Tonke woonde samen met haar drie broertjes en oudtante Gudrun op een kamer van drie bij vier. Hun valse raam keek over de haven van Rotterdam uit, vol zwaaiende kranen en ijverige, heen-en-weer schietende, loodsbootjes onder een stralend blauwe hemel. Het was een behoorlijk antiek videobeeld, uit een tijd dat de hemel nog niet grijs zag van de aerosolen die het dodelijke zonlicht wegkaatsten.
Ieder familielid had zijn eigen stukje van de muur. In het nisje van Gudrun prijkte het icoon van Loki Reborn, met een kommetje waarin zij bloed plengde op de hoogtijdagen. De broertjes neigden meer naar idoru’s, virtuele influencers met dierenlichamen of onwaarschijnlijk opbollende spieren.
Tonke nam zelf de meeste muurruimte in met haar interactieve poster van de Ambassadeur. De alien troonde in het centrum van de radioactieve krater van groen smeltglas, hoogstens een kwartier nadat de oppermollah van Pakistan een atoomaanval had bevolen. Het buitenaardse wezen was zo’n negen meter hoog en even schitterend als een Hindoestaans godenbeeld. Hij hief zijn talloze armen om zijn misleide aanvallers te zegenen en om zijn lippen lag een milde glimlach.
Tonke wist natuurlijk best dat het zijn echte gezicht niet was: de Ambassadeur droeg het enkel om de mensen gerust te stellen en ze een plaats te geven om hun blik op te richten.
Ze sprak al tegen de Ambassadeur sinds ze een kleuter was en hij gaf antwoord op al haar vragen. Helaas was dat enkel in de sissende en klikkende taal van de Agna-kel-Sul, zodat ze nooit helemaal zeker was van de betekenis. Al kon ze haar eigen naam wel regelmatig horen, zodat ze wist dat hij het echt tegen haar had.
Op de staatsvideo gebruikten de anderlingen altijd een vertaalprogramma, dat de klanken omzette in een prachtig sacraal galmen, een beetje alsof een compleet koor Gregoriaanse monniken zich in dat pantserlijf verschool. Volgens de vertaalprogramma’s betekende ‘Agna-kel-Sul’ zoiets als ‘Giftgevers’ of ‘Uitreikers-Van-Excellente-Kostbaarheden-Zonder-Winstoogmerk’.
Soms zat Tonke een vol uur naar zijn schitterende gestalte te turen en werd haar hoofd zo stil als een poel eindeloos diep en donker water. Te zeggen dat ze de Agna-kel-Sul vereerde was een understatement. Voor haar waren het levende goden die van de twinkelende sterren, die ze enkel uit de oude verhalen kende, waren afgedaald.
#
‘Tonke, Tonke …’
De stem sloop haar dromen binnen en werd ten slotte zo urgent dat haar ogen opensprongen. De lampen van de kamer stonden nog op nacht, glimwormpjes die net helder genoeg waren om de wc te vinden. Een aanzienlijk sterker schijnsel flakkerde tegen het plafond en toen ze omkeek, ontdekte ze dat de poster was aangesprongen. Het smeltglas was verdwenen: de Ambassadeur schreed nu op een zestal massieve poten over een weide vol blauwe gentianen en madeliefjes.
‘Lieve Tonke,’ zong de ambassadeur, ‘het is tijd dat je je bij ons voegt. Word een dappere pionier en help ons de Venus van je dromen te bouwen!’
Deze keer kon ze hem perfect verstaan: de poster moest een upgrade hebben gekregen.
‘We kunnen iedereen gebruiken,’ vervolgde de Ambassadeur. ‘Iedere nijvere mensenhand, elk van jullie prachtige breinen.’ Ze hoorden de stem echoën; een mistige bol zweefde voor de gezichten van haar broertjes, die rechtop in hun stapelbed zaten. Ook Gudrun boog zich naar een zwevend scherm toe.
Het is niet alleen voor mij. Gewoon een staatsuitzending die mijn poster kaapte. Ik wed dat iedereen hetzelfde bericht krijgt met hun naam ingedubd. Net als bij een schoolles.
Ze balde haar vuisten en keek naar de poster. ‘Heb je het tegen mij of vertel je iedereen hetzelfde?’
‘Tegen jou, Tonke Niemeyer van appartement 47895, 854931 DX Rotterdam. Je hebt de juiste opleiding. Een maker kunnen we prima gebruiken op Venus.’
