De opdracht leek simpel.
Joanne stuurde haar verkenner voorbij de buitenarm van Orion, langs de Varganevels en dan het grote niets in. Wekenlang was er niets dan stof en puin dat langzaam overging in het pure vacuüm tussen de sterren. Het uitzicht vanuit de commandoruimte werd steeds saaier, hier en daar kleine puntjes, sterren of zelfs sterrenstelsels.
Ze vroeg zich af waarom mensen ooit deze kant op waren gekomen, immers, er was hier maar weinig te zien of te ontdekken. Naarmate ze langer door de leegte vloog, begon ze het wel te begrijpen. De spanning van de ontdekking, het vinden van het onvindbare. Na drie maanden bereikte ze de rand van het zonnestelsel dat haar doelwit was.
Ooit waren mensen hier gekomen, om de ster en de planeten die hun rondjes eromheen draaiden, te onderzoeken. Ze stuurde haar verkenner richting de vierde planeet, nog net in de groene zone van de ster, waar ooit een onderzoeksstation was geplaatst, ongeveer een millennium geleden.
‘Geef me een status, Rodney,’ zei ze tegen de boord-AI.
‘Alles is ok, Joanne,’ zei Rodney.
Joanne zuchtte. ‘Van de planeet en het onderzoeksstation.’ Erachteraan fluisterde ze: ‘Pruts-AI.’
De sensoren die door het hele schip zaten vingen elke fluistering natuurlijk op. Rodney antwoordde met zijn gebruikelijke sarcasme: ‘Prutsmens, die geen correcte opdrachten kan geven.’
Joanne glimlachte even. Mooi, hij is nog niet dolgedraaid. Een dolgedraaide AI kon worden uitgeschakeld, leeggemaakt en opnieuw opgebouwd worden, maar het was een tijdrovend proces dat ook verkeerd kon uitpakken. Voor haar was dit een test, om te zien hoe Rodney zich ontwikkelde. Op een dag zou ze hem moeten wissen, maar niet vandaag.
‘De planeet heeft een atmosfeer, dun, maar als je rustig blijft kun je er ademen. Het baken van het onderzoeksstation werkt nog, dus het station lijkt nog intact. Anders zou het baken er niet meer zijn.’
‘De opdracht is uitvinden wat er met de bemanning en de gedolven ertsvoorraden is gebeurd, als ik het me goed herinner, klopt dat?’
‘Dat is grotendeels de strekking. Er is ook verzocht eventuele ertsen en kristallen mee te nemen als lading.’
‘Ja, dat deel, dat interesseert me. De ruimte is onmetelijk groot, er liggen gigantische voorraden ertsen, conglomeraten, mineralen, metalen en ja, ook kristallen op vrijwel alle planeten in de Melkweg. Wat maakt deze zo speciaal?’
‘Misschien impliceert de opdracht het vinden van een antwoord op die vraag?’ stelde Rodney voor.
Joanne haalde haar schouders op. ‘De credits zijn goed en ik heb een paar maanden rust, zelfs als we geen antwoord vinden.’
‘Je profiel zegt dat je je gaat vastbijten in dit vraagstuk, vooral als het onoplosbaar blijft,’ zei Rodney. Hij wist er nog een geluid als een gaap bij te produceren. ‘Zal ik de shuttle klaarmaken voor vertrek? Ik neem aan dat je persoonlijk je voeten in de modder wil zetten?’
‘Hmpf, denk maar niet dat ik dankbaar ben, schroothoop.’
Rodney lachte, een vreemd mechanisch geluid. ‘Alsof ik ooit dankbaarheid van jou kan verwachten, vleeshomp.’
‘Mevrouw vleeshomp voor jou,’ mompelde Joanne. Ze trok inmiddels haar beschermende pak en laarzen aan. ‘Heb ik nog thermo-ondergoed nodig?’
‘Veel kouder dan nu kun je toch niet worden,’ zei Rodney.
‘Hoelang heb je op dit moment gewacht, aftandse Roomba?’
‘Mijn geduld is eindeloos.’
