De King moest dood. Dat was de enige manier om ooit een normaal leven te krijgen.
De avond begon normaal. Mijn benen pompten rond op de fietsgenerator zodat ma kon strijken en tv kijken. Niks interessants natuurlijk. Er wordt al veertig jaar niks meer uitgezonden, en maar heel soms druppelt er nieuws van buitenaf binnen. Meestal slecht nieuws, niet dat dat iets uitmaakte, ik wou toch weg. Wie wou er nou in Las Vegas blijven? Geen werk, geen opleiding, geen hoop.
Ma keek naar de zoveelste herhaling van Star Trek. Spock, in een raar pakje en met een sik, zei: ‘Mister Sulu, zet een phasersalvo op de Halkansteden klaar.’
Toen begon ma’s kont te draaien, en meteen kreeg ik kramp in mijn maag. Ze danst alleen voor die overjarige popster, de King. Ook bekend als Jezus, of de Wederopstanding. Ik snapte alleen niet hoe hij de Wederopstanding kon zijn, want we beleven bepaald niet het Duizendjarig Vrederijk. Joey zegt dat alle ellende in de wereld is begonnen toen de King net-niet-dood ging in 1977.
‘Ma!’ zei ik. De eerste misselijkheidssignalen prikten over mijn huid. Ik kreeg kippenvel van top tot teen. Zweet ontsproot uit mijn voorhoofd. ‘Ik zit vlak naast je. Zet uit!’
Ma schrok op. ‘Sorry Jesse Garon, je was zo stil, ik was vergeten dat je er ook was.’
Toen ma naar de tv liep om hem uit te zetten, stuiterden schuddende heupen en een gitzwarte haardos in beeld. Ze begon onwillekeurig te swingen en kleunde het strijkijzer in de wasmand. Het signaal werd sterker en denderde de huiskamer in.
Dit ging niet meer goed komen. Ik redde het strijkijzer, trok de stekker eruit zodat ma dat niet hoefde te doen en werkte mezelf de zitkamer uit. De lucht voelde zo dik en kleverig aan dat ik bijna niet kon ademen. Ik haalde de badkamer maar net, onder begeleiding van de honkeplonkgeluiden van ‘Such a Night’, ma’s lievelingslied.
Ik had wat afgekotst als kind, tot ma er eindelijk achter kwam dat Hij het was die me die rare dingen deed uitbraken. Deze keer waren het vreemde munten en een paar haveloze twee-dollar biljetten. Dat klinkt misschien leuk, maar iedereen weet dat twee-dollar biljetten niet bestaan dus ze kwamen niet uit de normale wereld.
‘Such a Night‘ brak af in het midden van het woord ‘kiss’. Gelukkig, de accu was leeg. De stilte was verrukkelijk, nasuizend op de echo’s van die laatste ‘s’. Ik steunde mijn klamme voorhoofd tegen het koele porselein van de wc. De misselijkheid trok weg. Ik greep in de stapel voorgescheurd krantenpapier om mijn voorhoofd af te vegen. Zweetdruppels zo groot als knikkers, echt waar.
Ma kwam binnen toen ik mijn mond aan het spoelen was. Haar gezicht in de spiegel zag er schuldbewust uit. ‘Sorry, schat. Meestal ben je al weg om deze tijd.’
‘Geeft niks, ma. Ik ben zo weg. Dan kan jij rustig naar je ouwe rocker kijken.’
Ze pruttelde nog wat, maar dat was alleen voor de vorm.
Ik griste pa’s schimmelige ouwe voetbaljack van de kapstok, checkte of ik mijn sigaretten en portemonnee bij me had, en bats, daar smakte de eerste regen al op het dak. Ik had het waarschijnlijk niet aan voelen komen door de misselijkheid. Ze zeggen dat het vroeger bijna nooit regende, hier in Las Vegas, maar het regent allejezushard nu. Ik voel het altijd kriebelen in mijn binnenoor wanneer er een bui aankomt. Ik hees me in mijn oliejas, regenbroek, helm en laarzen. Ze roken naar rottend kikkersap. Dat kreeg je er nooit echt uit.
