1
‘Ik neem aan dat men een ander idee had over het ruimtetijdperk.’
Ik herinner me die woorden nog levendig. Ze waren uitgesproken door Kolonel Duchamp tijdens een van onze eerste debriefings. Ik weet niet meer precies hoe lang geleden, ergens in het begin van de oorlog.
Jaren verstreken, vele zaken veranderden, maar we zijn nog altijd in oorlog. En we wonen nog altijd debriefings bij. Die van deze ochtend zal ook nog wel een poos in mijn geheugen blijven hangen.
Er is slecht nieuws op twee punten. Ten eerste, de beloofde nieuwe rekruten komen niet. Ik weet niet of hun aankomst weer is uitgesteld of gewoon geannuleerd, maar ik zie hen hier niet meer verschijnen. Kolonel Duchamp is niet erg expliciet – dat is hij zelden – maar er is iets in zijn stem dat me alles vertelt wat hij verkiest niet te zeggen.
Ten tweede, we verloren alle contact met Ares, een ruimtestation in een baan tussen Mars en de Aarde. Ook hier geeft Kolonel Duchamp geen details, maar we weten allen wat het betekent als we contact verliezen met een station. Het betekent niet dat die kerels niet meer met ons willen praten. Maar wel dat er iets verschrikkelijk verkeerd liep. We zijn per slot van rekening in oorlog. We hebben al verschillende stations zien gaan. Maar al te veel, vrees ik.
Onze verliezen stapelen zich op en zonder aanvoer van nieuwe rekruten krijgen we het nog moeilijk om ons moreel hoog te houden en het werk te doen waarvoor we hierheen kwamen. Maar zoals ik al zei, dit is oorlog, en er zijn maar twee mogelijkheden: we winnen, of we gaan al vechtend ten onder.
Kolonel Duchamp rondt af met ons te bedanken voor onze niet aflatende inzet en spoort ons aan te blijven geloven in onze kansen om de vijand te verslaan. Dat zegt hij altijd op het einde van een debriefing. Het valt me op dat hij alsmaar minder overtuigend klinkt.
2
In de Recreatiezaal heb ik een gesprek met mijn vriend, Carlos Esteban Sanchez. We zijn hier al vele jaren samen in Equinox en hij is een van mijn beste maatjes. Ik stel zijn gezelschap bijzonder op prijs.
We drinken iets en praten wat. Op een bepaald punt zegt hij: ‘Deze morgen, na mijn eerste shift, was ik in de Communicatiezaal en sprak ik met mijn vrouw en kinderen.’
‘Leuk, Carlos. Is alles in orde met ze?’
Hij knikt, leegt zijn glas en zegt: ‘Alles leek me in orde met hen, en toch had ik het gevoel dat er iets niet klopte. Het voelde niet natuurlijk.’
‘Dat is het nooit, Carlos.’ We weten allemaal dat je geen normaal gesprek kunt hebben als het vijftien minuten duurt om je bericht naar de Aarde te sturen, en je dan nog eens vijftien minuten moet wachten tot het antwoord op Equinox toekomt. En bovendien is de verbinding vaak niet al te best.
‘Dat bedoelde ik niet, Eddy. Wanneer heb jij nog een sessie in de Communicatiezaal gepland?’
‘Morgen,’ zeg ik.
‘Kijk eens goed naar wat je ziet en hoort. Zeg me of er iets is dat niet klopt. Ik wil weten of je op hetzelfde stuit als ik. Ik zeg het je nu dus nog niet, dat zou je kunnen beïnvloeden.’
‘Ik snap het. Je hebt gelijk. Ik zal er morgen aan denken en hoop dan te zien wat jij zag.’
‘Prima,’ zegt Carlos. Dan leunt hij achterover en lijkt een poos in gedachten verzonken. Zo zag ik hem nog nooit.
Ik maak me zorgen om Carlos’ probleem. Contact houden met onze families thuis is van vitaal belang voor ons moreel. Als op dat punt dus iets verkeerd loopt…
Stel je ons maar eens voor: een groepje soldaten op een oud wetenschappelijk ruimtestation – omgetoverd tot legerbasis – in een baan tussen Mars en Jupiter, verwikkeld in een eindeloze strijd met een vijand waarover we nog altijd verdomd weinig weten.
Nu worden de meeste gevechten gedaan door onbemande “ruimtedrones” en andere machines, en onze taken zijn strikt gezien dus niet eens militair van aard, maar we zitten hier hoe dan ook midden in een oorlog en als er mensen sterven voelt dat net aan zoals op een ouderwets slagveld, geloof me. Ruimtestation Equinox kreeg al enkele keren rake klappen, wat iedereen aan boord toen de stuipen op het lijf joeg.
Hier zitten we dan in de ruimte, gestresst en vervreemd van het normale leven, zonder veel vooruitzichten om de oorlog te winnen of in een min of meer nabije toekomst terug te keren naar huis. Gelukkig hebben we nog die paar minuten in de Communicatiezaal waar we contact onderhouden met onze geliefden en waar we eraan herinnerd worden dat we mensen zijn. Op die manier proberen we in goede geestelijke gezondheid te blijven.
En nu vertelt goeie ouwe Carlos me dat daar iets niet pluis is. Het kan niet. Het kan gewoon niet.