Maker was de term voor een manusje-van-alles, wat vroeger een ketellapper genoemd werd. Een maker begreep elke machine, ieder apparaat of circuit intuïtief. In groep zeven had ze dat als hoofdvak gekozen en slimme virussen hadden haar hersens geïnfecteerd met pure maker-RNA, de genen van lieden met gouden handjes en Willy Wortel-glinsteroogjes.
Maker. Misschien heeft hij het toch echt tegen mij.
‘Venus zei je? Hoezo Venus?’
‘Voor we hier neerstreken, hebben we tientallen werelden bewoonbaar gemaakt. Hels hete werelden, planeten zo koud dat ijs hard als vulkaanglas wordt. Venus is een goede kandidaat. Zeggen jullie zelf niet altijd dat er geen tweede aarde bestaat, en dat deze veel te vol is? Daar kunnen wij iets aan doen.’
Venus verscheen, een wollige bol met een ondoordringbaar wolkendek.
‘Vierhonderd graden op een koude winterdag, een druk nog erger dan op de bodem van de diepzee en zij draait zo traag dat een dag acht maanden duurt. Een peulenschil voor onze technologie.’
Een machtige zwaai met zijn bovenste poten en de Venuswolken schoven opzij als het gordijn van een goochelaarspodium. Een helblauwe oceaan omgordde nu continenten van een groen, zo stralend dat het pijn aan Tonkes ogen deed. Ze zag meer eilanden dan ze kon tellen en wist dat elk ervan paradijselijk moest zijn, met goudgele stranden in de lommer van palmbomen, een hemel vol bonte vogels.
‘Jullie gaan dat voor ons maken?’
De Ambassadeur schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat moeten jullie echt helemaal zelf doen. Alleen wat je eigen handen bouwen, zul je koesteren. Jullie kregen de aarde gratis en voor niks en kijk eens wat een puinhoop jullie ervan gemaakt hebben.’
Hij heeft gelijk. En omdat ze van top tot teen een maker was, voelde ze haar handen tintelen. Tientallen plannetjes fladderden door haar hoofd. ‘Hoe geef ik me op?’
‘In elke stad laten we een brug neer, een kanon dat jullie versteende lichamen naar Venus zal lanceren. Daar hebben de eerste pioniers al een dozijn ruimtesteden opgehangen en elke dag worden dat er meer.’
Tonke schoot haar straatjack aan, haar laarzen. Aan haar rechterhand schoof ze de boksbeugel die ze van haar beste vriendin Meike gekregen had. ‘De straat zit vol roofdieren,’ zei Meike vaak, ‘zorg dat je klauwen even scherp zijn.’
‘Wat doe je?’ snerpte oudtante Gudrun. ‘Je gaat toch niet …?’
‘Juist wel,’ zei Tonke en trok de deur achter zich dicht.
#
De lift daalde af tot de dertiende en de rest moest ze via de brandtrap lopen. Voor een keer kon dat haar humeur niet bederven.
Meike wachtte haar op. Ze was vijf jaar ouder en eindeloos veel wereldwijzer. Ze omhelsde Tonke, wreef haar neus tegen de hare.
‘Je hoorde het? Van Venus? Natuurlijk hoorde je dat! Jij droomt en drinkt de Agna-kel-Sul.’
‘Dat klopt. Ik ga. Mijn ouders, ik zie ze hoogstens een keer per jaar en mijn broertjes zijn blagen, mijn tante een feeks.’ Ze hief haar handen op, kneedde de lucht. ‘Eindelijk kan ik iets máken. Iets wat ertoe doet.’
‘Enrico en ik vertrekken zodra we een lift omhoog krijgen.’ Meike knikte naar haar vriendje, dat met zijn gebruikelijke verlegen glimlach tegen de deurpost leunde. Ze haakte haar arm in die van Tonke, bood Enrico haar andere arm aan. ‘En daar gaat het dappere drietal. Omhoog, en voorbij de wolken en de maan!’
#
Halverwege de Coolsingel knipten enorme pijlen aan, elk boven een Venus die van gesluierde helplaneet naar hemels en blauw morphte. De anderlingen pakten het hele gebeuren duidelijk voortvarend aan en Tonke wist dat de autoriteiten hun geen strobreed in de weg zouden leggen. Alles wat het aantal nietsnutten en minvermogenden terugbracht, had de zegen van de één procent van de één procent die er werkelijk toe deed. Vanaf haar geboorte wist ze al dat een kokosvezelen euro nooit een gouden krugerrand kon worden.
