We zijn vergeetmachines. Mensen zijn dingen
die een beetje denken en die vooral vergeten.
Henri Barbusse – Het vuur (1916)
In de verte rolde de donder als een voorteken.
Hoe je het ook bekeek: het leven was natuurlijk een groot cliché.
Nachtelijk onweer en een spookhuis.
Het witte landhuis was een eindje vanaf de hoofdweg gebouwd. Het had de hele dag al af en aan geregend en de onverharde oprijlaan was gedegradeerd tot een spoor van zuigende enkeldiepe modder. De bayou ademde uit en beloofde nog veel meer regen. De slanke kegelvormige toppen van de moerascipressen wiegden heen en weer in de opstekende wind. Boven de boomtoppen, in het oosten, kleurde de hemel al middernachtzwart.
Zelfs het weer staaft onze alibi, dacht Lee. Hij droeg een loodzware koffer in zijn ene hand, met zijn andere hand leidde hij zijn hoogzwangere vrouw. Enkele honderden meters terug stond hun auto langs de provinciale weg. Niet in staat om nog verder te rijden, omdat Lee vijftien minuten geleden de accu had gesaboteerd.
Hij hield Eva stevig bij haar bovenarm vast, terwijl ze de treden naar de veranda beklom; zij hield met twee handen haar uitpuilende, wiegende buik vast.
Alle ramen behalve één waren afgesloten met luiken, als maatregel tegen de nakende storm. Een subtiele beweging achter de vitrages ontging hem niet.
‘We zijn al opgemerkt,’ zei hij zacht.
De regen begon te vallen op het afdak van de veranda, zachtjes roffelend.
-8:42 PM-
‘Ik ben Lee Enfield en dit is mijn vrouw Eva.’
‘We zijn gestrand.’
Hij gebaarde dramatisch naar de donkere bomenhaag achter zich.
‘Onze auto… onze auto is ermee gestopt.’
Er waren geen andere huizen in de buurt.
Het kwam voor Lee niet als een verrassing dat er geen telefoon was, maar dat verborg hij goed.
-9:20 PM-
De koffie, heet en zwart, werd in de geblindeerde salon geserveerd door een mulattin huishoudster. De heer des huizes heette Edelweiss en zat in een rolstoel, een strak ingestopte geruite deken bedekte zijn geatrofieerde onderlijf. Hij had veel weg van een knaagdier, zijn oogjes spiedend vanachter zijn brillenglazen. Zijn hoofd was kaal, terugwijkend, gerimpeld in een eeuwige frons.
‘Enige idee wat er mis is met uw auto, Mr. Enfield?’
‘Noemt u me Lee, alstublieft.’ Hij krabde zichzelf achterin zijn nek. Hij deed werkelijk erg goed zijn best om verloren te lijken. Hij speelde het toneelstukje te goed, zoals amateurs dat doen. De mimiek te dik aangezet, de gebaren overdreven. ‘Wel, er zit nog genoeg benzine in. Tenminste het wijzertje geeft aan…’
‘Het wijzertje op de brandstofmeter, bedoelt u?’ vroeg hun gastheer, ‘de brandstofmeter op uw benzinetank?’
‘Ja, al zit de brandstofmeter in het dashboard ingebouwd.’
‘Werkelijk?’ zei Mr. Edelweiss, ‘Je vraagt je af wat ze nog meer gaan verzinnen.’
‘Mijn echtgenoot houdt van techniek,’ zei zijn rijzige eega. Ze was achter haar man opgedoemd en legde een blanke hand op zijn schouder. ‘Hij was horlogemaker voordat hij met pensioen ging.’
‘Mijn echtgenoot weet bijna niets van techniek,’ zei Eva beminnelijk.
‘Ik houd meer van muziek.’ De oudere vrouw wees op de ouderwetse grammofoon. ‘Maar soms kan de techniek daar ook uitkomst bieden. Zal ik een plaat spelen…?’
‘Onze gasten zijn vast moe,’ viel Mr. Edelweiss haar in de rede.
Zijn vrouw knikte. ‘Natuurlijk.’
‘Morgen, als de storm geluwd is zullen we uw auto bekijken,’ vervolgde de heer des huizes goedmoedig. ‘Bij daglicht zullen de problemen er minder onoverkomelijk uitzien, daar ben ik zeker van.’
Lee glimlachte als de onnozele lobbes.
‘Een van de bedienden zal uw bagage naar het gastenvertrek brengen.’
‘Dat zal ik zelf wel doen. De koffer is nogal zwaar.’ Lee was opgestaan en omvatte het handvat van de koffer. ‘Als uw bediende zo goed wil zijn om ons voor te gaan.’
-10:39 PM-
De wanden van het trapportaal waren bedekt met lijstjes vol opgespelde vlinders. Ieder glaasje was een venster op een kleurrijke symmetrische werkelijkheid. Als ze allemaal plotseling tot leven kwamen en hun vleugels zouden bewegen, zou het in de hal tot een ritselende kakofonie worden.
De huishoudster ging hen voor. Lee deed zijn best om niet naar haar schuddende achterste te kijken en Eva glimlachte omdat ze hem natuurlijk al lang had zien kijken.
-11:02 PM-
‘Ik zag hoe je je koffie dumpte in die pot met de grote varen, toen de heer des huizes je heel even de rug toekeerde.’
‘De smaak stond me niet aan,’ zei Lee.
‘Ben je bang dat ze ons proberen te vergiftigen?’
‘Nee,’ zei Lee, ‘Tenminste, ik denk het niet. Ik dronk de helft van mijn koffie op…’
‘En je liet mij mijn hele beker leegdrinken.’
‘Niets aan de hand. De smaak stond me gewoon niet aan.’
‘Mij ook niet,’ zei Eva nadenkend, ‘er was iets van een nasmaak, nietwaar. Iets chemisch. Ik kon het niet thuisbrengen.’
Hij had zijn jasje uitgetrokken en over een stoel gehangen. Hij ijsbeerde nu heen en weer door de kamer die hen was toegewezen, onrustig als een gekooide tijger in de dierentuin.
