Wachtrondjes lopen over de Flevodijk met mijn vertrouwde FGC 9mm. en stapels extra clips. Noodzakelijk kwaad. De vijand kon niet zwemmen, maar wel gebruik maken van drijvers en bootjes, hoewel de bootjes inmiddels wel op waren. En ze kwamen natuurlijk altijd ‘s nachts.
In hun krioelende aantallen bezetten ze landen en steden en overal stierven de mensen bij bosjes. De strijd leek overal te zijn verloren, het einde van de mensheid was in zicht.
Behalve in Flevoland, de meest onwaarschijnlijke plek, waar een groepje strijders de bruggen opblies en de weg richting Enkhuizen op meerdere plaatsen zo grondig vernielde dat de horden verdronken in het IJsselmeer, eventueel geholpen door bereidwillige wachters die van afstand een voortdurende slachting aanrichtten.
In de afgelopen vijf jaar was de polder omgebouwd tot een onneembare vesting, voorzien van een mega-slotgracht. Daarachter lagen de boerenvelden waar we ons voedsel en onze biodiesel verbouwden, geholpen door de vele windmolens die het landschap ontsierden. Een half miljoen Friezen en West-friezen, wat verdwaalde Amsterdammers en een pluk stugge tukkers.
Over de zombie-apocalyps doen heel veel verhalen de ronde. Ik heb ze allemaal wel een keer gehoord. Sommigen zeggen dat het vaccin de boosdoener was. Anderen hebben hele theorieën over aliens en 5G.
Een van de mooiste vind ik nog altijd dat CERN een portaal naar een andere dimensie heeft geopend en dat demonen uit die andere wereld de mensen die daarvoor ontvankelijk waren, hebben overgenomen. En er valt iets voor te zeggen: een gedode zombie verandert binnen enkele uren terug naar een normale, menselijke gestalte. Alsof de demon het menselijk omhulsel had verlaten.
Ik denk dat ik daardoor nog het meest geschokt was, de eerste keer dat ik een zombie die aan land kroop door het hoofd schoot. Hersenen spetterden het water in en het lichaam viel achterover, half in het water. Toen ze nog leefde was ze een jonge vrouw. Nu ze dood was werd ze dat weer en vol afgrijzen keek ik toe hoe haar gezicht, initieel een van woede vertrokken masker, ontspande en weer bijna menselijk werd, ondanks het gapende gat in haar voorhoofd. Ik ben haar gezicht nooit vergeten.
Een fluitje trok mijn aandacht. Marie. Zij patrouilleerde het volgende stuk van de dijk, links van me. Bertus zat rechts van me. Ik haastte me in haar richting en ik vermoedde dat Floris, die weer links van Marie stond, zich ook naar haar toe haastte. Soms kropen vijanden in kleine groepjes tegen de dijk op en dan kon de situatie even penibel zijn.
Terwijl ik met grote passen over de asfaltweg boven op de dijk rende, zag ik in het maanlicht Marie aan de waterkant staan. Ik struikelde de helling af en zag uit mijn ooghoeken ook Floris langs het water rennen.
Op een paar meter afstand dook ik in elkaar en speurde over de loop van mijn FGC de omgeving af. Geen zombies.
‘Kevin, zie jij wat ik zie?’
‘Waar, wat?’
Floris voegde zich bij ons. ‘Wat is er?’ zei hij, half buiten adem.
‘Daar, op het water,’ zei Marie.
‘Er is niets, alleen wat mistflarden,’ zei ik.
Marie keek me geïrriteerd aan. ‘Ik weet wat ik zie. Er staat een man op het water.’
‘Jezus?’ zei Floris.
‘Ha, ha,’ zei Marie. ‘Sarcast. Nee, een man in een zwart pak, lijkt wel een begrafenisondernemer. Ik zie alleen zijn ogen niet. Hij komt dichterbij.’ Ze greep haar FGC steviger vast.
‘Ja, die horen bij mij,’ zei ze ineens.
Voor mijn ogen was het alsof de mist ineens optrok. Inderdaad, een man, vrij lang, mager, zoals Marie hem beschreven had. Zijn ogen waren zwarte poelen. Het vel op zijn kaken was strak gespannen zodat zijn gebit prominent zichtbaar was onder het vel. Ik staarde met open mond.
‘Ik ben Marie.’ Ze wees naar zichzelf. ‘Dit is Kevin.’ Vervolgens wees ze Floris aan. ‘Floris.’
