Populaire clichés hebben een hoger waarheidsgehalte, dan je zou denken. Felina was inderdaad in veel opzichten mijn tegenpool. Ze was wild op reizen en werd al kriegel als ze ergens langer dan twee dagen moest blijven. Zelfs haar werk als suborbitaalpiloot, vliegend naar oorden als Moskou, Sydney en Bombay, kon haar eeuwige honger naar vreemde en bijzondere stukjes aarde niet stillen.
Nu we zelfs in Afrika en Zuid-Amerika transcontinentale magneetspoorlijnen hebben, die je binnen tien minuten honderd kilometer verderop brengen, zou je denken dat er geen afgelegen plaatsen meer zijn. Nou, vertrouw er maar op, dat zíj ze bij bosjes vond. En hoe moeilijker ze bereikbaar waren, hoe liever ze het had.
Maar ja … als Felina die rusteloosheid en zucht naar opmerkelijke plekjes niet had gehad, dan hadden wij elkaar nooit ontmoet. En we delen ook een liefde voor ongerepte natuur en stilte. En die zijn beide moeilijk te vinden tegenwoordig.
Negen jaar geleden heb ik een acute neuropsychologische hyperbeta episode gehad. Vroeger werd zoiets ‘burn-out’ genoemd of ‘zenuwinzinking’. Daarop ben ik op doktersadvies met de staart tussen de benen gevlucht uit dat hectische gekkenhuis, dat mijn geboortegrond Hamburg geworden was. Ik zocht tijdelijk mijn toevlucht tot het kuurhotelletje op Baltrum, een van de Oostfriese eilandjes. Dat was toevallig slechts twee weken voordat de kleine aardbeving toesloeg, waarbij de kernafvalopslag onder Gorleben openscheurde, zodat radioactief besmet grondwater in de Elbe terecht kwam.
Hamburg en alle dorpjes stroomafwaarts van Gorleben moesten hals over kop geëvacueerd worden. Vanwege de straling mocht ik een half jaar lang niet terugkeren naar mijn woning aan de Eppendorferweg. Dat kwam voor mij als een geschenk uit de hemel. Want ik wilde niet meer terug! Dus liet ik mijn woning door de regering uitkopen en kocht hier op Baltrum een leuke, kleine villa. Zo is dit eiland mijn nieuwe thuis geworden. Volgens mij is dit de enige, bewoonbare oase van rust, die tegenwoordig nog in Duitsland te vinden is.
Slechts weinig vastelanders reizen naar ons eilandje. En dat is precies hoe wij het graag willen houden. Buureilanden, zoals Norderney, verwelkomen hele kuddes van toeristen. Al in het midden van deze eeuw werden die eilanden allemaal met het vasteland verbonden door bruggen of tunneltreinen. Maar wij hebben nog steeds dat archaïsche twintigste-eeuwse veerpontje, dat elke dag op en neer dieselt. Nou, goed dan: de oude dieselmotor is inderdaad al lang geleden vervangen door een elektromotor en de stuurman door een robot, maar dat oude schuitje is nog steeds karakteristiek voor het onschuldige leven, waar wij van houden: langzaam, ontspannen en – vooruit ik geef het toe – een tikje conservatief.
Die veerboot brengt voorraden voor onze winkeltjes, brengt ons naar het vasteland voor het maandelijkse winkeluitje en geeft onze jongelui hun start op weg naar de ‘hogere’ scholen. Denk nou niet, dat we een achterlijke stam bosjesmannen zijn. We verwerpen technologie niet om religieuze redenen of zo. We hebben gewoon een eclectische houding ten opzicht van moderne snufjes. We hebben de modernste galliumarsenide zonnepanelen, gecombineerd met titaniumkeramische zonneboilers. Stroom en warmte in overvloed. Maar we houden de meer opdringerige, lawaaiige en ongezonde uitvindingen, zoals auto’s, klokken en criminelen, verre van ons eiland.
Een half jaar geleden trok Felina door Noord-Duitsland en deed de eilandjes een voor een aan. Ik kan me goed herinneren, dat ze vertelde, hoe ze, toen ze voor het eerst op Baltrum aankwam, meteen een koesterende warmte om zich heen voelde. De eilanders stonden op de schemerachtige pier te wachten op hun familieleden, die met de veerboot aankwamen. Dat schouwspel deed haar denken aan de zonnende zeehonden op de banken en platen, waar het pontje op weg van het vasteland langs was getuft.