‘Waarom doe je dit, Lee?’
‘Wat?’
‘Het is een vreemde manier van doen, vind je zelf niet?’
Hij keek haar vragend aan.
Zij bleef ook stil. Eens te meer bedacht hij zich dat ze heel goed voor een getrouwd stel door konden gaan.
‘Wat?’ vroeg hij nog eens.
‘Je kiest een schuilnaam, vermoedelijk om onze echte identiteiten te verbergen. Ik begrijp waarom we onze echte voornamen gebruiken. Maar leg me toch eens uit waarom je zo’n achternaam zou kiezen.’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Ik weet wat een Lee Enfield is, Lee. Deze ravenzwarte lokken zijn misschien niet mijn echte kleur, maar zo blond ben ik nu ook weer niet.’
Zijn antwoord klonk omfloerst. ‘Ik schoot met zo’n geweer. In de oorlog. Ik schoot er erg goed mee.’ Ze zou het kunnen uitleggen als verlegenheid of zelfs schaamte, maar ze wist wel beter.
‘Maar waarom zou je die bijnaam nu gebruiken?’ drong ze aan, ‘Als een aan lager wal geraakte danseres weet wat een Lee Enfield is, dan bestaat de kans dat de bewoners van dit landhuis het misschien ook weten…?
‘Ja,’ zei Lee, ‘dat is een goed punt.’
‘Waarom dan toch, schat? Van alle achternamen die je kon bedenken?’
‘Ik heb niet zoveel fantasie…’
‘Ja,’ zei ze spottend, ‘Dat moet het natuurlijk zijn.’ Eva Black was natuurlijk ook maar een artiestennaam.
De aanzwellende storm rammelde aan de luiken.
‘Is het allemaal een grap voor jou?’
‘Nee, het is mijn werk.’
‘Speurneus.’
‘Uhuh.’
‘Heb je al iets ontdekt, Mr. Enfield?’
‘Ja.’
‘Kom op.’
‘De huishoudster. Ik heb haar foto gezien in de archieven van Legrasse in New Orleans. Vermiste personen. Haar naam is… Rebba Thibidoux.’
Ze floot tussen haar tanden.
‘En wat heeft deze Rebba met het schuddende achterwerk met onze Tommy te maken?’
‘Weet ik niet… nog niet.’
***
Een moederhart stopt nooit met bloeden. Lee had al zoveel vermiste kinderen opgespoord en hij wist hoe het werkte.
Als zo’n vermist kind toevallig Thomas Hobson heette en erfgenaam was van een van de rijkste families in New York, een kapitaal verdiend met de Hobs-snoepreep, dan zou het bloeden nooit stelpen. Lee liet zich door de stroom meevoeren.
Hij had een meanderend spoor van poststempels gevolgd naar het zuiden. Raleigh. Charleston. Tallahassee. Mobile. Bogalusa. Daarna weer naar het zuiden, naar de Golf van Mexico: het spoor liep dood in New Orleans.
Tommy schreef brieven naar zijn moeder. In iedere brief smeekte hij haar om zijn onthullingen geheim te houden voor zijn vader, hij drong er zo op aan dat hij wel vurig moest hopen dat zijn moeder alles aan zijn vader zou vertellen.
Na New Orleans volgden er geen brieven meer.
Had de jongen een plekje weten te verwerven aan boord van een vrachtschip? Was hij de overtocht naar Zuid-Amerika begonnen?
In New Orleans bracht Lee twee dagen door met het vermiste personen-archief van Inspecteur Legrasse, speurend naar iets dat de radertjes in zijn hoofd zou laten klikken. Hij vond niets.
De vijftienjarige jongen kon zijn vader niet uitstaan en uit de gesprekken die Lee met de heer Hobson had gevoerd bleek dat gevoel wederzijds. Tommy was geen knip voor de neus waard, maar ja, zijn moeder… ach, u begrijpt me wel Mister Lee.
Tommy was op het spoor gesprongen met de tienduizenden werkzoekenden en daklozen, zwervers en hobo’s van allerlei allooi. Soms sliep en at hij in de talloze Hoovervilles, de krottenwijken en tentsteden die langs heel de oostkust als paddenstoelen uit de grond schoten. Hij schreef dat hij bedelend aan zijn dagelijks brood kwam. Soms mocht hij stoepen schoonvegen voor winkeliers. Er was, volgens de jongen, nog genoeg goedheid in de mens. Hij was zelf geen hobo: hij had plannen voor de toekomst, plannen genoeg, terwijl hij in de rij stond voor de soepkeukens.
Hij schreef met de kinderlijke naïviteit van een jongeman die nooit honger had gehad. Hij refereerde veelvuldig aan de figuren uit het kinderboek Wind in the Willows. Hij zou niet opgroeien tot een Mr. Toad. Verdeel mijn erfenis maar onder de armen, schreef hij, ik zal mijn eigen weg in de wereld vinden. Hij zou bij het circus gaan. Een paar brieven later was het een soort pinkstergemeente die zat te springen om zijn inzichten. Visioenen noemde hij het.
De brieven van de jongen werden steeds vreemder.
–11:45 PM-
Eva was bezig zich te ontkleden. Ze had plaats genomen achter een kamerscherm met sampans in sepia erop. Ze had haar jurk al uitgetrokken en over een stoel uitgehangen. Haar bottines droeg ze nog, strakke rijglaarsjes met hoge hakken. Ze stroopte nu juist haar dikke buik onder haar onderjurk vandaan en liet hem achteloos op de vloer glijden, daarbij iets in zichzelf mompelend over de hitte in het zuiden.
Alsof ze hem voelde kijken, draaide ze zich naar hem om.
‘Meneer Lee!’ zei ze speels, ‘wat een manier om uw bruidje te besluipen.’
Hun blikken vonden elkaar in de spiegel van de kaptafel. Hij grinnikte wat onbeholpen, stak zijn handen op alsof hij zich overgaf. Hij nam plaats op de rand van het bed, zodat hij met zijn rug naar de actrice zat, en haar ook niet meer in de spiegel kon bekijken.