Het dak daverde van de klappen van de aanzwellende neerslag. Pa en ma hadden tenminste een nieuw dak laten leggen toen de regens begonnen. Een hoop van onze buren hadden dat niet, en ongeveer de helft van de huizen in de straat was daardoor totaal verkrot, de daken doorgezakt door het gewicht van al die kikkerlijkjes. Je kunt je wel voorstellen hoe dat rook. Niet de meest gewilde buurt, die van ons. Het is een Toeristenbuurt, voornamelijk bewoond door mensen die hier gestrand waren tijdens de Omslag.
Het idee dat ik hier de rest van mijn leven moest doorbrengen, tussen de kikkers en de verkruimelende restanten van het verleden, was onverdraaglijk.
Ik ontvouwde mijn paraplu van oliedoek en dook de regen in. De helm was pure noodzaak. Eén kikker weegt niet veel, maar als die van god weet welke hoogte omlaag komt zetten, komt dat toch heel hard aan. Ik heb volwassen mannen neer zien gaan door een kikkerslag.
Mijn vader. Ik miste hem nog steeds.
Maar kikkers zijn niet alleen eetbaar, ze bevatten ook vocht. Wat zou er van ons geworden zijn zonder kikkers? We boften maar, hier in Vegas. Ik weet bijna zeker dat sprinkhanen, zoals ze in Utah hebben, niet zo breed inzetbaar zijn als kikkers. Ook al was het niet makkelijk een Toeristenkind te zijn, ook al hebben we het moeilijker dan de ingezetenen, wij kregen toch eten en drinken uit de hemel.
Ik nam de kortste weg binnendoor via het Flamingo Casino naar de Dunes. Ik stak de Strip over, zigzaggend tussen de overwoekerde autowrakken door. Het gerucht ging, dat er echt werkende gokmachines zouden worden aangevoerd via de nieuwe spoorlijn, en daarna echte toeristen van buiten de stad. Mijn vrienden en ik hoopten eigenlijk dat het niet door zou gaan. Wij hadden als kind zoveel gespeeld in de lege, vervallen casino’s dat we ze helemaal niet wilden afstaan aan toeristen. Wij waren de Toeristen, en we waren trots op die geuzennaam.
Als het regent, regent het goed, zeggen ze in Vegas, en de straten waren al enkeldiep met kikkers bedekt. Sommigen leefden nog, en een hele familie kwakers werd verorberd door verfomfaaide flamingo’s die behendig door de kikkerregen dansten. Voor hen moet Las Vegas wel zo ongeveer de hemel zijn.
Ik schudde de paraplu uit om de kikkerresten eraf te krijgen, voordat ik door de Flamingo naar de Strip liep. Ma zegt dat je vroeger ook altijd een hoed op moest in Vegas – maar dan niet tegen de kikkers, maar tegen de zon! En zonnebrandcrème, vliegtuigen in de lucht, en auto’s en iedere dag andere muziek. Echt moeilijk om je voor te stellen.
Dwayne was nergens te bekennen, maar Joey troonde al op een barkruk in de Dunes, wachtend tot de regen zou ophouden en onze dienst zou beginnen. ‘Ik dacht al dat ik je hier zou zien toen ik Hem op de tv zag.’
We dronken wat in kameraadschappelijke stilte en knaagden aan onze hot frogs in chilisaus. Mijn keel deed nog steeds zeer van de dollarbiljetten, maar eten en drinken hielp wel.
‘Mijn oma denkt dat Elvis Jezus is,’ zei Joey.
‘Zij en iedereen. En zeg zijn naam nou niet, eikel. Wil je behalve munten en knikkers ook mijn hot frog over je nieuwe broek heen?’ Ik slikte een zure oprisping weg. De King verklootte mijn spijsverteringsprocessen op alle mogelijke manieren.