De man knikte ons een voor een toe terwijl hij over het water dichterbij zweefde, tot hij aan de kant was en moeiteloos de dijk opgleed. Zijn stem klonk als de dekplaat op een tombe die opzij geschoven werd. ‘Noem me maar Hein. Ik ben collectant.’
‘Van wat?’ vroeg ik.
‘Zielen, Kevin. Meestal zien mensen me pas wanneer ze op het punt staan te overlijden.’
Ik slikte. ‘Gaan we dood?’
Hein knikte. ‘Hoewel de toekomst onzeker is, lijkt die kans groot.’
‘Maar, hoe dan?’ zei Marie.
De magere man draaide zich in zuidelijke richting. ‘Aan de overkant verzamelen ze zich nu al weken. Uit heel Europa komen ze aanlopen. Jullie hier, jullie zijn het laatste restant van de niet gevallen mensen.’
Marie werd bleek. ‘Hoe … hoe lang nog?’
‘Bij dageraad begint het.’
‘Dus je komt ons halen? Gaan we dood?’
‘Misschien,’ zei de collectant. ‘Veel belangrijker, de vraag is wat wij nog moeten als iedereen zometeen dood is, een wereld vol zombies. Geen zielen meer. Geen doel meer.’
‘Gaan jullie elkaar collecteren dan?’ Floris was een Almeerse Amsterdammer, weinig tact.
Hein de collectant schudde zijn hoofd. ‘We vermoeden dat met de laatste mens ook de verbeelding sterft, en daarmee het collectieve onderbewustzijn dat ons ontstaan en bestaan inluidde. En dus ook ons einde.’
‘Dan is het dus echt afgelopen,’ zei Marie. Ze ging op de dijk zitten en begon te grienen. Ik legde mijn hand op haar schouder en voelde haar schokken.
Ik zag hoe Hein zacht zijn schedelige hoofd schudde. ‘Is er iets dat je ons wil vertellen, Hein?’
‘Jazeker, Kevin, hoe opmerkzaam van je. Wij zijn niet de enigen die dit zal treffen. Wat te denken van de draken, de banshees, de eenhoorns, de griffioenen, de djinn, de witte wieven, de kobolds en de dwergen en de kabouters, ja zelfs sommige goden die jullie verbeelding in het leven hebben geroepen?’
Ik knikte. ‘Allemaal over, als wij sterven. Droef.’
‘Hoewel wij mythische wezens niet over een ziel beschikken – en misschien juist daardoor – is onze drang om te overleven vele malen sterker dan die van jullie, op het bovennatuurlijke af, zou je kunnen zeggen. Vandaar dat ik als een soort … gezant ben gestuurd om tot een vergelijk te komen.’
‘Een vergelijk?’ Marie keek op. Haar ogen waren rood.
Hein knikte. ‘Jullie kunnen de komende strijd niet winnen. Wij ook niet. Maar samen kunnen we misschien het onafwendbare afwenden.’
‘Waarom zouden we dat niet doen?’ zei ik. ‘Draken, weerwolven, lamia’s, griffioenen, formidabele medestanders.’
Hein vouwde zijn smalle handen voor zich. ‘Veel mensen zijn bang voor ons. Misschien banger voor ons dan voor de zombies. De tijd is kort en de schok zal voor velen zodanig zijn dat ze in hun verwarring de verkeerde reactie krijgen. En dat kan spijtig aflopen.’
Marie stond op. ‘Ik heb een idee.’
‘Vertel,’ zei ik haar.
‘Geheime wapens. We nemen contact op met het hoofdkwartier, zorgen dat we met generaal Ichimo in contact komen en leggen uit wat er is gebeurd. Hij spreekt de troepen toe en meldt dat geheime wapens worden ingezet omdat de nood zo hoog is.’
Ik knikte. ‘Het zou kunnen werken. Ik kan eerlijk gezegd niets beters bedenken.’
‘Dan zal dat voldoende moeten zijn,’ zei Hein de collectant.
‘Ik ga meteen contact opnemen,’ zei Marie.
Ze pakte haar radio en liep een stuk bij ons vandaan. Ze gebaarde druk en leek duidelijk opgewonden, tot ze na tien minuten ineens kaarsrecht ging staan en salueerde.
‘Volgens mij heeft ze hem te pakken gekregen. Dat heeft wat moeite gekost.’
‘Marie is een doortastende dame,’ zei Hein.