3
Er komt nieuws binnen dat verschillende drones vernietigd zijn. Bovendien is er geen enkel contact meer met Ruimtestation Ares, dus moeten we ervan uitgaan dat het – in het beste geval – zware schade heeft opgelopen. We hopen maar dat de jongens die daar gelegerd zijn nog leven. De vijand sluipt dichterbij, dringt door onze verdediging en haalt uit met vernietigende kracht.
Kolonel Duchamp zegt ons dat onze strategie wordt herbekeken en dat alle software die de operatie stuurt en coördineert zal moeten worden herschreven en aangepast aan de nieuwe situatie. Iedereen zou de nieuwe instructies moeten opvolgen met totale inzet en verhoogde concentratie. Niet het kleinste detail mag aan het toeval worden overgelaten. Er staat te veel op het spel. Het naakte overleven.
‘Aangezien Ruimtestation Equinox zich in een baan bevindt op een strategische positie in het zonnestelsel zou het wel eens een belangrijk doelwit kunnen worden voor de vijand, vooral nu verschillende andere stations zijn aangevallen. We moeten ons voorbereiden op een grootschalig offensief in de komende dagen en weken.’ Kolonel Duchamp is uitzonderlijk spraakzaam tijdens de debriefing.
‘We weten allemaal wat ons grootste probleem is. De oorlog is nu al een hele poos aan de gang en we weten nog altijd niet wie de vijand is. We zien alleen maar de gevolgen van zijn acties. De verwoestingen die hij aanricht, alsof hij van plan is de mensheid uit te roeien.’
Zeg dat wel. Vechten we tegen buitenaardsen uit de ruimte? Wezens van een andere dimensie, een ander tijdruimtecontinuüm? Levensvormen uit de verre toekomst, of het verre verleden, of uit een alternatieve tijdlijn? Versies van onszelf uit een andere kosmos? Het valt niet uit te maken. De vijand duikt op vanuit het niets, slaat toe met dodelijke precisie en trekt zich dan terug in de veiligheid van zijn interstellaire loopgraven.
Kolonel Duchamp gaat verder: ‘Jullie herinneren je allemaal dat de eerste aanvallen willekeurig en slecht georganiseerd leken, en een beperkt succes hadden. We konden ons handhaven. Maar de vijand leerde van zijn fouten en haalde al snel de bovenhand. Op dat punt zitten we nu. We weten niet eens hoe erg de situatie is omdat sommige van onze communicatielijnen plat liggen. We hebben geen contact meer met sommige andere ruimtestations, waarvan enkele misschien buiten gevecht zijn gesteld – of in het slechtste geval uitgeschakeld, zoals Ares.’
Ik heb zin om overeind te komen en te vragen: ‘En hoe is de situatie op Aarde?’ Kolonel Duchamp zwijgt over dat onderwerp. Er is weinig officieel nieuws, maar onze gesprekken met onze families kunnen inzichten bieden. En nu beweert Carlos dat er iets aan de hand is. Ik moet dat zien uit te vissen. Morgenmiddag heb ik daarvoor wat tijd. Ik zal aandachtig zijn en mijn conclusies trekken. En een woordje praten met Carlos. Wedden dat we iets te bespreken hebben?
4
Lynn wuift naar de camera en zegt: ‘Hallo liefje, hoe is het daar? We hopen dat alles met je in orde is. Kom je binnenkort terug naar huis?’
Dan wendt ze zich tot onze zoon Brian, vraagt hem om naar de camera te wuiven en legt hem uit dat zijn vader dat straks zal zien. ‘Toon papa eens wat je voor hem gemaakt hebt,’ fluistert ze in zijn oor.
De jongen neemt een grote tekening die hij maakte en houdt die voor de camera. Lynn helpt hem een beetje zodat ik de tekening kan zien: een man in een ruimtepak die in een soort ruimtetuig zit. Dat moet ik zijn. Ik draag hier in Equinox natuurlijk nooit een ruimtepak en we verlaten het station ook niet in van die kleine tuigen, maar hoe kan Brian dat nu weten? Hij tekent alleen maar wat hij veronderstelt dat zijn vader hier aan het doen is.
‘Erg mooi,’ zeg ik, glimlachend. ‘Geweldig. Als ik terug thuis ben zal ik al je tekeningen eens rustig bekijken. En dan spelen we weer wat samen zoals vroeger, voor ik vertrok naar de ruimte. Wat denk je, Brian?’
Dan loopt het beeld vast. De verbinding is niet zo best en gesprekken verlopen in schijfjes. Het duurt een kwartiertje voor de beelden hier zijn, en nog een kwartier voor mijn antwoord hen bereikt. We kunnen dit bizarre en onhandige gesprek dus ten vroegste binnen een half uur voortzetten. Als de verbinding niet te lijden heeft onder technische problemen.
Ik kijk dus naar mijn vrouw en mijn zoon, op de veranda van ons huis, de ogen dichtknijpend tegen het felle zonlicht, wachtend op mijn antwoord dat hun richting uitkomt. Misschien zien zij ook een vastgelopen beeld van mij. Ze zijn er niet gelukkig mee dat er geen andere manier is om contact te onderhouden dan deze onpersoonlijke, onnatuurlijke sessie met lange pauzes. Maar het is het enige dat we hebben. We koesteren deze momenten maar beter, hoe kort en onvolmaakt ze ook zijn. Ik zou niet kunnen doorgaan zonder die beelden van mijn vrouw en mijn zoon, met ons huis en de tuin op de achtergrond, een plaats waarheen ik op een dag wil terugkeren. Maar ik vrees dat dit niet in de al te nabije toekomst zal zijn.