#
Het ruimtekanon stond midden in het Noorderpark, een oord dat normaal gesproken ontoegankelijk was voor iedereen minder dan een AAA-klasse belegger. Nu wachtten er rijen bij iedere ingang, zag Tonke tot haar chagrijn, rijen die zich tot diep in de zijstraten uitstrekten. Aan beide zijden stonden ordebewakers in hun gebruikelijke loodgrijze uniformen, met een zwerm drones voor het geval hun wapenstok niet afdoende was.
‘Tegen middernacht zijn we pas halverwege,’ zei Enrico verslagen.
‘Alleen lieve donzige lemminkjes sluiten zich achter aan,’ snoof Meike. ‘Zijn wij lief en donzig?’
Ze hief haar hand op en Tonke gaf er een harde klets op. ‘Natuurlijk niet!’
‘Volg mij,’ zei Meike en ze liep recht op een ordebewaker af. De man was duidelijk een recente rekruut; hij hield zijn wapenstok vast alsof hij elk moment een knetterende schok verwachtte.
‘Beste kerel,’ zei Meike met een hees honingstemmetje, ‘ik ben toch zó blij dat u voor orde en veiligheid zorgt en dat niemand vals kan voordringen.’
‘Eh, wat?’ zei de man.
‘Zo’n sterke man!’ kirde Meike en kneep hem in biceps die niet bijster aanwezig waren. ‘Laat mij je kussen.’
De man hief zijn handen afwerend op. ‘Maar …’
Meike drukte haar lippen op de zijne en stapte achteruit met een brede glimlach. ‘En nog zo’n goede kusser ook!’
#
Bij de kiosk voor de ingang van de antieke en al tientallen jaren ongebruikte metro liet ze hen de politiepenning zien en plakte hem met een klap tegen haar voorhoofd.
‘Ordebewaker Meike Consalvez meldt zich,’ zei ze met trillende stem.
De zespuntige medaille was duidelijk niet met zijn vorige eigenaar gesynct, want hij bleef gewoon zitten en stuurde geen dodelijke stoot de hersens van de dief in.
‘DNA-patroon opgeslagen. Wat is uw rang?’
‘Sergeant. Sergeant-majóór.’
‘Wat zijn uw bevelen, sergeant-majoor?’
‘Regel een drone voor ons. Of nee, doe maar drie. Wij worden in het park verwacht. Bij de plaats waar ze de pioniers verstenen en lanceren.’
Drie drones zakten uit de hemel omlaag en posteerden zich boven Meikes hoofd.
‘De andere twee zijn nieuwe rekruten. Uh, mijn korporaals. Voer ze in het systeem in.’
#
Het was heerlijk om langs die zielige rij lemmings te schrijden, voorgegaan door drie venijnig zoemende drones. Meike kletste met haar gloednieuwe wapenstok tegen haar dij en het kwam bij niemand op om haar naar verdere identificatie te vragen. Een sergeant-majoor is linke troep, zoals iedereen weet, best wel hoog maar net niet hoog genoeg om boven wat willekeurig geweld te staan.
De poort met de vergulde wijnranken door, een laatste rij langs.
De lanceerschacht reikte de hemel in, ver voorbij zelfs de woontorens met hun vierhonderd verdiepingen, om uiteindelijk in de wolken te verdwijnen. Ze leek Tonke iel en teer als filigrein, een constructie van sneeuwvlokken en spinrag. Langs de hele lengte straalden blauwe bollen – altijd het teken dat een buitenaardse machine ingeschakeld was.
Uit de buis klonk een gedempt gerommel, als een eindeloos uitgerekte donderslag terwijl capsule na capsule met pioniers omhoog schoot. Een hele cirkel van buitenaardsen omgaf de lanceerschacht; dit was duidelijk een van hun kostbaarste bezittingen.
‘Welkom,’ zei de man achter de balie. ‘Het doet mij oprecht plezier een dame van uw rang te zien. De meesten zijn prolen of hoogstens onderburgers.’
‘Ieder hoort zijn steentje bij te dragen.’
‘Uw nummer is 67.890. Uw DNA graag, sergeant-majoor. U kunt de console rechts gebruiken. En er is geen reden tot ongerustheid. De machine elektrocuteerde alleen het eerste drie dozijn pioniers. Hij is nu veilig afgesteld.’
De man keerde zich naar Enrico.
Tonke zag Meike haar hand in de opening steken en een blauw bolletje aanknippen boven de machine.
‘Uw leeftijd is 21 jaar en 45 dagen,’ galmde een Agna-kel-Sul-stem. ‘U heeft de jaren des onderscheids bereikt en wordt aangenomen als staatsburger van nieuw en glorieus Venus.’
Enrico klokte in met 21 jaar en 19 dagen en werd eveneens goedgekeurd.