Joey grijnsde verontschuldigend, maar aan de manier waarop hij peinzend door kauwde, kon ik zien dat er nog meer ging komen. ‘Zijn dood en herrijzenis zijn het allerbelangrijkste wat er ooit gebeurd is. De Wederopstanding.’
‘Ja en?’ snoof ik.
‘Ma zegt dat oma zich aan het leven vastklampt omdat ze erbij wil zijn als Hij dood gaat.’
Ik legde mijn broodje neer. Geen trek meer. Maar ondanks de dreigende misselijkheid vrolijkte de gedachte aan Zijn dood me op,
‘Waarom?’
‘Omdat als Hij doodgaat, hij linea recta naar de hemel gaat en haar meeneemt.’
‘Jouw oma? Waarom zou Hij haar nou speciaal meenemen?’ zei ik.
Joey rolde met zijn ogen. ‘Niet alleen haar! Iedereen. De Dag des Oordeels.’
De misselijkheid kwam weer op.
Ik boerde en hoestte een geel met blauwe knikker op. Het had erger gekund.
‘Hé, zullen we jouw oma blij maken? En dan wordt jouw moeder ook weer wat vrolijker, als je oma in de hemel is en zo.’
Had ik dat echt gezegd?
Ja, dat had ik. En de gedachte die achter die woorden schuilgingen waren nog erger. Maar ik wilde het doen. Ik wilde het echt heel graag doen. De hemel was zo ongeveer de enige manier om ooit uit Las Vegas weg te komen, voor mij en Joey.
We hadden leegstaande casino’s, twee uur herhalingen op tv iedere dag, en de kikkers. Onze ouders en iedereen van hun generatie zeurde altijd over hoe het leven zoveel beter was, toen ze nog spijkerbroeken met wijde pijpen droegen, toen Vietnam nog belangrijk was en iedereen bang was voor de Sovjet-Unie. Toen verbrandingsmotoren nog werkten en de zon nog scheen. Misschien was er wel zon in de hemel. Niemand die me dat kon vertellen.
Joey likte zijn vingers af terwijl hij me aankeek. ‘Ga je hem doodkotsen of zo? Zoals toen je kiezelsteentjes spuugde en mij een blauw oog bezorgde?’
Ik staarde hem in de ogen zo lang als ik kon. ‘Het is vast een héél stom idee.’ Ik zag dat Joey begreep dat ik het tegenovergestelde bedoelde.
#
Een maand later, toen ik terugkwam van het kikkerruimen, was ma weer braaf mijn onderbroeken aan het strijken, om de insecteneitjes uit het waswater te doden en schimmel te voorkomen. De tv was aan, dus ze had zelf de accu opgeladen. Weer dezelfde Star Trek aflevering. ‘Dit is niet ons universum, niet ons schip. Een parallel universum dat met het onze co-existeert op een ander dimensioneel niveau,’ zei Kirk. Niet mijn favoriete aflevering.
Ma had vast pret gehad met de Here, ik bedoel de King, helemaal in haar eentje. Ik gaf haar een kus.
‘Was het leuk?’
Ze straalde er nog van. ‘Hij is nog zo knap, ook al verft hij zijn haar. Hij zei dat Jezus hem had gered. Dat hij wel dood had kunnen zijn, als hij zich niet had bekeerd en berouw had getoond over zijn slechte daden.’
Ik vond een punt pizza alla ranocchio in de ijskast. ‘Maar hij stopt toch niet met zijn zondige songs en het shaken met zijn dikke ouwe kont?’
De pizza viel als een baksteen in mijn rillende maag. Ik had het niet over hem moeten hebben.
Ma perste haar lippen op elkaar. ‘Nou, hij moet er toch van leven.’
‘Ma, ik kan er niet tegen als we over hem praten, oké? Ik ga naar bed.’