5
Ofwel houdt Kolonel Duchamp zaken voor ons verborgen tijdens zijn regelmatige debriefings ofwel valt er bitter weinig te vertellen. De strijdkrachten van Equinox doen het goed, de nieuwe benadering lijkt te werken, er gingen maar enkele drones verloren, de vijand werd op afstand gehouden. Betekent dit dat we te sterk zijn voor hem of alleen maar dat hij zijn inspanningen momenteel elders concentreert? Die eerste optie lijkt me onwaarschijnlijk…
Als ik Carlos tegen het lijf loop spreek ik hem aan over mijn recente sessie in de Communicatiezaal.
‘Was er iets dat je ongewoon vond?’ vraagt hij.
‘Zoals?’
‘De laatste keren dat ik praatte met mijn vrouw en mijn dochter had ik bijzondere aandacht voor de kleren die ze droegen, voor hun haar, voor wat ze zeiden, voor wat ik op de achtergrond kon zien.’
‘Wat probeer je me duidelijk te maken, Carlos?’
‘Ik weet het niet precies, en ik heb geen enkel bewijs, maar ik heb het gevoel dat ik bewerkte versies bekijk van videobeelden die ik eerder al gezien heb.’
Ik werp hem een kille blik toe en hij legt uit:
‘Het onveranderlijke kapsel van mijn vrouw, het haar van mijn dochter dat niet langer wordt, de dingen die ze zeggen, korte en onderling uitwisselbare zinnen, geknipt en geplakt in licht verschillende volgorde, met telkens weer dezelfde achtergrond.’
‘En waarom zou iemand die beelden bewerken?’
Carlos schudt het hoofd. ‘Ik weet het niet. De enige mogelijkheid die ik zie …’ Hij maakt zijn zin niet af, bedekt zijn gezicht met zijn handen, slikt moeizaam.
‘Ik zie het nut van die bewerkingen niet in,’ zeg ik.
‘Als ze nu eens geen keuze hadden?’
‘Wat bedoel je? En wie zijn ‘ze’? Waar heb je het over?’
‘De leiding. Kolonel Duchamp en de rest van de hogere echelons. Ze proberen ons ervan te overtuigen dat alles in orde is, maar dat is niet zo. Hoegenaamd niet.’
‘Wat denk je dan dat ze voor ons verborgen houden?’
Hij wacht enkele seconden, zegt dan: ‘De waarheid.’
‘De waarheid,’ herhaal ik.
‘De waarheid die we niet verondersteld worden te weten,’ legt hij uit. ‘De waarheid die ik zal trachten te ontdekken.’
‘Veel succes,’ zeg ik.
6
Het werd ons pijnlijk duidelijk gemaakt dat de oorlog niet voorbij is. Ruimtestation Equinox – officieel aangeduid als Militaire Basis Equinox – werd vandaag getroffen door vijandelijk vuur. We hebben de schokgolven allemaal gevoeld. Op een bepaald moment dacht ik dat de hele structuur onherstelbare schade had opgelopen en in elkaar zou klappen. Dat zou voor ons allen het einde betekend hebben.
Tijdens de inderhaast georganiseerde debriefing van vandaag ziet Kolonel Duchamp eruit als een geslagen man. Hij probeert zijn stem onder controle te houden. Zijn gezicht is emotieloos, maar onder het oppervlak raast er machteloze woede.
‘Ik neem aan dat iedereen weet dat we deze ochtend een directe voltreffer te verwerken kregen,’ zegt hij. ‘Er is aanzienlijke schade, maar niets dat de stabiliteit van de structuur van het station in gevaar brengt. Helaas leden we verliezen die niet hersteld kunnen worden. Vier bemanningsleden verloren het leven. Twee stierven ter plaatse, twee anderen bezweken kort daarna aan hun verwondingen.’
Er heerst stilte. Dit is inderdaad slecht nieuws. We weten allemaal wat oorlog is, en welke risico’s we nemen, maar als de dood toeslaat beseffen we allemaal hoe kwetsbaar we zijn in de ruimte. Een rake klap en het is voorbij. En voor vier collega’s van ons is het inderdaad voorbij.
Kolonel Duchamp leest de namen van de vier slachtoffers. ‘Kerry Fitzgerald Krief. Felipe Ferreira Dos Santos. Ralph Anthony Vandenberg. Virginia Paula Chapman. Mogen ze rusten in vrede.’
Opnieuw heerst er stilte. Dan hervat Kolonel Duchamp zijn eigenlijke debriefing. Voor rouw is er niet veel tijd. ‘Er worden momenteel herstellingswerken uitgevoerd. Aangezien er geen nieuwe rekruten komen zullen we alle shifts moeten herberekenen om de verliezen goed te maken. We moeten ons voorbereiden op verhoogde vijandelijke activiteit.’
We krijgen nog wat extra details. Veel goed nieuws is er niet. Na afloop neemt Carlos me even terzijde en zegt: ‘Is het je opgevallen dat hij het enkel over de situatie hier op Equinox had?’
‘Ja,’ antwoord ik. ‘En daar had hij een goede reden voor. We zijn geraakt bij een vijandelijke aanval. Lijkt je dat geen goede reden om de situatie hier te bespreken?’
‘Natuurlijk. Maar hij repte met geen woord over de toestand elders. Op andere stations, of op Aarde. Alsof wij het centrum van het heelal zijn en al de rest van geen belang is.’
‘Misschien valt er weinig te zeggen over die andere plaatsen.’