Ik glimlachte naar hem. ‘Zeg eens eerlijk, waarom sprak je haar het eerst aan en niet een van ons?’
‘Er zijn regels. We kunnen ons niet zomaar aan iedereen vertonen.’
‘Je vertoont je aan ons.’
‘Er zijn ook uitzonderingen.’
Ik probeerde meer informatie van hem los te krijgen, maar Hein glimlachte enkel met zijn schedellachje en zijn zwarte ogen. Hij gaf me de kriebels. Dus stelde ik maar wat andere vragen. ‘Zijn er ook mythische wezens die niet mee willen doen?’
Heins glimlach verdween en hij zei serieus: ‘Eenhoorns, en …’
‘Die bestaan echt?’
‘Natuurlijk.’
‘En waarom willen ze niet meedoen?’
‘Niet meedoen is niet de juiste uitdrukking. Eenhoorns zijn vreselijk traditioneel. Ze gehoorzamen enkel een meester of meesteres die ze temt. En die moet maagd zijn.’
Ik lachte om de idiote situatie. ‘Hoe vinden we midden in de nacht op de westelijke Flevodijk nog een maagd?’
Floris schraapte zijn keel. ‘Eh, nou …’
Ik keek hem aan. Hij stond een beetje schaapachtig te lachen. ‘Ben jij maagd? Je bent bijna vijfentwintig toch?’
Floris haalde zijn schouders op. ‘Ik geloof nu eenmaal in het huwelijk, met de juiste persoon.’
‘Bewonderenswaardig en een groot geluk voor ons. Waar zijn die eenhoorns, Hein?’
‘Ze staan een paar kilometer verderop, pal naar het oosten, te trappelen. Ze durven niet dichterbij te komen. Floris zou naar ze toe kunnen gaan. Als hij de hele kudde heeft getemd, kan hij ze naar het zuiden sturen, richting de Hollandse Brug, want daar zal het gebeuren, over een paar uur. Het zal hem wel wat tijd kosten, ze moeten allemaal hun hoofd in zijn schoot leggen.’
‘Floris?’
Floris pakte zijn spullen, tikte even zijn helm aan vertrok in een kalme draf.
‘Net een paard,’ zei ik.
‘Synchroniciteit,’ zei Hein.
Marie kwam weer bij ons staan.
‘Ik heb de generaal gesproken. Hij was hogelijk verbaasd dat ik wist dat de zombies zich aan het verzamelen waren. Hij stuurt zijn persoonlijke helikopter, want de rest van het verhaal vond hij hogelijk merkwaardig.’
‘Hij geloofde het niet?’ zei ik.
Marie haalde haar schouders op. ‘Ik reageerde op zijn ongeloof met “en zombies bestaan zeker ook niet?” Dat gaf de doorslag.’ Ze keek om zich heen. ‘Waar is Floris?’
‘Eenhoorns temmen,’ zei ik met een glimlach.
Marie keek me vreemd aan.
‘Laat maar,’ zei ik. ‘Hij komt naar ons toe zodra hij zijn kudde heeft gevonden.’
‘Mooi, we zullen alle handen, voeten, poten, klauwen, tentakels en wat we maar kunnen krijgen nodig hebben. Volgens generaal Ichimo zijn er meer dan twee miljoen zombies samengeschoold aan de overkant van de plas. Misschien wel veel meer. Voor de Hollandse en voor de Stichtse brug.’
‘Mijn God, dat zou ons einde zijn.’
Marie knikte. ‘Hein en zijn voorstel kwamen dus precies op tijd.’
Vanuit de verte klonk het geluid van rotors die snel naderbij kwamen.
‘Onze lift is er,’ zei Marie. ‘Ga je mee, Hein?’
Hein schudde van nee. ‘Ik zie jullie op de plaats van bestemming.’ Hij verdween voor onze ogen.
De helikopter landde op de overwoekerde A6, achter het prikkeldraad, de barricades en de geschutstorens. De hele landtong die vroeger de snelweg droeg was een niemandsland vol vallen en mijnen geworden in de jaren sinds de eerste zombie-uitbraak.
Een paar honderd meter verderop lag het Almere City FC stadion. Twee soldaten wachtten ons op om ons daarheen te begeleiden.
We passeerden verschillende barricades en wachtposten tot we in de directiekamer stonden, tegenover de kleine, magere generaal Ichimo.