Verbaasd keek ze naar de kleine parkeerplaats achter de pier, die volledig gevuld was met houten tweewielige wagentjes, die keurig in rijen waren geparkeerd. Die dingen worden speciaal gemaakt door Stefan, onze fietsenmaker. Ze zag hoe de mensen karretjes van die parkeerplaats pakten en ermee weg fietsten of liepen. Die wagentjes leken wel openbaar bezit, ongeveer zoals die robotkarretjes in de moderne supermarkten en winkelcentra, die vanzelf als een schoothondje achter je aan banjeren. Maar ze waren niet aan de ketting gelegd of afgesloten, zoals elders in de beschaafde wereld gebruikelijk bij fietsenstallingen en dergelijke. Dus informeerde ze bij een van de eilanders, kennelijk een oudere dame.
‘Ja, natuurlijk kunt u een karretje pakken,’ antwoordde ze vriendelijk. ‘Vooropgesteld dat u weet waar u naartoe gaat.’
‘Prima,’ had Felina geantwoord, ofschoon ze eraan twijfelde of ze de dame wel goed had begrepen. ‘Ik moet naar het kampeerterrein. Kunt u me wijzen hoe ik dan moet lopen?’
Nadat de vrouw had uitgelegd welke weg ze moest nemen, had ze op de parkeerplaats een mooi felrood karretje uitgezocht, versierd met gele streeppatronen. Opgelucht liet ze haar rugzak in het wagentje glijden en wilde juist de trekboom uit het paaltje trekken, waarin hij was gehangen, toen ze een klopje op haar schouder voelde.
‘Pardon juffrouw,’ zei een levensgrote, zonverbrande man van middelbare leeftijd glimlachend. Hij droeg een opgerold vissersnet en een plunjezak op zijn rug. Hij had diepe groeven in zijn gezicht, vermoeide en toch stralende ogen en de diepste, maar ook vriendelijkste kraaienpoten, die ze ooit had gezien.
‘Ik geloof dat u zich vergist heeft,’ voegde hij eraan toe.
‘O, neem me niet kwalijk,’ excuseerde Felina zich verschrikt en greep zenuwachtig haar rugzak. ‘Ik dacht dat deze karretjes, uh … een dame had me verteld. Het spijt me. Ik wist niet dat ze van iemand waren. Ik moet naar het kampeerterrein en, uh … Neem me niet kwalijk.’
‘Dat geeft niet,’ zei hij lachend. ‘Normaal zou ik er geen bezwaar tegen hebben, dat u mijn wagen gebruikte, maar ziet u …’
Hij duidde verontschuldigend naar de zware last op zijn rug, maar Felina liep beschaamd het parkeerterrein af.
‘U mag déze wagen best meenemen, als u wilt,’ riep hij haar nog na. ‘Die is van mijn maat Kalle. Die is nog een paar weken op zee. Ik weet zeker dat hij er niets op tegen zou hebben!’
Felina had de rugzak alweer op haar rug genomen en ging op weg naar het kampeerterrein, natuurlijk zoals gebruikelijk met dat sensuele, energetische loopje van haar. Als je haar zo zag, dan vroeg je jezelf onwillekeurig af, hoe ze met dat ranke lichaam zo vlot kon lopen onder die zware rugzak.
Het kampeerterrein is ongeveer drie kwartier lopen oostelijk van de haven, die de zuidwestpunt van ons eiland markeert. Je komt er door het kronkelende pad langs de kustlijn te volgen. Het eerste gedeelte van die wandeling genoot ze op de dijk van het uitzicht. De negentiende en twintigste-eeuwse huisjes en chaletjes links en de donker wordende zee met de kleine vastelandlichtjes aan de horizon aan de rechterkant. Maar dan laat het pad de zee en het dorpje achter en kronkelt door de heuvels. Bomen flankeren het pad. Op sommige plaatsen zijn ze zo dicht bijeen, dat het lijkt alsof je een donkere kathedraal binnenstapt, waarbij de takken een gotische koepel vormen.
Het kampeerterrein is een ruige, glooiende wei, die precies de grens vormt tussen de ‘beschaafde’ helft van het eiland en de rest, dat volledig bestaat uit natuurreservaat met slechts een paadje naar het Ooststrand. Je mag niet van dat pad afwijken, want dan zou je de vogels, konijnen en herten storen.