Ze draaide aan haar schort. ‘Ik moet er wel over praten, schat. Hij komt naar Las Vegas. Hij treedt volgende week op ter ere van 17 augustus. Om de nieuwe spoorlijn te vieren. Ze sturen een speciale trein. Misschien moet je wel een tijdje de stad uit.’
Ik gooide het restje pizza in de vuilnisbak, mijn moeders geschokte protest over voedselverspilling negerend. ‘Wat! Op mijn verjaardag, hoe halen ze het in hun hoofd?’
‘Er was een speciale uitzending. En kijk me niet zo aan. Ik kan er toch niks aan doen?’
‘Natuurlijk niet, ma. Je hoeft er niet meteen een drama van te maken.’
Maar het zat me niet lekker. Integendeel.
Waarom zou ik het huis uit moeten op mijn verjaardag alleen maar omdat een wedergeboren zanger in al zijn vergane glorie naar ons toe kwam? Waarom had alles wat hij deed een negatieve invloed op mijn leven?
Als hij naar Vegas kwam, was het nu of nooit. Er moest een einde komen aan het kotsen, mijn kapotte keel, de dagelijkse angst om zijn muziek te horen. Of ik nou in de hel of naar de hemel terecht zou komen, de King moest dood.
#
Joey’s antieke rugzak hotste op en neer toen we ons over het ruwe terrein worstelden, overal nieuw opschietend struikgewas en de stenen glibberig van korstmos en mos. De wegen en straten van Las Vegas zijn sinds 1977 niet onderhouden natuurlijk, maar dit was nog een graadje erger. De ouwe legerschoenen van mijn vader – je vraagt je af waarom hij die bij zich had op zijn huwelijksreis naar Vegas – waren me veel te groot, maar de enige alternatieven waren slippers van oude banden.
‘Weet je zeker dat we goed gaan?’ riep ik naar Joey.
Hij stopte en schopte tegen iets dat net naast het pad lag. ‘Vrij zeker. Kijk maar.’
Ik zwoegde naar hem toe. Eerst leek het net of hij een hoop groen mos en struikgewas aan het schoppen was, maar toen zag ik dat het een skelet was. Het was nog steeds gekleed in zijn polyester vrijetijdspak – zo goed als onverwoestbaar door de alomtegenwoordige schimmel, ik droeg dat van mijn vader nog steeds – en had wat vage repen stof en een lege waterfles in zijn ontvleesde handen geklemd.
Joey bukte zich om de kostbare fles te pakken. Glas breekt, en we kunnen geen nieuw maken. In een opwelling wroette ik in de broekzak van het geraamte. Dat is waar toeristen hun portemonnees bewaren. En ik vond er één. Nepleer, gelukkig, of de woestijnbewoners zouden hem al lang hebben opgegeten. Niet dat het nu nog een woestijn is, met de mist en de kikkers, maar we noemen het nog steeds zo. Ik pelde voorzichtig de dichtgeschimmelde vakjes open. De verbleekte foto op het rijbewijs staarde me suf aan. Ik zag de vierkante vormen van lopers, zoals mijn moeder credit cards noemt. Die ik uitbraak zijn veel glimmender en hebben meer kleuren.
Ik vond zelfs wat slap oud geld. Maar het was de foto op het rijbewijs die me fascineerde. Hij zag eruit als een filmster, zo gezond en weldoorvoed. Bolle wangen. Wat aten mensen vroeger eigenlijk?
‘Waarom doe je dat?’ vroeg Joey. ‘Hij is dood. Hij is een van de Zeventigduizend, hij heeft geen familie in Vegas. Geen beloning.’
‘Ik wil gewoon weten hoe het vroeger was. Ma wil er nooit over praten,’ zei ik. Ik liet de portemonnee op het trainingspak vallen.
