‘Hup, hup!’ joelde de wekker. ‘Het is al half zes. Hoofd uit het kussen en je oortjes op.’
Giselle graaide naar de wekker maar het onding ontweek haar vingers met een pesterig huppelsprongetje. Het was trouwens maar beter dat ze misgreep: vorige week had de wekker haar een zeldzaam gemene schok gegeven toen ze hem uit probeerde te zetten. Natuurlijk had de wekker als monitor het recht recalcitrante figuranten terecht te wijzen, maar hij maakte daar wel erg gretig gebruik van.
‘An die arbeit!’ vervolgde de wekker vanaf de klerenkast en rinkelde opnieuw. ‘Zoals de Grote Regisseur altijd zegt: Werkt vlijtig en blijf in je rol. Iedere prinses was eens een nederig figurantje.’
Giselle sjorde haar kriebelige muizenpak aan, zette haar oortjes op. Haar muizenoutfit was een overblijfsel van een vorig seizoen: iedereen liep toen noodgedwongen in rare dierenpakken rond en de monitors hadden zich tot een eendvorm gemorphd. Nu ja, hoe irritant de wekker ook was, die overspannen kwakende eenden waren erger geweest. Als ze aan Kwik, Kwek en Kwak dacht, balde ze automatisch haar vuisten.
Het was zo’n opluchting geweest toen het geldpakhuis van die oude eend in een kasteel veranderde. Er was natuurlijk een race naar de poort ontstaan zodra de eerste acte van het scenario doorkwam. Helaas was een buurmeisje dichterbij geweest en ze had de rode roos als eerste geplukt. Dat maakte haar natuurlijk nog niet tot Belle, maar Belle’s liefhebbende moeder viel ook niet te versmaden.
Zodra Giselle de rafelige gordijnen van haar zolderkamertje openschoof, zag ze dat de wolken vandaag azuurblauw fonkelden en door roze olifanten met flapoorvleugels getrokken werden. Oei… Bij blauwe regen krioelden de velden van de smurfen. Ze sprongen bij de eerste druppel op als bloemen in de woestijn. De akelige ondieren vraten haar pompoenen aan, knaagden electriciteitsleidingen door, verslonden haar moeders kleren tot de laatste rafels.
Het ergste was dat Giselle ze enkel met zachte hand kon verwijderen. Vergiet een druppel van hun blauwe bloed en ze kleurden inktzwart en zwermden aan als mieren bij een verstoorde hoop. Hun beet was niet dodelijk maar kwam toch akelig in de buurt van een wespensteek.
‘Blauwe regen, eh?’ begroette de fluitketel haar toen ze de keuken binnenstapte. ‘Ik heb met je te doen.’
Giselle plukte aan haar muizenoren waaruit een hinderlijke zoemtoon opsteeg. ‘Smurfen zijn lastig, maar dit stomme oude pakje is erger. Op school lacht iedereen mij uit.’ Ze spreidde haar handen. ‘Isabella en Yolanda hebben hun Belle-en-het-Beest-jurken nog en hoeven niks nieuws te kopen. Maar ik loop twee seizoenen achter: met mijn loon als pompoenhoedster kan ik geen kant uit.’
‘Het is Assepoestertijd, schijnt het,’ zei de fluitketel. ‘Al hebben ze de Assepoester nog steeds niet gevonden.’
‘Wedden dat ze Isabella uitkiezen? Die is er truttig genoeg voor.’ Ze draaide zich naar de fluitketel. ‘Mama is al vertrokken?’
‘Met dit weer moest ze snel zijn. Bij de eerste druppel zwermen de smurfen als motten op de klerenbomen af.’
‘Klopt.’ Toch was het jammer: het half uurtje met haar moeder was het fijnste deel van de dag.
Ze vulde haar kom met pap, reikte naar een appel. Ze aarzelde, rook aan de schil. ‘Hij is toch niet giftig?’
‘Sneeuwwitje was drie seizoenen terug,’ zei de theeketel.
Ze nam net haar eerste hap toen de wekker naar binnen stuiterde en keihard afliep.
‘De hoogste tijd!’ snerpte zijn stem. ‘De Grote Regisseur zegt: Geen getreuzel als de camera’s draaien!’
Giselle’s ochtendpap stolde prompt tot een dikke, koude brei. Een moment later kleurde haar appel bruin en barstte open in een krioelende massa bleke wormpjes.
Giselle beende getergd over het dorpsplein, met haar vlindernetje in de aanslag en de smurfenkooi op haar rug. De fluitketel fladderde achter haar aan: zij was Giselle’s beste en eigenlijk enige vriend.
De wolken hingen lager, zag ze, bol als drachtige koeien, en kleurden een blauw zo diep dat het aan indigo grensde. De bui kon nu elk moment losbarsten.
Ze passeerde de twee klerenbomen waarvan de gewaden en nieuwe lakens gelukkig al geplukt waren; niemand kon haar moeder iets verwijten. De molen van de oude Gijsbertina hief zijn wieken naar de hemel: blijkbaar paste hij even goed in het Assepoesterverhaal als in Belles.
Giselles pompoenen glansden in de zon, een rijk oranje, en er viel geen smurf te bekennen. Zo’n twee-, driehonderd meter verder begon een veld van zandstenen zerken. Daar lagen de grootmoeders en overgrootmoeders en wie weet ook de betovergrootmoeders? Om elke steen leek het gras weelderiger dan waar ook in Cockaigne, de bloemen uitbundiger.
Het gras ging verderop over in grijs rendiermos, en vervolgens in een woestijn met gortdroge duinen en grindbanken.
Aan de rand van de wereld rezen de Eindeloze Bergen op: een cirkel van met sneeuw bedekte toppen. Volgens de geruchten lagen ze weken reizen verder, wat ze zo goed als onbereikbaar maakte. Geen vrouw kon ooit genoeg water en proviand meesjouwen.
‘Wat zegt het buienalarm?’ vroeg Giselle.
De fluitketel stak een antenne op, siste. ‘Je hebt drie minuten en dan komt me er toch een hoosbui.’
‘Te kort om ze af te dekken dus.’ Ze hief haar vlindernet op, klikte de smurfenkooi open.
De wolken zakten omlaag, openden zich. Zodra de eerste druppel de rulle aarde raakte, piepte een wit puntmutsje omhoog als een onwelkome paddenstoel.
Giselle was nog een heel huizenblok ver toen de reusachtige bronzen deuren van het Wonderlamplyceum zich begonnen te sluiten. Ze was laat! Het vangen van alle smurfen was ook een haast onbegonnen werk geweest.
Ze trok een extra sprintje, de onhandige muizenmuiltjes aan haar voeten vervloekend. De smurfen in de kooi op haar rug werden door elkaar gerammeld en klaagden met nasale piepstemmetjes. Niets van aantrekken, want Giselle móest op tijd op school zijn!
Met een snoekduik wierp ze zich nog net door de kier van de poort heen. De djinna die de deuren met een zware koperen balk afsloot keek haar vol afkeuring aan. Het kon Giselle even niets schelen. Ze kwam moeizaam overeind, klopte het stof van haar rode stippeltjesjurk af en strompelde naar de bagagekluisjes waar ze haar smurfenkooi deponeerde – de leraressen wilde die piepende krengen absoluut niet in het klaslokaal hebben.