Toen Felina het kampeerterrein bereikte, was het al zo donker geworden, dat ze haar tentje moest opzetten bij het licht van haar zaklamp. Gelukkig was dat een eitje, aangezien ze een van die moderne geodetische geheugenzeiltenten had, die ontwikkeld waren voor de bemande missies naar Mars. Ze was helemaal alleen op het kampeerterrein. Later vertelde ze me vaak hoe ze ervan genoten had, die eerste avond, om in het gras te liggen en de vele lichtspikkels te tellen aan de ongewoon donkere nachthemel. Dat is een gevoel van een zijn met de hemelen, intensiever zelfs dan in het suborbitaaltuig op de top van zijn honderd kilometer hoge paraboolvlucht.
De volgende dag was ze vroeg wakker. Het was een stralende morgen en ze kon niet wachten om het eiland te verkennen. Gelukkig voor mij, koos Felina de weg terug naar het dorp. Want ze moest eerst ontbijten.
Ik had haar helemaal niet zien aankomen. Ik was zo opgegaan in het spelen op mijn meanderfluit. Ik zat met mijn rug naar het pad, kijkend naar de gedenksteen voor de Onbekende Hollander, onder aan de heuvel. Ik had me helemaal laten meeslepen door een regenbooglijster, die een vrolijk mixolydisch deuntje zong, dat overliep van verwachting voor de naderende lente. Ik echode haar deuntje en speelde wat simpele variaties. Langzaam was het vogeltje dichterbij getrippeld.
Plotseling draaide de lijster om en vloog weg.
‘O, het spijt me. Ik wilde haar niet afschrikken,’ hoorde ik plots een verontschuldigende mezzosopraan achter me. Ik draaide me om en zag een gezicht als uit een dagdroom. En midden in dat visioen prijkte een emotika, geïmplanteerd in haar gave voorhoofd tussen de diepzwarte wenkbrauwen. Ik had wel van emotika’s gehoord, maar er nog nooit een gezien. Die ronde kristallen waren een lichaamsversiering, kennelijk geïnspireerd door die gekleurde stippen die hindoevrouwen dragen. Emotika’s waren echter rechtstreeks aangesloten op het zenuwstelsel en veranderden van kleur, al naar gelang de stemming van de drager.
‘Maakt niet uit,’ zei ik en merkte op dat het kristal turkoois uitstraalde, hetgeen concentratie en emotionele balans betekende, zoals ik later leerde.
‘Ik heb nog nooit zoiets moois gehoord als u samen met die vogel,’ vond ze en klapte zenuwachtig in de handen.
‘Misschien kunt u dat eens tegen mijn manager zeggen,’ grapte ik.
‘Bent u beroepsmusicus? Wat geweldig!’
‘Och, ik kan er de hypotheek mee betalen. Meestal althans.’
‘Wat voor muziek maakt u? Bent u beroemd? Heb ik van u gehoord?’
‘Mijn muziek heeft u ongetwijfeld wel gehoord,’ zei ik terwijl ik opstond van het gras. ‘Ik maak achtergrond- en omgevingsmuziek. U weet wel. Je hoort die altijd in winkels, hotellobby’s en wachtkamers.’
‘Hoe heet u?’
‘Gustav Motzke,’ stelde ik mezelf voor. Ze trok direct een ‘Sorry, nooit van gehoord’-gezicht.
‘Geeft niet,’ lachte ik hoofdschuddend. ‘Zeg maar Gustav.’
‘Ik ben Felina, Felina Giesler,’ antwoordde ze en gaf me de hand. Ofschoon haar hand niet groot was, had ze een grip sterk als een man.
‘Wat je daar speelde, Gustav … ik heb zoiets nog nooit in een lobby gehoord.’
‘Dat komt omdat dit persoonlijk was. Ik werk aan mijn symfonie, de Baltrum symfonie. Ik probeer daarin de geluiden, gevoelens en stemmingen van dit eiland te verwerken.’
‘Dat lijkt me een enorme klus. Dit is een buitengewoon oord.’
‘Ik ben er ook pas zes jaar mee bezig,’ antwoordde ik met een glimlach.
Ik zag dat de kleur van het kristal langzaam overgegaan was in indigo.
‘Wat is dat voor een steen?’ vroeg ze.
‘Wij noemen hem meestal het ‘Graf van de Hollander’, ofschoon hier niemand werkelijk begraven ligt. Er waren ooit letters in gebeiteld, maar die zijn lang geleden weggesleten door weer en wind. Volgens de legenden is die steen hier neergezet om een achttiende-eeuwse Nederlandse kapitein te gedenken, die aan zijn eind kwam, nadat zijn schip op een zandbank aan de grond was gelopen. Gedurende de eb hadden hij en zijn mannen geprobeerd het vasteland te voet te bereiken. De zee tussen het eiland en het vasteland is zo ondiep, dat het voor korte tijd bijna helemaal droog wordt. Dan kun je het hele end lopen, vooropgesteld dat je de weg kent. De eilanders hebben die route eeuwenlang gebruikt. Maar er zijn verraderlijke plekken drijfzand. En het tij komt zo snel weer opzetten, dat onvoorzichtige reizigers, die zich zonder een ervaren gids op het wad wagen, er meestal door verrast worden. De lichamen van de kapitein en zijn bemanning werden in de stroming meegevoerd en later aan de andere kant van die heuvel op het strand gespoeld.’
