Naar bedorven eieren stinkend water klotst rond onze enkels terwijl ik Mickey volg door de afvoerpijp. Voorovergebogen sluipend op onze dikke rubberen zolen, op onze hoede om geen geluid te maken dat aan de buitenkant gehoord zou kunnen worden. Om mijn evenwicht te bewaren, houd ik mijn vingers tegen de zijkanten van de pijp; roestschilfers brokkelen af onder mijn vingertoppen.
Om mijn zenuwen te bedwingen, concentreer ik me op Mickeys walsende manier van voortbewegen: het geklots van zijn voetstap, gevolgd door twee bijna onhoorbare tikken als zijn handen de zijkanten raken: klots, tik, tik …
Mijn ritme is synchroon met het zijne: tweede natuur na al die jaren. Ik luister naar de complexe contretemps en off-beats van vallende druppels om ons heen. En af en toe een onverwacht accent als een opgeschrikte rat in het water plonst. Ik hoor niemand op de loopbrug boven ons.
Ik voel boutkoppen onder mijn tenen en sluit mijn ogen om te controleren of het nog wel donkerder wordt als ik ze sluit. Dat wordt het niet.
De pijp kronkelt naar rechts en naar links, hij gaat naar boven en beneden. Schaars, rood maanlicht dat om de paar honderd meter invalt via de mangatdeksels is de enige aanwijzing dat we niet blind zijn geworden.
Plotseling verbreekt Mickey het ritme. Klots, klots, tidik …
Wat is er mis?
‘We zijn er bijna, Cecilia,’ fluistert Mickey.
Mijn hart slaat over. Ik knijp mijn ogen samen en kan binnendruppelend licht waarnemen op het kabbelende wateroppervlak verderop.
Ik controleer of mijn gereedschapsriem nog steeds om mijn zwarte ketelpak zit. Ja, hij is er. Natuurlijk is hij dat. Houd toch op met piekeren!
***
Mickey tilt langzaam het mangatdeksel op en gluurt door de spleet. ‘Okay.’ Hij schuift het deksel opzij en richt zich op. ‘Kom mee!’
Ik spring op en klim achter hem aan eruit. Samen leggen we het deksel terug. Onder mijn voeten is een stalen rooster, een doolhof van buizen eronder. Een windvlaag blaast door de ooggaten van mijn bivakmuts en streelt mijn voorhoofd. Ik snuif de frisse nachtlucht op. Er zit maar een vleugje rooklucht door het zilt.
Er zijn buizen links en rechts van de loopbrug, beschermd door vierkantgazen hekken. Andere buizen kruisen de loopbrug op lage bruggen. Enorme bollen, schoorstenen en drijfriemen zijn overal om ons heen. Mansgrote gietijzeren wielen en stangen dansen rond in hypnotiserende ritmes. Grote rookpluimen stromen uit de schoorstenen, straaltjes spuiten uit overdrukkleppen. Oogverblindend weerspiegelen de schijnwerpers en de twee vuurrode, volle manen op metalen oppervlakken.
Mijn onderbenen in mijn natte broekspijpen voelen koud aan.
‘We gaan,’ zegt Mickey.
Op onze tenen rennen we de route door de stalen doolhof, die we van buiten hebben geleerd: over loopbruggen, trappen op en af, langs vleugen ammoniak en een zweempje zwavel. De fabriek pompt en sist, ademt en snuift.
Plotseling galmt een oorverdovende beat van alle kanten door de stalen doolhof. Een vierkwartsmaat met wat triolen op de derde slag. Lage noten uit dreunende buizen in de verte vallen in, en bouwen arpeggio’s op in een mineurakkoord, die tegen de schoorstenen en ketelhuizen weerkaatsen. Ik voel de trillingen in het rooster onder mijn voeten.
‘Tristan en Lyra?’ fluistert Mickey.
Glimlachend neurie ik de grondtoon en de kwint. Voelt aan als Bes. Lyra zonder twijfel. ‘Ja.’