‘Marie en Kevin,’ begon de generaal. Zijn stem was zacht, maar vol van ingehouden kracht. ‘Jullie hebben een verhaal opgehangen dat ik moeilijk kan geloven. Daarentegen hebben jullie ook informatie die vrijwel niemand buiten deze kamer bezit. Dus of ik heb een lek, of jullie verhaal klopt. Wat is het?’ Hij vouwde demonstratief zijn armen over elkaar.
‘Ons verhaal klopt,’ zei Marie.
‘Hoe wil je dat bewijzen?’
Marie keek om zich heen, alsof ze iemand zocht. ‘Hein, ben je daar?’
We schrokken alledrie toen de zittende figuur van Hein de collectant materialiseerde in de directeursstoel achter het bureau. Hij kwam overeind en torende boven ons uit, zijn hoofd raakte bijna het plafond. Alsof hij over ijs gleed kwam hij om het bureau heen en voegde zich bij ons. Hij knikte naar Marie, naar mij en vervolgens naar de generaal.
‘Is dit genoeg bewijs?’ zei Marie.
Generaal Ichimo keek Hein argwanend aan. ‘Ik geloof helemaal niets. Dit kan allemaal trucage zijn. Wie zegt me dat dit geen list van de zombies is.’
Hein legde zijn rechterhand op Ichimo’s linkerschouder. ‘Ze gaf je een origami kraanvogel, vlak voor ze haar ogen sloot en zei: “Om je bij me te brengen wanneer het jouw tijd is.”’
Ichimo werd lijkbleek en deed een stap achteruit. ‘Hoe weet jij dat? We waren alleen.’
‘En ik was haar collectant. Ik heb haar verder geholpen.’
Ichimo wreef over zijn slapen. ‘Als ik Marie mag geloven is het voorstel dat mythische wezens ons gaan helpen, is dat correct? Draken, weerwolven, eenhoorns?’
‘En de rest,’ zei Hein. ‘Hoewel hun aantallen geslonken zijn sinds jullie je kinderen zonder veel verbeelding onderwijzen.’
‘Hoe kunnen we deze samenwerking vorm geven? Hoe zou dat er op het slagveld uitzien?’
Marie stak haar hand op. Ichimo knikte.
‘Zeg dat we geheime wapens inzetten. Zombies zijn vijanden, de rest zijn vrienden.’
‘Onze soldaten zijn zonder uitzondering sceptische veteranen, jongedame. Ik kan ze geen onzin op de mouw spelden.’
‘Zeg dan gewoon de waarheid,’ zei ik. ‘Als ze keus hebben tussen dood zonder hulp of leven met hulp ook al ziet die er anders uit dan ze gewend zijn, dan zal het ze weinig uitmaken.’
‘Daar voel ik meer voor,’ zei Ichimo. Hij ging achter het bureau zitten en startte zijn computer op. Al snel was hij berichten aan het typen en versturen. Na tien minuten ging hij achterover zitten in zijn stoel. ‘Zo, alle reserves zijn opgeroepen. Alle oversteekplaatsen worden extra bewaakt.’ Buiten gingen de sirenes af. Alarm! Zombies! ‘Over een uur krioelt het hier van de soldaten. Ik stel voor dat jullie je eigen compagnie opzoeken en je voorbereidt. Over een paar uur begint het.’
Marie en ik salueerden. Gevolgd door Hein verlieten we de directiekamer en de twee soldaten die nog steeds op wacht stonden brachten ons naar de snelweg en wezen ons de barakken waar het merendeel van onze compagnie gelegerd was.
Terwijl we verder liepen, ontwaakte Almere om ons heen. Overal gingen lichten aan en uit alle richtingen kwamen mannen en vrouwen lopend, rennend en met step of fiets richting hun aangewezen plek om zich om te kleden en te bewapenen.
‘Zullen ze er allemaal zijn?’ vroeg ik Hein.
Hein schudde langzaam zijn hoofd. ‘Niet allemaal.’
‘Gaat het hen dan niet ook aan?’
‘Nee. Zij waren er al voor de mensen er waren. En ze zullen er zijn als de mensen verdwenen zijn. Ze staan boven alles, buiten alles.’
‘Over wie hebben jullie het?’
‘De Fae,’ zei Hein. ‘De onbetrouwbaarste, gemeenste, verraderlijkste, nobelste en gevaarlijkste van alle mythologische wezens.’
‘Maar, willen ze niet, kunnen ze niet, interesseert het ze niet?’ vroeg Marie.
‘Wie kent de gedachten van de Fae?’ Hein schudde zijn hoofd. ‘Het is misschien beter ze er niet bij te halen.’