We keerden ons af van het sneue geraamte en begonnen weer te lopen. We kwamen nog meer kaalgevreten en groen uitgeslagen botten tegen. Ze noemen het een begraafplaats, maar niemand heeft ooit alle zeventigduizend Toeristen die besloten naar huis te lopen, geteld of begraven. Dat had ook niet gekund, zonder werkende graafmachines en zo. Toen ik nog klein was, kon ik maar niet begrijpen hoe zoveel mensen dood hadden kunnen gaan, maar een paar uur lopen van hier, maar ma had het me uitgelegd. Hoe heet het toen was, en hoe snel je uitgedroogd en uitgeput kon raken – vooral als je een iets te zware toerist was van middelbare leeftijd met een kater. Het zal wel.
‘Daar is de spoorlijn al,’ wees Joey.
We sjokten erheen om de rails van dichterbij te bekijken. De bielzen waren helemaal volgekladderd. ‘Johnny is op Anita’, ‘In Memoriam Dick, ploeg 44.’ Een hoop mensen waren gecrepeerd bij het aanleggen van de spoorlijnen. De Woestijn Xpress was een onderdeel van een serie initiatieven om Amerika te doen opleven, om ons weer het rijkste land van de wereld te maken. Ik merkte er nog niks van. Maar in ieder geval zouden ze Hem komen brengen, helemaal uit Beverly Hills.
We volgden de rails. We hoorden al gehamer nog voor we de tribune in opbouw zagen. De werkploeg moest er met een muildierkaravaan zijn gekomen, tegelijk met het timmerhout. Er zijn wel geen bomen in Las Vegas, maar er is hout genoeg te slopen uit verlaten huizen.
We verstopten ons achter een met een laagje verpletterd kikkervlees bedekte hoop stenen, dronken wat water, knabbelden op wat lauwe worst. We gingen hier in hinderlaag liggen tot de Xpress morgenmiddag binnenkwam. De roadies waren al bezig een rij fietsgeneratoren neer te zetten, om stroom te maken voor de camera’s en de lichten van de tv-ploeg.
Toen het donker werd en de temperatuur begon te dalen, rolden we ons op in onze dekens.
‘Voel je hem al aankomen?’ vroeg Joey slaperig.
Ik had mijn leven lang geoefend om nooit rechtstreeks aan Hem te denken, maar nu kon ik het niet tegenhouden. De King zat al in die sjieke trein, met elektrisch licht en dikke kussens, terwijl hij naar de duisternis achter de ramen staarde. Of misschien wel naar zijn eigen spiegelbeeld. Ja, ik voelde iets. Voelde hij mij ook? Zou hij ook de sterker wordende misselijkheid voelen, de rillingen, het koude zweet op zijn voorhoofd, terwijl hij Nevada naderde? Ik hoopte eigenlijk van wel. Het zou niet eerlijk zijn als ik het alleen had.
Niet lang meer.
#
Ik werd wakker omdat Joey aan mijn arm trok. Het deed pijn. Het licht duwde zo hard op mijn oogleden dat ik bang was dat mijn ogen uit elkaar zouden klappen.
‘Er komt iemand aan! We moeten hier weg!’
Ik wilde hem waarschuwen dat ik ging kotsen, maar het enige dat uit mijn mond kwam was een gekreun. Wat naar buiten wilde voelde gigantisch aan. Het deed ontzettend zeer. Joey’s bezorgde gezicht hing boven me. Ik wees op mijn strot. Hij knikte en verdween.
Het geplof van zijn voetstappen stierf weg.
Toen kwam hij weer terug, maar van de andere kant. Ik wilde hem zeggen dat hij weg moest blijven, maar ik kon niet praten. Het brandende gevoel in mijn slokdarm was niet te harden. Er zat iets goed verkeerd.
Ik hoorde een rits opengaan, en toen geklater. Het was Joey niet. Wie het ook wezen mocht kreunde zachtjes, alsof hij zich net zo ellendig voelde als ik. Dat gaf me de kracht om me om te rollen en mijn ogen te openen.