Onze pas gaat meteen gelijklopen met Tristans ritme.
‘Klinkt alsof ze ver in het zuiden zitten,’ zegt Mickey. ‘De luistervinken zullen daarop af gaan. De kust zou voor ons veilig moeten zijn.’
Plotseling staat Mickey stokstil.
Ik bots tegen zijn rug. ‘Wat?’
Als aan de grond genageld staart hij omhoog.
Als ik omhoogkijk, zie ik hem … hoog in de lucht op een loopbrug die de toppen van twee gigantische schoorstenen overspant. Zijn silhouet steekt af tegen de volle manen, zijn handen in de lucht, zijn hoge hoed in de linker, zijn wandelstok in de rechter. Zijn zwarte cape wappert in de wind.
Danser! Nooit eerder ben ik zo dicht bij hem geweest.
Met een pirouette zet hij zijn hoed op en tapt op Tristans beat. De stalen plaatjes onder zijn schoenen raken razendsnel het rooster, met felle uitbarstingen die door de hele fabriek galmen. Hij draait rond en stuitert zijn stok tegen de grond en de leuning op de downbeats. Hij accentueert off-beats, springt en schopt. Een bovenmenselijke beatmachine.
Mijn mond valt open. Vol ontzag volg ik elke beweging, mijn hart zwelt op in mijn borst.
Hij springt hoog in de lucht.
Mijn hart slaat over.
Hij komt neer op de leuning en balanceert erop als een koorddanser, terwijl hij zijn wandelstok laat rondtollen.
Plotseling zie ik silhouetten met helmen met spikes van de rechter schoorsteen de loopbrug op rennen: luistervinken!
Danser rent naar links.
Luistervinken rennen ook van links de loopbrug op.
Danser staat doodstil, zijn armen wijd. Even lijkt hij sprekend het standbeeld van Burgemeester. Hij zwaait zijn handen voor zijn gezicht en maakt een pirouette op de leuning.
‘O, nee!’ fluistert Mickey. ‘Ze hebben hem.’
Danser stopt met rondtollen en staat met zijn benen uit elkaar, zijn handen in de lucht als een zwemmer op het punt om te duiken, zijn stok hoog boven zich, de greep aan de bovenkant.
Ik voel een kramp in mijn maag.
De luistervinken zijn bijna bij hem.
Danser springt …
Mijn hart stopt.
Hij zweeft door de lucht, zijn cape achter zich aan als een arend in glijvlucht.
Hij vliegt recht op ons af, langzaam dalend.
Dat kan niet!
Op dat moment zie ik het koord waaraan hij zijn stok heeft gehaakt, gespannen tussen de loopbrug daarboven en de loopbrug waarop wij staan, misschien twee meter achter ons.
Ik staar naar hem als hij overvliegt.
Pistoolschoten weerklinken.
Ik voel een ruk aan mijn arm, knipper en kijk naar Mickey alsof ik wakker word uit een droom.
‘We moeten weg!’ spuwt hij in mijn gezicht. Hij begint te rennen.
Ik volg hem, onze rubbergedempte voetstappen bonkend op de stalen roosters.
Mickey bukt, duwt een mangatdeksel opzij en springt in de afvoerbuis.
Ik spring achter hem aan, water spat op in mijn gezicht. Ik ga door mijn knieën en schuif het mangatdeksel weer op zijn plaats. Dit hebben we tientallen keren gerepeteerd.
Ik beweeg me achteruit, de schaduwen in en probeer mijn hijgen te bedwingen.
Mickey staat voorovergebogen aan de andere kant.
Rennende rubberzolen komen dichterbij op de loopbrug boven ons.
Het lawaai is oorverdovend als ze over ons heen stampen, hun schaduwen door de gaten van het deksel flitsen in het wateroppervlak in de afvoerbuis en de schittering van Mickeys wijd opengesperde ogen in zijn bivakmuts.
***
De musiti van Tristan en Lyra is gestopt. We horen ook niemand meer rondrennen. Pistoolschoten weerklinken in de verte.