Hij liet zijn bretels van zijn schouders afglijden en begon zijn overhemd los te knopen.
‘Het is hier inderdaad heet als in de kont van de duivel.’
***
De opkomst van de cinema bewerkstelligde de ondergang van het vaudeville. De meest gewiekste artiesten omarmden de nieuwe kunstvorm en verpopten tot filmsterren van het kaliber Chaplin of de Marx Brothers. Maar de overgrote meerderheid van de danseressen, muzikanten, goochelaars en komieken wachtte slechts de dalles.
Eva Black, voorheen danseres, pantomime-speelster en actrice, stapte nu rond in een glinsterend en nauwelijks iets aan de verbeelding overlatend kostuumpje. Als goochelaarsassistente liet ze zich door midden zagen en met zwaarden doorsteken door de Grote Johnny Delamere.
Toen Lee haar telegrafeerde met het vooruitzicht van een betaalde rol als zijn echtgenote, aarzelde ze geen moment. Twee dagen later kon hij haar ophalen op het station in New Orleans. Hij zorgde ervoor dat hij nuchter was, met zijn haar glimmend van de brillantine, strak achterover gekamd. Hij had het minst sleetse van zijn twee pakken aan, het bruine. Zijn fedora had hij in de hand.
-1:26 AM-
Hij voelde zich bekeken in deze kamer. Er was een overdadigheid in het interieur, die getuigde van een ongezonde verzamelwoede. Ieder stukje van de wand was bedekt met ingelijste foto’s van verschillende afmetingen en composities; ze vulden de wanden als puzzelstukjes. Waar waren de aanwijzingen in al deze informatie? Waar was het begrip? De waarheid… hij moest om zichzelf lachen.
Hij had plaats genomen aan de kaptafel en staarde in de verweerde ovale spiegel naar zijn verraderlijke reflectie; altijd twintig jaar ouder dan hij verwachtte. In ieder geval ouder dan de 44 verjaardagen die hij min of meer had meegemaakt.
Hij nam een lik haarpommade en smeerde zijn bezwete haar, dat nu al bijna volledig grijs was, maar weer achterover. Zijn ogen waren bloeddoorlopen. De adertjes in zijn brede neus gesprongen. Alle kenmerken van een dronkaard. Als je aanwijzingen begon te missen, moest je stoppen met drinken. Of in ieder geval minder gaan drinken.
***
Schoorvoetend was Lee Kahura vanuit New Orleans aan de terugtocht begonnen. Speurend naar aanwijzingen die hij gemist kon hebben tijdens zijn reis naar het zuiden. Hij geloofde niet echt dat hij iets zou vinden, het spoor was al maanden koud, maar hij probeerde zijn onderzoek zo lang mogelijk te rekken. De wekelijkse vergoeding van de familie Hobson was wat hem momenteel nog aan het eten hield; zonder een vermogend opdrachtgever wachtte ook een zelfstandig privédetective de eenrichtingsgang naar de soepkeukens.
In Bogalusa, de tweede maal, had hij mazzel. Hij vond het spoor terug in een speakeasy in een oude loods, onder de rook van de enorme houtzagerij. Terwijl er in heel het land stemmen opgingen om de drooglegging op te heffen, dook hij nog maar eens in de illegaliteit. Vastgeroest in zijn manieren. Hij zat schouder aan schouder met de fabrieksarbeiders, kerels met koppen als verweerde boomstronken en knoestige handen waaraan bijna zonder uitzondering vingers ontbraken, en hij moest iets van medelijden bij hen geoogst hebben, misschien zelfs sympathie. De zelfstook was koppig en Lee wanhopig, een fatale combinatie; hij dronk meer dan hij kon hebben en hij vertelde meer dan dat hij vroeg, en zo kwam ook de zaak waaraan hij werkte ter sprake. De weggelopen erfgenaam. De visioenen. Een pad die rijdt op een haan, dat soort dingen.
‘Dat beeld ken ik,’ zei een van zijn drinkebroers, die zei Leonard Hushka te heten, een man die al voor de Grote Oorlog uit Litouwen was geëmigreerd. ‘Dat is het wapen van de Edelweiss familie. Een pad rijdend op de rug van een haan ’
Na sluitingstijd, op het onverharde parkeerterrein, nadat Lee zijn ingewanden uitgespuugd had, spraken ze verder. Hushka hield hem op de been, sleepte hem terug naar zijn auto.
‘Als een pad een ei legt op een mestvaalt en een haan broedt het uit, dan komt er een basilisk uit het ei,’ fluisterde Hushka, zijn ogen vochtig. ‘Dat ei heeft geen schaal en het is leerachtig. De basilisk is de koning van alle serpenten. De slangdraak.’
Ze waren in de cabine geklommen, om gebroederlijk hun roes uit te slapen.
‘De basilisk is een kleine hagedis met een witte kam op zijn hoofd, en zijn blik betekent de dood voor plant, dier of mens.’
Hij viel in slaap met de stem van Hushka in zijn dromen.
-2:34 AM-
Bah, Lee, een casanova ben je beslist niet! Had hij Eva dan alleen maar meegevraagd om naast haar in bed te kunnen kruipen?
Een betere dekmantel kon hij zich niet voorstellen: wat riep meer sympathie op dan een zorgzame echtgenoot en zijn hoogzwangere vrouw?
Hij betrapte zichzelf er steeds vaker op dat hij nostalgisch werd en navelstaarderig. Als hij aan een zaak werkte, was het vooral alsof hij zichzelf bestudeerde. Alsof hij een broodkruimelspoor volgde door zijn eigen herinneringen. Het was in zijn werk zaak om de motivatie te doorgronden van degenen die hij op probeerde te sporen, maar tegenwoordig dacht hij er steeds meer over na hoe de gebeurtenissen uit de zaak zich tot zijn eigen persoon verhielden.
‘Doe de kamerdeur achter me op slot,’ zei hij, ‘en schuif een stoel onder de deurklink. Je weet maar nooit.’