‘Onzin. Hij houdt zaken voor ons verborgen. Ik wil de waarheid weten. En ik zal niet rusten voor ik die ontdekt heb.’
‘Veel geluk ermee,’ zeg ik, en ik vraag me af of Carlos paranoïde aan het worden is of dat er echt iets aan de hand is. Ik veronderstel dat als hij het te weten komt, ik de eerste zal zijn om het te horen.
7
‘Er is sprake van verhoogde vijandelijke activiteit,’ zegt Kolonel Duchamp. ‘Ik vrees dat de herschikte shifts niet langer zullen volstaan. We zullen ze moeten verlengen en in sommige gevallen dubbele shifts doen. Ik weet dat dit een enorme druk legt op jullie, maar omstandigheden buiten onze controle laten ons geen keuze.’
Waar het op neerkomt is dat het leven aan boord van Equinox tot meer stress zal leiden en veeleisender worden, en dat onze vrije uren tot een minimum zullen worden herleid. Kolonel Duchamp eindigt de debriefing met zijn gebruikelijke ‘Zijn er nog vragen?’
Enkele mannen vragen of er nog hoop is dat er nieuwe rekruten arriveren en ten minste een deel van onze werkschema’s verlichten. Het antwoord is een kort ‘Ik vrees van niet.’ Enkele anderen willen weten waarom er zo weinig informatie is over de oorlog en over de situatie thuis. Nu luidt het antwoord ‘Ik vrees dat ik u die informatie niet kan geven.’
Ik vraag me af waarom Kolonel Duchamp nog altijd informeert of er nog vragen zijn, omdat hij toch nooit antwoord geeft, en waarom sommige kerels nog de moeite nemen om vragen te stellen.
Later, na onze laatste shift, komt Carlos naar me toe in de Recreatiezaal.
‘Ik heb wat onderzoek gedaan,’ zegt hij.
‘Perfect normaal,’ antwoord ik. ‘Dit was vroeger een onderzoeksstation.’
‘Het was geen grapje, Eddy. Ik sprak even met Matthew.’
‘Die kerel in Onderhoud?’
‘Ja. Ik vroeg hem of het mogelijk was beelden van de Aarde te krijgen. Hij antwoordde van niet, omdat alle systemen nu op de gevechten gericht zijn.’
‘Lijkt me normaal.’
‘Vooral als je weet dat we niet verondersteld worden te weten wat er met de Aarde gebeurde.’
‘Wat is er dan met de Aarde gebeurd? Ben je iets op het spoor, Carlos?’
Hij zucht, schudt het hoofd en zegt: ‘Ik weet het niet. Ik kan geen harde feiten voorleggen, maar het voelt verkeerd aan.’
Ik besluit om maar even het spel mee te spelen. ‘Wat is je theorie? Voor de vuist ermee.’
Hij wacht enkele seconden, zegt dan: ‘Als de Aarde er nu eens niet meer is? Vernietigd door de vijand? Als wij nu eens de enige nog levende mensen zijn?’
Ik geef hem een schouderklopje. ‘Als, inderdaad. Zolang je geen bewijs hebt is dat zomaar een theorie. We weten niet eens of de vijand wel in staat is om de Aarde op te blazen.’
‘Dat is waar, maar het zou verklaren waarom er geen nieuwe rekruten komen en waarom ze oude beelden van onze families herwerken.’
‘Omdat er geen nieuwe meer zijn? Is het allemaal vals? En die gruwelijke werkelijkheid willen ze voor ons verborgen houden? Wel, ik geef toe dat dit mogelijk is. In theorie. Maar zolang ik geen bewijs krijg is dat niet meer dan een theorie, Carlos.’
‘Natuurlijk heb je gelijk,’ zegt hij. ‘Volkomen gelijk.’
8
De dubbele shifts putten ons uit. We herschrijven constant de software voor de drones, passen strategieën en banen aan naarmate de omstandigheden veranderen en monitoren het hele gevechtsplan. Tot nu toe gaat het goed, de laatste dagen waren onze verliezen minimaal en we boekten zelfs enkele bescheiden successen – niet dat we nu de oorlog aan het winnen zijn.
Op een bepaald moment word ik benaderd door Matthew. Hij schuifelt tot vlakbij mijn werkstation en fluistert: ‘Jij kent die Carlos, geloof ik?’
‘Hij is een goede vriend van me,’ zeg ik. ‘Wat is er met hem?’
‘Hij stelde me enkele vragen. Ik deed wat onderzoek, ook al had ik er eigenlijk de tijd niet voor.’
‘Onderzoek naar wat?’ vraag ik terwijl ik doorwerk. Ik heb nu geen tijd voor een praatje, al had ik graag gehad dat het even wat kalmer aan kon.
‘Ik probeerde beelden te krijgen van andere stations en van de Aarde, maar dat bleek onmogelijk. Technisch onmogelijk. We kunnen die beelden niet krijgen, terwijl daar geen enkele reden toe is.’
‘En wat betekent dat?’
‘Geen idee.’
‘Vertelde Carlos je waarom hij die beelden wilde?’
‘Nee. Hij was erg geagiteerd en in de war. Alsof hij iets op het spoor was. Iets geheimzinnigs dat hij liever niet wilde delen. Hij joeg me de stuipen op het lijf. Maar hij maakte me ook nieuwsgierig. Weet jij hier meer van?’
‘Nee. Maar bedankt om me dit allemaal te zeggen.’