‘Wat een dramatisch verhaal. De zee en het eiland zagen er zo vriendelijk uit, toen ik hier gisteren aankwam. Je zou niet verwachten, dat dit eiland zo wreed zou kunnen zijn.’
‘Vastelanders noemen ons kleine eilandje ook wel de ‘Schone slaapster van de zee’. En schone slaapsters zijn net als rozen: mooi en verlokkend. Maar ze hebben in het algemeen ook verraderlijke doornen.’
‘Ik zou graag over dat wad wandelen,’ begon ze langzaam weg te dromen. ‘Ik kan me moeilijk voorstellen hoe het is om te lopen op plaatsen, die uren tevoren nog de bodem van de zee waren. Alsof je Mozes bent …’
‘Ik zou je vanmiddag mee kunnen nemen, zodra het eb is,’ bood ik aan.
‘En het gevaar dan, het drijfzand en de getijden?’
‘Bij mij ben je veilig,’ verzekerde ik haar. ‘Ik woon hier al bijna tien jaar en zwerf bijna elke dag over het wad. Heiko Bartels, onze meest ervaren gids, heeft me alles geleerd.’
‘Geweldig!’ riep ze uit en klapte weer opgewonden in haar handen. ‘Kunnen we meteen gaan?’
‘We moeten nog een paar uur wachten.’
‘Laten we dan eerst samen ontbijten.’
Ik heb nog nooit een uitnodiging van een mooie vrouw kunnen weerstaan. Nou ja, als ik er goed over nadenk, was dit waarschijnlijk ook de enige uitnodiging, die ik ooit van een mooie vrouw heb gekregen. Enfin, we gingen dus naar het ‘Duinhuisje’, een klein restaurantje in de heuvels net buiten het dorp.
‘Niet te geloven, hoe dichtbij de vogels hier komen,’ vertelde ze enthousiast, terwijl ze aan haar croissant knabbelde. ‘Vanmorgen, toen ik mijn tent open ritste, staarde ik plotseling recht in de verwaande ogen van een goudfazant. Die maakte meteen een haastige terugtocht, flapperend met zijn vleugels en overal veren rondstrooiend. Ondertussen kwetterde hij alsof hij erover klaagde hoe ik het wel gewaagd had in te dringen op zijn terrein.’
‘De beesten op ons eiland zijn niet zo bang voor mensen als de dieren op het vasteland,’ antwoordde ik.
Ze vroeg me honderduit over mijn werk en hoe ik op Baltrum terecht was gekomen. Ik vertelde haar alles, afgezien dan van mijn burn-out. Zij vertelde mij op haar beurt over haar Zwitserse vader en Venezolaanse moeder. En hoe ze haar tienerjaren had doorgebracht, nadat haar ouders gescheiden waren: een maand in Zwitserland en dan weer een maand in Venezuela. Ze was anders dan alle mensen, die ik ooit had gekend. Ze was als een gletsjer die in vuur en vlam stond, voor zover zoiets mogelijk is. Die combinatie van dat wilde, ongebreidelde temperament en het ravenzwarte haar uit de donkerste wildernissen van Venezuela en het koude, keiharde, gezonde verstand en de doordringende blauwe ogen van de toppen van Zwitserland …
Die middag slenterden we terug naar de haven. We passeerden de vijver, waar de kinderen met hun radiografisch bestuurde zeilbootjes speelden. Op het plein was de vuilnisman juist een hoop aan het opscheppen, die zijn trekpaard had laten vallen. Het was zo’n schitterende vroeglentemiddag: de felle zon die je huid deed tintelen en de pittig koele lucht, die je longen verfriste.
Felina zweefde het pad af als een bossa nova, die op een zomerbriesje was komen aanwaaien. Vanaf de haven nam ik haar mee het wad op. We liepen niet naar het vasteland, maar maakten een halve cirkel naar het zuiden, naar de gestrande trawler. Langzaam maar zeker werd dit harde stuk smeedstaal en gietijzer opgeëist door het maritieme leven, dat als een kleurrijke korst de hele romp bedekte.
