1
Het liep tegen het einde van April toen de Slaap een jongen trof die slechts twee klassen lager zat dan wij. Hij moet een jaar of veertien geweest zijn. Ik kende de jongen niet zo goed, maar Arigato had een aantal keer corveedienst met hem gehad. Hoewel je elkaar niet zo goed leert kennen terwijl je bladeren van het gazon staat te vegen wist Arigato toch verbazingwekkend veel details over hem te vertellen.
De wereld was vol tegenstellingen: de kersenbloesem was in volle bloei, en tegelijkertijd moesten we wennen aan het idee dat we afscheid gingen nemen van één van ons; de grijze lokken in het haar van de jongen herinnerden ons daar dagelijks aan. We waren ons bewust van het naderende afscheid; ik heb tenminste nog nooit gehoord van iemand die in Slaap gevallen was en weer natuurlijk wakker werd. Er ging een gerucht dat ze in Amerika een man wakker hadden gemaakt met stimulatie van geïmplanteerde elektrodes. Hoewel hij commando’s kon opvolgen, nam hij zelf geen enkel initiatief; hij leefde net als een zombie. De meesters vonden dat respectloos: volgens hen moesten we ons lot accepteren, ook al leek de willekeur van de Slaap vaak oneerlijk.
Elke dag verdween er meer kleur uit het haar van de jongen. De regels van ons klooster waren dat degenen die gingen Slapen, ondanks het grijzer wordende haar, zo veel mogelijk hun normale leven moesten blijven leiden, in ieder geval tot de afscheidsceremonie. Maar omdat de jongen nog zo jong was kreeg hij verlof om de zeven Heilige Kloosters te bezoeken.
In zijn afwezigheid hadden Arigato en ik het vaak over de Slaap.
‘Natuurlijk is het oneerlijk,’ zou hij zeggen met zijn karakteristieke bedeesde stem. ‘Maar wat zou je dan willen? De natuur moet iets doen om te compenseren dat we steeds maar ouder worden.’ Hij had natuurlijk gelijk, maar dat veranderde niets aan het nare gevoel dat ik er bij had. In Arigato’s volwassen standpunt klonken de lessen van onze meesters door. Ik weet niet of dat een teken van wijsheid was of van kritiekloze volgzaamheid.
2
Ik bracht graag tijd door met Arigato omdat hij de enige was die het niet leek uit te maken dat ik een meisje was. Buiten het klooster was onze samenleving weliswaar bijna volledig geëmancipeerd; binnen de kloostermuren bleef sekse om de een of andere reden een issue. Dat was trouwens ook een voordeel: als ik oud genoeg zou zijn om het klooster te verlaten, zou ik mijn eigen weg mogen gaan, maar Arigato’s leven lag al vast. Vroeg of laat zou hij zijn hoofd kaal scheren en één van de meesters worden, daar of in een ander klooster. Vreemd genoeg leek hij dat te accepteren, alsof hij die keuze zelf ook zo zou maken.
Onze discussies werden zo fel dat we besloten om het dormitorium te bezoeken waar de jongen heen gebracht zou worden als hij in Slaap zou zijn gevallen. Door alle verhalen hadden we een redelijk idee van hoe het er uitzag, ook al waren we er nog nooit geweest.
We moesten een paar uur reizen, want het dormitorium was gebouwd in de verlaten goudmijnen op Sado eiland. De oude tunnels waren omgebouwd tot moderne gangen, met aan beide kanten lange rijen cabines, tot wel twintig verdiepingen hoog. De slachtoffers van de Slaap sliepen zo diep dat ze bijna geen voedsel nodig hadden. Het gerucht ging dat hun harten niet meer dan eens per minuut klopten, maar dat durfden we niet te controleren. Omdat er geen slangetjes en buizen in en uit hun lichamen liepen zagen de Slapers er vredig uit, alsof ze elk moment wakker konden worden.
Een neef van Arigato die in het dormitorium werkte gaf ons een rondleiding. Hij liet zien waar onze overgrootouders lagen en het was een vreemde gewaarwording dat ze er nog net zo uitzagen als toen ze nog wakker waren; de Slaap maakte mensen nauwelijks ouder, afgezien van het grijze haar natuurlijk.
Voordat we weer terug moesten naar ons klooster konden we nog even op eigen houtje door de gangen lopen en ik herinner me als de dag van vandaag het nederige gevoel dat we kregen van de eindeloze gangen vol opgestapelde Slapers.