‘Onzin,’ zei Marie. Haar ogen schoten vuur. ‘Dit is ons uur. Als we hier verslagen worden is het over. We hebben ze nodig, we hebben iedereen nodig.’
Hein boog lichtjes naar voren. ‘Dan zal ik hun prins zoeken en hier brengen.’ Hij verdween voor onze ogen.
De zon raakte de horizon en een oranje gloed verspreidde zich over de hemel. De ochtendrust werd verstoord door mitrailleurvuur op de Hollandse brug.
Marie en ik pakten onze wapens en begaven ons naar het afgesproken punt, aan de oostkant van de brug waar we eventuele sluipers die langs de barricades waren gekomen, te grazen moesten nemen.
Vanaf het strand hadden we uitzicht op de restanten van de brug. Het water krioelde van de zombies, duizenden en duizenden. De meeste verdronken simpelweg en vormden het opstapje voor de volgende. De geschutstorens aan de Flevokant maaiden alles wat binnen bereik kwam omver.
Ze bleven maar komen. Aan de vastelandkant was al een landtong van zombielijken ontstaan waar de hongerige horde overheen bleef stromen, oneindige lichamen vervuld van honger naar al wat leeft.
‘Ahem,’ klonk de stem van Hein naast ons.
Marie en ik keken om en zagen Hein. Een paar meter achter hem stond een schitterend zwart paard met rode ogen en zilveren hoeven. Op het paard zat een rijzige figuur, gekleed in zwart met zilver en een filigrainen kroon op het hoofd. Verderop stond nog een tiental stoere mannen te paard, minder indrukwekkend dan hun aanvoerder, maar genoeg om bewonderende of jaloerse blikken te trekken. Ze zagen er allemaal, zonder uitzondering, bijna schandalig goed uit.
‘Wow,’ zei Marie.
‘Prins Storan, aanvoerder van de Fae. Hij was een onderhoud ter wille,’ zei Hein. Fluisterend voegde hij toe: ‘En hij is zeker geen “wow.”’
Marie maakte een vreemd soort buiging naar de prins.
Prins Storan steeg af. Hij was nog een kop groter dan Hein, die toch al de langste van ons was. Hij knikte naar Marie. ‘Vrouwe, de collectant vertelde me dat u de uitverkorene bent.’
‘Eh … eh, dat weet ik niet zo goed,’ stamelde Marie. ‘Maar het is een eer u te ontmoeten. Zoals u ziet is de nood hoog.’
Storan liet zijn ogen over het water dwalen. ‘De situatie is inderdaad … precair. U wilt onze hulp? De macht van de Fae, tegenover dit demonenleger?’
Marie knikte gretig. ‘Het is leven of dood, dus geen prijs is te hoog.’
Die woorden trokken mijn aandacht en ik wilde Marie even terzijde nemen, maar de blikken die Hein en Storan me gaven deden me mijn actie onderbreken.
‘Bloed en eer,’ zei Storan. ‘Dat is onze duurste eed, weet wat je vraagt.’ Zelfs zonder er moeite voor te doen klonk zijn stem dreigend.
‘Het gaat om de mensheid,’ zei Marie. ‘We hebben alle hulp nodig die we kunnen krijgen.’
Storan trok een lange, zilveren dolk en trok de punt over zijn handpalm, wat een waterige, rode streep opleverde. Vervolgens bood hij de dolk aan Marie aan. ‘Bloed vraagt om bloed. Eer is alles.’
Marie slikte een keer en pakte toen de dolk vast. ‘Koud.’
‘Fae zilver is eigenlijk niet voor stervelingen bedoeld,’ zei Storan. ‘De gelegenheid lijkt me toepasselijk voor een uitzondering.’
Marie trok de punt voorzichtig over haar handpalm waar een donkerrode streep verscheen. Ze hapte naar adem. ‘Ik voelde het mes niet eens door mijn huid gaan.’
Storan pakte het mes uit haar hand en hield zijn handpalm met de snede erin op zodat Marie haar hand in de zijne kon leggen. Dat deed ze. “De wereld is onze getuige, mens en Fae, een verbond, op bloed en eer, de ander te wreken tot het uiterste van ons kunnen. Zo waarlijk helpe mij Morrigan.’ Hij keek Marie vol verwachting aan.
‘Eh … dat zweer ik ook,’ zei ze.