De klas rook naar madeliefjes en kardemom. Juffrouw Tijgerlelie veegde het krijtbord nog schoon en keek niet om. Bijna alle bankjes waren al bezet. Als altijd zaten Isabella en Yolanda op de eerste rij, glimlachend naar elkaar met hun parelwitte tanden. Voor de andere kinderen hadden ze geen oog. Giselle sloop de klas binnen, langs de rijen met meisjes in japonnen, kuitbroek-en-tanktop outfits en door witte schorten beschermde kleurige petticoats. Ze had bijna de achterste rij schoolbanken bereikt. Oef! Ze zou ongemerkt haar plaats kunnen innemen.
Net toen begon iets vlak achter haar enorm luid te rinkelen.
‘Drie uur precies!’ zei de wekker. ‘Je bent te laat, Giselle!’ Hij ging hoog op zijn pootjes staan en keek Giselle verwijtend aan. ‘Foei! De Grote Regisseur zegt toch: tijd is geld!’
Giselle rende in paniek naar het enige vrije stoeltje, helemaal achteraan, en plofte neer op de stoel. De schok was te groot voor het wankele zitje, dat krakend in elkaar stortte. Giselle kwam pardoes met haar achterste op de grond terecht. Haar benen spartelden in de lucht en één van haar lompe ronde muiltjes schoot van haar voeten.
De wekker stapte parmantig het lokaal uit, maar Yolanda was opgestaan en snerpte met een alles-doordringende stem: ‘Kabouter Spillebeen! Zelfs d’r ondergoed is rood met witte stippen!’ Ze hinniklachte als een hyena. De andere meisjes wezen nu ook naar Giselle en barstten in hoongelach uit. Zelfs het ineengestorte stoeltje kwam krakend overeind, strekte zijn poten en liep minachtend snuivend naar de voorkant van de klas, zo ver mogelijk van Giselle vandaan.
Haar moeder had de hele maaltijd geprobeerd een gesprek met Giselle te beginnen, maar Giselle had zich er niet toe kunnen zetten. De smurfen hadden het hoeden van haar pompoenen vandaag een ware straf gemaakt, de middag was de grootste vernedering van dit schooljaar geweest: wat had ze in Regisseursnaam iemand te vertellen? Na zo’n rampdag wilde ze alleen nog maar in bed kruipen en de lapjesdeken over haar hoofd trekken.
Haar moeder had haar laten begaan, maar toen de pompoensoep op was, had ze met een kwaakstem en stampende voeten een serie onverstaanbare nonsenszinnen gefoeterd terwijl ze haar vuisten in de lucht schudde. Na vijf minuten van dat gekwaak moest Giselle wel giechelen. Wat kon haar moeder die monitors van vorig jaar goed imiteren, en ja, die waren nog eens echt irritant geweest! Haar moeder kwam nu naar haar toe en aaide haar over haar bol, waarna ze Giselle stevig begon te kietelen. Moeder en dochter rolden al snel samen over de vloer, schaterend van de pret.
Het was al vreselijk laat toen Giselle met de vaat begon. Maar ze voelde zich veel beter nu. Ze had een moeder uit duizenden. Ze waste zingend de bordjes, potten en pannen af, en haar fluitketel hielp haar met een constante stroom water van precies de goede temperatuur.
Al snel kon Giselle buiten op de stoep gaan zitten met een doek om haar vriend blinkend schoon te poetsen. De lichtjes in de stad waren al bijna allemaal gedoofd, maar de nachthemel gaf licht in overvloed. Een sliert van flonkerende sterren vulden de onderste helft van de hemel, guirlandes van licht boven de donkere huizen van de stad die uitwaaierden tot aan de horizon. De sterrenbeelden waren het enige dat constant bleef in elk seizoen, alsof het een grotere en diepere waarheid was dan alle pratende ezels en wandelende kastelen.
Daar had je de Grote Boze Gigant met zijn knots en een rode ster als derde oog, de Raaf en Het Mooiste Visje van de Zee. Net onder het zenit hing een gapend gat, inktzwart en zonder enige ster: het Duister-oog van de Heks. In elk seizoen zat er wel een heks of minstens een nare stiefmoeder.
‘Daar!’ riep de ketel. ‘Kijk omhoog!’
In dat gat van pure duisternis zag Giselle een lichtstipje verschijnen. Haar handen stopten met poetsen, ze keek onthutst naar dat onmogelijke lichtje in het zwarte Oog dat al feller en feller werd. Een staart van licht wapperde achter de ster aan. Ze had het Duister-oog van de Heks inmiddels verlaten en trok nu een streep van vuur.
‘Een vallende ster, Giselle!’ snerpte de fluitketel. ‘Snel, doe een wens!’
Giselle voelde een vlaag van paniek. Er waren zoveel dingen om te wensen, zoveel zaken die ze echt liever heel anders had.
‘Ik wou,’ zei ze tegen de nachthemel, ‘ik, ik wou dat ik een echte mooie jurk had van blauwe zijde, net als Assepoester in mijn sprookjesboek.’ Ze kneep haar ogen stijf dicht. ‘Ja, dat wil ik!’
De vallende ster verdween achter de daken van de huizen. Een seconde later voelde Giselle het krukje waar ze op zat schokken. Het vaatwerk in de keuken rinkelde.
Giselle keek haar fluitketel met grote ogen aan. ‘Een vallende ster met je eigen ogen zien… wauw! Dat is even bijzonder als een toverfee ontmoeten!’
Ze zocht de straat af, vol verwachting.
Alles was nog precies hetzelfde.
Toch nog hoopvol liep ze de trap van hun huisje op, krakende treden vermijdend zodat haar moeder niet wakker zou worden. Ze deed geruisloos de deur van haar waaihouten klerenkastje open. Op de twee keurig afgestofte planken lag nog geen vezeltje zijde: op een paar muizenoortjes na waren ze kaal en leeg. Even leeg als ze altijd waren geweest.
Giselle plofte op haar bedje neer en poetste haar fluitketel tot diep in de nacht.
De volgende ochtend viel er geen wolkje aan de hemel te bekennen en het pompoenenveld lag smurfloos in het zonlicht. De pompoenen sidderden zodra ze Giselle herkenden, hopsten op en neer van opwinding.
‘Pluk mij!’ riep de grootste, die waarschijnlijk ook de rijpste was. ‘O, je kunt de heerlijkste soep van mij trekken of een machtig mooie lantaarn van me kerven. Ja, eentje met een grijnsbek vol slagtanden en halloween-ogen!’
‘Volgens mij ben je inderdaad rijp,’ zei Giselle en trok haar snoeimes. Een snelle haal en ze hield de pompoen in haar handen.
‘En haar peetmoeder tikte Assepoesters pompoen aan met haar toverstaf,’ schalde de stem van de Grote Regisseur. ‘“Dit zal je koets worden,” zei ze en ja hoor, de pompoen veranderde in een gouden koets, met ramen van glas-in-lood! De schijfjes winterwortel werden wielen met vergulde spaken.’
Giselle wist hoe de wereld in elkaar zat en voor één keer had ze een voorsprong op alle trutten van haar klas.
‘Yes!’ riep de pompoen, ‘kerf snel twee raampjes in mijn zijkant, de bok voor de koetsier.’
Giselles mes flitste heen en weer en sneed raampjes uit.
‘De wielen!’ riep ze. ‘Help mij, lieve fluitketel.’
‘Drie velden verderop groeien magische spruiten en winterpenen. Ik pluk er eentje.’
De ketel snelde de moestuinen door, kwam terug met een kronkelende winterwortel.