Matthew verdwijnt weer, laat me alleen met mijn werk en met mijn gedachten. Wat betekent dit allemaal? Waarom blokkeren ze ‘ons zicht’? Verbergen ze inderdaad iets voor ons? Is Carlos’ theorie meer dan speculatie? Aan de andere kant is het niet omdat we sommige zaken niet worden verondersteld te weten dat we moeten aannemen dat de Aarde aan diggelen is geslagen. Tenzij daar onweerlegbare bewijzen voor zijn. Eerder dan een buikgevoel.
Later op de dag, na mijn tweede shift, loop ik Carlos tegen het lijf op weg naar mijn brits. Veel tijd om te praten is er niet.
‘Heb je vooruitgang geboekt?’ vraag ik.
‘Ik heb een plan,’ fluistert hij kortweg, alsof hij bang is dat er overal luistervinken op de loer liggen. ‘Kan nu verder niks zeggen. Te riskant.’
‘Wees maar voorzichtig. Goeie nacht.’
Ik ga naar mijn kajuit, mijn hoofd gonzend van de ideeën. Wat is Carlos van plan? Waarin gaat hij me betrekken? En wat voor gevolgen zal dat hebben voor mij?
9
Ik zit te wachten in de Communicatiezaal. Ik kijk naar mijn vrouw en mijn zoon, die glimlachend naar me wuiven. Brian vraagt me of alles hier in orde is en wanneer ik terugkeer naar huis. Wat verwacht je dat een kleine jongen vraagt aan zijn vader die ergens in de ruimte zit?
Ik antwoord dat alles hier in orde is – ik val hem liever niet lastig met de problemen waarmee we hier kampen, ik probeer gewoon positief te zijn, wat een jongen nu eenmaal verwacht van zijn vader – en dat ik graag meer zou weten over hoe hij het doet op school.
Dan blijft het beeld stilstaan, zoals dat wel meer gebeurt, en ik kan alleen maar wachten tot het bericht hen bereikt en tot hun antwoord hierheen raakt. Ongetwijfeld kijken zij ook naar een stilstaand beeld van mij.
Er verstrijkt tijd – kostbare tijd, want onze toegang tot de Communicatiezaal is beperkt. Ik staar naar het bewegingloze beeld tot ik het gevoel heb dat de tijd zelf tot stilstand is gekomen en dat ik voorgoed vast zit in dit moment.
Dan komen mijn vrouw en mijn zoon plots weer tot leven. Het beeld trilt en vervaagt even, en het geluid wordt halverwege een zin hervat. Als ik het goed begrijp vraagt mijn vrouw aan Brian om me te zeggen wat we zouden moeten doen als ik terug thuis ben.
Mijn zoon zegt iets dat ik niet versta omdat hij lacht terwijl hij praat – blijkbaar is hij van plan iets bijzonder grappigs met me te doen – en zijn mond is te ver van de microfoon verwijderd, of er is iets mis met de verbinding, of allebei. Merkwaardig toch dat ik geen antwoord krijg op mijn vraag – misschien bereikte die hen niet en zeggen ze maar wat in hen opkomt. Nog voor Brian klaar is wordt de verbinding verbroken. Mijn sessie is voorbij. Ik zal nooit weten wat mijn zoon en ik gaan doen als ik terug ben. Of misschien volgende keer, als alles goed gaat. Die technische problemen en storingen komen alsmaar vaker voor en gaan me meer en meer vervelen.
Daarna doe ik mijn tweede shift en ik ben behoorlijk uitgeput als ik een korte debriefing bijwoon van Kolonel Duchamp, die weinig belangrijke zaken te vertellen heeft en al helemaal niets nieuws.
Op het einde van de dag ontmoet ik nog Carlos, die het duidelijk moeilijk heeft om zichzelf te bedwingen.
‘We moeten eens praten,’ zegt hij, me bij de arm nemend. ‘We moeten echt eens praten. Er is iets behoorlijk verkeerd.’
‘Kalm aan, Carlos. Wat zit je eigenlijk dwars?’
Hij werpt schichtige blikken om zich heen, alsof hij bang is dat de verkeerde oren ons zullen horen, maar voor het moment zijn wij hier de enigen in de Recreatiezaal. Hij verlaagt zijn stem en zegt: ‘Eddy, luister even. Ik moet je aandacht vestigen op iets.’
‘Ik luister, Carlos. Rustig aan. Er is geen reden voor paniek.’
‘Ben je daar wel zo zeker van? Kijk, Eddy, we doen allemaal werk dat maar een klein deeltje vormt van de gevechtsoperatie, en dus hebben we geen overzicht over het geheel. We weten nauwelijks iets af van de situatie waarin we ons bevinden. Mag ik je eens iets vragen, Eddy? Wanneer zag je voor het laatst een drone?’
Hij grijpt me weer bij de arm en kijkt me recht in de ogen.
‘Ik krijg die dingen niet te zien. Dat hoeft ook niet. Ik houd me bezig met de software, ik moet helemaal niet in de buurt van die tuigen komen.’
