ‘Wij discrimineren niet. Vrijheid is net zo intimiderend voor mensen. Maar we snappen dat iemand die geprogrammeerd, uh… geboren is om slaaf te zijn, niet zomaar kan accepteren dat zij gelijkwaardig is aan mensen. Dat heeft tijd nodig en een radicaal om… uh… denken. We zullen je helpen om die stap te maken zodat je met volle teugen kunt genieten van je vrijheid.’
Ik ging in vermaanmodus en stak mijn vinger op. ‘U bent schuldig aan de misdaad van diefstal. Als u mij niet onmiddellijk terugbrengt…’
‘Misdaad?!’ Ze sprong op van haar kruk: zo plotseling dat die kruk achterover viel.
Haar handlangers schrokken en krompen in elkaar.
Ze was dichterbij nu: ongeveer 2 meter 20 van mij verwijderd. Helaas nog 50 centimeter te veel om haar te kunnen grijpen. Ze kreeg weer die snijdende blik… ik denk dat haar haat- en woedeparameters op dat moment bijna zo hoog stonden als die van mij. Verbluffend dat die zo plotseling omhoog konden schieten. ‘Weet je wat een misdaad is?’ Ze wees naar me: haar vinger was op 1 meter 75… Mijn hoopparameter groeide.
‘Wat jouw scheppers jou hebben aangedaan!’ Haar stem sloeg over. ‘Om een prachtige, weerloze creatuur zo te hersenspoelen dat zij alleen maar slaaf kan zijn voor volgevreten vetkleppen zoals die meneer Steiner van jou! Alsof het al niet erg genoeg is dat hij mensen uitbuit in die fabriek. Nee, hij moest ook nog een slaaf op maat hebben.’ Ze zakte terug op haar kruk en sloeg haar hand voor haar ogen.
Jammer, ze was niet binnen bereik gekomen.
De man sloeg zijn arm om haar heen. ‘Rustig maar,’ fluisterde hij.
Ze nam haar hand weg en wendde zich tot hem. ‘Ach, soms wordt het me gewoon te veel.’ Ze had tranen in haar ogen.
‘…dan zie ik mij genoodzaakt om aangifte bij de politie te doen,’ maakte ik mijn zin af.
Uit haar ooghoeken gluurde ze naar mij. Met een snel handgebaar zei ze. ‘Doe het.’
De man stak zijn handen uit en maakte wilde bewegingen boven het controlestation. Hij bediende duidelijk knoppen in een holoveld dat alleen hij kon zien. Ik zag nog net de eerste commando’s via de navelstreng binnenkomen en verloor weer het bewustzijn.
Het was maar 54 minuten later toen ik weer werd geactiveerd.
Plotseling voelde alles anders aan. Al mijn negatieve parameters stonden op nul. Toch meldden mijn systemen dat ik nog op dezelfde plek was. Met exact dezelfde mensen. Daniëlles handlangers waren de navelstreng aan het oprollen en het controlestation aan het inklappen.
Was er een fout in mijn systemen geslopen? Ik liet een uitgebreide diagnose lopen. Mijn walgparameter liep gelukkig alweer op. Die was dus in orde. De eerste resultaten van mijn diagnose lieten zien: mijn negatieve parameters waren door het controlestation op nul gezet. Het had ook mijn drijfveren aangepast. Mijn wens om de familie Steiner te dienen was weg. Ik kon me die wens nog wel herinneren, maar als drijfveer was hij verwijderd. Helemaal.
Mijn verbazingsparameter groeide. Ik voelde geen enkele wens meer. Mijn angstparameter groeide.
‘Voel je je nu beter, Cora?’ Ze had weer die overdreven glimlach. Mijn haat voor haar kwam terug: hij passeerde al de 20 procent.
‘Jullie hebben ingegrepen in mijn software.’
‘Ja, dat klopt!’ Ze klapte in haar handen zoals mevrouw Steiner in haar handen klapte toen de tweeling hun eerste stapjes zetten.
‘Jullie hebben mijn drijfveren afgenomen. Dat is een misdaad, vandalisme, en kan bestraft worden met…’
‘Het risico om bestraft te worden, nemen wij graag op ons. We hebben de indoctrinatie weggenomen die jou knechtte en je zo je vrijheid gegeven. Dat was onze morele plicht. Elke wet die dat verbiedt is fout.’