‘Zullen we er maar mee kappen voor vanavond?’ fluister ik.
Mickey schudt zijn hoofd. ‘Alle luistervinken zitten nu achter hem aan. We zouden veilig moeten zijn.’
***
Mickey is de eerste die het vierkantgazen hek op klimt. Hij grijpt zijn metaalschaar uit zijn gereedschapsriem en knipt de drie prikkeldraden erbovenop door.
Ploink! Ploink! Ploink!
Ik klauw in het hek en volg Mickey eroverheen.
We landen gehurkt op het rooster. Als ik opkijk naar de twee koeltorens voel ik hoe mijn hoogtevrees mijn benen doet beven als bladveren. Het gietijzeren wiel van de generator tussen de twee torens is meer dan tien meter hoog. Nergens luistervinken of bewakers te zien.
Mickey wijst naar de camera’s op de paal aan onze linkerkant.
Ik knik. Ik heb onthouden waar de blinde hoeken zijn.
Voorovergebogen zigzagt Mickey naar het gietijzeren wiel.
Ik zigzag naar de doolhof van pijpen aan de voet van de linker koeltoren.
Als ik de ontluchtingskleppen open, sist stoom er aan alle kanten uit.
Ik grijp mijn metaalschaar uit mijn gereedschapsgordel, knip de zegels door van twaalf afsluiters en draai ze allemaal dicht. Een van de buizen trilt hevig.
Met mijn pijpsnijder en Engelse sleutel begin ik ze door te zagen en los te koppelen.
***
Ik kijk naar de twaalf buizen van de koeltoren die ik in verschillende lengtes heb gezaagd en pak de twaalf trompetjes die ik had voorbereid uit mijn gereedschapsgordel.
Oké, de ene waarop ‘C1’ staat, moet op de langste buis. Waar is die?
Ik werp een blik op Mickey. Hij is al klaar met de bladveren naast het wiel monteren, hij staart in mijn richting.
Ik schuif snel alle trompetjes op de buizen en knik naar Mickey.
Hij knikt terug en draait zijn verenopstelling. De bladveren worden nu geraakt door de spaken van het wiel en maken een bonkende zes achtste shuffle.
Ik open de afsluiters en sluit de ontluchters. Onmiddellijk begint mijn blazersorkest in een kakofonie van geluiden te dreunen op Mickeys ritme.
Ik tik het tweede trompetje omlaag totdat het een Es zingt, het derde een Ges. Mijn hart klopt in mijn keel. De trompetten stemmen is het gevaarlijkste moment. Overal beginnen luistervinken nu ons geluid te volgen.
‘Ben je klaar?’ brult Mickey in mijn oor.
Ik stel de laatste van de ‘A’-pijpen bij tot hij stemt met de rest. ‘Ja!’ Het gebroken verminderd akkoord laat de fabriek donderen en trillen alsof de hele planeet uiteen gaat barsten. Het zendt golven van blijheid door mijn lichaam.
Nerveus lachend zigzaggen we terug naar het hek en klimmen eroverheen.
Ik spring op de loopbrug en draai me om.
Ik staar recht in de loop van een pistool!
Een donkerblauw uniform met een gouden schildje op de borst. ‘Stop!’ De stem van de luistervink is nauwelijks hoorbaar.
Mickey en ik steken onze handen in de lucht.
Hij gebaart dat we ons moeten omkeren.
We draaien ons naar het hek.
Plotseling een bons. De loopbrug onder onze voeten schudt.
Ik kijk om.
Danser!
Hij staat op de leuning achter de luistervink en tikt hem op zijn schouder met zijn stok.
De luistervink draait zich om.
‘Mij moeten jullie hebben!’ roept Danser uit. Achter zijn zwarte bivakmuts knipoogt hij naar me. Dan tapt hij op onze musiti in een perfecte zes achtste beat.
De luistervink richt zijn pistool op Danser.
Mickey port tegen mijn schouder en rent weg naar links.
