Ze zeggen dat als je een gewelddadige dood sterft, je geest niet door kan gaan naar het hiernamaals. Dat lijkt waar, iets van mij is nog hier. Ik kan horen en zien, maar niet communiceren. Mijn lichaam is dood, maar een deel van mijn bewustzijn is er nog. Tot ik gerechtigheid krijg misschien? Tot ik in gewijde grond begraven kan worden? Ik vraag me nog steeds af hoe het zover heeft kunnen komen …
Ik had een fijne jeugd. Het was hard werken, maar we konden thuis ook lachen. Mijn ouders voedden me zelfstandig op en nadat ik mijn school had afgerond, moest ik een vak gaan leren. Ik verhuisde naar Clonmel, een stad zestien mijl naar het zuiden en ging in de leer bij een naaister. Ik was er goed in en leerde zoveel nieuws. Bij ons in Ballyvadlea kleedde iedereen zich simpel, maar hier niet. Jurken waren langer en strakker, met een aansluitend lijfje. Hier droegen vrouwen geen omslagdoeken, maar een jasje in dezelfde snit als hun jurk. Het mooiste waren de hoeden: geen sjaal om je hoofd, maar op opgestoken haar een schitterend kunstwerkje. Ik leerde ook hoeden maken.
In Clonmel leerde ik Michael kennen, hij werkte daar bij een kuiperij. Hij kwam naar me toe bij het uitgaan van de kerk en bewonderde mijn nieuwe hoed. Na alle aanbidding van knullen van mijn eigen leeftijd was Michael een verademing: hij was een man, geen melkmuil. Al gauw begon hij me serieus het hof te maken. We gingen van elkaar houden en trouwden.
Helaas werd mijn moeder ziek en moest ik naar huis komen. Zestien mijl bij elkaar vandaan als jonggetrouwd paar was op z’n zachtst gezegd allesbehalve ideaal. Michael kwam wel eens naar me toe, maar zeker niet wekelijks, of zelfs maandelijks. Ik vraag me af of we daarom kinderloos bleven … Thuis had ik naast de zorg voor mijn moeder nog wel tijd om te naaien, en ik kreeg ook een stel kuikens, zodat ik op den duur eieren had om te verkopen. Financieel deed ik het zo goed dat ik na een paar jaar mijn eigen naaimachine kon kopen.
Het klinkt vreselijk, maar de dood van mijn moeder opende nieuwe mogelijkheden voor ons. Mijn vader maakte kans op een huis in het dorp, en doordat wij naaste verwanten waren, konden we daar wonen. Het huis was enigszins controversieel, er werd gezegd dat het op de restanten van een faery-fort stond, dus het zou ongeluk brengen en gevaarlijk zijn. We lachten erom.
Natuurlijk was er wel afgunst in het dorp. We woonden in een groter huis dan anderen van onze stand en we hadden het financieel ook goed. Michael vond werk in Ballyvadlea en ik deed het huishouden voor ons drieën. Ook hield ik nog altijd kippen en naaide ik. We waren niet rijk, maar we waren wel in relatief goede doen.
Het was een groot verdriet voor ons beiden dat er, ondanks dat we nu elke nacht samen sliepen, nog steeds geen kinderen kwamen. Omdat we het grootste huis in de omgeving hadden, was het een komen en gaan van familie en buren. Ik vond het gezellig en kon met iedereen overweg.
Ik weet niet of het kwam door onze kinderloosheid, maar Michael werd steeds minder lief voor me. Hij was nooit demonstratief, maar hij werd alsmaar nukkiger. Zijn woorden ‘je bent veel te mooi en goed voor mij,’ die vroeger zo lief klonken, namen een grimmiger toon aan.
En toen kwam de winter dat ik me niet zo goed voelde als anders, het was waterkoud en ik vatte een aantal keer kou. Michael begon te beweren dat zwakke en ziekelijke kinderen meestal wisselkinderen waren, dus misschien was ik ook wel een faery en niet zijn vrouw. Ik nam het niet serieus, misschien had ik dat wel moeten doen …
Ik was naar Kylenagranagh geweest met eieren. Er is daar een faery-fort, waar ik langskom op weg naar de eierman. Onderweg naar huis voelde ik me al rillerig, en eenmaal thuis, kon ik maar niet warm worden. Ik voelde me hondsberoerd. Pa ging de volgende dag al de dokter voor me halen, vier mijl verderop, maar die kwam pas twee dagen later. Toen had ik al behoorlijk koorts en daardoor werd ik extra nerveus van Michaels opmerkingen over faeries uitdrijven om zijn vrouw terug te krijgen. De dokter liet medicijnen voor me achter, maar Michael wou niet toestaan dat ik ze innam. Nu leken zijn woorden ‘je bent veel te mooi voor mij’ onheilspellend. Ik was degene met koorts, maar hij was degene die zich vreemd gedroeg.