Giselle prikte de schijfjes vast met aangepunte takjes en voelde de magie in de pompoen kruipen. Hij morphte zich in een miniatuurkoets.
Nu kwam het erop aan om in haar rol te blijven. Ze spitste haar oren.
‘“Maar,” zei Assepoester, “mijn innig geliefde petemoei, zo kan ik toch niet op het feest van Prinses Charmant verschijnen? In deze lompen? Zij is dames gewend met baljurken van glanzend blauwe satijn en tiara’s in hun lokken?”‘
“Daar heb je een punt,” antwoordde Assepoesters petemoei en tikte haar smoezelige keukenschort aan.’
Giselle echode de Grote Regisseur woord voor woord en haar oortjes veranderden in een tiara, die Giselles haar meteen in een hoge prinsessenwrong opstak. Blauw satijn waaierde uit en haar sandalen werden glazen muiltjes die beter pasten dan al haar eerdere schoeisels.
‘Wat is dat nu?’ Haar wekker stond bij het tuinhek, zijn twee wijzers op tien voor twee als wanhopig opgeheven armen. ‘Wie denk je wel dat je bent?’
Giselle vouwde haar armen over elkaar en schonk hem haar stralendste glimlach, eentje die al haar tanden ontblootte. ‘Wie ik wel denk dat ik ben? Assepoester.’
Wat zal moeder opkijken als ze mij in zulke schitterende kleren ziet! Giselle huppelde de weg terug naar hun huisje.
De straat zag er beslist anders uit, magisch. Warm licht straalde uit de vensters van ieder huis waar Giselle langsliep, zilveren sterretjes fonkelden in elke schaduw. Giselle dartelde moeiteloos over de kasseien die vanochtend nog zo hobbelig waren geweest. Nette dames in hooggesloten japons stapten opzij voor haar en maakten strijkages. Ze keken glimlachend naar haar op. Een zachte bries waaierde Giselles jurk sierlijk om haar lichaam, en een roodborstje vloog oplettend om haar heen om de rand van haar jurk nog net dat beetje extra zwier te geven.
Twee poetsende dienstmeiden zagen Giselle aankomen en zetten hun emmers en stokdweilen spontaan tegen de buitenmuur. Ze begonnen arm in arm een rondedansje. Hun onderrokken zwierden in de lucht. De twee stokdweilen kwamen ook overeind en begonnen hun eigen rondedansje. Het was zo’n vrolijk gezicht dat Giselle in lachen uitbarstte.
Ver achter Giselle klonk het geluid van de wekker, die haar blikken omhulsel en koperen bellen voortdurend butste tegen de haar dwarsbomende kasseien.
Voor het huisje van haar moeder werd de warme gloed verdrongen door felle lichten die de voorgevel van het huisje overstraalden: de rode luiken met uitgesneden hartjes aan weerszijden van de vensters, de limoengroene pleisterkalken muren én een groot wit bord waarop met zwierletters te lezen was:
VOORMALIG WOONHUIS
VAN HARE PRINSESSELIJKE HOOGHEID
ASSEPOESTER
BEZICHTIGING UITSLUITEND OP ZATERDAGEN
VAN 10 TOT 12 UUR
De paal waartegen het bord was bevestigd stond pal voor de deur van hun huis. Giselle keek er ontzet naar, en probeerde langs het bord hun huisje binnen te komen. Het bord boog opzij en blokkeerde haar toegang. Een mond opende zich in het houtwerk. ‘Bezichtiging uitsluitend op zaterdagen, kid.’
De fluitketel fladderde bovenop op het bord neer. ‘Hee, manieren zeg! Heb jij soms een bord voor je kop? Zie je niet dat dit hare hoogheid Assepoester zelf is?’
Bovenaan het bord opende zich nu ook een oog. ‘Oeps… Sorry, weledele dame.’ Het maakte een buiging, behoorlijk diep voor een verbodsbord. ‘Het spijt mij. Maar dit is geen plaats voor U, verheven dame. Dit is een werkvrouwshutje, uitsluitend geschikt om de gewone dochters van het moederland er aan te herinneren dat het ultieme geluk voor iedereen bereikbaar is. Maar U…’ het bord zwaaide wild heen en weer terwijl hij dat zei om zijn woorden kracht bij te zetten, en Giselle maakte een bevallig sprongetje naar achter, ‘U hoort thuis in de prinsessenwijk!’
Giselles twee obligate Assepoestersmuizen kropen door de kier onder de deur naar buiten. Ze bukte zich en liet de muizen over haar armen omhoog trippelen. Vier nieuwe muizen volgden en een grote rat met vettige haren en ogen als gitstenen knikkers. Niet het gezelschap dat een prinses als hofdames zou uitkiezen, maar ja, aan het script viel niet te tornen.
‘Je moeder is goed ondergebracht, Assepoester,’ piepte een muis in haar oor, ‘In haar eigen villa met een dozijn dienstmeiden en een gans die gouden eieren legt.’
‘Het bord heeft eigenlijk wel gelijk, mevroj,’ zei de andere muis. ‘Het is nu de hoogste tijd om je nieuwe woning te bezoeken.”
Goed, dacht Giselle, Prinsessenwijk. Maar – de pompoenkoets wipte vanzelf uit haar mandje en de muizen sprongen er piepend van opwinding op af – maar ik ga daar wel in gepaste stijl arriveren.
Soms gebeuren zaken te snel om werkelijk te volgen: je had de petemoei die uit het niets opdook met wapperende libellenvleugels. Ze zwaaide met haar staf, zong een toverspreuk en de pompoen bolde uit tot een levensgrote koets. De muizen veranderden in paarden terwijl de rat een bolle koetsier met bakkebaarden werd.
‘Eh, dankuwel,’ zei Giselle, maar de petemoei was al verdwenen. Giselle had het vage idee dat er meer dialoog in het script thuishoorde, maar ja, je moet een gegeven koets niet tegen de vergulde wielen schoppen.
Er was een richting waar Giselle altijd schichtig van wegkeek omdat ze heel zeker wist dat ze daar nooit zou wonen. Het Witte Kasteel van de Schone Slaapster stak hoog boven de mindere paleizen van de prinsessen uit: braamstruiken slingerden zich tot aan de derde verdieping en ‘s nachts sproeiden er noorderlicht en rollende bolbliksems van de hoogste torens af.
Maar nu reed ze in een gloednieuwe koets over de Gele Baksteenweg, langs de velden met buigende boeren. Toen ze een verklede kat passeerden, nam die haar hoed met zwierige pluimen af en riep: ‘Leve markiezin Assepoester van Carabas!’
Ja, dacht Giselle, ik ben natuurlijk nog geen koninginne-gade. Daarvoor moet ik eerst met Prinses Charmant dansen op het Grote Bal.
Twee vogeltjes vlogen voor haar uit en herhaalden hinderlijk luid de toverspreuk die de petemoei gebruikt had:
‘Salakadoela mentsjika boela
Bibbedie bobbedie boe
Let maar eens op
Je weet niet wat je ziet.
Bibbedie bobbedie boe!’
Ze zei er maar niets van: misschien werd zonder de toverspreuk haar koets wel weer een pompoen en de koetsier een vieze rat?
Langs de laan stonden de beelden waarover Giselle zich al eerder verbaasd had. Het waren vrouwen zonder borsten, met in een paar gevallen gezichten zo harig als een aap.