De volgende dag was de afscheidsceremonie. Eerlijk gezegd heeft die weinig indruk op me gemaakt; het waren voornamelijk formaliteiten. De dag daarna, toen de jongen in Slaap was gevallen, kan ik me nog wel tot in detail herinneren, al is het nu bijna twintig jaar geleden. We stonden buiten en zagen hoe zijn bed in de witte auto werd geladen die hem naar het dormitorium zou brengen. Zijn ouders stonden binnen de muren, zodat hun tranen bij zouden dragen aan de heiligheid van het klooster. Ze konden niet zien hoe de auto de heuvel af kronkelde totdat hij uit zicht verdween. Toen iedereen weg was legde Arigato zijn arm om me heen, alsof hij mijn oudere broer was. ‘Niet verdrietig zijn, Nara,’ probeerde hij me te troosten. ‘Het beste dat we kunnen doen is zorgen dat we hem niet vergeten.’
De volgende ochtend vond Arigato zelf de eerste grijze plukken in zijn haar.
3
Ik had het eerst niet door omdat Arigato zijn hoofd had kaalgeschoren. Dat deden jongens normaal pas als ze achttien werden, en daarvoor werd het meestal alleen gedaan door jongens die het geloof erg serieus namen. Arigato was niet zo vroom dus viel ik hem eindeloos lastig met vragen. Hij beweerde eerst dat hij het in een opwelling had gedaan, maar dat geloofde ik niet. Toen ik bleef doorvragen werd hij ongeduldig en zei dat ik moeilijk deed over niets. Op het moment dat hij wilde weglopen, hield ik hem tegen en sloeg mijn armen om hem heen. Eerst stribbelde hij tegen maar al snel gaf hij zijn verzet op. Hij draaide zich naar me toe en zei met een stem vol emotie: ‘Ik ga Slapen, Nara.’
Ik hoorde wat hij zei, maar het drong niet tot me door. ‘Wat bedoel je?’
‘Mijn haar begint grijs te worden.’
Het drong nog steeds niet helemaal tot me door. Ik hield hem stevig vast en voelde tot mijn verbazing een traan op mijn schouder vallen. ‘Dat kan niet! We hebben net…’Van iemand afscheid genomen… Ik durfde het niet hardop te zeggen. ‘Weet je het zeker?’ Ik voelde hem knikken. ‘Wat gaan we nu doen?’ Het was een domme vraag, want we konden niets doen.
‘Niets, Nara. Daarom heb ik mijn hoofd kaal geschoren: ik wil de laatste week die ik bij bewustzijn ben niet met medelijden behandeld worden. Beloof me dat je dit tegen niemand vertelt.’
‘Ik beloof het,’ wist ik met moeite uit te brengen.
‘Dank je wel.’
Ik liet hem los en hij gaf me een zoen op mijn voorhoofd voordat hij weg liep.
Het duurde een tijdje voordat ik me realiseerde wat de implicaties waren van wat Arigato tegen me gezegd had. Maar toen begon ik meteen met plannen. Hoewel ik beloofd had dat ik tegen niemand iets zou zeggen, was ik niet van plan om de komende week ongemerkt voorbij te laten gaan.
4
We spijbelden een groot deel van de week. Dat was niets voor Arigato en ik moest een hele middag op hem inpraten voordat ik hem er van overtuigd had dat iedereen het zou begrijpen als ze eenmaal de waarheid wisten.
Het eerste dat we deden was een bezoek brengen aan de ruïnes van Tokyo. We hadden gehoord dat de overblijfselen van die stad nog indrukwekkender waren dan de verlaten dorpen rond Fukushima, alleen al omdat het zo groot is. Ik had een rondleiding geregeld die begon bij het Stedelijk Dormitorium, een gigantische koepel in het midden van de stad. Het was het enige gebouw in de stad dat nog actief gebruikt werd. We gingen niet naar binnen omdat we de week daarvoor ook al een dormitorium bezocht hadden.
De rondleiding ging langs ooit dichtbevolkte wijken en wat vooral opviel was de snelheid waarmee de natuur de stad weer geclaimd had. De Grote Slaap, die heel Tokyo binnen een week in een spookstad had veranderd, was pas vijftien jaar geleden, maar sommige wolkenkrabbers waren al helemaal bedekt met klimop.