‘Als je denkt dat het gevaarlijk wordt, zou je me dan wel alleen laten?’ vroeg zij, met grote donkere plots vochtige ogen. Hij kon niet vaststellen in hoeverre ze acteerde, of dat haar ongerustheid echt was.
‘Gewoon een voorzorgsmaatregel. Ik kijk wat rond en ben zo weer terug.’
***
Tijdens de heenreis hadden ze gegeten in een diner genaamd Moe’s, aan een parkeerplaats langs de weg. Hij at een biefstuk, zij probeerde de alligatorworst met uienringen. Ze aten op kosten van Hobson senior.
‘Ben je eigenlijk nog wel eens terug geweest? Naar Nieuw-Zeeland?’
‘Nee.’
‘Waarom niet.’
‘Geen behoefte aan. Na de oorlog brachten ze me naar een ziekenhuis hier. Ik ben nooit meer weggegaan.’
‘Ben je gewond geraakt?’
‘Nee, ik was alleen de kluts kwijt.’
‘Denk je er nog aan?’
‘Nee, nauwelijks nog,’ loog hij.
‘Heb je nog familie in Nieuw-Zeeland?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik ook niet,’ zei ze, ‘mijn ouders zijn ook al lang dood.’
Ze legde haar hand op zijn gespierde onderarm, alsof ze hem wilde beletten om de vork naar zijn mond te brengen. Ze streelde zijn arm en lachte naar hem.
Ze kenden elkaar uit een danshal. Ze was zo lief geweest om met hem te dansen. Hij verraste haar, was lichtvoetiger dan zijn uitsmijtersfysiek deed vermoeden.
-2:50 AM-
Hij sloop op kousenvoeten door de gang, maar de oude parketvloer kraakte bij iedere stap. Niemand zou het horen; het hele huis kreunde in de storm. Ergens aan het huis klapperde een luik dat niet vastgezet was en de regen roffelde oorverdovend op de daken. Alsof hij in een blikken trommel was gekropen.
Zijn alibi had hij klaar. Als hij iemand tegen zou komen, zou hij hen vragen waar het toilet was. Argwaan, zo had hij over de jaren geleerd, was het best te bestrijden met onomwonden stompzinnigheid.
Hij luisterde zorgvuldig aan iedere deur die hij passeerde. Als hij niets hoorde, opende hij de deur en bekeek snel of de kamer tekenen van bewoning vertoonde. Zo passeerde hij een drietal gastenkamers, en een kleine bibliotheek.
‘Slechts mijn echtgenoot en ik. En onze huishoudster en Edgar,’ had Mrs. Edelweiss op zijn vraag geantwoord, ‘slechts wij viertjes in dit enorme huis.’ Lee geloofde er niets van. In zijn hoofd bestond nog steeds de theorie van een sekte, die naïeve Tommy naar zich toe had gezogen en omarmd.
Hij vond een steile trap naar de zolderetage, maar bovenaan eindigde die in een deur die op slot zat. Met zijn oor tegen de deur hoorde hij een doordringend gezoem dat hij niet kon thuisbrengen. Het was alsof hij zijn oor tegen een koekoeksklok gedrukt hield, alsof hij het geheime uurwerk dat dit landhuis in stand hield kon horen. Wat een vreemde gedachte. Hij bedacht zich dat het was alsof hij droomde, terwijl hij zeker wist dat hij wakker was. Het gegeven van een lucide droom, waarin je wist dat je droomde, was Lee vreemd. In zijn slaap geloofde hij dat wat zijn onderbewuste hem voorschotelde. En als hij genoeg dronk, dan kon hij zich zijn dromen niet eens herinneren.
Wat had er in de koffie gezeten?
Hij daalde de zoldertrap weer af en zocht verder op de eerste etage.
Achter een van de deuren vond hij een soort archief. Hij stapte naar binnen en sloot de deur achter zich, alvorens hij zijn zaklamp aanknipte. Alle wanden waren bedekt met apothekerskasten tot aan het plafond. Op goed geluk schoof hij enkele laatjes open en scheen erin. Brillen, kunstgebitten, oorbellen, toneelsnorren, broches, ringen, zakhorloges, toupettes. Ieder laatje had een label met een naam, achternaam eerst, voornaam erachter. De kaartjes waren niet alfabetisch gerangschikt, hij kon er geen classificatiesysteem in ontdekken. De uitwassen van een krankzinnige geest.
Bijna onmiddellijk trof hij ‘Thibidoux, Rebba’ aan, maar haar laatje was helemaal leeg. Na een tijdje vond hij, op goed geluk tussen die honderden onbekende namen, de naam waarnaar hij zocht. ‘Hobson, Thomas’. Toen hij het laatje leeghaalde trilden zijn handen; een pakje kauwgum, een zakmes, een zilver kettinkje met een St. Christopher-medaillon, en een bril die hij herkende van de foto’s die hij had gezien van de jongen. Onderop lag een beduimelde paperback, Wind in the Willows, de rug stukgelezen. Hij propte de voorwerpen in zijn broekzakken, bewijsmateriaal. De paperback stak hij achterin zijn broeksband.
Terug op de gang, vroeg hij zich af of er ook al een laatje was met zijn naam erop. Maar dat was een gestoorde gedachte. En bovendien was er geen tijd.
-3:32 AM-
Zijn handen klemden zich om de balustrade totdat zijn knokkels wit werden. Met stokkende adem tuurde hij in de diepte onder hem. Zijn ogen puilden uit zijn hoofd.
Een bliksemflits door het raam had haar gedaante geopenbaard als een lichte schim op de parketvloer van de hal.
Bewegingloos.
Hij worstelde met een coherente gedachte. In zijn hoofd fladderde en krijste het als in een opgeschrikte volière.
Het was geen opzet geweest, verzekerde hij zichzelf.
Hij had haar alleen opzij willen duwen. Hij had haar arm vastgepakt en haar een slinger gegeven. Misschien ruwer dan nodig was geweest. Hoe kon ze… ze moest met haar heupen tegen het gepolitoerde hek geslagen zijn en door haar momentum erover heen gekieperd. Zo moest het gegaan zijn.