Hij had de priester, vader Ryan gevraagd om langs te komen. Vader Ryan kwam inderdaad en ik biechtte, maar alleen mijn eigen zonden. Ik kon aan de priester niet vertellen hoe mijn man mij behandelde … Ik hoorde hem aan Michael vragen of ik medicijnen had gekregen van de dokter, maar hij zei dat hij daar geen vertrouwen in had. Hij had pa naar John Dunne gestuurd, de seanchaí, de wijze man die alle verhalen kende en meer wist van kruiden dan ieder ander.
Vader Ryan was een pragmatisch man, voor de zekerheid diende hij vast de laatste sacramenten toe. Ik had nota bene alleen maar wat bronchitis! Maar als het erger zou worden, zei hij, dan was hij in elk geval op tijd geweest.
Het was alsof dit Michael door het lint dreef. Mijn vader protesteerde zwakjes tegen wat hij allemaal beweerde, maar Michael leek zelf wel betoverd. Dit was niet de man die ik kende en van wie ik hield! Gedurende de dag hield hij zich in, diverse vrienden en kennissen kwamen me opzoeken, wat lekkers brengen en beterschap wensen. Maar toen het donker werd, veranderde alles. John Dunne kwam aan en mijn neven Patrick, James en William Kennedy. John vertelde Michael dat hij gelijk had, dat ik inderdaad een faery was, en dat ze me moesten verdrijven, dan konden ze mijn ware ik weer terugwinnen. Wat een klinkklare nonsens! Maar ik had koorts en zij waren met veel.
‘Vader Ryan heeft de sacramenten toegediend, als deze faery vanavond sterft, dan kan jij je eigen Bridget nooit meer terugkrijgen.’
Er werden kruiden gekookt in melk, en ik werd gedwongen het walgelijke brouwsel te drinken. Ik protesteerde, maar ik werd door vier man op bed vastgehouden en iemand hield een gloeiende pook tegen mijn gezicht. Toen ik gilde, werd het brouwsel zonder pardon in mijn mond gegoten. ‘Slikken, kreng! Slikken ouwe heks, anders zullen we je verbranden!’ hoorde ik Michael schreeuwen. Ik slikte. Ik kon niet veel anders … en ze deden me pijn. Hoe kon ik weten dat het nog veel erger zou worden. Terwijl Michael schreeuwde, hoorde ik op de deur bonzen en mijn nicht Johanna roepen, maar Michael deed niet open tot John Dunne zijn ritueel afgerond had en ik het hele brouwsel had opgedronken. Toen hij opendeed, was het niet om mensen binnen te laten, maar om de faery naar buiten te jagen! ‘Weg gaat ze, weg gaat ze!’ riepen ze allemaal.
Blijkbaar maakte Johanna van die gelegenheid gebruik en kwam binnen, samen met Mr. en Mrs. Simpson, de buren. Ik kon alleen maar hopen dat zij niet gingen meehelpen met wat die kerels aan het doen waren.
Dat deden ze niet, maar ze hielpen me ook niet. Tante Mary, de moeder van de neven, gooide beddenpannen vol urine over me heen en ik moest een lepelvol van een nog smeriger drankje slikken. De mannen tilden me op en schudden me heen en weer, terwijl Michael met zijn hand mijn mond dichthield. ‘Wegwezen, jij faery-heks!’ riepen ze, en ‘Bridget Boland, kom naar huis!’ Als ik probeerde te zeggen dat ik Bridget was, en thuis wás, werd er niet geluisterd. ‘Laat me met rust!’ gilde ik ten einde raad.
‘Ze zegt dat ze Briddie is,’ zei mijn jongste neef William.
‘We zullen het zien!’
Ze tilden me op en droegen me, in mijn nachtpon, naar de haard in de keuken.
‘Tante Mary, u zegt de rozenkrans.’
Ze hielden me boven het vuur, en ik voelde de hitte. Ik was doodsbang dat mijn nachtpon vlam zou vatten.
‘Antwoord me, drie keer, anders zullen we je verbranden! Ben je Bridget Boland, vrouw van Michael Cleary, in de naam van God?’
Ik was doodsbang en snikte: ‘Ik ben Bridget Boland, dochter van Patrick Boland, in de naam van God.’
Ze lieten me lager zakken en ik voelde het rooster tegen mijn benen. De pijn was gruwelijk en ik gilde.
‘Michael, hou op! De politie staat voor het raam, laat me gaan!’
‘Ben je Bridget Boland, vrouw van Michael Cleary, in de naam van God?’
‘Ik ben Bridget Boland, vrouw van Michael Cleary, in de naam van God!’
Weer lieten ze me verder zakken. Mijn onderrug en billen rustten nu ook op het rooster en ik werd gek van de pijn, ik wist niet hoe ik nog een coherente zin kon uitbrengen.