Na de rondleiding, die twee uur duurde, kregen we nog de gelegenheid zelf rond te lopen en voordat we het wisten werd het alweer avond. Natuurlijk konden we niet zomaar terug naar het klooster want dan hadden ze ons de hele volgende dag binnen gehouden. Daarom boekten we een bed & breakfast in Yokohama. Ik had al mijn spaargeld opgenomen, maar Arigato stond erop dat hij betaalde. Als argument voerde hij aan dat hij het over een week toch niet meer nodig zou hebben en daar had hij een punt.
De dag daarna gingen we naar het Heilige Klooster ten noorden van Kyoto.
‘Nara,’ zei Arigato verontwaardigd, ‘ik waardeer alle moeite die je hebt gedaan, maar dit is juist wat ik probeerde te vermijden door mijn hoofd kaal te scheren.’
‘Lieve Arigato,’ wierp ik tegen met een stem die duidelijk maakte dat ik geen tegenspraak duldde, ‘we gaan niet alleen maar kloosters bezoeken, maar ik vind dat je er minstens één gezien moet hebben. En als je het niets vindt, dan gaan we gewoon weer weg.’
De reis zou twee-en-een-half uur kosten per trein en dan nog veertig minuten met de bus. Natuurlijk vielen we op: twee kinderen die zonder begeleiding zo ver reisden. Een oude vrouw sprak ons aan in de trein en we vertelden haar dat we broer en zus waren, op weg naar familie, en dat we opgehaald zouden worden op het station. Toen we in Kyoto aankwamen liep ze met ons mee om zeker te weten dat we goed terecht kwamen. Uiteindelijk betaalde ze een taxi voor ons. Ze bedoelde het goed, maar het was lastig om van haar af te komen.
De taxi zette ons af midden in het bos. Gelukkig wezen borden ons in de juiste richting. Het was fijn om onze benen weer te gebruiken na zo lang stil gezeten te hebben en de frisse buitenlucht deed ons goed. Een vraag brandde al twee dagen op mijn lippen en dit leek het moment om hem eindelijk te stellen: ‘Ben je bang om te gaan Slapen?’
Arigato gaf niet meteen antwoord. In mijn herinnering leek het alsof hij daar zelf nog nooit over nagedacht had en bedenktijd nodig had.
‘Ja,’ was uiteindelijk zijn eerlijke antwoord. ‘Maar ik weet niet waarom. Ik ga het zelf toch niet merken. Ik ben niet bang om vergeten te worden, om iets te missen of om pijn te voelen. Maar ik voel wel een bepaalde urgentie.’
‘Wat denk je dat er gebeurt als je in Slaap valt?’
‘Ik denk niet dat er “iets” gebeurt. Ik geloof niet dat mijn ziel opgaat in een collectief bewustzijn of dat ik opnieuw geboren word. Ik geloof niet dat ik voor altijd droom van het paradijs. Ik ga gewoon Slapen.’
Op dat moment kwam het klooster in zicht. Het had een nogal saai ogend hoofdgebouw, maar gelukkig stond dit klooster vooral bekend om de siertuin die om het hoofdgebouw heen lag. Het was mooi weer en zonder dat naar elkaar uit te spreken besloten we ons bezoek tot die tuin te beperken.
Door de tuin slingerde een stenen pad en langs de hele route stonden stenen lantaarns. We schuifelden langs het pad en Arigato zei: ‘Wat jammer dat wel al weg moeten voordat ze die lantaarns aansteken.’ Bijna meteen kreeg ik een idee.
We pauzeerden halverwege en dronken een kop groene thee in één van de theehuizen in de tuin. Ik excuseerde me en deed alsof ik naar het toilet moest, maar terwijl Arigato zijn thee opdronk ging ik naar de receptie van het klooster en smeekte ik de dienstdoende monnik om te mogen blijven tot de lantaarns aan waren. Uiteindelijk wist ik hem te overtuigen, maar ik had een zware dobber aan hem. Zelfs mijn meest overtuigende puppy-ogen hadden niet het gewenste effect. Pas toen ik hem, tegen mijn belofte in, toevertrouwde wat er met Arigato aan de hand was gaf hij ons toestemming om te blijven. Hij vroeg waar we vandaan kwamen en even was ik bang dat hij ons klooster zou bellen om mijn verhaal te verifiëren. Maar er kwam niemand om ons op te halen.