Prins Storan glimlachte voor het eerst, kil. Een rilling liep over mijn rug. Hij is iets van plan. Maar waarom dan zo’n dure eed zweren?
‘Collectant, je getuigenis?’ zei Prins Storan.
‘Getuigd en bevestigd,’ zei Hein.
Prins Storan trok Marie met zich mee naar het zandstrand. Ik wilde volgen, maar Hein hield me tegen.
‘Wat gebeurt hier, Hein?’ zei ik.
‘Een unieke gebeurtenis, Kevin. Nooit eerder heeft een prins van de Fae zich in bloed en eer verbonden aan een sterfelijke vrouw.’
‘Waarom dan nu wel?’
‘Omdat de nood hoog is. Maar ongeacht de nood, er zijn wetten die zelfs de prins van de Fae niet durft te overtreden.’
‘Ik snap er niets van,’ zei ik.
‘Dat komt nog wel,’ zei Hein. Ik dacht even dat hij er helaas achteraan fluisterde, maar ik hoorde het waarschijnlijk verkeerd.
Op dat moment kraakte mijn portofoon op het kanaal dat ik met Floris had afgesproken. ‘Floris, waar ben je, over?’
‘Stichtse Brug, met ruim honderd eenhoorns. Ze houden vreselijk huis onder de zombies. Over.’
‘Ik dacht dat je hierheen zou komen. Over.’
‘De eenhoorns dachten daar anders over. Ze zijn eigenwijzer dan jij, over.’
Terwijl ik met de portofoon bezig was, zag ik een nieuwe golf zombies over de lichamen van hun voorgangers aan komen rennen, het spervuur van de wachttorens in. Ze bleven doorrennen tot ze het strand bereikten en daar renden ze als bezeten langs de waterkant de stranden op. Banshees doken op hen neer en schreeuwden zo hard dat zombiehoofden explodeerden. Slangachtige tentakels trokken zombies naar de diepte en een angstwekkende schaduw vloog voorbij gevolgd door een zee van klevend vuur. Het mocht allemaal niet baten.
Geknetter van automatische wapens klonk op het strand.
‘Ik moet gaan, over,’ zei ik nog en schakelde het apparaat uit. ‘Hein, Marie is daar met die Prins Storan.’
‘Ze is met de prins van de Fae,’ zei Hein. ‘Ik denk niet dat je je zorgen hoeft te maken.’
Ik keek hem argwanend aan. ‘Je zei al dat er een reden was dat je haar eerst benaderde. Loopt ze gevaar?’ Ik controleerde mijn FGC en mijn magazijnen en rende vervolgens richting het strand waar Marie en de Fae ongetwijfeld zombies op zich af zagen rennen.
Met grote passen rende ik over het pad omlaag, zigzagde door een aantal versperringen heen tot ik aan de rand van het strand kwam. Daar zag ik Marie aan de waterkant, omringd door de lijfwacht van de prins en natuurlijk de prins zelf. Een niet aflatende stroom zombies kwam hun kant op. Marie’s FGC sputterde vuur en zombies vielen neer. De Fae dansten door de demonische horde heen en lieten een spoor van afgehakte hoofden en ledematen achter zich.
Ik maakte aanstalten me bij Marie te voegen, maar een ijzeren hand op mijn schouder hield me tegen. Ik draaide me om en keek in het grijnzende gelaat van Hein, dat nu nog meer gelijkenis met een kale schedel vertoonde.
‘Waarom houd je me tegen?’ zei ik geërgerd.
‘Omdat het drama hier begint.’
‘Wat? Hoe bedoel je dat.’
Hein knikte naar het strand. ‘Kijk, getuig en leer.’
Even leek er een pauze te ontstaan, een kortstondig moment waarin geen ledematen en hoofden werden afgehakt, waar de zwaarden even stil leken te vallen. De zombies aarzelden niet en doken in het gat dat ontstond, zodat seconden later Marie omsingeld was door de vleesetende horde.
Marie gilde toen ze gebeten werd door de voorste zombie. Ze schoot die door het hoofd, maar meteen dook een tweede op haar rug. En een derde. Ze zakte door haar knieën en verdween onder de golf van lichamen die beten en rukten en scheurden.
‘Marie!’ schreeuwde ik. De ijzeren hand verdween van mijn schouder en ik stormde naar voren. Mijn FGC spuugde vuur en zombies vielen neer door mijn kogels. Nu mengden ook de Fae zich in het gevecht en de zombies stierven bij bosjes, dit keer voorgoed.