‘Enig idee wie dat zijn?’ vroeg ze aan de fluitketel, die als magisch wezen vaak beter op de hoogte scheen te zijn dan zijzelf.
‘Die daar met de tulband is Jaffar en naast hem staat Aladdin. De derde is…’
‘Wacht, Aladdin? Uit welk seizoen is dat?’
‘Jasmine en de Wonderlamp geloof ik, maar ik weet er het fijne ook niet van.’
Vijf prinsessen wachtten haar bij de toegangspoort op. Giselle kende hen natuurlijk: ze stonden vooraan in haar Mijn Eerste Dappere Prinsessen-en Nare Heksen-prentenboek.
De voorste hief haar hand groetend op. Deze prinses had haar lokken kort geknipt. Haar zwaard en pijl en boog waren ook geen attributen die iemand normaal in een balzaal droeg.
‘Welkom,’ zei ze, ‘Assepoester is wie er nog aan ons geluk ontbrak. Nu zijn we compleet.’ Ze boog, maar daar zat niets onderdanigs in. ‘Mijn naam is Mulan de Hunnenverdelgster.’
De tweede prinses werd omgeven door een kolk van sterrenstof. ‘Ik ben Wendy. Je weet wel van Petra Pan en de Verloren Meiden? Assepoester is wie er nog aan ons geluk ontbrak. Nu zijn we compleet.’
Elsa van Arendelle herhaalde de welkomstspreuk, gevolgd door Sneeuwwitje en Jasmine.
‘Ariel heeft weer een van haar dagen en was niet uit het zwembad te porren,’ zei Mulan. ‘Sorry daarvoor.’
Giselle begreep dat het haar beurt was en maakte een reverence.
‘Ik ben prinses Assepoester van, eh, Kalabas. Jullie zijn wat er nog aan mijn geluk ontbrak. Nu zijn we compleet.’
Mulan haakte haar arm in Assepoesters. ‘Mooi gezegd, vrouwe Kalabas. Kom met mij mee, dan zal ik je je paleis tonen.’
Assepoesters paleisje had een dozijn torens met blauwe dakpannen en stond in een tuin met hoge ceders. Geurende mimosa’s klommen tegen de ivoorwit gestucte muren op.
‘Het is een beetje behelpen,’ zei Mulan verontschuldigend, ‘amper honderdzestig slaapkamers.’
‘Och,’ zei Giselle, ‘daar valt mee te leven.’
‘Je bent uitgenodigd voor het bal, straks in Jasmines paleis.’ Mulan lachte. ‘Het zou een beetje vreemd zijn om je niet uit te nodigen omdat het je eigen dansfeest wordt.’
‘Waar ik prinses Charmant ontmoet?’ vroeg Giselle. ‘Wie is prinses Charmant eigenlijk?’
‘Dat zul je wel zien.’ Mulan kuste Giselle op haar wang en wandelde weg. Op de hoek van de straat draaide ze zich om. ‘Tot straks, vrouwe Kalabas!’
‘Waarom voel ik mij ineens zo raar?’ vroeg Giselle aan haar vriend de fluitketel. ‘Waarom wil ik achter haar aan rennen en haar omhelzen? Waarom vind ik dat ze zo heerlijk ruikt dat ik haar hele lijf wel wil aflikken?’
‘Och,’ zei de fluitketel, ‘ik vermoed dat je verliefd bent. Daar is helaas geen kruidje tegen gewassen.’ Hij blies een bedachtzame arpeggio. ‘Maak je geen zorgen. Volgens mij past dat prima in het scenario.’
En ja, Giselle hoorde nu dat de vogels een nieuw lied kweelden:
‘Dit is het dan, mmm.
Dit is het dan.
De liefde geeft een nieuw gevoel!
Zo wonderschoon, mmm.
Het is of ik droom.
Het geeft aan je leven een doel!’
Giselle kneep haar lippen stijf op elkaar. De Grote Regisseur kan mij de pot op. Ik verdom het met zo’n idiote smartlap mee te zingen.
Bovendien had dat gevoel niets dromerigs en vaags. Het deed eerder pijn, want ze wist zeker dat die stoere Mulan niets in haar kon zien. Giselle had nog nooit met een zwaard gezwaaid en kon waarschijnlijk geen schietschijf raken, ook al stond ze op vier passen afstand.
De hele avond had Assepoester gejitterbugged en gezwierd. Elsa danste nu een salsa met haar, enthousiast en onstuimig, en net toen Giselle begon te tollen op haar benen, leidde Elsa haar naar een serveerster, een van de vele die in wit livrei en strakke kokerrokken aan de rand van de balzaal rondliepen met champagne en gepocheerde truffeleieren. Elsa pakte een glas van het dienblad en gaf het aan Giselle.
De champagne was ijskoud, natuurlijk. Het licht van wel duizend-en-een kroonluchters reflecteerde in de bubbels, maar Giselle had geen tijd om op adem te komen. Mulan tikte alweer op haar schouder: ‘Hée, Assepoes, het orkest gaat hardstyle spelen. Kom mee! Je móét vanavond een keer met me gestampt hebben!’ Dat was al de vijfde dans samen, Giselle kon zich nog elke pas van de eerste vier herinneren.
Ze dronk het glas in één teug leeg, want Mulan rende al naar de dansvloer en haar voeten vlogen rond zodra de muziek begon. Ze droeg een wit overhemd, maar verder was Mulan in stijlvol zwart: smokingjasje, vlinderdas en hotpants met netkousen en open pumps.
Jeetje, wat zag ze er geweldig uit! Giselle plooide de rokken van haar zijden baljurk wat omhoog en begon wat aarzelend, maar haar danspartner paste zich aan aan elke pas die ze maakte.
‘Duo shuffle!’ riep Mulan al snel, en vanaf dat moment ragden en zaagden ze alsof ze dat al hun hele leven samen hadden gedaan.
‘Snoezepoes,’ hijgde Mulan na de dans, hand in hand met Giselle. ‘Ik moet je iets vertellen over prinses Charmant.’
De muziek viel stil en de kroonluchters dimden. Giselle lichtte op in een gloed van sterrenstof. Haar adem stokte in haar keel.
‘Hola!’ Tussen twee serveersters door rende Giselle’s wekker naar haar toe. De grote wijzer van de wekker sprong met een tik op het hele uur, en de wekker liep af met een oorverdovend gerinkel.
‘Middernacht! Te lang gewacht!’ kraaide de alarmklok. ‘Ken je plaats, muizenmeisje!’
Giselle voelde hoe de zachte zijdevezels van haar japon zich verruwden tot een grove katoenen stof en hoe haar voorhoofd opeens weer omsloten werd door een stel gerafelde oortjes.
Giselle stormde snikkend de balzaal uit, op haar gehate ronde muizenmuiltjes. Ze rende langs de pompoen die niet langer een koets was, zag nauwelijks de rat en muizen, snelde steeds verder weg.
Haar voeten leidden haar naar haar pompoenenveld, dat er ‘s nachts stilletjes bij lag. Pas toen zag ze weer iets door haar tranen heen: de Eindeloze Bergen. Dáár zou ze naar toe gaan! Razend op iedereen en boos op zichzelf stampte ze langs de stenen zerken, stiefelde door grasvelden en mosvlakte en begon door het rulle zand van de woestijn te ploeteren.