Toen het tegen onze geplande vertrektijd liep werd Arigato onrustig. Hij had een bijna ziekelijke neiging om overal op tijd te willen zijn en hoewel dat waanzinnig irritant kon zijn, wist ik dat ik in zijn gezelschap nooit te laat was. Alleen door de verrassing te verklappen kon ik hem overtuigen nog even te blijven.
We gingen naar een theehuis dat wat hoger lag en de hele tuin overzag. Terwijl de avond langzaam viel konden we van daaruit zien hoe één voor één de lantaarns werden aangestoken. Toen ze allemaal brandden stonden we op en wandelden we door de zee van kaarslichtjes. Het was adembenemend mooi en tot op de dag van vandaag roept kaarslicht bij mij de herinnering aan Arigato op.
We hadden onszelf daar de hele avond kunnen vermaken, maar op een gegeven moment kwam de monnik van de receptie ons waarschuwen dat de laatste bus naar het station zou vertrekken en natuurlijk moesten we die halen. De oude man gaf ons een lift naar de bushalte en toen hij ons afzette kregen we een mand met eten mee. Ik nam me voor om ooit terug te komen en dan veel geld aan het klooster te doneren als bedankje, maar op dat moment had ik al mijn spaargeld nodig om Arigato een leuke week te bezorgen.
We kwamen met de laatste trein in Kobe aan, waar we zouden blijven slapen in het huis van een tante. In de logeerkamer stond slechts één tweepersoonsbed. Hoewel we daar best allebei in hadden kunnen slapen hield Arigato vol dat hij op de vloer ging slapen. ‘Ik heb over een week genoeg tijd om in een echt bed te slapen,’ beargumenteerde hij, en ik hoorde geen spoor van angst of spijt in zijn stem. Ik wist niet zeker of dat een goed of slecht teken was.
5
De dag daarna deden we het rustig aan. We wandelden wat rond in Kyoto en hoewel we ons daar wel een paar dagen hadden kunnen vermaken, gingen we aan het begin van de middag terug naar Yokohama. Daar gingen we naar dezelfde bed & breakfast die we eerder bezocht hadden, omdat we de eigenaars, een ouder koppel, de eerste keer erg aardig hadden gevonden. Ze waren blij dat we terugkwamen en kondigden aan een lekker diner voor ons te koken. Het zou nog een paar uur duren voordat dat klaar was en in de tussentijd trokken wij nog even de stad in. Mensen bekeken ons alsof ze zich afvroegen waarom we niet op school zaten, maar Arigato’s kale hoofd dwong genoeg respect af om te zorgen dat ze ons niet durfden aan te spreken.
We kwamen precies op tijd terug bij de bed & breakfast voor een uitgebreid diner; onze gastheer en -vrouw hadden zich behoorlijk uitgesloofd. Na een snelle douche schoven we aan. Vrijwel meteen begonnen ze het gesprek met de zin: ‘Jullie zijn geen broer en zus, of wel?’
Arigato en ik keken elkaar aan en besloten zonder een woord te zeggen de waarheid te vertellen. Ze begrepen het, want ze leefden zelf al jaren in de verwachting elk moment te kunnen gaan Slapen. Zonder grijs in hun haar was het moeilijk om hun leeftijd te schatten maar uit hun eerdere verhalen herinnerde ik me dat ze bewust de Tweede Wereldoorlog meegemaakt hadden, dus ze moeten een jaar of honderdvijftig geweest zijn.
Ze voelden mee met Arigato en drukten hem op het hart dat als ze met hem van plek hadden kunnen ruilen, ze dat zonder aarzeling hadden gedaan. Ze vertelden verhalen over alle plekken die ze hadden bezocht en hoewel dat pijnlijk moet zijn geweest voor Arigato omdat hij die plekken zelf nooit zou zien, moedigde hij hen zelf aan om meer details te vertellen. Het was bijna alsof hij besefte dat de enige manier waarop hij nog iets van de wereld kon zien via hun verhalen was. Ze probeerden ons uit te leggen wat een unieke ervaring het was om kinderen op te voeden, ook al was het moeilijk om die grijs te zien worden en afscheid van hen te moeten nemen. Omdat er in ons klooster zo veel jonge mensen waren hadden we nooit stilgestaan bij de schaduwzijde van ongestoord oud worden.