Ik ren zo snel ik kan naar rechts.
Achter me hoor ik pistoolschoten.
Ik sla linksaf naar een trap omlaag en blik om. De luistervink kijkt omlaag over de leuning. Ik kan Danser nergens meer zien.
Ik grijp de traprails en laat me eroverheen omlaagglijden.
Een andere loopbrug. De plattegrond van de fabriek schiet door mijn kop. Naar links!
Transformatorhuisje!
Ik ren erop af en grijp de betonschaar uit mijn gordel.
Ik kijk naar links en rechts terwijl ik het hangslot van het transformatorhuisje doorknip. Geen luistervinken te bekennen.
Hijgend ruk ik de metalen deur open, spring het transformatorhuisje in en trek de deur dicht.
Het is binnen zo heet als in een ketelhuis. Ik hoor de transformators brommen door onze musiti heen: een onzuivere A. Ik proef koper op mijn tong. Licht druppelt binnen door ventilatiesleuven in de deur.
Plotseling stopt Mickeys beat. Ik mompel een vloek. Ze zijn deze keer erg snel in het slopen van ons werk. Ik hoor al de eerste van mijn trompetjes zwijgen. Een voor een vallen ze stil tot alles wat ik hoor het gebrom van de transformators is.
Ik hoor gedempte voetstappen. Gillende mensen, rennende mensen: veel mensen. Door de ventilatiesleuven kan ik niemand zien.
Een harde bons alsof iemand op de loopbrug springt. Meer geren, dichterbij nu. Steeds dichter. Plotseling zie ik een cape en een hoge hoed door de sleuven.
Danser!
Ik open de deur een beetje.
Danser rent langs.
‘Hierin!’ sis ik.
***
‘Dank u, mevrouw,’ fluistert hij als ik de deur dichttrek. Hij neemt zijn hoed af en maakt een sierlijke buiging.
‘Je bent gestoord,’ fluister ik.
Lachend zet hij zijn hoed weer op. ‘Dat was een mooie, dramatische shuffle, die jullie hebben gemaakt.’
‘Bedankt,’ fluister ik, glurend door de sleuven. ‘Jammer genoeg duurde hij niet lang.’ Ik hoor stemmen en voetstappen dichterbij komen. Mijn benen trillen; ik vraag me af of het angst is of de nabijheid van een levende legende. ‘Ik snap het niet. Waarom doe je het?’
Lichtstralen, die via de sleuven binnenvallen, doen zijn rechteroog oplichten. Het is teder en vol leven. ‘Waarom doet u het?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik kan niet anders. Ik zou doodgaan zonder mijn muziek.’
‘Dan snapt u het dus.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Wij doen alles om te verhinderen dat we gepakt worden. We plannen elk detail, we installeren ons recital zo snel mogelijk en maken dat we wegkomen. Maar jij … jij blijft rondhangen. Je tergt de luistervinken. Je bent geen musitiartiest, jij gedijt op gevaar. Het is alsof je gepakt wilt worden. Ben je gek om die luistervink zomaar op zijn schouder te tikken?’
Hij lacht. ‘Het hielp u ontsnappen.’
‘Ik heb geen hulp nodig,’ bijt ik hem toe. ‘En zeker niet van een kerel zoals jij.’ Het komt er wreder uit dan ik wil.
Ik was net elf toen mijn vader stierf door een exploderende ketel. Voortaan moest ik voor mezelf zorgen als pijpfitter in de fabriek. Door schade en schande heb ik geleerd op mijn hoede te zijn voor kerels die hulp aanbieden.
‘In dat geval, lieve dame.’ Hij pakt zijn cape vast en maakt een diepe buiging. ‘Het spijt me dat ik uw listige ontsnappingsplan door de war heb geschopt.’
Ik schud mijn hoofd. Ik wil me verontschuldigen, maar kan het niet. ‘Besef je niet wat ze ons zullen aandoen als ze ons pakken?’ Ik zou het niet kunnen verdragen als ik zijn ondergang zou veroorzaken.