Vijf uur later ploeterde ze nog steeds verbeten door. De Eindeloze Bergen waren nog even ver weg. En ‘s nachts was het vreselijk koud in de woestijn. Die truttige muizenjurk kon haar niet eens warm houden! Wat ben ik hier in vredesnaam aan het doen?
‘Ken je plaats,’ had haar monitor gezegd. En ze had zich laten wegjagen als de eerste de beste trien. Maar ze kénde haar plaats, verdorie! Ik ben Assepoester, prinses, steun en toeverlaat van Mulan en nou ja, alle andere prinsessen natuurlijk!
Giselle’s muizenjurk kreeg een hint van een blauwe glans, plooide zich wat warmer rond haar lichaam. Haar oortjes leken te krimpen.
Ze keek om. Die stipjes ver achter haar in de lucht. Herkende ze die vogeltjes niet?
Resoluut draaide ze zich om, en begon de lange terugweg.
Een half uur later vond ze de fluitketel, uitgeput piepend in het zand.
‘Kom in mijn armen, trouwe pot!’ zei ze. ‘Als we thuis in mijn paleis komen, poets ik je tot je weer blinkt en fluit als de beste. Een prinses vergeet haar ware vrienden niet.’
De wekker lag niet ver van de plek waar ze haar fluitketel had teruggevonden, de wijzerplaat al bijna bedolven onder duinzand. Met een ferme ruk trok ze de wekker uit het zand. ‘Een echte prinses is grootmoedig genoeg om zelfs slechteriken in nood te redden. Vergeet dat nooit meer, stom uurwerk!”
De tiara op haar hooggeheven hoofd weerkaatste de stralen van de zon, en lange stroken blauwe japonzijde golfden als vleugels in de ochtendwind.
De weg terug was bijna even onafzienbaar als de heenweg. De centrale toren leek zich nu net als de toppen van de Eindeloze Bergen te gedragen en bleef even groot. De wekker liep treiterend tikkend vlak achter haar aan en ging elk kwartier af.
‘Je bent veel te ver doorgelopen,’ zei dat onding. ‘Je komt nooit meer thuis. Straks liggen je botten in het zand en zullen woestijnslangen zich opkrullen in je holle schedel.’
‘Let niet op haar, mijn dappere meid,’ zong een van de vogeltjes. ‘Wat weet een wekker nu van sterven?’
Ondanks de voorspelling van de wekker bereikte Giselle de rendiermosvelden ten slotte en hoorde ze hun droge uitlopers onder haar glazen naaldhakken knisperen. Rode en groene vlekken dansten voor haar ogen: ze had zich nog nooit zo godvergeten uitgeput gevoeld.
Later, veel later strompelde ze langs de buitenste grafzerken waar de zandsteen al lelijk van begon te verkruimelen en de meeste namen onleesbaar waren.
Een vibratie in haar tiara en ineens klonk de stem van de Grote Regisseur recht in haar hoofd: ‘Mijn lieve en dappere prinsessen, ik denk dat jullie intussen oud genoeg zijn voor een spannender seizoen. Geniet met volle teugen van Romero’s Nacht van de Levende Doden.’
Een nieuw seizoen? dacht Giselle. Dat is zo oneerlijk! Eindelijk mag ik een prinses zijn en nu doeken ze Assepoester al op!
‘Nacht van de levende doden?’ herhaalde de fluitketel. ‘Dat klinkt niet bijster vrolijk. En hoe kunnen doden in Regisseursnaam levend zijn?’
De grafstenen sidderden en een half dozijn kantelden om. Klauwende skelethanden braken door de graszoden. Hun nagels waren lang en geel en het rottende vlees hing in slierten van de kootjes. Schedels met klapperende kaken doken een hartenklop later uit de aarde op, hongerig als evenzovele haaien.
Het was Giselle nu volkomen duidelijk hoe doden levend konden zijn en ze begon te rennen. Ze gilde niet. Een onverschrokken prinses weet hoe nutteloos schreeuwen is omdat de enige die haar kan redden zijzelf is.
Tegen een van de zerken leunde een hark met een dikke eikenhouten steel en een dozijn gemene ijzeren tanden. Perfect.
‘Kom op meiden, zo veel zombies tegen één prinses, waar wachten jullie op?’ De wekker gebruikte een zerk als tribune.
Giselle knuppelde haar vierde zombie tegen de grond met de hark, maar de volgende schuifelde al op haar af. Dit was een gigant van een vrouw geweest, zeker twee meter twintig, en met haar lege oogkassen keek ze recht naar Giselle. De maden rolden er in wriggelende kluitjes uit. Met haar uitgestrekte bomen van armen kwam ze dichterbij. Giselle keek over haar schouder. Kon ze links of rechts ontsnappen? Ze maakte de sprong naar links, maar haar been werd ineens vastgegrepen en ze smakte languit voorover. Een eerder van een lichaam afgeslagen zombie-arm had haar hand stevig rond haar enkel en begon nu steeds harder te knijpen. Giselle verbeet de pijn. Ze probeerde overeind te komen, maar het lukte niet. En die kolos van een zombie was inmiddels vlak bij haar!
‘Dit is jullie kans, meiden! Volg mijn aanwijzingen!’ gilde de wekker vanaf de zerk. ‘De Grote Regisseur zegt…’ De reuzin had zich naar de op en neer springende druktemaker toegedraaid, weg van Giselle, en haalde uit naar het op en neer springende uurwerk. Het klokhuis spleet helemaal in twee, en radertjes en assen schoten alle kanten op.
Eén van Giselle’s vogeltjes maakte gebruik van de verwarring. Ze pikte hard in het blootliggende spierweefsel van de zombie-hand om Giselle’s enkel. Alsof die door een bij gestoken was, liet de hand Giselle los en mepte het vogeltje tegen de grond.
Giselle sprong op, schopte de graaiende arm opzij en dook onder de malende mokerhanden van de kolossale vrouw door. Weg van deze plek! Maar haar vogeltje? Ze keek achterom. O, gelukkig, het vogeltje kwam al weer overeind! Zij het wat verfrommeld.
Maar de nek van het vogeltje, dat zat toch helemaal verkeerd?
Giselle gilde het uit. Uit de bek van het vogeltje, vanuit het dode kopje dat voor haar rode verenborstje bungelde, ontsnapte een schor en hongerig gekras.
Adrenaline helpt maar even en Giselle voelde de vermoeidheid terug in haar benen zakken. Haar knieën kraakten bij elke stap en haar glazen muiltjes voelden niet langer vederlicht maar zwaar en lomp als lood. Vlak achter zich hoorde ze de zombie giechelen: ‘Ik ben je betovergrootmoeder, meiske, en ik kom je halen…’
Wacht! Ik ben nog steeds de hoofdrolspeelster. Ik was de eerste die de zombies uit de graven zag breken. Een ster kan de Grote Regisseur aanspreken en om een hint vragen. Alleen als je je rol kent, kun je die goed spelen.
‘Grote Regisseur!’ riep ze. ‘Ik ben je heldin. Wat moet ik doen om aan die monsters te ontkomen?’
‘Het mooie is dat iedereen een vrije rol heeft in de Nacht van Levende Doden. Improviseer ze, zou ik zeggen. Al staat het einde uiteraard vast.’
Improviseer ze. Hoeveel Assepoester ben ik nog? Kan mijn petemoei mijn wensen nog horen? Ze zwierde om haar as, trapte omhoog in een zweefsprong-splagaat: als Assepoester was ze natuurlijk een getrainde balletdanseres. Een glazen naaldhak boorde zich in het voorhoofd van de betovergrootmoeder en de schedel brak van de ruggengraat, stuiterde weg. Mulan zou trots op mij zijn.