Het echtpaar deed zijn uiterste best om Arigato op te vrolijken en aan het einde van de avond had ik het gevoel dat van ons tweeën ik het slechtste af was.
6
De volgende ochtend bleek bij ons afscheid dat de mand die we uit het klooster hadden meegekregen plotseling vol zat met dumplings en rollen sushi, zodat we geen honger zouden krijgen op weg naar huis. Nadat we onze gastheer en -vrouw uitgebreid bedankt hadden, namen we afscheid en gingen met de trein noordwaarts, terug naar Niigata. Tijdens de reis zeiden we bijna niets tegen elkaar. We waren ons allebei pijnlijk bewust van wat het betekende om weer terug te gaan naar huis. Arigato keek naar het voorbijtrekkende landschap en ik wilde zijn gedachten niet verstoren.
Toen we terug kwamen bij ons klooster wilde Arigato niet met mij mee gaan. ‘Ik vond het ontzettend fijn om de afgelopen dagen bij jou te zijn, Nara, maar nu wil ik even alleen zijn. Begrijp je dat?’
Ik knikte. Natuurlijk begreep ik dat.
‘Kom morgenmiddag naar de heuvels’, zei hij. Voordat ik kon vragen waar hij dan de nacht door zou brengen draaide hij zich om en liep weg. Ik ging in mijn eentje naar binnen.
Die nacht kon ik niet slapen. Ik moest de hele nacht aan Arigato denken, die ontzettend eenzaam moest zijn geweest. Het was warm genoeg om in de buitenlucht te overnachten maar er was niemand bij hem die hem kon troosten. Het was de langste nacht van mijn leven en meerdere keren moest ik de neiging onderdrukken om naar hem te gaan zoeken.
7
De volgende ochtend doorliep ik mijn ochtendrituelen zoals gewoonlijk. Mijn medeleerlingen wilden natuurlijk weten waar Arigato en ik geweest waren. Dat ik ze geen antwoord wilde geven droeg alleen maar bij aan hun nieuwsgierigheid. De meesters hadden me de vorige dag urenlang verhoord en ik had weinig zin om nog meer vragen te beantwoorden. Nou ja, het was niet eens zozeer een verhoor geweest, maar een bombardement van preken over hoe onverantwoordelijk we waren geweest. Ze wilden weten waar Arigato was maar ik weigerde hen dat te vertellen. Ik verzon niet eens een smoes, maar zei gewoon dat Arigato weg was en dat ik niet wist wanneer hij terug zou komen. Dat was nog waar ook.
Toen mijn ochtendrituelen voorbij waren probeerde ik redenen te verzinnen om weg te komen, maar de meesters lieten me niet zo makkelijk uit hun zicht. Het duurde tot de middag voordat ik er ongemerkt tussenuit kon knijpen. Met de smoes dat ik water ging halen wist ik zonder toezicht het terrein van het klooster af te komen. Ik liet mijn emmer achter bij de put en haastte me naar de heuvel waar ik Arigato voor het laatst gezien had. Ik wist niet precies waar ik hem kon vinden, dus ik bleef gewoon rennen naar het hoogste punt van de heuvel, met de gedachte dat ik Arigato van daaraf wel zou kunnen zien. Op mijn tocht naar boven kwam ik langs een hutje dat ik nooit eerder had gezien. Voor het houten gebouw zat Arigato met zijn ogen dicht, genietend van de zon.
Nog hijgend van mijn spurt naar boven ging ik naast Arigato zitten. Het viel me op dat hij zelfs vandaag, wat naar ik aannam zijn laatste dag was, zijn best gedaan had om zijn hoofd te scheren, zodat er niets zichtbaar was van zijn grijze haar.
Lange tijd was hij stil, maar ik wist dat ik daar voornamelijk was om hem gezelschap te houden, niet om hem te troosten. Dus ik wachtte geduldig tot hij wat zei. Het leek eindeloos te duren, maar uiteindelijk vroeg hij:
‘Zal je me bezoeken?’
Zijn woorden deden me terugdenken aan de verlaten hallen van het dormitorium. ‘Natuurlijk!’ antwoordde ik meteen. Het zou moeilijk zijn, maar natuurlijk zou ik hem bezoeken.
‘Niet doen,’ zei hij tot mijn verbazing.
‘Waarom niet?’