Hij was het, meer nog dan Mickey, meer dan welke musitiartiest ook, die me heeft laten zien dat leven meer is dan pijn en geploeter. Hij was het die me schoonheid liet zien en horen. Als kind in mijn slaapcel hoorde ik zijn getap al door de fabriek galmen. Als ik na een nachtmerrie in het donker lag te bibberen en mijn vader nachtdienst had, was het Dansers frivole getap door het voortdurende dreunen en stampen van de fabrieksmachines heen, waardoor ik weer kon inslapen. Hij liet me voelen dat ik niet alleen was, dat er nog mensen in de wereld waren. Ik was vijftien toen ik hem voor het eerst met eigen ogen zag, vier jaar geleden. Sindsdien droom ik ervan in het maanlicht met hem te dansen op een plek waar muziek en dans niet tegen de wet zijn.
Hij lacht weer, maar zijn ogen staan plotseling ernstig. ‘Ik wil niet gepakt worden. Maar ik kan niet wat u kunt. Ik kan niet werken met trompetjes, tongen, snaren, veren of hamers. Dit is mijn instrument.’ Hij draait rond en blijft staan in een sierlijke pose, zijn lichaam in een kaarsrechte lijn van zijn linkervoet tot zijn rechterhand. ‘Hoe ik het ook probeer, ik kan er niet mee stoppen.’ Hij knipoogt. ‘Maakt u zich geen zorgen, ze zullen me nooit pakken.’
‘Kijk in die afvoerpijp en dat transformatorhuisje!’ schreeuwt buiten een stem.
Danser gluurt met me mee door de sleuven.
Luistervinken zwermen rond.
Plotseling voel ik hoe hij mij bij de schouders grijpt en achterwaarts tegen de wand drukt, weg van de deur.
In een flits herinner ik me hoe de ploegleider me tegen de wand drukte al die jaren geleden. Ik zet mezelf schrap om Danser tussen zijn benen te trappen.
Maar dan zie ik Dansers silhouet afsteken tegen de sleuven.
‘Verberg je hier,’ fluistert hij en port me zijwaarts achter de transformator.
Ik schud mijn hoofd. ‘Doe het niet!’
‘Maak je geen zorgen,’ fluistert hij. ‘Niemand grijpt de danser.’
Ofschoon ik het niet kan zien, weet ik dat hij naar me knipoogt.
Hij rukt een paar dikke rubberen overschoenen van zijn schoenen en steekt ze in zakken aan de binnenkant van zijn cape. In een flits stormt hij het transformatorhuisje uit, de metalen plaatjes onder zijn schoenen klikken op de roosters.
Ik wil achter hem aan springen.
Roepend en schreeuwend stormen de luistervinken langs.
Angst overvalt me en ik wring me achter de transformator, een bibberende kleine rat, in elkaar gedoken in het donker, biddend dat ze hem niet zullen grijpen. Biddend dat ze Danser niet grijpen.
***
Ik hoor nog steeds luistervinken in de verte schreeuwen als ik naar de deur sluip en naar buiten gluur. Ik zie niemand. Een mangatdeksel is maar een paar meter verwijderd. Op mijn tenen sluip ik ernaartoe en schuif het opzij.
***
Klappertandend loop ik de stalen hal in. De dranger duwt de deur langzaam achter me dicht met een zachte bonk die door de hele slaapzaal galmt.
De slaapcellen zijn rechts: een wand met deuren die toegang geven tot hokken een meter hoog en twee meter breed. Zes niveaus, honderd rijen naast elkaar. Ik ben uitgeput en kan niet wachten om in bed te kruipen.
De woonruimte is links. Een man die met een spel kaarten aan het spelen is, kijkt naar me. Ik kijk snel weg en hoop dat hij de natte plekken op mijn broekspijpen niet opmerkt.
Ik passeer mensen in fauteuils met ingebouwde tv-schermen en oorluidsprekers. En mensen aan tafeltjes die met elkaar zitten te fluisteren. Een van de tientallen gloeilampen aan het plafond flitst op. ‘Bing!’ zegt hij en gaat uit.