Hij maakte zichzelf los van de balustrade. Trok zijn zaklamp tevoorschijn. Maar de lichtbundel slaagde er nauwelijks in om de duisternis te penetreren, haar lichaam bleef begraven als op de bodem van een put.
Hij begon de halfronde trap af te draven.
Hij had de dienstmeid alleen maar opzij willen zetten. Het was alsof hij de verdediging oefende die hij later zou aanvoeren voor een jury. Zelfs in zijn hoofd klonk het al ongeloofwaardig.
Maar het was de waarheid.
Moest het zijn.
Ze lag op haar rug. Haar rechteronderbeen in een haakse hoek naar buiten. Verkeerd. Haar armen gespreid, alsof ze had proberen te vliegen, alsof ze haar armen had uitgeslagen als waren het vleugels.
Het bleke licht van zijn lantaarn toonde geen bloed, slechts een kleurloze vloeistof die onder het lichaam vandaan vloeide.
Haar huid was bleek als marmer.
Haar gezicht was weg.
Hij grinnikte de spanning van zich af.
Het was natuurlijk een paspop die ze hetzelfde kostuum hadden aangetrokken als de mulattin.
Iemand speelde bizarre spelletjes met hem.
Waar was de meid gebleven? Zat ze in het duister weggedoken, ergens boven op de overloop?
Hij scheen om zich heen, speurend naar verscholen kwelgeesten, maar de hal leek verlaten.
Hij hurkte neer bij de pop, de paperback achterin zijn broeksband herinnerde hem aan Tommy. De bleke huid glom als porselein, maar had de consistentie van rubber toen hij zijn stompe wijsvinger erin drukte.
Het gelaat was glad als een spiegel.
Op nog geen armlengte boven de pop lag een donkere, gekrulde pruik.
Daarnaast lag nog iets anders dat hij niet direct kon thuisbrengen.
Een masker, zag hij toen hij het oppakte.
De holle achterzijde was overdekt met een patroon van lijnen en wervelingen, dat hem aan een sterk uitvergrote weergave van een vingerafdruk deed denken.
En toen hij het masker omdraaide in zijn handen keek hij in het levensechte gelaat van Rebba Thibidoux. Ze hield haar ogen gesloten en haar mond dicht, maar ze was het.
Hij liet het vallen.
‘Kom tevoorschijn,’ zei hij tegen het duister. ‘Ik laat niet meer met me spelen.’ Maar zijn stem klonk schor en iel.
Alleen de donder gaf antwoord als een dier dat gromde.
-3:45 AM-
Terug op de kamer. Zwetend, geagiteerd. Zijn polshorloge geeft kwart voor vier aan.
‘Het is hier gevaarlijk,’ zei hij. Hij borg het bewijsmateriaal in de koffer.
‘Wat is dat allemaal? Wat is er gebeurd? Lee? Zegt het me, Lee.’
Hij drukte Eva zijn Remington in de hand. ‘Je wijst ermee, en haalt de trekker over. Eén keer. En dan nog een keer. Twee schoten.’
Ze pakte zijn onderarm vast met haar vrije hand, starend naar het wapen in haar slanke rechterhand.
‘Je gaat die twee kogels niet nodig hebben. Ik blijf in de buurt.’
‘Laten we weg gaan,’ zei ze hees en hij hoorde dat haar paniek nu echt was, ‘terug naar je auto. Weg van hier. Weg van al deze narigheid.’
‘Ik moet kijken of de jongen hier geweest is.’
‘Nee, Lee. Je laat me hier niet alleen.’
‘We doen het zoals daarnet. Je doet de deur op slot. Stoel onder de klink. Dan verstop je je in de kledingkast en houdt de derringer in de aanslag.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat kan ik niet, Lee.’
‘Jawel, meid, je…’
‘Nee, ik kan het niet. Niet in de kast. Ik kan niet tegen kleine ruimtes… dat is iets uit mijn jeugd.’
‘Maar ik heb je…’
Ze kapte hem af door met haar hoofd te schudden.
‘Zolang mijn hoofd er niet in hoeft, gaat het best. Johnny kan me doorzagen en met zwaarden doorsteken, zo lang mijn hoofd maar buiten de doos blijft. Maar zijn verdwijntruc kan ik niet. Om in die doos te kruipen… het is alsof ik doodga. Alsof ik stik. Mijn maag draait al om wanneer ik eraan denk.’
Hij legde zijn grote, grove hand op haar schouder.
‘Het is goed, Eva. Als je iets aan de deur hoort morrelen, verstop je je achter de gordijnen, met de derringer in de aanslag. Oke?’
Ze bleef hem aankijken met holle ogen.
‘Ik ben binnen tien minuten terug oké?’
‘Oké.’
Hij liet haar de derringer richten, terwijl hij achter haar kwam staan.
‘Armen niet helemaal strekken.’
Zijn eeltige vingertoppen verkenden de zachte huid van haar polsen, de aangespannen muis van haar bovenste hand, het bot van haar duim, en toonden haar hoe ze de haan moest spannen. ‘Dan haal je de trekker over. De bovenste loop wordt afgevuurd. Nog een keer de haan spannen en vuren, dan wordt automatisch de onderste loop afgevuurd.’
Hij vertelde haar niet hoe de kleine .38 in haar handen zou schokken; alsof je een klap met een honkbalknuppel op je handen kreeg.
Hij hielp haar de haan weer ontspannen. Liet haar toen los. Haar zweet rook verrukkelijk. Zelfs een situatie als dit weet je nog te erotiseren, gekke ouwe man, dacht hij bij zichzelf, wat is er mis met jou?
Alleen voelde het niet mis. En hij voelde zich niet oud. Op momenten als dit, volop in actie, zo’n moment dat om kon kantelen in een vuurgevecht, doden of gedood worden, op zulke momenten voelde hij zich beter dan ooit.