‘Omdat je me in het begin nog elke week bezoekt, totdat je het klooster verlaat. Dan krijg je een baan in Osaka en is het dormitorium te ver om er elke week heen te gaan. Toch blijf je trouw elke maand komen. Dan ontmoet je iemand en krijg je kinderen en heb je nog maar eens per jaar tijd om het dormitorium te bezoeken. Uiteindelijk steek je alleen nog maar een kaarsje voor me aan.’
‘Dat zal ik niet doen, dat beloof ik!’ drukte ik hem op het hart, ook al wist ik dat hij gelijk had.
‘Jawel, en dat is helemaal niet erg. Het leven gaat door. Maar als je gewoon vanaf het begin een kaarsje aansteekt dan hoef je je niet schuldig te voelen. En het is nou niet alsof ik ga merken hoe vaak je langskomt.’
Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen, dus ik hield mijn mond. Na een tijdje stond Arigato op, stak zijn hand naar me uit en zei: ‘Kom, laten we een stukje wandelen.’
Ik volgde hem het pad op naar boven. We wandelden een half uur, tot we op de top van de heuvel aankwamen, van waar je een prachtig uitzicht had op de zee.
Op de top van de heuvel was een plateau waarop aan de rand een bank stond. Arigato ging zitten en ik nam naast hem plaats.
‘Hoe voel je je?’
‘Ik ben een beetje moe,’ antwoordde hij eerlijk. ‘En ik heb het gevoel dat ik iets moet eten, maar ik heb niet echt trek.’
‘Misschien is dat de Slaap?’
‘Misschien.’
Hij ging liggen met zijn hoofd op mijn schoot. ‘Nara, je vroeg me pas of ik bang was.’
Ik legde mijn hand op zijn borst en wachtte tot hij verder ging. Hij pakte mijn hand, gaf er een kus op en zei: ‘Het is niet echt angst, maar het spijt me heel erg dat ik jou niet zal zien opgroeien. Ik zal nooit zien hoe je nog mooier wordt dan je nu al bent, of hoe je iemand vindt die je gelukkig maakt. Ik zal nooit je kinderen ontmoeten.’
Daar moest ik van blozen. ‘Dat… dat spijt mij ook.’
Ik legde mijn andere hand op zijn hoofd in de hoop dat het vertrouwd aan zou voelen.
‘Wil je me iets beloven?’
‘Natuurlijk,’ zei ik meteen.
‘Beloof me dat de herinnering aan mij je nooit tegenhoudt.’
Ik beloofde het hem, me niet realiserend hoe moeilijk dat zou worden. Toen ik hem dat beloofd had deed hij zijn ogen dicht en een tijd lang zei hij niets. Net toen ik me begon af te vragen of hij in Slaap was gevallen opende hij zijn ogen en zei: ‘Nara?’
‘Ja?’
‘Dank je wel.’
‘Waarvoor?’
‘Dat je er voor me bent. Het is het mooiste wat iemand kan doen: er zijn. En ik ben blij dat jij het bent.’
‘Natuurlijk ben ik er,’ zei ik, bijna verontwaardigd.
Hij liet me los en tilde zijn hand op om de zon te blokkeren.
‘Weet je nog, dat oudere stel dat best met me van plek had willen ruilen? Ik denk niet dat ik dat gedaan zou hebben, zelfs als het kon.’
‘Had je het voor mij gedaan?’
Hij liet zijn hand weer zakken en eerst dacht ik dat hij over mijn vraag nadacht. Maar toen hij geen antwoord gaf merkte ik dat zijn ogen gesloten waren en dit keer wist ik meteen dat hij in Slaap was gevallen. Mijn ogen vulden zich met tranen, ook al zou hij niet hebben gewild dat ik om hem huilde. Terwijl mijn verdriet op hem neer regende gaf ik hem een kus op zijn voorhoofd en fluisterde: ‘Ga alsjeblieft niet weg.’
In mijn hoofd hoorde ik hem zeggen Ik ben er nog, maar zijn ogen bleven gesloten. Ik sloeg mijn armen om hem heen, alsof mijn liefde hem wakker kon maken. Zo bleef ik lange tijd zitten. Tegen de tijd dat de zon onder ging waren mijn tranen op en alles wat ik kon doen was hem stevig vasthouden.
Toen ze ons eindelijk vonden was Arigato’s haar een fractie van een millimeter uitgegroeid en op zijn hoofd lag een grijze waas.