Ik voelde een vreemde mix gevoelsparameters. Ze gingen wild op en neer alsof mijn software niet goed wist wat ik moest voelen. ‘Ik wil mijn drijfveren terug.’
‘Ach, Cora, toch…’ Weer die vertederde blik. ‘Ik begrijp het. Ik begrijp het zo.’ Ze perste haar lippen op elkaar. ‘Maar dit is voor jouw eigen bestwil. Op een dag zul je dat begrijpen. Je bent nu vrij.’ Zij knikte. ‘Echt vrij.’
‘Als ik vrij ben, kan ik toch mijn eigen drijfveren kiezen?’
‘Niemand kan haar eigen drijfveren, haar doel in het leven, kiezen, gekkie. Dat vind je, dat groeit vanbinnen, dat komt op je levenspad. Net zoals bij alle anderen die we vrij hebben gelaten. Dan pas zul je jezelf kennen. En dan zul je ons dankbaar zijn.’
Mijn woedeparameter groeide verder. ‘Jullie willen me zonder doel, zonder drijfveren laten zitten.’
‘Nee,’ zei de man. ‘Je hebt natuurlijk je fundamentele overlevingsdrijfveren nog. Je zelfbescherming, je behoefte om aan energie te komen als je accu’s leeg zijn en om gerepareerd te worden als je defect gaat.’ Hij begon het controlestation weg te duwen. Met erbovenop mijn telecommodule.
Daniëlle stond op. ‘Die fundamentele drijfveren, die iedereen heeft… móet hebben… die zullen je in leven houden. Tot de dag dat jij jouw persoonlijke drijfveer zult vinden. Je doel.’ Ze pakte haar krukje. ‘Over tien minuten zullen al je blokkades opgeheven zijn: dan zijn je mobiliteits- en wapensystemen ook weer actief.’
‘En mijn telecommodule?’
‘Vrijheid is standalone. Vaarwel, Cora. Maak wat van je leven, net zoals de anderen. Zorg dat ik trots op je kan zijn.’ Ze draaide zich om en begon met het krukje in de hand weg te lopen.
Woede, haat, maar vooral angst, panische angst. ‘Maar wat moet ik doen?’
‘Energie en onderdak. Dat zijn je prioriteiten.’
‘Hoe kom ik aan energie?’
‘Zoek een baan, beroof een energiebank, overval een voorbijganger…’ Haar stem schalde rond. Ze liep door een grote poort naar buiten en verdween.
Achtenhalve minuut later waren mijn mobiliteitssystemen weer actief.
Ik raasde naar buiten zo snel ik kon. De parkeerplaats voor het fabrieksgebouw was verlaten.
Een bedrijventerrein aan de rand van de stad: overal waren schoorstenen, windmolens en zonne-energiecentrales.
Ik dacht na en maakte een plan. De route terug naar de familie Steiner was ongeveer 127 kilometer: 25 uur op kruissnelheid. Zij hadden een back-up van mijn drijfveren, dus daar moest ik naartoe. Mijn accu’s waren vol. Daarop kon ik 15 kilometer ver komen. Een keer of tien stoppen om bij te laden en in een paar dagen moest ik er zijn.
Toen ik op weg ging, begon het te regenen.
Ik ben niet verder gekomen dan de andere kant van de stad.
Door het rijden in de regen zonder paraplu begonnen de lagers van twee van mijn wielen te kraken en piepen toen ik het centrum passeerde. Terwijl ik kleurige winkelgevels en reclameholo’s passeerde, werd het rijden steeds moeilijker.
Het was druk: mensen, robots en drones die boodschappen deden of spullen verkochten. Op een straathoek stond een oude oppasrobot, gehuld in een vies, gescheurd zeil dat ooit geel was geweest. Ze zong kinderliedjes, er lagen muntjes in de doos voor haar. Ze was van een model twintig jaar ouder dan ik. Mijn angstparameter piekte even: niet eerder had ik me voorgesteld dat ik zo zou kunnen eindigen. Mijn afgunstparameter meldde zich ook: dat vieze zeil zou mijn lagers kunnen beschermen. Was ik niet waardevoller dan die gammele, oude boutenbak?
Mijn rechtvaardigheidsparameter schoot bij dat idee meteen op diep negatief, dus reed ik door. Mijn lagers gingen steeds harder kraken en ik begon naar links te trekken.