‘Precies. En dat geldt voor ons allemaal. Niemand van ons is actief op het terrein. Niemand heeft een volledig beeld. Hoe kunnen we er dan zeker van zijn dat de informatie die we krijgen op debriefings correct is? Kolonel Duchamp kan ons vertellen wat hij wil. We doen allemaal ons ding, maar tasten in het duister over het grote geheel. Soms vraag ik me af of we hier in de ruimte zitten of in een of ander krankzinnig themapark …’
‘Carlos, je bent paranoïde aan het worden. Je hebt geen duidelijk beeld meer van de werkelijkheid. Het zal wel aan de stress van de oorlog liggen en aan het feit dat we hier al te lang rondhangen.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt. Het was maar een manier van zeggen, en ik geef toe dat ik wat overdreef. Maar mijn vermoedens blijven. Wat gebeurt er precies daar buiten? Ik moet het te weten komen, ook al word ik niet verondersteld dat te doen. Maar ik zal het ontdekken. Ik heb een plan.’
Er komen nog enkele mensen de Recreatiezaal binnen, wat het einde betekent van ons gesprek. Carlos wil niet praten in het bijzijn van anderen. We legen onze drankjes en gaan slapen. We zijn moe. Als dit zo doorgaat gaan we ten onder aan de stress. En het paranoïde geraaskal van Carlos maakt de zaak er niet gemakkelijker op.
10
‘Tegen alle verwachtingen in boeken we vooruitgang,’ zegt Kolonel Duchamp. ‘Onze herziene strategie lijkt te werken. We slagen er in de vijand voorlopig op afstand te houden. We moeten volharden. Er is geen andere weg.’
Na de debriefing zie ik Carlos, compleet overstuur, als op het punt te bezwijken aan een zenuwinzinking.
‘Waarom was je niet op de debriefing?’ vraag ik. ‘Die worden we toch verondersteld bij te wonen?’
‘Vergeet toch al die onzin,’ gromt hij. ‘Ik had het druk. En ik denk dat ik heb ontdekt wat ze voor ons geheimhouden. Het is één grote doofpotoperatie. Luister, Eddy. Ik wist binnen te geraken in Onderhoud.’
‘O ja? Als ze dat te weten komen zwaait er wat.’
‘Ik ontdekte enkele zaken, maar ik moet meer weten. Ik ga nog eens terug om mijn onderzoek af te ronden. Maar laat er geen twijfel over bestaan: de waarheid wordt voor ons verborgen gehouden. Geloof geen woord van wat ze je zeggen. Over de oorlog. Over de rekruten. Over de vooruitgang die we boeken. Het goede nieuws van thuis. Alles. Ze proberen alleen maar een schijn van normaliteit op te houden zodat we niet gek worden.’
‘We zitten midden in een oorlog, Carlos. Ze proberen ons moreel hoog te houden in moeilijke omstandigheden. En we zijn de uitputting nabij. We zitten hier al veel te lang. Geen wonder dat we het af en toe op de heupen krijgen.’
‘Onzin!’ roept hij uit en even vrees ik dat hij me naar de keel zal vliegen. Hij staat te trillen op zijn benen, niet in staat zijn woede te bedwingen.
‘Je hebt hulp nodig,’ zeg ik hem. ‘Ga naar de ziekenboeg. Je moet zien te kalmeren.’
‘Daar is nu geen tijd voor,’ zegt hij. ‘Ik heb werk te doen.’
Dan loopt hij me voorbij en verdwijnt. Ofwel heeft hij iets onrustwekkends ontdekt ofwel is hij gek aan het worden. Of misschien allebei.
Na mijn tweede shift ben ik onderweg naar de Recreatiezaal als er een probleem is met de kunstmatige zwaartekracht. We moeten allemaal onze veiligheidspakken aantrekken. Mijn eerste gedachte is: we liggen onder vuur, we zijn geraakt en vitale functies liggen plat. Mijn tweede gedachte is: Carlos is weer binnengeglipt in Onderhoud en heeft er ditmaal wel erg lelijk huisgehouden.
Een half uurtje later is alles gelukkig weer in orde. We zijn allemaal opgelucht. Het had veel erger kunnen zijn. De Recreatiezaal is gesloten, dus ga ik naar mijn kajuit. Ik heb dringend wat slaap nodig. Morgen moet ik nog twee shifts doen. Hoe lang zal ik dit loodzware schema nog aankunnen?
11
De dagen lijken allemaal op elkaar. Ik doe mijn shifts, het eindeloos herschrijven en aanpassen van de software voor de drones in het licht van de ontwikkelingen op het ‘slagveld’, een wat bizarre metafoor hier in het vacuüm. Er zijn briefings en debriefings, waar Kolonel Duchamp ons zegt dat we op het goede spoor zitten maar dat we nog harder zouden moeten werken om ons kleine voordeel te behouden. Hebben we dat wel, of is dat maar een voorwendsel om achter ons aan te zitten? Het is goed dat we af en toe wat kunnen relaxen in de Recreatiezaal, ook al is dat maar een ongezellige spelonk met grijze muren die strikt functioneel is, en dat we regelmatig enkele minuten hebben met onze geliefden in de Communicatiezaal.
Vandaag heb ik Carlos niet gezien. Op de laatste debriefing werd er geen melding gemaakt van enige doldrieste actie van hem. Ik besluit om de kwestie te bespreken met Matthew of de kerels met wie Carlos zijn kajuit deelt zodra ik een van hen zie.
Ik ontmoet Matthew net als hij de Recreatiezaal verlaat, terwijl ik op weg ben om mijn tweede shift te doen.
‘Heb je nieuws van Carlos?’ vraag ik hem.
Hij knikt. ‘Hij werd betrapt in Onderhoud. Had daar geen zaken. Veiligheidsmensen rekenden hem in. Meer weet ik niet.’
‘Is hij gearresteerd?’
‘Wellicht.’