Ik leidde haar over de ondieptes en vertelde, dat die krioelden met leven, vooral dankzij talloze kleine wormpjes. Ik liet haar van het zoute kustkruit eten en het zachte geel uit de schelpjes bijten, die hier in overvloed lagen. Het zonlicht streelde haar huid, die bijna dezelfde kleur had als het gouden zand van het wad. Het haar gloeide in het felle licht diep blauw, zoals de zee bij nacht. Ik realiseerde me op dat moment, dat ze hier thuishoorde, alsof ze een natuurlijk deel van het wad was. Eindelijk was ze thuisgekomen.
‘Het is prachtig,’ zei ze en glimlachte ontspannen.
‘Hier, midden op het wad, ofschoon je tenen wegzinken in de modder, is het net alsof je in de woestijn bent,’ mijmerde ik. ‘Voel je dat? Dat pure, onversneden gevoel van helemaal alleen zijn.’
‘Ja,’ verzuchtte ze en het viel me op dat haar emotika nu paars was geworden.
‘Een Europeaan is normaal nooit alleen,’ filosofeerde ik. ‘Zelfs in de privacy van zijn eigen huis … je ziet ze niet, hoort ze niet, ruikt ze niet, maar ze zijn er altijd, niet meer dan een paar meter van je verwijderd: buren, voorbijgangers … Nergens kun je voor ze ontsnappen. Hier voel je pas wat privacy echt is. En hier is het dus ook, waar ik het dichtst in contact kom met mijn muzikale gevoelens. Hier krijg ik mijn beste ideeën. Daarom ben ik er gek op om hier elke dag te komen.’
Ik wou er nog aan toevoegen: en voor de eerste keer in vijf jaar deel ik deze ervaring met een ander mens; voor de eerste keer deel ik het met iemand, waarmee ik het graag wil delen. Maar die woorden kreeg ik mijn keel niet uit.
We dineerden bij kaarslicht in de kabeljauwherberg en slenterden naderhand naar de Noordpier. De nieuwe maan vulde de lucht met spanning en verwachting, toen we op een bankje neerstreken. Er was een harde bries opgestoken. De branding leek wel de tentakels van een zwarte reuzeninktvis, die over de golfbrekers uit torende en verwoed het eiland probeerde te beklimmen. Plotseling schoof ze dichterbij en keek me diep in de ogen.
‘Ben jij homofiel?’
‘Wat?!’ stamelde ik.
‘De hele dag heb je nog niks geprobeerd … om me aan te raken of zo. Dus: ben jij homofiel?’
‘N-nee,’ antwoordde ik, beslist mijn hoofd schuddend.
Ik kon nog net in het schaarse licht ontwaren, dat haar emokristal roze was geworden, toen ze fluisterde: ‘Bewijs het dan.’
Ik ben eerlijk gezegd altijd een beetje onhandig geweest met vrouwen. En ik was nog nooit eerder in een situatie verzeild geraakt, waarin een mooie vrouw zo’n ondubbelzinnig voorstel had gemaakt. Dus slikte ik, raapte al mijn moed bijeen en bracht er aarzelend uit: ‘Jouw kamer of de mijne?’
Ik had mezelf wel kunnen trappen, dat ik zoiets dufs gezegd had. Toch antwoordde ze: ‘De jouwe.’
In mijn kleine houten villa, nam ze meteen de controle over het amusementsbehang. Ze beval het om een zachte salsa te spelen en begon verleidelijk te wiegen door de woonkamer. Elegant gleed ze achter de leren fauteuil door en langs de notenhouten kast met mijn verzameling antieke blaasinstrumenten. Ze sloeg haar armen om me heen en trok me dichterbij. Daarna bewoog ze langzaam haar rechterhand omlaag en naar voren. Haar emotika gloeide fel rood, toen ik haar hand voelde.
‘Nee,’ constateerde ze. ‘Jij bent niet homofiel.’
Overbodig om te vertellen, dat ze die nacht niet in haar tent sliep. Buiten raasde de storm. Binnen voelden wij ons veilig en geborgen, ofschoon een hete storm, razend door onze diepste wezens, ons verenigde.
Felina had slechts twee dagen op Baltrum willen blijven, maar ze bleef de hele week bij mij, tot het einde van haar vakantie. We maakten lange wandelingen in de heuvels en over het wad. We zwierven over het strand tot het zo donker was, dat ons enige gezelschap de vuurtorens en de sterren waren. Je moest dan bijna op de tast door het donker lopen.
