‘Blesmar komt zeker,’ verzekerde Roage Sergio. ‘Tijd is hier op O’oghon een fluïde begrip maar het woord van die stofscharrelaar is even betrouwbaar als een keizerlijke wraakbelofte. Als zij vandaag niet komt, dan komt zij morgen, of overmorgen.’
Sergio maakte een gebaar dat vertrouwen en berusting uitdrukte. Roage was eerder op deze achterafplaneet geweest en voor hun komende onderneming waren solide lokale contacten onontbeerlijk.
Beide mannen slenterden door de bazaar van Hhollabja. Bontgekleurde tentdoeken waren tussen de brokkelige ruïnemuren gespannen om het ongenadige dubbellicht van de twee zonnen te temperen. Handelaren van rond de poolcirkel – donkergekleurde humanoïden met traagfriemelende slakkenbaarden – boden luidkeels spijzen, curiosa en narcotica aan. Roffelende Nomaden uit de woestijn, gehuld in ruimvallende gewaden en met watertanks op de rug, inspecteerden hooghartig de waren en boden antiek metaalschroot aan als betaling. Roage en Sergio waren duidelijk buitenwerelders van het slag dat veelvuldig op planeten als O’oghon te vinden was. Hun reispakken waren getekend door intensief gebruik en opgelapt met extra toevoegingen, aan hun gordel hing een zenger, en hun huid was gekleurd door het licht van talloze sterren: avonturiers, gelukszoekers en maar al te waarschijnlijk schavuiten.
Zij sloegen een hoek om en kwamen uit op een plein waar eens een centrale fontein had gestaan. Het beeld van de reusachtige waternimf was echter deels verbrokkeld en haar gietkruik allang drooggevallen. Het merendeel van de lage muurtjes was weggesleten en enkel stof en hardnekkig onkruid vulde het bassin.
Aan één kant van het plein, bij de restanten van wat eens een imposant gebouw was geweest, was een helder hologram zichtbaar, zeker viermaal groter dan Sergio. Het verbeeldde een statige oude man met een lange baard, een wijs gezicht en diepliggende donkere ogen. Op zijn hoofd droeg hij een ingewikkelde kroon met ineengrijpende doorntakken en een drakenkop. Zijn helblauwe kimono was bedekt met gestileerde sterren en halve manen. Zwart-wit gespikkeld bont kleedde de mouwen en kraag af. Aan de voeten van man was een massieve kist geprojecteerd, gemaakt van onbekende houtsoorten en beslagen met banden van zwart metaal.
‘Wat is dat?’ vroeg Sergio verbaasd. Hij had gedacht dat O’oghon niets anders was dan een verzameling ruïnes aan de rand van de Woestijn der Droge Zuchten, een plek waar permanente bebouwing vanwege één of ander cultureel taboe verboden was. De locatie had op zich een zekere kleurrijke charme maar was op geen enkele manier uitzonderlijk. De Melkweg was vol met planeten waarop oeroude restanten van voorgaande beschavingen te vinden waren. Dit reusachtige hologram was echter een verrassing.
‘Dat is de Koning met de Kist,’ antwoordde Roage. ‘In een stokoude taal, je vindt die in de informatiesfeer, stelt hij aan iedere toeschouwer die dichtbij genoeg komt, de vraag wat er in de kist zit. Als het antwoord onbevredigend is, kijkt hij enkel droevig en wacht op de volgende persoon die langskomt. De Koning met de Kist wordt door de inheemsen gerespecteerd en zelfs in zekere mate vereerd.’
‘En wat zit er in de kist?’ wilde Sergio weten.
‘Dat is niet bekend, niemand heeft ooit een antwoord kunnen geven dat de Koning tevredenstelde, dus de inhoud is een raadsel.’
Met zekere interesse bekeek Sergio het hologram. ‘Is het een spiel?’
Roage haalde enkel zijn schouders op. ‘Misschien van oorsprong wel maar het waarom is inmiddels verloren gegaan. Raadpleeg de informatiesfeer maar. Deze ruïnes en de Koning met de Kist zijn oud. Ze waren al op O’oghon ver vóór de Roffelende Nomaden. Zelfs de informatiesfeer weet niet wie deze stad ooit heeft gebouwd en wat de betekenis van het hologram is. Het geheel wordt geprojecteerd door een stokoud leeskristal.’
Sergio knikte bedachtzaam. Leeskristallen waren interactief op een vooraf bepaalde wijze en dat was de enige manier om er informatie uit te krijgen. Pogingen om gegevens er door middel van een scanner uit te lezen, eindigden zonder uitzondering met het verval van het kristal tot een waardeloos hoopje stof.
Hij raadpleegde de informatiesfeer. Aldaar was er een lange rij van antwoorden te vinden van lieden die in de loop der tijd hun geluk hadden beproefd met het hologram. Geen van hen had resultaat opgeleverd. Er waren complexe theorieën en vergaande analyses maar uiteindelijk was het allemaal niets meer dan een verzameling wilde speculaties.