Daar lag ze. Haar ogen vertrokken in pijn, maar leeg, haar ziel verdwenen, haar vuur gedoofd, bijtwonden over haar hele lichaam, haar linkerarm was weg, losgerukt uit haar lijf. Haar benen lagen in een onnatuurlijke hoek onder haar.
Ik wilde naar voren rennen, maar Hein verscheen voor me en hield me moeiteloos tegen. ‘Dit is niet jouw moment. Wees getuige van het drama. Generaties zullen hierover zingen. Misschien zelfs jouw achterkleinkinderen.’
Prins Storan schreed plechtig naar de plek des onheils. Hij keek neer op Marie en verborg vervolgens zijn gezicht in zijn handen. Hij spreidde zijn handen weer en schreeuwde. Niet zomaar een schreeuw, maar een galmend dreunen dat als een onweerstaanbare vloedgolf over mens, fabeldier en zombie rolde.
Vervolgens kwamen de woorden, gesproken in dezelfde dragende, galmende stem die kilometers in de omtrek perfect te verstaan was: ‘Mijn bloedzuster is mij ontnomen. Bloed en eer! Ik eis wraak! De Fae eisen wraak!’ Zijn mannen om hem heen herhaalden zijn woorden. ‘Bloed en eer! Wraak voor de Fae!’
‘Breng me de hoorn!’ Storan strekte zijn hand uit naar zijn mannen. ‘Breng me de hoorn van de Sluach!’
‘Wat is dat?’ zei ik tegen Hein.
‘De wilde jacht. De Sluach. Er is geen angstaanjagender leger in de negen werelden.’
‘Waarom heeft hij dat niet meteen gedaan?’
‘Omdat niemand de Sluach mag oproepen. Enkel Mater Nihil heeft dat recht. En een Prins wiens bloed en eer geschaad is.’
‘Ik snap er helemaal niets van, Hein. Ik ken deze mythen helemaal niet.’
‘Omdat ze te ver van je afstaan. Maar voor de Fae zijn ze maar al te werkelijk.’ Hein keek me even aan en ik zag een flikkering van verre vuren in zijn holle oogkassen. ‘En binnenkort voor jou ook.’ Hij wees naar het strand waar Prins Storan de hoorn, een ramshoorn bezet met zilveren banden en edelstenen, aan zijn lippen zette.
Bij de verwoeste brug duwden de zombies steeds verder. Ze kwam het strand op en liepen tegen de zijkanten van de brug op. Mijnen en prikkeldraad decimeerden ze, maar ze bleven komen. Schutterstorens verdwenen onder de krioelende massa en maakten de weg vrij voor meer zombies.
Een heldere noot klonk over het slagveld, hoorbaar tot in de verre omtrek en ik vermoedde ook tot ver daarbuiten.
‘Blijf kijken, jongeheer Kevin. Zorg dat je verhaal de situatie eer aandoet.’
En kijken deed ik. Het begon met het getrappel van hoeven in de verte, dat langzaam aanzwol tot een oorverdovend geluid. Zwarte wolken trokken zich samen boven ons en bliksemvorken tekenden een immens portaal in de hemel.
Erdoorheen kwam de Sluach, de woeste jacht. Zwarte paarden met vurige ogen, griffioenen, draken en nog veel meer mythische wezens, allen bereden door Fae of reusachtige mensen. Zwart was een veel voorkomend thema. Alleen de aanvoerster was in een schitterend wit gewaad gekleed.
Ze stuurde haar rijdier naar beneden, het strand op, tot ze voor Prins Storan stond, die een diepe buiging voor haar maakte. Met haar wilde bos spierwit haar en haar hoekige gezicht leek ze eerder een ijsreuzin.
Ik was die dag al van de ene in de andere verbazing gevallen, maar zodra ik haar stem hoorde wilde ik niets liever dan vluchten en mezelf in een donkere kamer opsluiten. Hein echter hield me tegen. ‘Luister.’
‘Wie roept de Sluach? Wie waagt het de hoorn te gebruiken?’
‘Ik, Prins Storan van het Donkere Hof. Mijn bloedeed is geschonden, mijn eer ligt te grabbel.’
‘Voorwaar, wie waagt het de bloedwraak van de Sluach over zich af te roepen?’
Storan knikte richting de brug. Mater Nihil had minder dan een half woord nodig.