Niet meer dan tien meter verderop richtte een oude man een straal oranje plas op een zieltogende creosootstruik. Zijn gezicht was bleek en zweterig, in een potsierlijk contrast met zijn onwaarschijnlijk zwarte haar. Zijn mond vertrok en zweet gutste van zijn voorhoofd, zoals hij daar stond te plassen. Het zag er pijnlijk uit. Zodra hij zijn rits dicht had schoot zijn hand naar zijn mond en hij kokhalsde.
‘Lisa Marie,’ mompelde hij. ‘Ik voel me niet goed. Ik ben niet high, echt niet, ik ben ziek.’
De man kokhalsde weer, maar er kwam alleen wit poeder uit. Hij ging maar door, glinsterend wit poeder uitspugend over het zand. Met iedere braakstuip van zijn kant voelde ik me iets beter, hoewel het ding in mijn keel er nog zat.
Ik wist toen zeker dat Hij het was. Hij voelde de band tussen ons duidelijk ook. We waren op dezelfde dag in het leven gekomen, ik voor het eerst, hij voor de tweede keer. Dat moest betekenis hebben. Ik was blij dat hij het ook moeilijk had. Wel zo eerlijk.
De rugzak lag onder mijn wang. Ik had het geweer kunnen pakken en hem ter plekke kunnen doodschieten. Als ik tenminste normaal adem had kunnen halen om dat ding in mijn slokdarm heen.
Maar dat was niet hoe het moest gaan. Wat had ik eraan als hij hier zou doodgaan, zonder camera’s of getuigen? Hij moest in het volle zicht van de wereld overlijden. Als hij Jezus Christus was, als dit de Wederopstanding was, dan wilde hij het ook zo. Hij kende de waarde van publiciteit. Ik bedacht dat ik een kruis van bielzen voor hem had moeten timmeren. Maar daar was het nu te laat voor.
‘Jesse Garon!’ siste Joey.
Ik wilde geen geluid maken terwijl de oude man nog zo dichtbij was. Ik wachtte tot de leverkleurige pantalon weg gestrompeld was voordat ik naar Joey’s stem toe kroop, naar adem happend.
Zodra de man, de King – als hij het was – verder weg liep, werd ik weer misselijker.
‘Jezus Gar, je stinkt. Waarom moest je nou kotsen? Wie was die ouwe vent, was het El-’
Joey stopte net op tijd.
Hij ging naast me zitten en wrikte aan het obstakel in mijn keel. Ik steunde en schopte van de pijn. ‘Sorry,’ zei hij.
Er deed nog meer pijn dan alleen mijn keel. Ik kon nu helemaal geen adem meer krijgen. Ik probeerde stil te liggen zodat Joey me kon helpen.
De pijn werd nog tien keer erger. Ik schreeuwde het uit.
En toen realiseerde ik me dat ik weer kon schreeuwen. Op Joey’s hand lag een bloederig vierhoekig ding, een centimeter dik en ongeveer zo groot als twee credit cards naast elkaar.
Ik spuugde bloed uit en spoelde mijn mond met het lauwe water uit de veldfles
Ik begon me ietsje beter te voelen. De oude man liep nog steeds van me weg, maar hij was altijd nog dichterbij dan hij in mijn hele leven geweest was. En toch was ik hier gewoon, een beetje beverig, maar nog bij zinnen. Alsof zijn nabijheid op een of andere manier het effect dat hij normaal op me had, ophief.
Joey veegde het uitgebraakte object af met wat zand en zijn broekspijpen. Wat een raar ding. Als een miniatuur rekenmachine zonder knopjes, met een verlicht schermpje met kleine plaatjes erop, onder andere een telefoontje.
Ik drukte op het groene telefoontje. Een blikkerig geluidje kwam eruit. ‘Geen verbinding,’ flitste op het schermpje, een soort miniatuur tv’tje. Van schrik liet ik het ding vallen.
‘Wat is dat?’ zei Joey.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik met een stem als een verroeste scharnier. Ik stopte het toch maar in mijn zak. Misschien kon ik het nog verkopen.