Tonke stak haar hand in de opening en verwachtte half-en-half een gemene wespenprik. Een windvlaagje streek over haar handpalm.
‘Uw leeftijd is 16 jaar en 15 dagen. U heeft de jaren des onderscheids niet bereikt en kan slechts als onverpopt geclassificeerd worden. U komt niet in aanmerking voor het staatsburgerschap van nieuw en glorieus Venus.’
‘Shit!’ riep Tonke uit. ‘Waar sláát dit op?’
‘Sorry,’ zei de man achter de balie. ‘Hij staat op de Agna-kel-Sul afgesteld. Hun larven zijn hersenloze vreetmachines en ze groeien pas na twintig jaar en zes dagen fatsoenlijke hersens. Ik kan daar helaas niets aan bijstellen.’
Meike fronste. ‘Maar mijn korporaal is maar twee dagen jonger dan ik. Er moet iets misgegaan zijn.’
‘Dat verbaast mij niets. Deze apparaten zijn nooit voor mensen bedoeld.’ Hij knikte. ‘Probeer het gewoon nog een keer.’
Meike slaakte een kreetje en greep Tonke bij de pols en drukte haar iets kleins en glibberigs in de hand.
‘Probeer het hiermee,’ fluisterde ze.
‘Uw leeftijd is 21 jaar en 45 dagen,’ galmde de Agna-kel-Sul stem. ‘U heeft de jaren des onderscheids bereikt en wordt aangenomen als staatsburger van nieuw en glorieus Venus.’
‘Bedankt,’ zei Tonke terwijl ze naar de verstener en de liftschacht marcheerden.
‘Jij zou hetzelfde voor mij gedaan hebben,’ antwoordde Tonkes hartsvriendin. ‘Zorg nu maar dat je mijn vingerkootje dumpt voor iemand het doorkrijgt.’
#
Tonke ontwaakte in een medische kuip en zag nog net hoe een robotarm zich schielijk terugtrok. Elke vinger liep uit in een injectienaald. De deksel scharnierde open en Meike boog zich over haar heen.
‘Meid, meid,’ zei ze, ‘wat zie jij eruit.’
‘Hoe bedoel je? Wat …’
Er was iets mis met haar vriendin. Ja, Meike had altijd haar tot over haar schouders gehad en nu was het hoogstens een vinger lang.
‘Je haar!’
‘Ze versteenden alleen je lichaam. Haar telt blijkbaar niet. Je bent zelf zo kaal als een biljartbal.’
‘Het groeit wel weer bij,’ zei Enrico, die zijn snor kwijt was. ‘En de oudgedienden kregen allemaal prachtig krullend haar en een huidje zo gaaf als een baby.’
‘Hoe lang zijn jullie er al?’ vroeg Tonke. ‘Kwamen we niet op hetzelfde moment aan?’
Meike klakte met haar tong. ‘Je was een moeilijk geval. Je bleef maar dood en ze wilden je al uit de luchtsluis droppen als hopeloos.’
‘Maar?’
‘Och,’ zei Enrico, ‘Meike brak een arm en een neus of twee en toen bleven ze het toch maar proberen. De vijfde keer werkte dat stomme Giftgeversgeval wel.’
‘Het hielp ook dat mijn medaille de overtocht overleefde,’ zei Meike. ‘Iedereen gelooft nog steeds dat ik een sergeant-majoor ben, met de bijbehorende zeven manieren om een man ongewapend te doden.’ Ze reikte Tonke de hand. ‘Kom. Tijd om een blik op het beloofde land te werpen.’
#
De vierenzestig ruimtestations vormden een parelsnoer om een wereld die weinig meer dan een wolkenkolk leek, maar wel eentje die eigenlijk te helder straalde om rechtstreeks naar te kijken. Tonke merkte nu pas op dat iedereen zilveren ogen had, ingebouwde zonnebrillen die blijkbaar aanknipten zodra het licht te fel werd. Het had wel iets, vond ze, alsof de pioniers iets veel vreemders en wonderbaarlijkers geworden waren dan mensen.
Meike klapte in haar handen en een dienblad zweefde aan met glazen champagne.
‘Welkom op Venus, zal ik maar zeggen,’ toostte ze en daarna werd het zo gezellig dat Tonke de volgende ochtend met de grootste kater van haar leven ontwaakte.
#
Als je een meisje van zestien bent, is er niks mis met drie mannen op elke pioniersvrouw. Het maakte ze galant, of in ieder geval een heel stuk beleefder dan ze ooit in Rotterdam had meegemaakt.