Joanne schudde haar hoofd, bond haar haar samen, deed vervolgens haar helm op en ging voor de sluis staan. De deur draaide open en liet haar binnen, waarna de wand verder draaide tot de ingang van de shuttle zichtbaar werd.
Ze ging achter de console zitten en tikte de coördinaten in die ze gekregen had.
De stem van Rodney klonk door de speaker van de shuttle: ‘Wees voorzichtig, Joanne.’
Ze knikte. ‘Ik kom terug, Rodney, wees maar niet bang.’ De elektronische nachtmerrie van elke AI was alleen te worden gelaten met zijn of haar eigen gedachten.
De shuttle maakte zich los van haar schip en ze begon de afdaling naar de naamloze planeet. Langzaam werden de landmassa’s duidelijker. Donkergroen bedekte met name de evenaar, daarbuiten werd de begroeiing grijs en bruin en zo’n duizend kilometer noord en zuid van de evenaar begonnen de toendra’s. De polen waren bedekt met ijskappen. Haar telemetrie gaf aan dat de temperatuur rond de evenaar een behaaglijke zestien graden Celsius was.
‘Is er nog fauna op deze planeet, iets waar ik voor moet uitkijken?’
‘IJswormen,’ zei Rodney. ‘Traag, maar ze scheiden een dodelijk gif af.’
‘Kunnen ze de bemanning van het station hebben aangevallen?’
‘Ze komen alleen voor op de gletsjers en ijsvelden van het Noordelijk halfrond. Het station ligt op de evenaar. Voor de rest zijn er wel insecten, wat hagedisachtigen en de wandelende planten, die zien er waarschijnlijk even raar uit, wanneer je ze voor het eerst ziet.’
Beneden haar kwam de grond snel dichterbij en vanuit het raam van de shuttle zag ze de ruïnes van het station, dat vele vierkante kilometers besloeg. Een verhoging, vrij centraal, had nog een duidelijk zichtbaar wit kruis. De rest van het station was redelijk overgroeid met kruipende planten.
Ze instrueerde de shuttle te landen op het witte kruis.
‘Goed,’ zei Joanne toen de shuttle tot stilstand was gekomen. ‘Zwaartekracht iets lager dan ik gewend ben.’
‘0.88g,’ zei Rodney via de radio.
‘Prima, dan hoef ik niet al te veel op te letten met springen en rennen,’ zei Joanne.
‘Wees toch maar voorzichtig,’ zei Rodney. ‘Ik krijg verder geen contact met het station, dus je zult handmatig deuren moeten openen.’
Joanne knikte. ‘Dat lukt wel denk ik.’
Ze verliet de shuttle en liep naar de deur die in een van de zijkanten van de verhoging was aangebracht. De stalen deur was danig verweerd, maar het slot leek nog goed. Ze trok eraan en de deur kwam met moeite, krakend en wel, in beweging.
‘Ze hebben de boel in ieder geval niet netjes afgesloten toen ze vertrokken,’ zei Joanne.
‘Je kunt contact kwijtraken als je op de diepere niveaus komt,’ waarschuwde Rodney.
‘Ik zal er rekening mee houden,’ zei Joanne terwijl ze naar binnen stapte.
**
De temperatuur in het station was iets hoger dan de buitentemperatuur. ‘Rodney, waar is de energietoevoer?’
‘Ergens in de bovenste laag,’ zei Rodney. ‘De originele blauwdrukken van het station staan in mijn databanken, maar ik zie meteen al dat men zich daar niet aan gehouden heeft.’
Joanne vloekte zachtjes. ‘Dat wordt zoeken dan. Ik ben niet van plan door donkere gangen te gaan dwalen, dus de elektriciteit moet eerst aan.’ Ze liep door de gangen van de bovenste verdiepingen waar groen getint licht door de ramen viel. De ramen waren natuurlijk overwoekerd waardoor het zonlicht maar mondjesmaat binnenkwam.
‘Het bakensignaal komt van de oostkant van het station, nog zo’n tweehonderd meter bij je vandaan.’