‘Hij zit nu dus gevangen?’
‘Misschien. Vergeet niet dat dit een oorlogssituatie is. Er gelden andere regels. Wie weet wat ze met hem deden? Hij kan best voor de krijgsraad gedaagd zijn en terechtgesteld. We komen het misschien nooit te weten.’
Matthew heeft gelijk. Carlos beging een grote vergissing en betaalde er een hoge prijs voor. Misschien weten de jongens met wie hij een kajuit deelt meer. Tenzij hij alleen maar met mij vrijuit sprak en dan is er niemand die me kan helpen.
Later die dag breng ik hen een bezoek, net voor het slapengaan. Drie van zijn makkers zijn aanwezig: Thomas, Akira en Ibrahim. Ik ken hen, loop hen af en toe eens tegen het lijf, maar het zijn geen echte vrienden. Daar is geen bijzondere reden voor. Teambuilding is hier op Equinox nooit een prioriteit geweest. We doen allemaal verschillende en hoogst gespecialiseerde taken en het is dan ook niet nodig om samen te werken of om een volledig zicht over de situatie te hebben. Of misschien zijn onze werkschema’s daar gewoon te overladen voor.
Ze weten niet veel over hem of over wat er gebeurd is. Ze bevestigen dat Carlos zich vreemd gedroeg en bezeten leek door een drang die hem geen seconde rust liet. Hij praatte niet veel over wat hem dwars zat. Akira voegt er nog aan toe:
‘Ik had het gevoel dat hij paranoïde aan het worden was. Echt mentaal labiel. Het verbaast me niet dat hij de huisregels schond en ingerekend werd.’
‘Wat denk je dat er met hem gebeurde?’
‘Hoe kan ik dat nu weten?’ Hij haalt de schouders op. ‘Maar volgens mij heeft hij medische of psychiatrische hulp nodig. Hij hoort thuis in een instelling, niet in een gevangenis.’
Akira zou wel eens gelijk kunnen hebben, denk ik. Carlos bleef maar raaskallen over doofpotaffaires, bewerkte beelden en apocalyptische scenario’s. Geen wonder dat hij te ver ging en de zaak verknalde.
Ik ga naar bed maar van slapen komt weinig in huis. Ik lig over van alles te piekeren, maak me zorgen om mijn vriend (een andere mogelijkheid komt bij me op: stel dat hij depressief werd en zelfmoord pleegde? een incident dat uiteraard in de doofpot werd gestopt), en blijf nadenken over zijn woorden. Zat er dan toch een grond van waarheid in?
Ik zou het graag te weten komen, maar wil beslist niet zo ver gaan als Carlos – ik wil niet eindigen in een instelling, of erger. En er moet nog gewerkt worden ook. Per slot van rekening zitten we midden in een oorlog, en het einde is nog niet in zicht.
12
De eerste debriefing van Majoor Tanning wordt onderbroken door een korte stroompanne, wat ons meer zegt dan de droge opsomming van feiten gepresenteerd door Kolonel Duchamps opvolger. We krijgen militaire basisinformatie, net alsof de oorlog helemaal niet wordt uitgevochten door mensen die ver van huis zijn en snakken naar hereniging met de geliefden die ze achterlieten.
(Niemand lijkt te weten wat er is gebeurd met Kolonel Duchamp – en er is geen officieel nieuws. Niemand durft vragen te stellen. Is hij ziek? Heeft hij niet langer het vertrouwen van de autoriteiten? Is hij niet langer bereid een beeld te schetsen dat – om het met Carlos’ woorden te zeggen – vertekend of niet helemaal waarheidsgetrouw is? Werd hij vervangen omdat hij er niet in slaagde ons moreel hoog te houden? Zijn laatste debriefing was inderdaad niet zo denderend – wellicht een voorteken?)
Majoor Tanning verzekert ons dat er gewerkt wordt aan een oplossing voor de al te frequente technische storingen en problemen. Belangrijker is echter dat het de goede richting uitgaat met ons strijdplan en dat succes eindelijk binnen handbereik blijkt. We worden allen aangespoord om ons nog harder te concentreren op onze taken om dit doel te bereiken. Er wordt geen melding meer gemaakt van de nieuwe rekruten – ik neem aan dat die versterking nu wel definitief is geschrapt. Ook het lot van andere stations is geen onderwerp meer. Betekent dit dat we alleen zijn? Of alleen maar dat we ons moeten toespitsen op de oorlog in onze eigen sector? Majoor Tanning vraagt nooit of er nog vragen zijn. Wellicht omdat hij ze toch niet zou beantwoorden.
Er is nog zoveel dat we niet weten. Tijdens onze zeldzame momenten samen geven velen uiting aan hun zorgen en hun twijfels. Hoe is de situatie op andere stations? Wat is er met Kolonel Duchamp gebeurd? Wat gaat er om achter de schermen? Hoe moeten onze blijkbaar efficiënte acties gezien worden tegen de achtergrond van de oorlog? (En, een vraag die ik mezelf stel: waar is Carlos? En hoe is de situatie op Aarde, een onderwerp dat de meesten niet eens durven ter sprake brengen.)
Er is een algemeen gevoel van verval, wegens al die stroompannes en allerhande problemen. Misschien is dat normaal in een oorlogssituatie, en maken we ons daar beter geen zorgen om, doen ons werk en laten de rest over aan de hiërarchie.