‘Ik zie Balors dienaren, Fomori in hun miljoenen, die de gezegende Aarde bevlekken met hun demonische gestalten.’ Mater Nihil trok haar zwaard, riep onverstaanbare woorden en de hemel werd nog zwarter dan voorheen. Bliksems vorkten onophoudelijk en bij elke flits zag ik meer mythische wezens die zich verzamelden boven de Hollandse Brug.
‘Blaas de hoorns. De jacht begint!’ Mater Nihil spoorde haar rijdier aan dat over de lucht leek te rijden, richting de grootste concentratie zombies.
Ook Prins Storan en zijn gevolg stormden met getrokken zwaarden naar voren.
Wat er allemaal gebeurde zag ik niet goed op die afstand. Wel zag ik de eindeloze stroom zombies stoppen terwijl de donkere wolk met de gram van de Sluagh zich richting het vasteland bewoog, op zoek naar meer vijanden om te vernietigen.
Ik liep naar Marie en liet me op mijn knieën zakken. Mijn helm deed ik af en ik liet mijn tranen even de vrije loop. Met mijn linkerhand veegde ik een lok van haar bruine haar uit haar ogen, die ik vervolgens sloot.
‘Waren jullie vrienden, minnaars?’ klonk de stem van Hein naast me.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Maatjes. Zelfde regiment. Veel dezelfde situaties meegemaakt. Vaak samen patrouilleren. Dat schept een band, een verbondenheid. En die was best sterk. Ze was een soort grote zus voor me.’
‘Begrijpelijk. Ze had nog een boodschap voor je, toen ik haar collecteerde.’
Ik keek op naar de donkere poelen van Heins schedelgezicht. ‘Zeg je dat nu alleen maar om me te troosten of zo?’
‘Werken met de dood geeft je een bijzonder perspectief, Kevin. Leugens zijn waardeloos, alleen de waarheid telt.’
‘Die je net zo handig kunt ontwijken als een leugen vertellen,’ zei ik. Ik kon de beschuldiging niet uit mijn stem houden.
‘Dat is correct,’ zei Hein. ‘De waarheid is wat telt, maar is ook een tweesnijdend zwaard. Daarom zijn wij collectanten doorgaans ook niet zichtbaar voor stervelingen. Juist om situaties te vermijden waar we een keus voor een ander zouden kunnen of zelfs moeten maken.’
‘Je wist dat ze ging sterven.’
‘Er zijn tekenen.’
‘Je wist dat ze uitverkoren was.’
‘Ook daar waren tekenen voor.’
‘Je hebt je dus met haar bemoeid, haar een richting in gestuurd.’
Hein boog zijn schedelhoofd. ‘Tot mijn spijt moet ik dat erkennen.’ Hij keek op. ‘De gedachte nooit meer zielen te kunnen collecteren was te onwezenlijk. Voor het eerst, ooit, kende ik angst. Interessant gevoel, angst.’
‘En die angst is nu voorbij?’
‘Ik ken de Sluagh. Ze rusten niet voor hun prooi is vernietigd. Dat kan nog even duren, maar het zal gebeuren.’
‘Dus jouw voortbestaan is verzekerd.’ Ik spuugde op de grond aan zijn voeten. ‘Nou, wat heeft ze voor boodschap achtergelaten?’
‘Twee boodschappen, om precies te zijn.’
‘Nummer een?’
‘Ze zei, exact: “Ik wist wat Storan me bood en hoe hij het verwoordde. Ik wist dat er een subtiel verraad zou komen. Maar ik moest meespelen. Het was noodzakelijk. Een mensenleven voor de mensheid. Ik vond het een prima ruil.”’
‘Typisch Marie,’ zei ik. Ik voelde weer tranen opkomen. ‘Ik zal je missen, meid.’
‘Er was een tweede, meer persoonlijke boodschap.’
Ik keek op. ‘Wat kan zo’n uitspraak nu nog toevoegen aan het offer dat ze bracht?’
Hein haalde benige schouders op. ‘Ze zei: “Praat eens met Suzie Halmsen van D-Regiment. Ze heeft een oogje op je.”‘
Even zat ik stil voor me uit te kijken. Ik keek naar Marie. Het was alsof ze sliep. ‘Ook dat is typisch Marie, Hein. Wat gebeurt er nu?’
‘Ik vertrek nu. Je zult me nog één keer zien, ooit.’
‘Vaarwel dan, Hein.’
‘Vaarwel.’ Hein verdween voor mijn ogen.
Ik staarde nog lang over het water, de rechterhand van Marie in de mijne.