‘Heb jij zin om een poging te wagen? Jij bent altijd goed met raadsels, en het is traditie dat iedere bezoeker in Hhollabja de vraag probeert te beantwoorden.’
Sergio keek zijn zakenpartner en vriend aan. ‘Ik wed dat jouw antwoord “kritische gedachten” was. Een heerser is slechts een heerser als de kritische gedachten van zijn onderdanen veilig opgeborgen zijn.’
‘En daarom sluit ik geen weddenschappen met je af, Sergio.’ Roage schudde droevig zijn hoofd. ‘Je kent mij te goed. Maar wat denk je ervan?’
‘Ik ga zeker de uitdaging aan maar ik moet er even over nadenken. Laten we wat te eten kopen en een fles weenbitter. Dat stimuleert de denkprocessen.’
‘Een uitstekend idee.’
De middag vloeide langzaam over in de avond. De stofscharrelaar Blesmar bleef schitteren door afwezigheid maar Sergio en Roage lieten de tijd over zich heen spoelen op het terrastapijt van een taveernetent. Het geroosterde vlees en het platte zoute brood ging wonderwel samen met de kommen weenbitter. Het aanschouwen van het kleurige veelvoud van verschillende stammen der Roffelende Nomaden en andere lieden die zich in de ruïnestad ophielden, bood genoeg vermaak.
‘En? Heb je al een antwoord bedacht?’ vroeg Roage toen de zonnen onder waren en glinsterende ijsring in de nachthemel van O’oghon in al haar pracht zichtbaar was.
‘Ik heb een antwoord. Kom, laten we gaan.’
Enigszins zwalkend vonden de twee vrienden hun weg terug naar het plein met de Koning met de Kist. De oude grijsaard was nog steeds in onverminderd zichtbaar.
Aangemoedigd door Roage, liep Sergio op de koning af.
Het hologram bespeurde Sergio’s aanwezigheid en de koning boog in diens richting.
‘Waarde persoon, wat is uw naam en vertel mij dit, wat zit er in de kist?’
In de oorspronkelijke taal rijmden de woorden maar de informatiesfeer verschafte een vertaling.
Sergio schraapte zijn keel, en liet de informatiesfeer zijn antwoord vertalen. Welluidende antieke woorden rolden moeiteloos uit zijn keel: ‘Mijn naam is Sergio Wilhem Wang-von Luhfthoven. En in de kist zit een antwoord dat geen antwoord is, iets dat niets is, een ja die een nee is. Open de kist, en één heden verhardt zich terwijl anderen verdorren. Alleen door niet te weten, kan men weten wat de kist bevat.’
Het was dronkenmansprietpraat. Een gedachte gevormd door willekeurige associaties die Sergio ook niet kon verklaren. Waar zijn inzichten aan ontsproten, wist hij zelden maar desondanks vond hij een instinctieve waarheid met een regelmaat die extreem ver boven het gemiddelde lag.
De holografische koning glimlachte. Hij boog voorover en opende de kist.
Een halfdoorzichtige kat keek over de rand en miauwde parmantig.
‘Bij de ballen van Zijne Keizerlijkheid,’ fluisterde Roage. ‘Je hebt het raadsel juist beantwoord!’
De statige koning met de kist vervaagde en om plaats te maken voor een jonge vrouw. De rechterhelft van haar ronde gezicht was rood geverfd, de linkerhelft zwart. Zij droeg een gouden pij en had in haar rechterhand een kromme dolk en in haar linkerhand een schenkkom. Aan haar voeten stond een brede zilveren schaal gevuld met helder water. Een enkele grote, roze bloem dreef in de schaal.
‘Waarde persoon, wat is uw naam, en vertel mij dit, wat ligt er in het hart van de bloem?’ was haar vraag.
‘Een publieke registratiedrone heeft alles geregistreerd en in de informatiesfeer geladen!’ sprak Roage terwijl hij Sergio bij de arm greep. ‘Kom, laten wij met enige spoed vertrekken. Eén onoplosbaar raadsel per avond oplossen is voldoende. De Roffelende Nomaden zijn behoudende lieden met een licht ontvlambare aard, en het is wellicht verstandiger om op enige afstand van je nieuw verworden faam te genieten.’
Op dat moment kwam er een driewieler met massieve ballonbanden het plein op rijden. Aan de buitenkant van het voertuig hing een bonte verzameling van waterzuigers, paknetten, grijparmen en allerhande machinerie met obscure functies. Een bol vrouwenhoofd bekroond met een zwarte tulband en een stofbril, kwam uit het zijraam van de stuurcabine tevoorschijn. ‘Roage de Oude, jij schavuit! Het is goed je te treffen. En wie is je vriend?’
‘Blesmar! Je komt als geroepen! Laat de motor lopen.’
Roage toornde Sergio mee naar de driewieler. ‘Het is tijd om ons uit de voeten te maken!’
Blesmar had niet veel uitleg of aansporing nodig, wat duidde op een ruim spectrum van ervaringen. Terwijl de driewieler er vandoor hobbelde, glimlachte achter hen op het plein de Priesteres met de Schaal.
###