-3:51 AM-
De flits schroeide zijn oogballen nog. Hij draafde de trap naar de zolder op. Op de bovenste trede stond hij klaar en toen de donder weer aanrolde, trapte hij uit volle macht tegen de deur. De zool van zijn schoen trof de deur als een stormram, vlak onder de deurknop. De metalen lip van het slot brak af, de deur klapte open als door een windvlaag. De deurknop aan de andere zijde had zich begraven in het stucwerk.
Hij schrok van de gedaanten in de kamer, schouder aan schouder, wachtend in het duister. Hij richtte zijn revolver, begreep toen dat het paspoppen waren. Ze hingen met hun oksels aan een soort kapstokken uit het plafond.
Anderen waren gedemonteerd: losse armen en benen staken met bossen tevoorschijn uit kratten. Torso’s, hoofden zonder gezicht en bolvormige buiken lagen her en der over de grond verspreidt, alsof iemand –tevergeefs- geprobeerd had om ze tot bergjes te stapelen.
Hij nam zo’n los hoofd van de grond, keek er naar, alvorens het weer te laten vallen.
***
Een gedeconstrueerde detective. Een explosieafbeelding waarin alle onderdelen uit elkaar zweefden, zo zag hij zichzelf, lijdend voorwerp in een macabere goocheltruc. Alle onderdelen van elkaar gescheiden, hun bedoelde samenhang slechts schematisch weergegeven. De belofte aan integratie leek vervlogen. Rebba Thibidoux, Tommy Hobson, Eva Black, Edelweiss en zijn vrouw, Hushka en zijn basilisk… wat hadden ze met elkaar van doen? Waren ze meer dan schimmige passanten in deze parade die kaleidoscopisch aan zijn zinnen voorbij trok?
-4:02 AM-
‘Ik geloof dat mijn vader hier is,’ zei Eva toen hij terugkeerde van de zolder. Ze zat op de uiterste rand van het bed, haar armen om zichzelf heengeslagen. Ze zag eruit alsof ze in zichzelf had willen verdwijnen.
‘Je hebt me verteld dat je vader gestorven is toen je nog maar een meisje was.’
‘Ja,’ zei ze, ‘dat is zo. Maar ik heb hem horen zingen. Hij neuriede dat liedje als hij de trappen omhoog kwam naar onze voordeur. Ik kon hem horen aankomen en dan probeerde ik me te verstoppen.’
‘Ze spelen spelletjes met ons, Eva. Ze proberen in onze hoofden te kruipen…’
‘Het was Black Girl…dat zong hij altijd. Altijd als hij gedronken had.’
‘Rustig meid. Laat je niet op stang jagen.’
‘Het was zijn stem!’ schreeuwde ze. Hij sloeg zijn hand over haar mond. Ze probeerde te schreeuwen en zich los te wurmen, maar hij hield haar gemakkelijk vast.
‘Stil,’ siste hij haar toe, ‘wees dan toch stil.’
Met haar vochtige ogen groot in haar gezicht staarde ze hem aan, over de knevel van zijn gebruinde hand. Ze knikte. Hij liet haar los.
‘Ik ben stil,’ zei ze schor.
‘Blijf hier,’ zei hij hardvochtiger dan hij wilde, ‘doe de deur achter me op slot. Ik ga die rotzakken overmeesteren. Dan stellen wij de vragen!’
-4:20 AM-
Het onweer was een ongeziene toneelknecht die in de coulissen stond te wapperen met een dunne plaat ijzer. Alles leek Lee gesimuleerd. Het huis was een poppenhuis met kartonnen wanden.
Meer dan ooit zocht hij nu de confrontatie. Dwaalde door de vertrekken op de begane grond met zijn revolver in de hand.
Een krakend slissen vulde de salon, als van een serpent dat zich verborgen had onder een van de fauteuils of de koffietafel. Er lag een plaat op de grammofoonspeler. Iemand had hem opgewonden en de naaldarm geplaatst.
Plots sneed er een schelle fluittoon door het vertrek… en Lee zette zijn voet op de onderste trede van de greppelladder.
Vlak voor het offensief verloren de manschappen hun verstand. Sommigen zaten geknield op de vuurbank te bidden. Anderen bekeken de foto’s van hun familie en weenden. Er waren er die van de spanning hun urine lieten lopen of moesten braken. Ze hadden allemaal hun dubbele portie rum opgedronken. Er werd gerookt. Sommige soldaten omhelsden elkaar, klampten zich aan elkaar vast. Soms had er iemand gejammerd of geschreeuwd dat hij niet ging, dat hij zich niet de dood in liet jagen, maar die werden door de sergeant met het pistool bedreigd. De sergeant stak een hand op, vijf vingers. Nog vijf minuten. Pijpen werden gedoofd en opgeborgen. Foto’s weggestoken. De gasmaskers gingen op en de bleke verwrongen gezichten verdwenen. Het trommelvuur hield aan. De aarde schudde van de onophoudelijke bombardementen.
Als de fluit ging, werden de greppelladders gezet en klommen de soldaten moeizaam met hun zware bepakking omhoog. Het niemandsland wachtte op hen.
Terug in het hier en nu, veegde Lee de grammofoonspeler van het tafeltje. Was dit het helse apparaat waarmee ze Eva gek maakten? Hij stampte er een paar keer op. Hij was nog moederziel alleen in de salon. Hij voelde zich steeds verder verwijderd van de rest van de mensheid. Een grijsaard afgeduwd op een ijsschots. Steeds verder afdrijvend, het onpeilbare zwarte niets van het heelal in, waar hij als een eenzame ster aan het firmament zou uitdoven.
-4:22 AM-
Eva kon hem weer horen zingen.
Black girl, black girl, don’t lie to me
Ze hoorde de neuzen van zijn afgetrapte werkschoenen langs de traptreden schaven. Haar vader was onvast ter been als hij gedronken had. Hij steunde op beide trapleuningen als een invalide. Sleepte zichzelf omhoog al een beest zonder ruggengraat.
Where did you stay last night?