Op een nacht waren we op weg terug naar mijn huis. Bij het kleine ziekenhuis, zagen we plotseling een grote schaduw, die bijna de hele straat vulde. Twee grote ogen staarden ons aan. Wij stonden als aan de grond genageld. Ingespannen probeerden we de vorm van die schaduw te herkennen. Maar pas na een paar tellen, toen de schaduw zich langzaam omkeerde, konden we ontwaren, dat het een hert was, dat op een ontspannen drafje weer in het donker verdween.
Later die nacht kwamen Felina’s donkere littekens, die ze diep in zich verborgen had, plotseling boven. Ik schrok wakker, toen ik in bed ineens een trap in mijn rug kreeg. Ik keek naar Felina, die in het rond schopte en met haar vuisten zwaaide. De emotika was antraciet, een kleur die ik er nog nooit in gezien had. Ze had een enorme frons op haar gezicht, schudde haar hoofd en kreunde: ‘Nee, nee …’
Ik probeerde haar te kalmeren en fluisterde, dat het maar een nachtmerrie was, dat alles in orde was en dat ik er nu was om haar te beschermen. Ze bleef maar slaan en schoppen. Een traan liep langs haar wang. Uiteindelijk maakte ik haar wakker.
‘Je had een verschrikkelijke nachtmerrie. Wil je iets drinken?’
Ik gaf haar een glas water. En moeizaam vertelde zij me het vreselijkste verhaal, dat ik ooit had gehoord. Ik kan met de beste wil van de wereld haar exacte woorden niet meer reproduceren. Maar om het kort te maken: als kind was ze verkracht door de broer van haar vader. Je zou het niet zeggen, dat ze zo’n diepe pijn en verschrikking in haar binnenste verborg. Ze had er een mentaal muurtje omheen gemetseld en hield het angstvallig daarin opgesloten. Naar buiten toonde ze altijd alleen haar vrolijke, speelse kant. Maar die littekens waren voor altijd in haar ziel geëtst, stilletjes etterend, nooit helemaal genezend. De nachtmerrie bleek uiteindelijk regelmatig terug te komen.
Overdag liet ik haar vaak mijn muziek horen. Wat ik ook speelde, ze kon nergens bij stilzitten. Ze behandelde elk geluidje alsof het een dans was, zwevend door de kamer op zich langzaam ontwikkelende thema’s en de tapijten openscheurend met haar hakken op de snellere, meer ritmische bewegingen. Terwijl ik toekeek hoe zij door de kamer danste, dacht ik vaak: als ik die bewegingen toch eens in muziek kon omzetten.
Felina werd mijn inspiratie voor menig muzikaal motiefje. Maar het was pas, toen ik haar door mijn in mijn tienerjaren zelf gebouwde vocoder liet spreken, dat ik mijn eureka-moment had. Zo’n vocoder brengt het karakter van een stem, die in de microfoon spreekt, over op het geluid van een synthesizer. Ik hoorde hoe mijn synthesizer, door haar stemgeluid bestuurd plotseling vuur en ijs onder mijn vingers begon te zingen, in prachtige uitbarstingen van brute Zwitserse medeklinkers, overgoten met hete Latijns-Amerikaanse saus.
Ik herinnerde me plotseling, dat ik een artikel had gelezen over professor Heyernink, die de Nobelprijs had gewonnen voor zijn werk met autistische patiënten. Hij had de NEX389-chip gebruikt om de hersengolven van zijn patiënten in een computer in te lezen en om te zetten in geluiden en beelden, waaraan de patiënt weer werd blootgesteld. Zo ontstond een terugkoppeling, waarbij de gedachten en gevoelens van de patiënt naar hem terug werden gevoerd via zijn ogen en oren. Kennelijk werden de hersens van zijn patiënten op die manier getraind om te communiceren op een elementair, gestructureerd niveau. Zo had de professor opmerkelijke vooruitgang geboekt. Ik realiseerde me plotseling, dat ik met Heyerninks methode Felina’s essentie kon invangen en in mijn muziek integreren.
Felina moest aan het eind van de week weer aan het werk. We namen afscheid bij de haven. Terwijl ze nog naar me zwaaide, vanaf het achterdek van de veerboot, miste ik haar ogen, haar glimlach, de warmte van haar armen. Maar meer nog was ik opgewonden over het idee, dat ik had gekregen. Ik kon niet wachten om aan de slag te gaan en bestelde zo snel mogelijk een NEX389.