Als ik bijna bij mijn slaapcel ben, hoor ik boven me iemand ‘Cecilia’ fluisteren.
Ik kijk omhoog.
Mickey! Hij kijkt op me neer van het tweede niveau van het woongedeelte en gebaart dat ik naar boven moet komen.
Ik draai naar links, versnel mijn pas en loop tussen wat tafeltjes door naar de trap bij de wand.
Boven aan de trap slaat Mickey zijn armen om me heen. ‘Waar was je? Ik was zo bang dat ze je hadden opgepakt.’
‘Ik had me verstopt in een transformatorhuisje,’ fluister ik.
Hij geeft me een lange hartstochtelijke kus. Langzaam voel ik de warmte terugkeren in mijn lichaam.
Wij gaan aan een tafel zitten. Hij wrijft mijn handen om ze op te warmen.
Ik kijk rond. We zijn de enigen op het tweede niveau.
‘Danser heeft me geholpen om te ontsnappen door lokvogel voor me te spelen,’ zeg ik.
‘Ze zeggen dat ze Danser te pakken hebben.’
Het voelt alsof iemand me met een klauwhamer in mijn gezicht slaat. Ik schud het hoofd. ‘Niemand kan Danser pakken.’
***
Maar hij heeft gelijk. Danser is opgepakt. En twee nachten later is er geen musiti te horen in de fabriek. Mickey en ik hebben alle musitiartiesten naar een uit bedrijf genomen olietanker geroepen bij de oude aanlegsteigers.
‘We moeten hem bevrijden,’ zeg ik en maak een vuist. ‘Als we allemaal samenwerken, kunnen we het.’ Mijn stem slaat over. Ik heb het al zeker tien keer gezegd. Tranen wellen op terwijl ik de eetzaal rondkijk.
Vijftig musitiartiesten zitten aan roestige oude tafels en stoelen. Gebroken patrijspoorten en grillige roestgaten in de romp laten weerspiegelingen van schijnwerperlicht op kabbelend water zien.
Tristan staat op en schudt zijn hoofd. ‘We zijn artiesten, geen vechters.’
‘Maar we vechten elke nacht ervoor om onze muziek te laten horen,’ zeg ik. ‘Hij vocht er elke nacht voor.’
‘Het is zelfmoord, Cecilia,’ zegt Tristan. ‘En waarvoor? Voor een roekeloze egomaan die jou en Mickey in gevaar heeft gebracht. Het spijt me dat Danser opgepakt is, maar we kunnen er niets aan veranderen.’
Lyra staat ook op. ‘Ze zeggen dat hij een functie bij de gemeente heeft: boekhouder, ordehouder of misschien zelfs wethouder.’ Ze schudt het hoofd. ‘Hij is één van hen, Cecilia. Daarvoor riskeer ik mijn leven niet.’
Samen lopen ze naar buiten.
Tranen stromen langs mijn wangen terwijl ik toekijk hoe alle musitiartiesten vertrekken. Sommigen halen hun schouders op of mompelen verontschuldigingen.
Ik voel Mickeys armen om me heen.
***
De hele fabriek draait op een kernbemanning. Burgemeester heeft een uur vrij verordend voor bijna alle arbeiders.
Het licht van onze rode zon doet pijn aan mijn ogen. Ik knijp ze tot spleetjes. Ik krijg maar zelden de kans om buiten te komen in het zonlicht.
Het plein voor het gemeentehuis ziet al zwart van de mensen als we met de menigte ernaartoe schuifelen. Luistervinken zien met wapenstokken links en rechts van de loopbrug erop toe dat we elkaar gedisciplineerd volgen en dat het gemompel van de menigte niet de wettelijk toegestane lawaainiveaus overschrijdt.
Een klein meisje vlak voor Mickey en mij stampt op het rooster. Een luistervink wijst met zijn wapenstok naar haar en zegt iets tegen de man naast haar. Het meisje stopt meteen met stampen.