Hij was een goede echtgenoot en een goede vader, dat had haar moeder bij hoog en laag volgehouden. Maar als hij had gedronken, voer er een duivel in hem. De drank veranderde hem in iets wilds, iets dat niet te temmen of kalmeren viel. Als vader zijn loon kreeg aan het einde van de week, kwam hij pas laat thuis uit de kroeg. Maar tegen die tijd had haar moeder zich al opgesloten in de badkamer. Ze sliep in de badkuip met haar kinderen in haar armen. Soms raasde en tierde haar vader aan de deur, hij rammelde en bonsde en gromde verschrikkelijke dreigementen. Andere keren viel hij voor de deur in slaap en zijn raspende ademhaling was als de klauw van een dier dat zich scherpte langs het hout.
I stayed in the pines where the sun never shines
Toen Eva ouder werd nam haar moeder haar niet langer mee de badkamer in.
And shivered when the cold wind blows.
Toen er geklopt werd legde Eva de derringer op het dressoir, stond op en deed de deur open.
***
‘Ken je Johnny Delamare eigenlijk?’ vroeg Eva, terwijl ze haar lippen depte met een papieren servet. De alligatorworst had haar gesmaakt.
‘Niet persoonlijk,’ zei Lee. ‘Ik heb over hem gehoord. Bekende figuur in sommige kringen. Rare vogel ook.’
‘Ach, hij is niet kwaad. Een van de betere bazen die ik gehad heb in mijn loopbaan. Het is jammer dat hij zo slecht betaalt, maar verder…’
‘Is het ooit anders?’
‘Vroeger was het ook geen vetpot, maar toen kon een meisje nog een redelijk loon bij elkaar sprokkelen. Nu zijn alle grote theaters dicht en de zaaltjes die overblijven zijn armoedige knijpen.’ Ze draaide haar koffiekopje tussen haar vingertoppen, keek naar het bodempje koffie alsof ze haar toekomst bestudeerde in een kristallen bol. ‘Laat ik het zo zeggen: ik ben een van de weinige meisjes op die tonelen dat haar kostuum aanhoudt.’
Lee gromde instemmend.
‘De shows van de Grote Delamare slaan ook niet erg aan bij dat publiek. Hij ziet zichzelf als de opvolger van het Grand Guignol-theater uit Parijs. Hij heeft een macabere inslag, mijn Johnny. Wanneer hij me doormidden zaagt moet ik plots schreeuwen en dan druppelt er nepbloed uit de kist op het toneel, en hij zorgt dat hij het op zijn handen krijgt en in zijn gezicht smeert en dan speelt hij dat hij in paniek raakt. Zo nu en dan is er iemand in het publiek die schrikt, maar de meeste klanten zitten in hun glas te staren, tijd te doden tot het volgende paar opwippende tepelkwastjes voorbij komt.’
‘Is het waar dat hij zich vermomt?’ vroeg Lee.
‘Ja, hij heeft allerlei vermommingen. Hij heeft er aardigheid in om zich te verkleden en dan iets aan je te komen vragen met een verdraaide stem en hele andere maniertjes. Hij maakt er een sport van, om je dan tweemaal vlak achter elkaar te benaderen, éénmaal als zichzelf en éénmaal als iemand anders. Het doet hem genoegen als hij niet herkend wordt.’
De serveerster kwam om hun koffiekoppen nog eens vol te schenken.
‘Volgens mij verkleedt hij zich ook wel eens als vrouw,’ zei Eva zachtjes, ‘Maar dat mag je tegen niemand vertellen, oke? Beloof je dat?’
Lee beloofde het, hand op zijn hart.
‘Johnny was best al verbolgen dat ik er met jou vandoor ging, wist je dat? Vakantie noemde hij het. Ik geloof dat hij denkt dat wij een verhouding hebben.’
‘Hij is natuurlijk zelf verkikkerd op je…’
‘Nee, dat geloof ik niet. Meestal weet ik dat wel.’
Ze bleef Lee aankijken, tot Lee zijn blik afwendde en uit het raam van de diner staarde alsof er iets te gebeuren stond op de uitgestorven parkeerplaats.
‘Johnny heeft tenminste nooit iets geprobeerd.’
Voorzichtig nam ze een slokje van haar verse, hete koffie.
‘Ik hoop maar dat hij geen nieuwe assistente gevonden heeft als ik terugkom.’
‘Vast niet.’
‘Meisjes genoeg.’
‘Maar geen van hen zo talentvol of mooi als jij, miss Black.’
‘Da’s lief van je Lee. Maar hoeveel talent heeft een meisje nodig om zich door te laten zagen door de Grote Delamare?’
-4:50 AM–
In de kelder was het vochtig. De storm bovengronds leek hier onbeduidend. Er brandt elektrisch licht. De dokter was aan het werk.
Boven de brancard was een verstelbare standaard met een ijzeren ring zo groot als een etensbord. De ring had tanden: een bijna gesloten diafragma vulde het binnenste van de ring. De snijrand was vlijmscherp en gewassen met bloed.
Edelweiss hield zich staande aan het aanrecht, wankel op benen die mager en krom waren, gevat in ijzeren beugels. Een loep op een verstelbare harmonica-arm vergrootte zijn linkeroog tot wanstaltige proporties. Betrapt.
‘Hallo horlogemaker,’ zei Lee. En toen: ‘Waar is ze?’
Met gehandschoende vingers lichtte Edelweiss het gezicht van Eva Black uit een ondiepe schaal met groene prepareervloeistof. Teder veegde hij haar gelaatstrekken schoon en hield het masker toen naar Lee op.
‘Waar is de rest van haar lichaam?’ gromde Lee.
‘Niet meer nodig. We zullen haar een nieuw lichaam schenken. Een lichaam dat geen ouderdom, ziekte of gebrek kent.’ Hij kneep wat met zijn ogen, achter de brillenglazen.
Schuifelend langs de aanrecht, dan overstekend naar de brancard probeerde hij terug te komen naar waar zijn rolstoel stond.
‘Ze was uitverkoren en ze heeft de roep beantwoord. Ze was een gekwelde ziel, die zocht naar een uitweg. Die heeft ze nu gevonden. We hebben haar gevonden, zoals zij ons vond. Net zoals jij bent gekomen om de brokstukken van je leven te laten lijmen.’