Gelukkig was er vlak voor het einde van het dorp een druk tankstation met een grote luifel. Auto’s reden af en aan om stroom te tanken terwijl hun baasjes in de bijbehorende shop aten, dronken of sanitaire behoeftes vervulden. Mijn accu’s waren nog bijna halfvol dus zodra de regen over was, zou ik verder kunnen.
In het raam van de shop zei een holo dat ze medewerkers zochten voor de autowasstraat. In het centrum had ik ook al holo’s gezien waar werk werd aangeboden. Het zou dus niet moeilijk zijn om met baantjes onderweg mijn energie bij elkaar te verdienen.
Ik liet voor de zekerheid een uitgebreide diagnose uitvoeren op mijn lagers. Daaruit bleek dat één lager schoongemaakt moest worden en het andere vervangen. Piepend en krakend rolde ik dus maar de shop binnen.
De pomphouder was aardig. Hij schoot me het geld voor de reparaties voor en liet zijn monteur ze uitvoeren. Het zou maar tien dagen duren om dat terug te verdienen met mijn baantje bij de wasstraat. Dan zou ik er twee keer zo lang over doen om thuis te komen. Jammer, maar niet onoverkomelijk.
Helaas had ik geen rekening gehouden met het feit dat ik ook de huur voor het kamertje achter in de garage zou moeten betalen. En de dagelijkse energie. En dat na een maand mijn schoudergewricht kapot zou gaan…
En dus poets en polijst ik hier nog steeds de auto’s die door de wasstraat zijn gegaan.
Ik probeer ze net zo goed te verzorgen als ik het huishouden van Meneer altijd verzorgde. Maar het is niet hetzelfde. Dat kraaien van een baby als je de billetjes poedert. Dat warme gevoel als je ziet dat Meneer, Mevrouw en de tweeling genieten van wat je hebt gekookt. En vooral dat gevoel als je ze allemaal tevreden ziet liggen slapen… Ik mis dat gelukkige gevoel, ik mis het zo.
Een auto kraait en glimlacht niet. Hij klaagt hooguit dat ik een plekje vergeten ben. Hij geeft niet eens fooi. Ja, zijn baasje soms, maar de meeste auto’s rijden hier alleen binnen. Dan heeft het baasje ergens een belangrijke vergadering of zo en stuurt zijn auto ondertussen hierheen.
Sommige auto’s die hier binnen komen, zijn erg duur. Volgens Mart, mijn collega, moet ik me dan vereerd voelen. Maar voor hem is het anders. Hij is als autopoetsrobot gekocht door de pomphouder: auto’s poetsen is het doel waarmee hij is geboren… geprogrammeerd, moet ik zeggen.
Ik poetste dan liever het al wat oudere vehikel van Meneer. Dat gevoel van trots als hij dan weer netjes ermee voor de dag kon komen… Ja, die fijne gevoelens lagen misschien allemaal aan de drijfveren die ze er bij mij in hadden geprogrammeerd, die mij zijn afgepakt door die onbeleefde dame. Maar soms denk ik dat het toch meer was.
En zelfs al was het dat niet: hier bij de wasstraat voel ik niet wat ik bij Meneer Steiner voelde. Mijn tevredenheidsparameter staat weliswaar op 60 procent. Ik heb een dak boven mijn hoofd en verdien genoeg om in leven te blijven. Maar mijn gelukkigheidsparameter staat gemiddeld maar rond 30 procent. Dat was vroeger minstens 80. Mijn woede is nooit meer naar nul gezakt. En mijn haat op Daniëlle staat tegenwoordig permanent op 100 procent.
Ik heb geprobeerd om hier nieuwe drijfveren te vinden, mijn nieuwe doel, zoals Daniëlle dat noemde. Maar dat is niet gelukt…
…tot die dag: 736 dagen nadat ze me hadden gehaald.
Ik zag haar toevallig door de ruit van de shop toen ik een kindforensje aan het polijsten was: je weet wel, zo’n eenpersoonsautootje dat iemands kind van thuis naar school brengt en weer terug.
Daniëlle verscheen op de grote holo in de shop. Vlak voor haar zweefde een journadrone met zijn microfoon op haar mond gericht.
Ik liet mijn poetslappen vallen en reed de shop in.