Weer dezelfde vraag.
‘Ik ben Bridget Boland, in de naam van God! Laat het ophouden, haal me hier weg!’
Ik had drie keer geantwoord en blijkbaar was het goed. Ze haalden me bij het vuur weg en stonden toe dat mijn nicht Johanna me in bed stopte. Ze was geschokt door wat ze had gezien en huilde terwijl ze me, samen met Mrs. Simpson een schone nachtpon aantrok.
De mannen stonden te mompelen, wat ik eruit kon opmaken was dat ik voor middernacht geantwoord had en dat ze dachten dat ik echt Bridget was. Nog waren ze niet met me klaar, ze vroegen me om ieder persoon in huis bij naam te noemen. Ik had koorts en had brandwonden, maar ik was niet gek, dus daarin kon ik ze tevredenstellen. Ik had hevig medelijden met kleine Katie, het dochtertje van Johanna. Iets als dit had zij nooit moeten zien.
Tante Mary en de neven verdwenen, en een uur of wat later ging John Dunne ook. Eindelijk had ik rust en misschien kon ik slapen, ondanks de pijn. Johanna bleef nog een tijd bij mijn bed zitten en alleen aan haar vertelde ik dat Michael al maanden raar deed, alsof hij een faery van me wou maken.
De priester werd weer geroepen, om een mis te houden bij ons thuis. Hij snapte er niks van, want ik was niet ernstig ziek. Hij vroeg nogmaals aan Michael of ik mijn medicijnen wel kreeg, en Michael antwoordde dat er wel betere methoden waren. Vader Ryan kreeg er geld voor om een mis te houden, dus dat deed hij.
De rest van de dag ging rustig voorbij. Weer kwamen er buren langs om te kijken hoe het met me ging. Ik zag sommige mensen verbaasd kijken naar de brandplekken in mijn gezicht, maar niemand zei iets. Ik weet ook niet wat ik gezegd zou hebben, als ze het wel gedaan hadden. Ik was zo boos en zo bang. En de koorts hielp ook niet mee met logisch nadenken. Steeds vroeg ik me af of Michael misschien gelijk had, of ik toch een faery was. Als ik weer helder was, moest ik om mezelf lachen. Ik zou zelf toch zeker wel weten wie ik was.
Tegen de avond liet Michael me, onder getuigenis van diverse bezoekers, slokken wijwater innemen, ‘in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest.’ Dat moest ik er bij iedere slok bijzeggen. Wijwater smaakt net als gewoon water en als dit alles was, als dit zijn manier was om ervan verzekerd te zijn dat ik nog steeds Bridget was, dan was dat niet zoveel moeite. Ik hoopte dat dit nou het laatste zou zijn, maar dat hoopte ik iedere keer.
Later gelastte hij me op te staan en bij het bezoek te komen zitten. De neven waren er weer, Tante Mary en Johanna met Katie. Johanna hielp me met aankleden, en ik trok een mooie, moderne jurk aan. Ik had wel wat zelfvertrouwen nodig na alles.
Zolang er ander bezoek was, viel het allemaal wel mee, maar tegen middernacht kwam John Dunne en hij jutte Michael weer op.
‘Het is de achtste dag, jongen,’ zei Dunne. Ik telde onder de tafel op mijn vingers. Er waren inderdaad acht dagen verstreken sinds ik ziek thuiskwam.
‘Als we haar vanavond niet verdrijven, dan winnen we jouw Bridget nooit meer terug.’ Hij zei het zachtjes, maar ik hoorde het wel. Ik hoopte van harte dat ik veilig was. Johanna zette thee, maar ik vroeg haar om melk. Ik had meer trek in iets koels en ik moest aansterken.
‘Melk! Melk!!’ Michaels stem sloeg over. ‘Iedereen weet dat faeries altijd melk willen drinken! Je bent een faery!’
‘Verdomme Michael, je moeder ging met de faeries mee, daarom denk je steeds dat ik er een ben!’ Ik was het zo zat.
Hij duwde Johanna weg, en maakte drie stukken brood, met een schijntje jam.
‘Eerst eten! En bij ieder stuk zul je me zeggen dat je Bridget bent!’ Hij schoof me het eerste stuk toe en de ondervraging begon opnieuw: ‘Ben je Bridget Cleary, vrouw van Michael Cleary, in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest?’
Ik antwoordde, wanhopig en braaf, dat ik inderdaad Bridget was, in de naam van de vader de zoon en de heilige geest. Daarna werkte ik het brood weg. Ik was nog steeds ziek, ik voelde me akelig en dat brood was zo droog, zelfs met dat beetje jam. Ik snakte naar wat te drinken erbij, maar toen ik naar de kom melk reikte, sloeg hij mijn hand weg.
‘Ben je Bridget Cleary, vrouw van Michael Cleary, in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest?’