Lee was nu vlakbij, stapte tussen Edelweiss en de rolstoel. Het gezicht van de kreupele oude man was ter hoogte van zijn borstbeen, keek naar hem op.
‘Beste jongen,’ fluisterde de dokter hees, ‘er is een uitweg uit al dit bloederig gedonder…’
-5:07 AM-
Toen Lee terugkeerde op zijn kamer, waren de randen van zijn mouwen roze bevlekt. De wildeman die vanuit de spiegel naar hem loerde, keerde hij de rug toe. Met zijn grote handen streek hij zijn haar achterover, smeerde het vast tegen zijn schedel.
Hij probeerde zijn vuist in zijn mond te duwen.
Later hervond hij zijn kalmte.
Hij legde de koffer op het bed en haalde de foedraal met zijn gedemonteerde Lee Enfield geweer tevoorschijn en zette het met efficiënte handelingen in elkaar, laadde er kalm en beheerst tien .303 patronen in.
Hij schroefde de heupbus open die hij al die jaren bewaard had en haalde het Duitse gasmasker eruit. Zette het op. Verstelde kalm en beheerst de gespen, zodat het leren masker als een extra huid over zijn gezicht sloot. Het masker sloot de wereld buiten, het kapselde hem in, sloot hem op met zijn eigen ademhaling en het ruisen van zijn bloed in zijn oren. De rasters voor zijn ooggaten deelden de wereld in segmenten, alsof hij alles bezag door een vergeeld glas-in-lood-raam. Het gewicht van de opschroeffilter aan zijn mondstuk was een vertrouwd bungelend gewicht wanneer hij zijn hoofd draaide, als een mechanisch wezen, herrezen uit de loopgraven.
Daarna pakte hij zijn koffer weer in, de weinige dingen die hij vanavond had uitgepakt. Zijn colbert, zijn overhemd en stropdas. Hij zocht ook de spullen van Eva bijeen, die aanzienlijk meer verstrooid had over hun gastenkamer. Haar toiletartikelen, het zilveren sigarettendoosje op de rand van het nachtkastje. De met veren gevulde kunstbuik. Haar jas en parmantige hoedje. Hij raapte haar bottines op en klemde ze even tegen zijn borst, een ogenblik maar, voordat hij ze ook aan de koffer toevertrouwde.
Alles ging terug in de grote koffer die ze gedeeld hadden als echtpaar Enfield.
Als laatste pakte hij ook haar gezicht in. Hij vouwde het in haar reserve-onderjurk en deed het allemaal in de koffer.
Hij sjouwde zijn koffer naar buiten, met het geweer in zijn vrije hand. Hij was klaar voor tegenstand, maar niemand probeerde hem tegen te houden. Buiten spetterde het nog, maar de ergste storm was al voorbij getrokken. Door zijn masker kon hij de frisse lucht niet ruiken. Hij liet de koffer op de veranda staan – en met het geweer in twee handen voor zijn borst, ging hij het huis weer binnen.
-5:46 AM-
Lee trof de vrouw des huizes aan in de salon waar ze in de vooravond koffie hadden gedronken. Ze stond te kijken naar de grammofoon die hij had stuk geworpen op de grond, een uitdrukking op haar gelaat alsof ze overweldigd werd door triestheid. Hij sloeg de bejaarde vrouw met de kolf van zijn geweer tegen de grond. Met zijn laars op haar borst, probeerde ze nog iets te zeggen. Maar hij schoot haar door het gezicht voordat deze laatste woorden haar mond verlieten. De knal weerklonk als de donder door de kamer, kaatste tegen de lambrisering en de gepolitoerde meubelen.
De huishoudster Rebba Thibidoux vond hij terug in de keuken. Met haar hoofd iets scheef en een keukenmes in iedere hand kwam ze naar hem toe, maar hij schoot haar door het hoofd voordat ze hem bereikte.
Edgar kwam de trap afgerend, gealarmeerd door de schoten. Of kenden ze elkaars gedachten, als mieren in een mierenhoop waarin hij geroerd had? Lee talmde niet, hij legde aan en schoot voordat Edgar halverwege de afdaling was. De benen van de bediende bezweken en het gedrongen lichaam rolde omlaag en kwam pas op de plavuizen tot stilstand, levenloos aan Lee’s voeten.
Geen van hen was menselijk.
Poppen. Hij verwijderde de kapot geschoten gezichten en wierp ze terzijde. De vloeistof die ze lekten was doorzichtig en stroperig.
Achter het huis, in een golfplaten schuurtje vond hij een olietank. Onder het oorverdovende kabaal van de generator vulde hij twee jerrycans. Daarmee ging hij terug naar het huis, zijn geweer aan de band over zijn schouder.
Hij besprenkelde de vloeren van alle ruimtes op de begane grond. Eerst één jerrycan leeg gietend, daarna de tweede. De neergeschoten paspoppen overgoot hij rijkelijk.
Op de veranda stak hij een met olie doordrenkte lap aan, wierp hem door de openstaande deur over de drempel.
-6:12 AM-
De regen was opgehouden. De oprijlaan was een lagune. Afgerukte boomtakken staken als de armen van drenkelingen uit de modder en het water omhoog. In de plassen weerspiegelden scherven van de flamingo-roze ochtendhemel. Een koor van opgewonden kikkers verborg zich achter de gehavende cipressen.
Zwaarbeladen begon Lee aan zijn terugtocht naar de auto. Al snel gaf hij zijn pogingen om van eilandje naar modderig eilandje te stappen op. Met soppend schoeisel en doorweekte broekspijpen marcheerde hij voort, door het bijna kniediepe water. Zijn gasmasker op, de Lee Enfield over zijn schouder, het was alsof hij weer terug was aan het front.
Achter hem brandde het huis als een lier. De vlammen sloegen uit de ramen en zwarte wolken rezen op als gebeeldhouwde pilaren om de hemel te stutten.
Vanaf de hoofdweg keek Lee nog een keer om. Daarna zocht hij zijn auto op.