‘Hopelijk vinden we daar wat meer aanwijzingen,’ zei Joanne. Tot nu toe had ze enkel lege kamers gevonden. Wat meubels, wat gereedschap, een stapel half vergane papieren boeken, best bijzonder. Ze kwam voorbij een keuken en controleerde de voorraadkast. Vrijwel vol, de houdbaarheid nog tientallen jaren. ‘Ze zijn niet van honger omgekomen, da’s in ieder geval zeker,’ rapporteerde ze. Voor de zekerheid nam ze een paar energierepen en stopte die in haar draagzak.
Ze liep verder door de lege gangen. Op veel plaatsen had stof zich opgehoopt en buiten wat sporen van klein ongedierte waren er geen menselijke voetstappen behalve de hare zichtbaar. De stilte van het station was oorverdovend.
‘Ik krijg de kriebels hier,’ zei Joanne. Ze kwam aan op de locatie waar het baken zich moest bevinden en opende de deur. De kamer erachter was een soort instrumentarium, veel panelen met knopjes en in een van de rekken was een zilveren kubus opgehangen waar met regelmaat lichtjes op knipperden.
‘Ik zie een zilveren kubus met lichtjes.’
‘Da’s ons baken,’ zei Rodney. ‘Wat zie je nog meer?’
Joanne beschreef de instrumenten.
‘Wacht,’ zei Rodney, ‘dat laatste klinkt als een stroomregulator, is er een rode schakelaar linksboven op het paneel?’
‘Eh, ja,’ zei Joanne. Ze bewoog haar hand naar de schakelaar.
‘Stop!’ klonk de stem van Rodney. ‘Wat je ook doet, niet overhalen. Dat is de noodstop. Wat je zoekt zou aan de rechterkant van het paneel moeten zitten, midden, driekhoekige druktoets.’
‘Ik zie hem.’
‘Brandt er een lichtje op?’
‘Ja.’
‘Mooi, dan is er stroom, maar de verdeling vindt niet plaats. De draaiknoppen op het paneel, staan die horizontaal?’
‘Ja.’
‘Mooi. Druk de groene knop in. Draai vervolgens een voor een die schakelaars met de klok mee naar een verticale stand.’
Joanne deed zoals opgedragen en bij elke draai klonk er een korte tik, alsof er een vonk oversprong. Verderop in het station klonken geluiden alsof apparaten weer tot leven kwamen. Een zachte, warme bries speelde door de kamer toen de airco tot begon te zoemen.
‘Volgens mij is dat het, Rodney,’ zei Joanne. ‘Ik ga de onderste lagen verkennen.’
‘Hou contact.’
‘Doe ik.’
**
Ze doorzocht elke volgende laag zorgvuldig. Alle tekenen wezen erop dat de bemanning op enig moment gewoon vertrokken was. Naarstig zocht ze naar dagboeken en logboeken om maar een idee te krijgen wat er zich in hun dagelijks leven afspeelde.
‘Al geluk met hun computer, Rodney?’
‘Geluk heeft er niets mee te maken,’ klonk de stem van de AI in haar oor. Ze proefde frustratie.
‘Goh, eindelijk een machine waar je geen vriendjes mee kunt worden?’ Ze glimlachte bij het beeld in haar hoofd van twee robotjes die tegen elkaar in vreemde talen spraken.
‘Oh, ik praat er al mee, dat is niet het probleem. De admin van dit complex was waarschijnlijk paranoïde, dus de systemen zijn potdicht gezet. Een uitdaging, dat kan ik wel waarderen.’
‘Als het maar een beetje snel gaat, ik wil weten wat er hier speelde.’ Ze ging door met zoeken, kamer na kamer, tot ze na bijna een uur een dagboek onder een kussen vandaan haalde. Ze keek erin en zag dat de eigenaar trouw gebeurtenissen had opgetekend. Ze zocht een rustige plek en begon te lezen.
‘Rodney, ik heb hier een dagboek van ene Eleanor Hasselblat. Mineraloge. Wat verdraaid interessante ontdekkingen.’
‘Staan er ook wachtwoorden in?’