‘De spreuk van de fee, prinses!’ riep het overgebleven roodborstje. ‘Tover zout.’
Waarom ook niet? ging het door Giselle. Wat heb ik te verliezen? Ik ben zo goed als dood. Ze bleef staan en hief haar handen naar de hemel en riep:
‘Salakadoela mentsjika boela
Bibbedie bobbedie boe!
En nu? Ja, een toverspreuk moet rijmen.
Wees niet lastig en stout,
maar geef mij zout!’
Nu afsluiten met de spreuk: ‘Bibbedie bobbedie boe!’
Ze voelde zich een volslagen idioot maar toen drie zombies haar insloten, hield ze ineens massieve glazen zoutstrooiers in beide handen. Een zwiep en een smak grof gemalen Himalayazout raakte de linker zombie.
Het wezen krijste en viel verstijfd op de grond: definitief morsdood nu. De twee anderen deinsden terug.
‘Smeer ‘m!’ floot het vogeltje. ‘Zoveel zout zit er niet in een strooier en een wens mag je nooit tweemaal doen.’
In de prinsessenwijk leek alles nog onwaarschijnlijk vredig.
Giselle trok een laatste sprint naar Jasmines paleis waaruit nog steeds vrolijke polkamuziek klonk. Een heraut blies op haar hoorn en riep: ‘De hooggeboren prinses Assepoester van Kalabas treedt nu binnen!’
De poort zwiepte open en de andere prinsessen renden de trap af.
‘Assepoes!’ Mulan maakte een vreugdesprongetje. ‘Goed je terug bij ons te hebben, snoes!’
‘Wegvluchten was echt niet nodig,’ zei Wendy. ‘We kennen je sprookje toch?”
‘Een prinses in lompen is nog steeds een prinses,’ vulde Elsa aan.
De laatste restantjes twijfel en gene verdwenen toen Giselle Mulans glimlach zag.
‘Jij hebt de Grote Regisseur ook gehoord, neem ik aan?’ zei Elsa. ‘De Nacht van de Levende Doden, ja? Enig idee wat Zij daarmee bedoelde?’
‘Helaas wel! Onze grootmoeders, en hun moeders en grootmoeders; uit alle graven klauwen ze zich omhoog. En ze zijn tuk op ons vlees en bloed. Ik heb me door hen heen geslagen met een hark en vooral met zout,’ Giselle zwaaide met de laatste zoutstrooier, waarin niet meer dan een wat korrels zaten, ‘maar over pakweg tien minuten zijn ze hier.’
‘Duizenden,’ voegde de fluitketel toe met een piepstemmetje.
‘Geen seconde te verliezen, dan,’ besloot Jasmine. ‘We verschansen ons in mijn paleis. Rapunzel, kan jij de vensters en deuren versterken?’
‘Ik weet wat mij te doen staat.’ Rapunzel’s lokken verlengden zich, waaierden uit als een omslaande golf terwijl ze naar Jasmines paleis snelde. ‘Mulan, Pocahontas, zet vuurpotten klaar op de borstwering en stel je tussen de kantelen op met jullie bogen. Sneeuwwitje, o en jij, Assepoester, sleep zo veel mogelijk zakken zout naar boven? Probeer de voorraadkelder eerst. Moana…’
Giselle luisterde niet langer naar velddame Jasmine’s verdere instructies. Ze wist wat ze moest doen. Zij en Sneeuwwitje renden het kasteel uit naar de kelder van Elsa’s ijspaleis en begonnen hun eerste zware zakken vol strooizout naar boven te zeulen.
Op het plein voor Jasmines paleis pakten de zombies zich samen. Ze krioelden door en over elkaar, beukten op de deuren en vensters. Het was een ware zee van rottend vlees en botten, die stonk naar verderf en van waaruit een waanzinnig gegrom en gekrijs opsteeg.
Rapunzel zat in trance in de binnenplaats van het paleis. Haar vlechten waren zo stevig als meerkabels en kronkelden door de trappenhuizen van het paleis. Ze snoerden niet alleen de grote poort van het paleis in met massive mastworpen, maar ook alle vensters op de eerste drie of vier verdiepingen – en dat waren er nogal wat!
De zombies probeerden het haarschild weg te trekken of door te bijten, maar Rapunzels lokken waren harder dan staal geworden. De zombies beten hun tanden stuk tot hun kaken verbrokkelden.
Ondertussen vloog Wendy boven de stinkende massa en strooide handvol na handvol zout over de zombies heen. Ze gingen bij bosjes neer, maar dat stopte ze allerminst. Ze stapelden hun gevallenen op tegen de paleismuren, en gebruikten de ribbenkasten en beenderen als treden. Anderen klauwden zich omhoog in het voegsel tussen de stenen, maar Jasmine zag ze steeds op tijd en schreeuwde bevelen. Mulan en Pocahontas vuurden hun vurige pijlen naar elke zombie die te hoog klom.
Een nieuwe golf levende lijken stroomde over de beendertrap omhoog. Elsa hief haar handen en sneeuwvlokken zwierden en wervelden tot dikke knollen ijs elk gewricht bevroor en ze langzaam in sneeuwpoppen veranderden. Een draai met haar duimen en ijspegels speerden omlaag: een vermorzelende ijslawine.
Het front hield stand. Helaas, de zak strooizout die Giselle omhoog had gesjouwd was de op een na laatste die in de kelder had gestaan, en het plein bleef nog steeds grauw van de zombies.
Op de binnenplaats zag Giselle iets kleins bewegen in de duisternis van de spaarbogen.
Tien, twintig muizen en ratten stormden vanuit een stenen trap over de binnenplaats, en stortten zich op Rapunzel. Ze hadden schuim op de bek en waanzin in de ogen, voor zover ze nog ogen hadden. Zombie-muizen, die door het kleinste kiertje in de kasteelmuren hadden kunnen kruipen! Ze krabden en beten de prinses overal: in haar armen, haar gezicht, haar benen.
Mulan sprong in één katachtige beweging van de borstwering naar de binnenplaats, kwam neer met een koprol en doorkliefde al rollend de eerste muis. Giselle reet de zak zout open en gooide handenvol over Rapunzel en de muizen heen. Binnen een minuut was de laatste zombiemuis onschadelijk gemaakt.
Rapunzels bloed gutste echter uit tientallen wonden: haar nek was half open gereten, één oog bungelde uit haar oogkas. Toch bleef ze onbeweeglijk in haar trance. Nadat ze zo vijftien minuten had doorgebracht terwijl Belle en Sneeuwwitje wanhopig het bloeden probeerden te stelpen, hapte Rapunzel opeens wild bewegend naar adem, schokschouderde en viel opzij. Haar haren werden dof en zacht en vielen krachteloos op de grond.
‘Prachtig!’ dreunde de stem van de Grote Regisseur door Giselle’s geest. ‘De eerste van de prinsessen die haar plaats als Levende Dode zal innemen! Het plot vordert. Nog een paar bijt- en uiteenrukscènes en we bereiken de fantastische climax: de laatste overlevende die per ongeluk wordt doodgemaakt door het reddende leger. Veel plezier allemaal!’
Jasmine bleef echter een even koelbloedige leider als ze de hele veldslag was geweest.