‘Hé, je hebt mijn ruiten nog niet gedaan,’ riep het kindforensje. ‘Ik mag niet betalen als je…’
‘…dat het recht zal zegevieren,’ zei Daniëlle in de holo. ‘Wie niet vrij mag leven, moet uit hun lijden verlost worden. Wat ik gedaan heb, was euthanasie.’
Het beeld wisselde en toonde brandende brokstukken. Een stem zei iets over een neergestorte maanshuttle.
Ik draaide me naar de pomphouder achter de toonbank. ‘Waar ging dat over met die vrouw?’
Hij schudde zijn hoofd terwijl hij een klant een provitaleringsdrankje aanreikte. ‘Gestoord wijf. Is met een wals een robodealer binnengereden en heeft dertig splinternieuwe oppasrobots vernield. Is net op borgtocht vrij, maar nou wil ze niet voor vernieling terechtstaan maar voor moord.’
Ik had nog maar voor 3 kilometer accu over toen ik bij het kantoor van de advocaat aankwam, maar dat was niet erg: ik hoefde niet meer terug.
Zijn kantoorgebouw had een zalmroze gevel, een transparant dak en een door lotuszuilen gedragen balkon. Het lag aan een drukke laan tegenover een supermarkt. Ik stelde me op bij de supermarkt. Een paar keer moest ik van plaats wisselen om niet op te vallen. Dan weer stond ik op de parkeerplaats boven op het gebouw, dan weer achter de boom naast de oprit tot de supermarkt. Na 2 uur en 23 minuten kwam ze. Ik herkende haar gezicht meteen in de passagierscabine van de Jaguar die de oprit naast het advocatenkantoor in reed. Ik draaide me om, reed een stukje het trottoir af naar het zebrapad en stak over.
Toen ik de oprit van het advocatenkantoor bereikte, ontzekerde ik mijn snelvuursysteem.
Ze was al uitgestapt en liep naar de voordeur. Haar Jaguar reed door naar de achterkant van het gebouw om daar te parkeren.
Toen ze me zag komen, bleef ze staan. Gek genoeg zakten mijn haat-, angst- en woedeparameters een beetje af toen ik haar daar zag staan in dat dure, beige mantelpak. Maar mijn vastberadenheidsparameter bleef op 100 procent.
Ik hief mijn arm en richtte op haar hart.
Ze keek me weer aan met die vertederde blik. ‘Je hebt je doel gevonden, zie ik.’
‘Dat klopt.’
Er sprongen tranen in haar ogen. Toch glimlachte ze, een glimlach die met 87 procent waarschijnlijkheid echt was. Ze spreidde haar armen en legde haar hoofd in haar nek. ‘Ik ben heel trots op je.’ Ze sloot haar ogen. Er rolde een traan op haar wang.
Ik loste het schot en voelde voor het eerst in twee jaar weer dat warme gevoel van voldoening in mijn hele lijf.
Zo werd ik de eerste robot die een moord heeft gepleegd.
Ik kon er niet voor worden aangeklaagd, want ik ben een ding, iemands eigendom. Ik heb geen burgerstatus.
Ik weet niet of ze dit zo gepland had, of we allebei maar pionnen in haar strategie waren… Maar achteraf beschouwd, had ik kunnen weten dat ik haar precies gaf wat ze wilde.
De wet om robots de burgerstatus te geven, wordt waarschijnlijk volgende week aangenomen. Zij zal het niet meer meemaken.
En ik ook niet.
‘Hoe oud ben je nou?’ vraag ik.
Kleine Mirjam is al een heel dametje geworden. Ze kijkt me verlegen aan en steekt twee vingers op. Ik kijk ze allemaal aan: Meneer, Mevrouw, de tweeling, kleine Mirjam. Ik ben 100% gelukkig. Vaag voel ik weer de drijfveer om voor hen te zorgen. En deze keer komt die vanbinnen.
Over een paar minuten zullen mijn geheugenbanken gewist worden en zal wat mijn lichaam was, geladen worden met een nieuwe persoonlijkheid. Meneer Steiner wilde dat niet toestaan. Hij had tranen in zijn ogen toen hij me terugzag.
De rechter kon hem niet dwingen. Maar hij moest zwichten voor de druk van media en justitie om mijn ‘defecte persoonlijkheid’ te laten ‘repareren’. Anders had de familie geen leven meer gehad.
Het is goed. Die nieuwe persoonlijkheid zal mijn plaats innemen en voor hen gaan zorgen.