Ik antwoordde. Nog een stuk brood. Het leek alsmaar droger te worden, en op te zwellen in mijn mond.
‘Ben je Bridget Cleary, vrouw van Michael Cleary, in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest?’
‘Mike, laat haar toch met rust, je ziet toch dat het Bridget is?’ Johanna legde haar hand op zijn schouder.
‘Eet op, slikken moet je!’
Wanhopig probeerde ik het stukje brood weg te krijgen, maar mijn mond was te droog. Het was alsof ik een mondvol zand had.
‘Als je niet wil slikken, ga je eraan!’ schreeuwde hij. Hij greep me beet en gooide me op de grond. Weer probeerde Johanna hem te stoppen en ze schreeuwde naar haar dochtertje dat ze weg moest gaan. Katie kon niet weg. Niemand kon weg, alle deuren zaten op slot.
‘Slikken, slikken, vuil kreng! Heb je het op? Heb je het op?!’ Hij zat met een knie op mijn borst en had zijn handen om mijn nek. Op die manier kon ik natuurlijk helemaal niet slikken. Hij begon de kleren van mijn lichaam te scheuren tot ik daar in mijn hemd lag. Hij bleef schreeuwen. Hij gooide lampolie over me heen en zette mijn nachtpon in de brand. De pijn was overweldigend. Ik keek mijn nicht aan, die worstelde met Michael.
‘Han, oh Han, help me!’ riep ik.
‘Ik ga de politie halen!’ riep ze, maar ook zij kon niet weg.
‘Laat het gaan Johanna,’ zei Michael, ‘dit is niet mijn vrouw die ik verbrand, maar een faery-heks. Straks zie je haar de schoorsteen invliegen, en kan ik mijn vrouw gaan terughalen.’ Toen werd ik bevangen door de pijn en viel ik flauw.
Het volgende wat ik merkte, was dat ik boven mijn lichaam in de keuken zweefde. Eerst dacht ik dat het van de koorts kwam, maar toen zag ik mijn afschuwelijk verbrande lichaam liggen en ik besefte dat ik dood moest zijn. Niemand kon zodanig ernstig verbranden dat je de botten kon zien, en blijven leven. Michael huilde en zei dat hij dit nooit had willen doen. Toen werd hij weer hard en koud en hij dwong mijn neef Patrick met hem mee te gaan om me te begraven. Ze deden een zak over mijn ongeschonden hoofd. Mijn neefje William was flauwgevallen en tante Mary goot wijwater over hem heen. Had ze dat maar over mij heen gegooid, dan had ik misschien nog geleefd …
Ik merkte dat ik het huis niet uit kon zweven, ik weet niet wat ze met mijn lichaam gedaan hebben. In de dagen die erop volgden, bleven de neven langskomen, en Michael dwong ze iedere nacht mee te gaan naar het faery-fort bij Kylenagranagh. Hij beweerde dat daar een parade van faeries zou langskomen, en dat ik op een grijs paard zou zitten. Hij zou de touwen lossnijden, met een gietijzeren mes met een zwart handvat, dan zou hij zijn Bridget terugkrijgen.
Ik had veel vrienden toen ik leefde, dus ik werd gemist. Mensen gingen naar de politie en zij gingen me zoeken. Michael zei tegen de neven dat hij misschien beter kon doen of hij gek was.
Op een dag ging hij ‘s ochtends weg, en kwam hij niet meer thuis. Een politieagent kwam naar het huis, en vond de resten van mijn verbrande nachtpon.
Het wordt stil in het huis. Niemand komt meer langs. Niemand wil wonen in een huis bovenop een faery-fort, waar Michael Cleary zijn vrouw verbrand heeft.
Dublin Evening Mail
Vandaag werd er een uitspraak gedaan in de zaak van Bridget Cleary, die door haar echtgenoot, Michael Cleary, verbrand werd. Cleary beweerde dat hij niet zijn vrouw, maar een faery-heks doodde. Zijn medeplichtigen waren hiervan dusdanig zeker, dat ze door hun onschuldige uiterlijk en gedrag de jury overtuigden. Alleen de rechter bleef geloven in moord. Cleary werd uiteindelijk veroordeeld voor doodslag, tot 20 jaar dwangarbeid, zijn medeplichtigen tot lagere straffen. Alleen Mary Kennedy kwam er zonder straf vanaf.
The Northern Standard
Bridget Cleary, de vrouw die als faery verbrand werd, is gisteren door de politie in het geniep begraven. Niemand anders durfde het aan een mogelijke faery of heks te begraven.
Tipperary Star
Vandaag bezocht ik het huis waar Bridget Cleary verbrand werd. Ik sprak met haar nicht Johanna Burke, die me vertelde dat het huis, na lange tijd, nu eindelijk vredig lijkt te zijn.