Het was nog vroeg in de ochtend, en de trein stond geduldig op de rails te wachten.
Ik spuugde nog wat bloed uit. ‘Kunnen we vanaf hier schieten?’
Joey sleurde het jachtgeweer tevoorschijn. Het glom met blauw metaal en donker hout, en het rook naar ranzige olie. ‘Tuurlijk. Zoals we geoefend hebben.’
In de stuk of dertig films die sinds 1977 in Vegas draaiden, werd bij meer dan de helft met een of ander geweer of pistool geschoten. Het zag er altijd zo makkelijk uit, maar dat was ons nog lelijk tegengevallen.
Normaal zou ik dolgraag zijn gaan kijken bij het opbouwen van de hekken en tribunes en podiums, maar nu kon ik het risico niet nemen om zo dichtbij te komen. Een klein leger van arbeiders zwoegde op de generatorfietsen, elkaar afwisselend, om elektriciteit op te slaan voor vanavond.
Eindelijk daverde de soundcheck over het landschap, gedempt door laaghangende wolken. Mensen stroomden binnen vanuit Vegas, in rijtuigen, op paarden en zelfs te voet. Inboorlingen, voornamelijk. Toeristen, zoals mijn moeder en ik, hadden gewoon geen tijd of geld om aan leuke uitjes te besteden. De gedachte aan ma gaf me een scheut van spijt. Zou ik haar weerzien, als we met zijn allen naar de hemel gingen, samen met Hem? Ze was een lieverd. En ze was zo dol op zijn muziek, dat ik durfde te wedden dat ze in de hemel op de eerste rang zou zitten.
Het geluid van de menigte begon zachtjes en zwol aan, als het getikkel van neerregenende kikkers in de verte. Iemand, aan zijn pak en glinsterende ketting te zien de burgemeester, klom op het podium en begon te praten.
Ik voelde een kriebel in mijn oor, en ja hoor, de heuvels aan mijn linkerhand werden grijs, door een kikkerbui die onze kant op kwam. Minder dan tien minuten hiervandaan, schatte ik.
Joey en ik hesen onszelf in onze veiligheidshelmen en regenpakken. Het was nogal een gedoe om ze aan te trekken terwijl we op de grond lagen en stil probeerden te zijn. Ik had net mijn laarzen aan, toen ik de eerste gitaarakkoorden hoorde. ‘Jailhouse Rock’. Ik knarste met mijn tanden en gaf Joey, die traag was met zijn knopen dichtmaken, een por met mijn elleboog.
‘Pak het geweer. Nu,’ perste ik er nog net uit, voordat ik me afkeerde om een handjevol glimmende knikkers uit te spugen, en een wit plastic koord met twee ronde schijfjes eraan vast. Gelukkig niet weer zo’n groot ding met plaatjes.
De stijve oliepakken waren onhandig om in te werken. Joey vloekte terwijl hij met het schietijzer worstelde.
‘Snel!’ siste ik. ‘Voordat ze de boel afgelasten door de regen.’
Ik rilde van misselijkheid, maar het voelde beter te hanteren dan thuis. Ik staarde naar het figuurtje in het witte glitterpak dat op het podium stond te vibreren. De menigte veranderde van bruinig naar geelgevlekt, omdat heel Las Vegas hun oliepak aantrok.
De muzikanten verkleedden zich niet. Ik snapte wel dat ze minder cool zouden worden in regenpakken, maar de regen zou hun kleren totaal verpesten. En we droegen niet voor niets veiligheidshelmen.
Ik voelde me opeens beter, ik weet niet waarom, en nam de jachtbuks van Joey over. Ik richtte, biddend dat het geluid van de regen mijn schot zou verbergen.
God moest mijn gedachten gehoord hebben. Enorme kikkers regenden op ons neer, en de muzikanten werden goed geraakt. Ze waren traag met reageren, en nog trager met wegrennen naar een afdak. De gitaar kletterde op de grond toen een vette kikker de bassist vol op de pols raakte. Had dan niemand ze gewaarschuwd voor onze regen?