13
Nog zo’n typische debriefing van Majoor Tanning. Hij glundert van trots en optimisme. Deze man brengt goed nieuws en duldt geen dissidenten die twijfel koesteren of de verkeerde vragen stellen. We kennen onze man inmiddels.
‘Onze tactiek die constant wordt aangepast aan veranderende omstandigheden blijkt afdoend. Vijandelijke acties nemen af in aantal en intensiteit. We hebben al een hele tijd lang geen verliezen meer geleden, en ik ben ervan overtuigd dat onze technische problemen binnenkort tot het verleden zullen behoren. We moeten echter op onze hoede blijven. De oorlog is niet voorbij. De vijand heeft zich niet teruggetrokken, hoewel er aanwijzingen zijn dat een deel van zijn strijdkrachten ver van onze sector in de ruimte is afgedwaald. We zijn misschien niet aan het winnen, maar we houden stand. Ik heb er alle vertrouwen in dat Equinox een bastion is dat de oorlog zal weten te doorstaan.’
Vertrouwen is hier het sleutelwoord. Majoor Tanning heeft het volste vertrouwen in de uitkomst van de oorlog, en verwacht hetzelfde van ons.
Ik heb er geen flauw benul van of zijn voorstelling van de situatie correct is. Ik weet alleen maar dat Equinox nog niet is opgeblazen. Ofwel doen we onze job goed, ofwel beschouwt de vijand ons niet meer als een waardig doelwit.
Velen hebben zo hun twijfels, maar die worden niet meer geuit. Iedereen houdt zijn kritiek voor zichzelf. Te veel mensen zijn verdwenen, zoals Carlos, omdat ze weigerden de partijlijn te volgen. (Ik heb Matthew ook niet meer gezien. Wist hij te veel? Werd hij beschouwd als gevaarlijk na zijn contacten met Carlos, hoe vluchtig ook? Had hij Carlos’ onderzoek misschien voortgezet?) De rest van de jongens wil blijven, hoopt op een dag in de niet te verre toekomst terug te kunnen keren naar huis en weer bij hun vrouw en kinderen te zijn. Ik kan me het tafereel zo voorstellen: als we landen op Aarde worden we onthaald als helden, de massa juicht als we live op TV onze geliefden omhelzen, en de emoties lopen hoog op na zoveel tijd in de ruimte. Overal lachende gezichten, helder zonlicht, een nieuwe dageraad, en een snel vervagende herinnering aan de oorlog.
Ten minste dat hopen we. Dat houdt ons aan de gang. Carlos en de anderen kunnen geen gelijk hebben. Het is niet mogelijk dat wij hier het enige restant van de mensheid zijn, dat alle andere stations en de Aarde vernietigd zijn, en dat de vijand zich terugtrok omdat van dit eenzame station hier in de ruimte geen dreiging meer uitgaat en omdat het hoe dan ook snel in verval zal raken.
Neen, natuurlijk is dat niet waar. De Communicatiezaal functioneert nog, ook al is onze tijd er nog meer beperkt. Na mijn tweede shift heb ik er nog een sessie. Ik kan niet wachten om Lynn en Brian te zien, en goed nieuws te horen van het thuisfront, ook al leidt de afstand tot een wat haperend gesprek. Dat speelt hoegenaamd geen rol.
14
Ik zit in de Communicatiezaal.
Ik zie het beeld van Lynn. Ze wuift naar de camera en zegt: ‘Hallo liefje, hoe is het daar? We hopen dat alles met je in orde is. Kom je binnenkort terug naar huis?’
Dan wendt ze zich tot onze zoon Brian, vraagt hem om naar de camera te wuiven en legt hem uit dat zijn vader dat straks zal zien. ‘Toon papa eens wat je voor hem gemaakt hebt,’ fluistert ze in zijn oor.
De jongen neemt een grote tekening die hij maakte en houdt die voor de camera. Lynn helpt hem een beetje zodat ik de tekening kan zien: een man in een ruimtepak die in een soort ruimtetuig zit. Dat moet ik zijn. Ik draag hier in Equinox natuurlijk nooit een ruimtepak en we verlaten het station ook niet in van die kleine tuigen, maar hoe kan Brian dat nu weten? Hij tekent alleen maar wat hij veronderstelt dat zijn vader hier aan het doen is.
‘Erg mooi,’ zeg ik, glimlachend. ‘Geweldig.’ Heb ik dit niet eerder gezien? Is dit niet waarop Carlos me wees? Maar dat kan gewoon niet. Die beelden moeten echt zijn. We moeten positief ingesteld blijven. Majoor Tanning is erg duidelijk op dat vlak. Die houding is belangrijk voor onze geestelijke gezondheid. Het houdt ons aan de gang. De wetenschap dat onze families er nog zijn. Het is voor hen dat wij hier vechten, voor hen dat we zo veel offeren. Op een dag worden we weer met hen verenigd. Triomfantelijk. Anders zou het geen zin hebben om door te gaan.
Het beeld blijft stilstaan. Dat gebeurt wel vaker. Ik zal maar een kwartiertje wachten en hopen dat de verbinding niet wordt verbroken. In dat geval zal ik moeten wachten tot mijn volgende sessie. Lynn en Brian weten dat ik altijd aan hen denk en dat we op een dag weer samen zullen zijn. Als de oorlog voorbij is.
Nu moet ik terug aan de slag. Er is sprake van een korte derde shift. Er zal niet veel anders opzitten. We zullen doen wat nodig is om deze klus te klaren. En dan terug naar huis te kunnen gaan.