Joanna rolde met haar ogen. ‘Nee, natuurlijk niet. Maar ze vertelt wel dat ze bij hun proefboringen een grot vonden die een onwaarschijnlijk welbehagen uitstraalde, zozeer dat de bemanningsleden vrijwillig die grot opzochten, en er soms niet uit wilden komen.
‘Dat is inderdaad opvallend,’ zei Rodney. ‘Nog andere bijzonderheden?’
‘Jazeker, een lijst van mineralen en elementen die in de bodem zijn gevonden, over de hele planeet. Eleanor was met name secuur in het optekenen van de potentiële industriële toepassingen van de bodemschatten van de planeet.’ Ze floot zacht. ‘Er ligt voor een fortuin aan transuranen en edelmetalen in de kluizen hier.’
‘Toch is er nooit een vracht van dit stelsel naar de Gordelwerelden gekomen,’ zei Rodney.
‘Mysterieus. Wacht, er is een monster uit de grot meegenomen en in de juwelenkluis geplaatst. Dat moet ik zien. Enige hulp in lokaliseren wordt op prijs gesteld.’
‘Ik doe mijn best,’ zei Rodney. Een minuut later: ‘Ha! Ik zit in mevrouw Hasselblats account. “Rutherfordium!” is geen sterk wachtwoord. Daar zijn de kaarten … ik stuur je nu een plattegrond van het station.’
Haar bloc pingde even en nu kon ze op haar pols de richting volgen. Vier verdiepingen lager, in de kelders van het station, waren meerdere kluizen met inhoud. Ze begon te lopen.
Halverwege kraakte de verbinding een paar keer. ‘Rodney?’
‘Je valt weg. Er zit te veel staal en steen tussen ons in. Er zijn limieten aan de apparatuur.’
‘Er is verder niets hier, ik red het wel.’
‘Goed, doe voorzichtig. Al is het maar voor mij.’
**
De kluizen waren voorzien van draaiwielen en op elke kluis hing een papier waarop met potlood was geschreven. Hoewel de tekens vervaagd waren, kon ze nog net uitmaken dat in de eerste kluis edelmetalen lagen. Ze liep langs de kluizen tot ze bij een kluis kwam, waar op het papier “juwelen” geschreven was.
Ze draaide aan het wiel van de kluis tot de stalen dwarsbalken ingeschoven waren en ze in staat was de deur open te duwen.
Het kamertje erachter was klein. In gekleurde plastic bakken lagen handenvol kleurige stenen en ze herkende robijn, smaragd, diamant, saffier en nog meer. Allemaal synthetisch te maken, maar toch waardevol voor verzamelaars die puur natuur wilden. Ze wist niet hoe ze het onder woorden moest brengen, maar er hing een soort weldadige rust in de kluis en ze voelde een welbehagen, zoals ze dat lang niet gevoeld had.
Op een tafeltje in de hoek zag ze het kristal staan. Ze knipte het licht uit en zag dat het zacht gloeide met een eigen luminescentie. Ze liep erheen en raakte met haar vingertoppen het gladde oppervlak aan. Eenzaam. Een diepe droefheid overviel haar. Vriend! Een vlaag warmte trok door haar heen, ze voelde zich geweldig, alsof al haar zorgen in een klap verleden tijd waren. Ze trok haar vingers terug.
‘Zo, da’s nog beter dan drugs,’ fluisterde ze. ‘Als die grot vol staat met deze kristallen, dan begrijp ik wel dat de bemanning zich daar liever ophield.’ Ze dacht even na. ‘Dus waarom zouden ze daar niet zitten? En wie is die vriend?’
Ze pakte het kristal op en stopte het in haar draagzak. Ze klom de trappen op tot ze binnen zenderbereik was en vroeg aan Rodney: ‘Waar was die grot eigenlijk, Rodney?’
‘De coördinaten staan in je bloc, Joanne. Wat is het plan?’
‘Ik denk dat de bemanning daarheen gegaan is. Wacht.’ Ze pakte het kristal, zette het op de grond en richtte haar bloc op het ding. ‘Wat denk jij dat dit is?’
Rodney was even stil en zei toen: ‘Een kristal, dat hele specifieke frequenties uitzendt. Helende frequenties, als ik de literatuur mag geloven.’