Ik moest schieten voordat het podium werd geëvacueerd. Nu of nooit. Ik vuurde.
Een zucht van schrik woei door de menigte. Ooh.
De figuur in wit wankelde. Ik strekte mijn nek om het beter te kunnen zien. Ik zag geen schotwond, alleen maar kikkersap. De neerdenderende kikkers maakten alles onscherp. Langzaam zakte het besmeurde witte pak opzij. Ik kon me niet voorstellen dat ik hem echt had geraakt met mijn lullige jachtgeweer.
De King ging neer.
Het altijd-aanwezige, onpasselijke gevoel in mijn maag verdween. Ik voelde me gezond en fit, beter dan ik me ooit had gevoeld.
Elvis moest dood zijn.
De naam deed me niets meer.
Ik dacht dat ik had gezien dat een reuzenkikker hem raakte. Was hij nu gedood door de hand van God of die van mij?
Ik kon geen woord uitbrengen. Ik gaf Joey een por en wees naar het podium. Mijn hand, die er wit had uitgezien, beverig van het braken, werd bruiner en steviger terwijl ik keek. ‘Joey, mijn hand!’
Hij staarde naar zijn eigen handen. Ik herkende hem nauwelijks. Hij zag er zo bruin uit, zo weldoorvoed, met zulke witte tanden. Zag ik er ook zo uit?
Een enorme hitte stortte op me neer. Zweet brak uit over mijn hele lichaam. Het had wat van opwellende misselijkheid, maar was toch weer anders. Hitte brandde op mijn helm, en een fel licht maakte het onmogelijk om iets te zien.
Mijn oliejas verstikte me. Ik rukte hem uit, dan maar kikkersap op mijn kleren. De broek moest ook uit. Mijn laarzen glibberden van mijn voeten in een stroom van zweet. De band van de veiligheidshelm klemde zo om mijn voorhoofd dat ik hem niet meer op kon houden.
Ik veegde het verblindende zweet uit mijn ogen. De menigte en het Elvisconcert waren nergens meer te bekennen. Een fel licht scheen op me neer uit een blauwe lucht.
Dat moest de zon zijn. Dat wist ik uit films.
Mijn voeten stonden op een effen trottoir, schoon en droog en nergens een kikker te bekennen. Dingen die op auto’s leken, maar zonder roest en niet stilstaand, suisden op nog geen meter afstand langs me heen. ‘Jailhouse Rock’ klonk achter me. Mijn maag bleef rustig.
‘Jesse Garon, waar zijn we?’ zei Joey met ontzag in zijn stem.
Ik draaide me om. Een vlaag van koele lucht woei uit de ingang van een gebouw dat ik nog nooit eerder had gezien. Het rees strak en wit omhoog, zo hoog dat ik de lucht niet meer kon zien. Ik deed een stap dichterbij, de koele schaduw in. Het klingelde en jengelde daarbinnen. Mensen stroomden in en uit, mensen met een vreemd waggelend loopje, omdat hun dijen te dik waren om gewoon te lopen. Ik had nog nooit zulke dikke mensen gezien. Hun gezichten waren bol in plaats van hol, net als hun lijven, ze waren bruin, hun kleren hadden fellere kleuren dan ik ooit had gezien.
De stad zag er zo anders uit, maar het klopte toch ergens. Zo had het altijd moeten zijn, een wereld met een dode King.
Aan de overkant van de weg zag ik een piramide, en de Eiffeltoren. Parijs? Een vliegtuig raasde hoog boven over. Joey’s oma had gelijk gekregen. Niet Parijs, maar het paradijs. Ons plan had gewerkt.
Er rinkelde iets in mijn zak. Ik viste het vreemde ding op dat ik daarstraks had uitgebraakt. Een grijs blok op het schermpje las: ‘T-mobile heet u welkom in de Verenigde Staten.’
###