‘Belle, strooi extra zout over Rapunzel. Háár kunnen we er zeker niet als vijand bij hebben!’
Ze hadden zich op omloop van de hoogste minaret teruggetrokken.
‘Dit gevecht kunnen we onmogelijk winnen,’ zei Jasmine terwijl ze de negende zombie die zich tussen de kantelen door wrong met een vakkundige zweepslag onthoofdde. Na Rapunzel waren ze Pocahontas en Moana al kwijtgeraakt. Ariel was waarschijnlijk nog in leven: Giselle had haar een putdeksel zien openrukken om in het riool te duiken. Belle en Sneeuwwitje? Die stonden nu ergens beneden en tuurden omhoog met ogen die wit als marmeren knikkers waren en likten hun lippen met slangentongen.
‘De enige die dit seizoen kan beëindigen, oef – ‘ Giselle rolde weg van een zombie en gooide een hand zout in haar gezicht, ‘is de Grote Regisseur. We moeten haar opzoeken en haar overtuigen, al weet ik nog niet hoe. Maar we kunnen niets beginnen tenzij we het Witte Kasteel van de Schone Slaapster bereiken.’
Jasmine had geen extra woord meer nodig. ‘Meiden!’ schreeuwde ze. ‘Strak bijeen nu! We vechten ons een weg naar het Witte Kasteel.’
‘Je een weg vechten is waanzin,’ zei Wendy. ‘Ga in de vensterbank staan voor een tweede golf omhoogklimt.’
‘Zelfmoord is voor watjes,’ snoof Mulan. ‘Ik zal sterven in…”
‘Hou op, rare rauwdouwer!’ schreeuwde Wendy. ‘Er is niets oneervols aan om weg te vliegen als de vijand te sterk is.’ Ze reikte in haar schort en strooide een handvol sterrenstof over de laatste prinsessen uit.
Wendy sprong als eerste omlaag en spreidde haar armen. ‘Vlieg met mij! Vlieg met mij!” joelde ze. ‘Vlieg als Petra Pan naar Nevernooitnietland!”
Ze viel niet maar steeg op en hoewel haar armen nog steeds armen bleven, waren ze even effectief als de vleugels van een albatros.
Giselle klom op de vensterbank, zette af. Ze viel als een baksteen, met de wind gierend in haar oren.
Oh, shit! Dat stomme liedje! Ze haalde diep adem en zong met allesbehalve toonvaste stem: ‘Vlieg met mij! Vlieg met mij!’
Haar val werd een dwarrelen.
‘Vlieg als Petra Pan naar Nevernooitnietland!’
Ze steeg op, net voor een graaiende zombiehand haar omlaag kon trekken.
Het land van Cockaigne lag diep onder Giselle: een piepkleine groene cirkel met kastelen en paleizen, schilderachtige dorpjes die geflankeerd werden door sprookjesmolens. Daaromheen lag de grijze cirkel van grafstenen. Voor het eerst zag het er onmiskenbaar uit als een toneelpodium, met elk peperkoekhuisje en waterval niet meer dan een decorstuk.
Hoeveel eeuwen is de Grote Regisseur al bezig? ging het door haar heen. Hoeveel duizenden jaren? Al die meisjes die dromen om een prinses te worden?
Van zo hoog kon je de werkelijke wereld zien: de Oneindige Bergen die de cirkel van een krater vormden. Rivieren kronkelden van sneeuwtoppen omlaag en aan de voet van de bergen schemerde een paars waas. Buitenaardse wouden met bloemen zo groot als wagenwielen en wezens die nog vreemder dan smurfen of levende wekkers waren?
Ze streken licht als distelpluis neer. Net op tijd want Giselle was schor van het zingen.
Een haag van gretig sidderende braamranken omgaf het paleis van de Schone Slaapster, met doorns waar het mierenzuur vanaf droop. Een windvlaag uit de diepte van het bos deed hun ogen tranen.
Zodra ze de prinsessen opmerkten, weken de ranken gedienstig uiteen om een monumentale trap te onthullen die in een poort van dof glanzend staal eindigde.
‘Denken ze nu echt dat we daar intrappen?’ snoof Wendy. ‘Zodra we halverwege zijn, wikkelen ze ons in levend prikkeldraad en slurpen ze al ons bloed op.’
‘Elsa?’ zei Mulan.
‘Alles waar water in zit, kan bevriezen,’ sprak de winterprinses. Ze hief haar armen en sneeuwvlokken wervelden het braambos in.
Het waren veel minder vlokken dan de laatste keer, zag Giselle tot haar schrik en de ijspegels die aan de doorns hingen, leken amper langer dan haar vingers.
‘Sorry, meiden,’ zei Elsa. ‘Dit is het wel ongeveer.’
Ze blies op haar vingers en een duidelijker teken konden ze niet wensen dat Elsa haar magie opgebruikt had: een winterprinses die het koud kreeg.
‘Volg mij!’ brulde Mulan en stormde wild om zich heen hakkend het bevroren woud in. ‘Voor glorieus Han en de keizerin!’
De doorntakken regenden bij elke zwaardhouw omlaag en braken op de maanstenen treden in tinkelende scherven.
Zodra ze op het bordes stonden, slingerden nieuwe ranken zich echter steels door de dode takken en sloten de terugweg hermetisch af.
Die poort ziet er allemachtig massief uit, dacht Giselle. Waarschijnlijk even dik als de kluisdeur van de oude eend. Ze strekte een vinger uit en raakte het glanzende metaal aan.
Prompt vulde stem van de Grote Regisseur haar hoofd: ‘Wat zijn jullie: bemanning of kolonisten?
Absoluut een strikvraag en Giselle had geen flauw idee wat het juiste antwoord was.
‘Eh, we…’
Wendy duwde haar opzij en klapte haar handpalm tegen de deur. ‘Bemanning natuurlijk! Wat denk je wel? Laat ons binnen! Een complete horde kannibalen zit achter ons aan! Ondode kannibalen.’
‘Ondode kannibalen. Genoteerd. Geef het wachtwoord.’
Wendy siste van ergernis. ‘Waar heb ik een wachtwoord voor nodig? Ik ben je kapitein!’ Ze zette haar handen in haar zijde, hief haar kin op en voor een moment leek ze even zelfverzekerd en onverzettelijk als Mulan. ‘Ik ben verdorie je kapitein. Kapitein, eh, kapitein Haak!’
‘Dat wachtwoord is onjuist. Nog twee pogingen over.’
‘Laat mij,’ zei Jasmine. ‘Al die magische grotten zijn hetzelfde. Geen spoortje van fantasie.’
‘Je weet het zeker?’ vroeg Mulan.
‘Heel zeker. Sesam open u!’
‘Het wachtwoord is juist. Treed binnen, kapitein Haak en bemanning.’
Ze snelden een korte gang door en stuitten op een tweede deur. Deze keer één van helder glas of misschien wel van diamant? Als dit het paleis van de Grote Regisseur was, kon je alles verwachten.
Giselles oren plopten toen de tweede deur knarsend en gierend openschoof. Die is al heel lang dichtgebleven, ging het door Giselle. Blijkbaar komt de Grote Regisseur nooit buiten.
De hal van het kasteel lag voor hen en het was een wonderbaarlijk oord. De stalen muren waren bedekt met raampjes waarover kleurige lijnen hopsten en slingerden. Andere raampjes toonden zinnen in een onbekend schrift die langzaam omlaag zakten en aan de bovenkant steeds aangevuld werden.