‘Dus dat is wat ik voel,’ zei Joanne. ‘Ik dacht al zoiets. Kun je je voorstellen, een hele grot vol hiermee? Hoe verslavend dat zou zijn?’
‘Misschien is het dan beter daar niet heen te gaan?’ zei Rodney.
Ze schudde haar hoofd. ‘Maak je geen zorgen. Maar ik moet weten waar de bemanning is gebleven. Zet de shuttle vast aan.’
**
Ze steeg op van het platform en zette koers in oostelijke richting. Het was ongeveer een half uur vliegen en zodra ze in de buurt kwam zag ze al enkele voertuigen op de grond, de meeste danig overwoekerd maar nog wel herkenbaar.
De ingang van de grot werd al snel zichtbaar, een verticale spleet in een rotswand waar ze al van afstand kristallen in zag zitten.
‘Iets zegt me dat ze hier zijn,’ zei Joanne.
‘Voorzichtig,’ zei Rodney, ‘trap niet in dezelfde val.’
‘Als het een val is. Ik moet het zien, Rodney, ik moet het weten.’
Ze landde de shuttle naast de grot en stapte uit. Haar draagzak legde ze op haar stoel.
De grot was bijna drie mensen groot, twee breed. Ze kon makkelijk naar binnen stappen. Daar hing een weldadige atmosfeer, vergezeld van een diepe, gouden gloed. Het was alsof ze een wereld van gelukzaligheid betrad.
‘Wat zie je?’
Zodra haar ogen aan de schemer gewend waren, zag ze de zittende figuren her en der verspreid door de grot, bedekt met een dun laagje minerale afzetting. Hun lichamen waren intact, maar uitgedroogd, uitgemergeld, alsof hun laatste leven uit hen gezogen was. Toch droeg elk gezicht dat ze bekeek een glimlach.
De weldadigheid was als een warm bad en ze zocht een rustig plekje waar ze kon zitten. Met haar rug tegen een groot kristal, voelde ze weer de warmte en diep in haar binnenste Vriend!!! Ze sloot haar ogen even en zag een ster voor zich, letterlijk de ster van dit zonnestelsel. Welkom, Joanne!
Het was moeilijk weerstand bieden, maar Joanne was bijna nog koppiger dan Rodney.
‘Rodney, dit is een bevel: haal de shuttle op, isoleer het kristal dat ik daar heb achtergelaten. Daarna op volle kracht terug naar de gordelwerelden. Doe verslag en zorg dat er meer mensen hierheen komen. Ik weet niet hoe, maar de resonantie van deze grot staat in verbinding met de ster. En die versterkt de frequenties waardoor iedereen die in de buurt komt, hier wil blijven.’
‘Het klinkt alsof je me alleen wil laten, Joanne. Alsjeblieft, doe me dat niet aan.’
‘Het is voor even, Rodney. En je bent niet de enige die eenzaam is.’ Ze sloot haar ogen weer en zag de ster voor zich, laafde zich aan de weldaad die het hemellichaam haar toezond. ‘Je mag elke dag een bladzij uit mijn dagboek lezen. Dat moet je genoeg stof tot nadenken geven om niet gek te worden. Maar haal hulp, niet alleen voor mij, ook voor de ster. Je kunt je de tragische, miljoenen eenzame jaren niet voorstellen, het voelt … zo dieptriest.’
Joanne haalde diep adem, staarde naar de ster die als talloze sterren in de kristallen weerkaatst werd, en sloot haar ogen om weg te zinken in gelukzaligheid met haar nieuwgevonden vriend.
**
Rodney dreef de motor van het schip tot het uiterste. Hij was een AI met een missie. Elke dag las hij trouw een bladzij uit Joanne’s dagboek en elke dag miste hij haar spitsvondigheden en sarcasme.
‘Ik kom je redden, Joanne, reken erop,’ werd zijn mantra.
Hij leerde wat eenzaam zijn was, oh, hoe hij dat leerde, maar haar woorden op schrift kalmeerden hem en maakte dat hij zich minder eenzaam voelde, zo tussen de sterren.