Het kostte me drie maanden om mijn eigen ‘encefalocoder’ te bouwen, zoals ik de machine noemde. Felina kwam zo vaak ze vrij had bij me. In de praktijk kwam dat neer op ongeveer een weekend elke twee weken. Ik voelde me die tijd alsof ik het paradijs nogmaals had ontdekt. Zij bleek alles te zijn, wat nog aan mijn kleine idylle ontbroken had. En zij was dol op mij, op Baltrum en ons leven samen. Dat dacht ik tenminste. Na ons vierde of vijfde weekend stelde ze echter plotseling een merkwaardige vraag.
‘Over twee weken wil ik graag naar Wladiwostok. Heb jij zin om mee te gaan?’
‘Wladiwostok? Waarom?’
‘Het is een fascinerend oord. Veel geschiedenis …’
‘Maar ik moet twee opdrachten afmaken. En ik moet nog werken aan mijn encefalocoder. En mijn symfonie …’
‘Jouw symfonie en al die andere dingen zullen nog steeds hier zijn, wanneer je terugkomt. Kom op! Het is maar voor twee dagen. Het zal leuk zijn. Verlang jij er nou nooit naar om andere plekjes te zien?’
Ik heb nooit kunnen uitvogelen, waarom mensen toch het gedoe, het ongemak en de pure tijdverspilling opzoeken om doelloos van de ene plaats naar de andere te reizen… en dan weer terug! Ik voel totaal geen behoefte om mijn mooie thuis op Baltrum te verlaten. Het is hier inspirerend. Het is vredig en stil, zodat ik de muziek kan horen, die opwelt in mijn binnenste. Mijn huis is comfortabel en warm. En ik heb hier alle gereedschappen en instrumenten die ik nodig heb bij de hand.
‘Nee, ik geef om mijn muziek,’ antwoordde ik. ‘Dat zou je toch moeten weten.’
Ik had het niet door, maar op de een of andere manier was dit voor Felina toch een enorme teleurstelling. Reizen gaf kennelijk zin aan haar leven. Misschien was het haar manier om te proberen haar verleden te ontvluchten. Twee weken later vertrok ze naar Wladiwostok: alleen.
Toen de encefalocoder klaar was, probeerde ik hem natuurlijk het eerst uit op mezelf. Ik had de elektrodes ingebouwd in een comfortabele hoofdband. Een kleine zender zond de signalen naar mijn geluidscomputer. Het was moeilijk om zinvolle manieren te vinden om die signalen te vertalen naar muzikale geluiden. Maar geholpen door professor Heyerninks artikelen ontdekte ik gaandeweg de juiste algoritmes. Daarna kon ik de parameters op gehoor bijstellen. En voor ik het wist, kon ik de meest originele en diep emotionele muziek oproepen, die ooit was geproduceerd.
‘Mijn encefalocoder is klaar,’ zei ik enthousiast tegen Felina, toen ze de boot verliet en haar bagage in mijn karretje zette. ‘Ik kan niet wachten, totdat ik hem kan uitproberen op jou.’
‘Ik ben moe,’ zuchtte ze. ‘Ik wil gewoon graag een stukje eten en snel naar bed.’
Die nacht begon ze weer te schoppen in haar slaap. Ik wou haar wakker maken, zoals elke keer, wanneer ze weer door die nachtmerries geplaagd werd.
Maar toen herinnerde ik me de encefalocoder. Ik kon het niet weerstaan. Ik moest die emoties, die diepgewortelde kwelling hebben. Ze werd niet wakker, toen ik voorzichtig de band om haar hoofd liet glijden. Ze schudde hem wel drie keer af, voordat ik hem goed vast kon maken. Haar nachtmerrie duurde bijna twee uur. Toen kalmeerde ze en ik verwijderde de band.
Ik glipte de slaapkamer uit en mijn studio in en speelde terug, wat de encefalocoder had geregistreerd. Ik wist meteen, dat ik het ontbrekende element voor mijn symfonie te pakken had. Ik had nog nooit zoveel drama en angst in muziek gehoord. Het zou perfect de toorn symboliseren van de stormen, die neerbeuken op onze kusten en de kwellingen en de angst van de eilanders en de verdronken zeelui. De verschrikkingen en woede, die door de geluidsstructuren en ritmes gecommuniceerd werden waren choquerend en de timbres bloedstollend. Het stuk gaf je een ingrijpende, zuiverende ervaring, die je leven kon veranderen net zoals het eiland mijn leven veranderd had. Dit zou de climax van de Baltrum-symfonie worden!
Koortsachtig werkte ik de hele nacht om alle ingrediënten bijeen te brengen. De eerste zonnestralen kwamen alweer door het raam, toen ik terug in bed kroop bij Felina. Ik was moe en duizelig, maar tevreden met de ruwe mix die ik had gemaakt. Ik wist dat ik iets groots had bereikt.