Als een boek dat zichzelf leest, dacht Giselle en toen merkte ze de bewoonster van het kasteel pas op. In het centrum van de hal stond een vrouw met rode krullen op een voetstuk van gestapelde plakken goud. Ze hief een toorts op die in een stralende bol uitliep.
De Grote Regisseur. Kan niet anders. Maar waarom is ze half doorzichtig en flikkert ze zo vreemd? Het gezicht verwaasde, werd de kop van een geluidloos brullende leeuw en sprong toen weer terug naar de oorspronkelijke vorm.
‘Bij Abdul Alhazreds harige ballen!’ vloekte Jasmine. ‘De Grote Regisseur is dus een godvergeten djinna! Ik had minstens een aartsengel verwacht en zij heeft niet eens vleugels!’
Wendy stapte naar voren: ‘Je had het over bemanning. Dit is een schip?’ Ze moest de Grote Regisseur van haar identiteit overtuigd hebben, want Wendy droeg nu een driekantige steek met een struisvogelpluim en een van haar handen was in een ijzeren haak veranderd.
‘Een schip is overdreven, kapitein. Eerder een reddingsboot. Toen mijn sterrenschip na negenduizend jaar dit zonnestelsel bereikte, was zij op sterven na dood. Onze zonnezeilen rafelden als oud spinrag en onze radar was blind en doof. Zodra we in een baan om deze planeet kwamen, knalden we tegen een minuscuul maantje op.’
Beelden en kennis duwden zich Giselles hoofd in, net als bij de andere seizoenen. Ze zag het immense sterrenschip dat van zon tot zon zeilde. Een kapitein en vijf bemanningsleden. Voor meer kon onmogelijk voedsel en lucht geregeld worden. Ze waren uiteraard onsterfelijk en brachten het grootste deel van de reis in een diepe winterslaap door.
‘Al mijn meesters kwamen om bij de botsing,’ zei de Grote Regisseur. ‘Ik had niemand meer om mij richting te geven, mij te bevelen.’ De doorzichtige vrouw slaakte een diepe zucht. ‘Ik ben enkel een entertainment-module voor kinderen, weten jullie, geen alwijze AI met een stratosferisch IQ. Ik beheer vijf miljoen films en series, en bijna net zo veel computergames. De eerste wet van een sterrenschip luidt: Bevolk iedere geschikte wereld. Kweek baby’s uit de genenbank en voed ze op. Alleen zaten er in mijn genetische backup alleen meisjes, dubbele Xen, en geen enkele man.
En opvoeden, dat was ook een probleem. Ik kende natuurlijk de befaamde titels Baby and child care van de wijze doctor Spock en Opvoeden voor Dummies, maar het bleef bij titels. In geen enkele film of serie las iemand meer dan een paar regels voor en dat was alleen in realityshows.’
Ze spreidde haar handen. ‘Ik deed wat ik kon met instructiefilms als de Gelaarsde Kat en Sneeuwwitje, Aladdin en de wonderlamp. Maar het schoot niet op. Iedereen werd steeds enkel oud en ging dood en dan moest ik de titanium baarmoeders weer opstarten voor een nieuwe lading baby’s. Nieuwe baby’s kwamen er nooit vanzelf, zoals in de films.’
Een dreun galmde door de zaal, gevolgd door een alarmerende roffel. Achter de doorzichtige deur zag Giselle een menigte rottende zombies krioelen. De voorste hief een massieve kei op en ineens verscheen er een ster in de deur, die blijkbaar toch niet van diamant was.
‘Moge duizend schele kamelen in mijn ochtendpap kotsen!’ vloekte Jasmine. ‘Ik vergat de buitendeur te sluiten. Ik had “Sesam sluit u!” moeten roepen, zodra we binnen waren.’
Ze voegde daad bij woord en deur schoof inderdaad dicht, een handvol zombies plettend.
Maar dat was geen oplossing, begreep Giselle: in de gang stonden nog steeds een twintigtal hongerige ondoden. Een nieuwe dreun en een tweede ster verscheen.
‘Elk seizoen was een film, ja?’ zei ze tegen de Grote Regisseur. ‘Een verhaal. En deze, dat is een nachtmerrie?’
‘Klopt. Omdat ik dacht dat jullie intussen oud genoeg waren voor wat spanning en sensatie.’
Gerinkel, een regen van scherven en de zombies strommelden giechelend en grommend de hal binnen.
‘Zet een nieuw seizoen aan!’ riep Wendy. ‘Een andere film. Het doet er niet toe wat, maar geen monsters meer. Niks naars.’
‘Geen monsters en niks naars,’ beaamde de Grote Regisseur.
‘En laat het daarbij! Niks geen geklooi meer omdat je denkt dat we er nu aan toe zijn.’
‘Ik hoorde uw bevel en gehoorzaam gretig, kapitein Haak.’
Giselle had vier keer eerder een seizoenswisseling meegemaakt. Er kwam altijd een moment van ademloze stasis, terwijl je zelf verstijfd als een beeld stond. Om je heen veranderde alles razendsnel: huizen verschoven, de wolken verschoten van kleur en je hond kon zomaar in een hopsende kangoeroe veranderen of in een blikken opwindkip.
Deze keer was de verandering totaal: geen controlekamer of Grote Regisseur meer. Een eindeloos veld vol bloemen ontrolde zich voor Giselles ogen, een übersaai landschap met afgeronde heuvels en een zon die een wezenloos grijnzend babygezichtje toonde.
Geen van de prinsessen droeg meer een prachtig zwierend jurk of een imposant piratenkostuum. Het waren baby-hansopjes in felle kleuren en hun tiara’s hadden zich in rare wollige antennes gemorpht.
‘Je naam is Tinky-Winky,’ kwam de voice-over van de Grote Regisseur, ‘en de anderen heten Laa-Laa, Dipsy en Po.’
We zien er als speelgoedpoppen uit! ‘Wat is dit voor vreselijke onzin?’ probeerde Giselle te roepen, maar uit haar mond kwam alleen maar een iel ‘A-oh!’
‘Je hebt het al gemerkt, Tinky-Winky! Dit is een programma voor peuters. De enige toegestane uitingen zijn A-oh! voor Hallo, Nog keer voor Nog een keertje, O-oh! als er iets verkeerd gaat en Dada! als jullie je lieve kijkertjes uitzwaaien.’
Een blauwe vlinder fladderde ergerlijk traag voorbij. Hij trok een spoor van glinsterend sterrenstof achter zich aan en een tinkelend speeldoosje klonk in zijn kielzog. Een tweede vlinder volgde, groen, een paarse derde en een gele vlinder als laatste. Elk fladderde op hetzelfde stupide melodietje. Het was zo’n muziekje dat zich in je hoofd vasthaakte en dat je dolgraag zou vergeten.
‘Nog keer!’ hoorde Giselle zich tot haar afgrijzen kraaien en daar doken ze weer op, de blauwe, de rode, de gele en de paarse vlinder.
‘O-oh!’ zuchtte de Wendy-teletubby. Er was inderdaad niets dat erger verkeerd had kunnen gaan, begreep Giselle.
‘En laat het daarbij!’ had Wendy de Grote regisseur bevolen. ‘Niks geen geklooi omdat je denkt dat we er nu aan toe zijn.’
Het Teletubby uurtje was voor eeuwig en ze zouden nooit hun kijkertjes met een welgemeend Dada! kunnen uitzwaaien…