Ik kijk omlaag door het rooster en zie oceaangolven onder ons schuimen. Soms denk ik dat ik me gewoon moet verstoppen op een van de olietankers die de brandstoffen en chemicaliën die we hier maken naar de rest van de planeet vervoeren. Of op een van de schepen die metaal en maaltijden brengen. Zodat ik zelf kan kijken wat men beweert: dat alleen hier muziek verboden is.
Maar dan zie ik zo’n klein meisje en dan weet ik dat ik een taak heb. Hier ben ik geboren. Dit is mijn thuis. Vluchten en je verstoppen is voor lafaards. Als alle musitiartiesten zouden vluchten, wie blijft er dan over om zo’n meisje te leren dat het leven meer is dan pijn en geploeter? Wie brengt er dan nog schoonheid in de stalen stad die op duizenden palen boven de golven hangt?
De guillotine is opgesteld op het podium voor de twee stalen torens die dienstdoen als het gemeentehuis. Het standbeeld van Burgemeester ertussen lijkt de twee torens naar elkaar toe te willen trekken.
Luistervinken voeren een man in een zwart ketelpak naar de guillotine, zijn voeten geketend, zijn handen op zijn rug gebonden. Gefluit in de luidsprekers gaat over in de stem van Burgemeester.
Tussen de hoofden van de menigte door blijf ik kijken naar de man op het podium. Hij heeft dun grijs haar en een korte grijze baard. In niets lijkt hij op de Danser die ik ken.
Burgemeester spreekt over ‘onmenselijke misdaden’, ‘geluidsvervuiling’, ‘lawaaiterrorisme’, ‘verstoring van orde en rust in onze mooie, vredige Metaalstad’ en ‘een voorbeeld stellen’.
Al het gemompel in de menigte stopt als vier luistervinken de man op de bank tillen onder de guillotine. Hij worstelt, maar heeft geen schijn van kans.
Geketend aan de bank, zijn blote voeten tussen blokken geklemd, schreeuwt hij uit: ‘De beat zal nooit stoppen!’
Ik wil wegkijken, maar kan het niet. Mijn ogen zijn gefixeerd op de guillotine.
De bijl raast omlaag en botst op het fundament met een galmende plof.
De voeten van Danser, afgehakt bij zijn enkels, vallen in de mand voor de guillotine.
Ik knijp mijn ogen dicht.
Een ijzingwekkende schreeuw! Danser jankt uit volle borst. Hij klinkt niet eens meer menselijk, maar meer als het kind van een verschrikkelijk monster.
Bijtend op mijn lip open ik mijn ogen en schud mijn hoofd. ‘Nee, nee,’ mompel ik. De ‘nee’ in mij kan ik niet langer in toom houden.
Danser zwijgt.
In de doodse stilte trek ik de Engelse sleutel uit mijn gereedschapsgordel en ga op mijn hurken zitten.
‘Nee!’ brul ik en ram de Engelse sleutel tegen het rooster.
‘Wat doe je?’ Mickey grijpt mijn arm.
Ik schud hem af en ram de Engelse sleutel weer tegen het rooster. En nog eens. Halve noten in een standaard vier vierde ritme. Pang! Pang!
Plotseling hoor ik een echo.
Ik stop met slaan.
Het bonken gaat door: halve noten in een vier vierde beat.
Ik kijk rond. Een man, een paar meter van me verwijderd, zit op zijn hurken en slaat op het rooster.
Hij wordt vergezeld van meer gebonk, meer echo’s. Ze komen nu van alle kanten. Meer mensen zitten op hun hurken.
Luistervinken kijken rond, ze aarzelen … ze weten niet wie ze stil moeten krijgen, waar ze zich moeten keren.
Het duurt niet lang en bijna iedereen is op het rooster aan het slaan, op het hek, op het podium.
Luistervinken deinzen vol afgrijzen terug.
Pang! Pang! Perfecte halve noten in een oorverdovende vier vierde beat.