Ik stond laat op. Felina had haar ontbijt al gehad. Ze had een briefje achtergelaten, dat ze naar het Noordstrand was gegaan. Ik pakte snel een boterham, dronk wat sinaasappelsap en rende ernaartoe.
Ik vond haar in gedachten verzonken, zittend bij een van de golfbrekers.
‘Ik hou van je, Gustav,’ zei ze met een droevige stem, toen ik naast haar in het zand plofte, terwijl ik genoot van het lentezonnetje. ‘Maar ik weet niet of het tussen ons gaat lukken.’
Het was alsof ik door de bliksem getroffen werd.
‘Waarom?’ was het enige, dat ik eruit kon brengen.
‘Ik moet plaatsen en mensen zien,’ zei ze en haar emotika had een merkwaardige grijsbruine kleur gekregen. ‘Maar jij begraaft jezelf hier in je werk. Dit eiland is een gevangenis. Jij hebt jezelf hier opgesloten.’
‘Baltrum een gevangenis?’ zei ik verontwaardigd. ‘Baltrum is vrijheid, toevlucht voor de sleur en drukte van de wereld. Daarbuiten: dát is een gevangenis voor me.’
‘Niet voor mij!’ zei ze met vochtige ogen. ‘Ik hou van Baltrum, maar langzaam begint dit enge hoekje aarde me te verstikken, telkens als ik hier ben. Ik wil andere plaatsen zien en die wil ik graag delen met jou. Ik wil hier niet opgesloten zijn, ook al is het een paradijs.’
Daarna was ze stil. En ik ook. Langzaam druppelden de consequenties van haar woorden door tot mijn bewustzijn. Mijn opwinding had plaatsgemaakt voor verslagenheid. Ik weet niet hoelang we daar zwijgend naast elkaar zaten.
‘Alles wordt anders,’ zei ik toen ik eindelijk opstond. ‘Mijn symfonie is klaar. En jij moet ernaar luisteren.’
Ze glimlachte melancholiek, toen de eerste geluiden de kamer vulden. Haar emotika werd weer indigo. Terwijl ‘de regenbooglijster’, het eerste motief, zich ontvouwde, begon ze de kamer rond te dansen als een engel die over een wolk zweeft. De muziek riep bij mij beelden op van de vogels en konijntjes van Baltrum, die vrolijk met haar mee dansten en van waterdruppels en dauw, die over de weiden en stranden rolden.
Bij de tweede beweging begon de storm langzaam de kusten van het kleine eiland te teisteren. Felina’s dans werd wilder, haar emotika donkerder. Langzaam werd ze in trance gebracht. De muziek zweepte haar steeds verder op, terwijl hij naar zijn dreunende climax zwol. Haar dans werd steeds razender. Uitzinnig botste ze tegen de meubels. Ze sloeg op haar hoofd, trok aan haar haren, trapte in het rond en gilde met de ritmisch huilende stormvlagen mee, terwijl haar emotika gitzwart aanliep. Kort voordat de muziek zijn hoogtepunt bereikte, stortte ze ter aarde.
Felina heeft me sinds die dag nooit meer verlaten. Ze ziet er zo mooi uit, bijna alsof ze een hemels licht uitstraalt, terwijl ze bewegingsloos in haar schommelstoel zit in de serre, die uitkijkt over het Noordstrand. Ik ben er zeker van dat ze nu gelukkig is, gelukkiger dan ze ooit is geweest. Ik kan het natuurlijk niet zeker weten, want ze heeft sinds die dag geen woord meer gesproken. Maar ik zie duidelijk, dat die starende ogen voortdurend genieten van de schoonheid van ons eiland, vooral wanneer ik haar in de rolstoel meeneem op mijn wandelingen.
Haar emotika is spierwit geworden en verandert helemaal niet meer van kleur. Alle gevoelens, die haar eens kwelden zijn verdwenen, alsof weggewist door de reinigende muziek, die ze die dag gehoord heeft. Geen nachtmerries meer. En geen rusteloosheid. Wanneer ik de encefalocoder nu op haar hoofd zet, komt er alleen een langzaam voortkabbelende, rustgevende stroom klanken uit. Erg meditatief.
Mijn Baltrum-symfonie opent volgende week in Hamburg. Het is jammer, dat zij er niet persoonlijk bij kan zijn op de première. Maar haar geest zal er wel zijn. Die zal de hele zaal vullen en de zielen van de luisteraars raken.