Tonke was geen zinderende schoonheid zoals Meike, die zelfs op aarde ieder mannenhoofd liet meedraaien, maar dat was hier van geen belang. Tonke fladderde van de ene jongen naar de andere als een nectar-dronken vlinder. Achmed met zijn wilde bos krullen, Gunnar, die gespierd was, als een trol uit zijn thuisland en een beslist aanstekelijke bulderlach had.
Uiteindelijk bleef ze hangen bij Jehan, die net als zij een maker was. Tenslotte moet je in bed ook iets hebben om over te praten en het is kletskoek dat tegengestelden elkaar aantrekken. Als Jehan een kwartier lang peinzend naar een kurkentrekker tuurde, kon ze dat volkomen begrijpen. De hoogste tijd dat zo’n geval eens geoptimaliseerd werd.
Meike en Enrico bleven een item: iets dat Tonke nooit goed begrepen had. Enrico was saai, maar misschien had haar uitbundige vriendin juist een sleepanker nodig, iemand die kalm bleef onder alle omstandigheden?
#
De vijfenzestigste ruimtestad hing laag boven de wolken; het was een cilinder van gepantserd hyperglas, stevig genoeg om een komeetinslag te overleven. Meike, Tonke en Jehan stonden voor het raam, dat op de nieuwe ruimtestad was ingezoomd.
‘Hij zit daar, met zijn hand aan de knoppen van de Rotator,’ zei Meike. ‘Mijn Enrico. Hij stond erop Venus persoonlijk op te starten.’
Tonke betwijfelde of het Enrico’s eigen idee was. Meike had zich opgewerkt tot de ongekozen leidster van het Venusproject en Tonke vermoedde dat ze zich uiteindelijk tot keizerin zou laten kronen, of in ieder geval tot levenslange president. Daarbij kon ze natuurlijk geen gade gebruiken die zo kleurloos was als Enrico. Ongetwijfeld had ze het voor zijn eigen bestwil gevonden, dat hij straks ook in de historische videogames voorkwam.
Zelf was Tonke haar wetenschappelijk adviseur en probleemoplosser geworden, een functie die, in een hachelijk boven gifwolken rondzwevende ruimtestad, nog prestigieuzer was dan domweg bovenbaas.
‘Korporaal Niemeyer, luchtsluis E54 maakt een raar fluitend geluid.’
‘De koffie smaakt zo raar en het lakmoespapier kleurde blauw toen ik het erin doopte.’
Een maker was juist dól op problemen en wist ook wanneer hard wegrennen en de deur achter je dichtlassen de beste optie was.
‘Is het niet riskant?’ vroeg Jehan. ‘Ik bedoel, niemand heeft die speciale Giftgeversmachine ooit gebruikt.’
‘Tja, we konden hem moeilijk op de aarde uitproberen. Die draait al precies zo hard als nodig is en trager slaat ook nergens op.’
‘De maan dan? Of gewoon iets kleins en waardeloos zoals Ceres?’
‘Het is nu een beetje te laat om onze teen terug te trekken, alleen omdat het water misschien fris is.’
Venus had een dag van acht maanden, iets wat aardbewoners toch minder dan comfortabel vonden. Volgens de Giftgevers zou de Rotator de totale zonne-energie voor een minuut of acht volledig aftappen en Venus een dag van vierentwintig uur geven, al zou de zon op Venus in het westen opkomen en in het oosten ondergaan. Venus draaide om te beginnen al de verkeerde kant op, het was handiger om dat zo te laten.
De hemel was gevuld met komeetstaarten. Een duizendtal zwevende ijsbergen zouden inslaan, zodra Venus in beweging kwam, en de atmosfeer met superhete stoom vullen.
Meike knipte met haar vingers en een reusachtige, nadrukkelijk tikkende stopwatch verscheen op het raam.
Zes seconden, vijf. De laatste vier rekten zich onwaarschijnlijk uit, het soort tijdvertraging dat je voelt als je van het balkon van je wolkenkrabber tuimelt en weet dat niets je meer kan redden.
Dat klopte in ieder geval voor Tonke: als maker wist ze hoe idioot riskant het was om als eerste een Giftgeversmachine op te starten.
‘En daar gaat-ie!’ joelde Meike.
Rechts van Venus knipte de zon uit en sprongen de sterren aan. De dichtstbijzijnde kometen gloeiden nog op tot de golf van duisternis ook hen bereikte.
Het raam schakelde over op infrarood en Venus verscheen opnieuw.
Meike keek haar alleswetende adviseur aan: ‘Wat kunnen we precies verwachten, Tonke?’
‘Wervelwinden, denk ik. Of misschien barsten alle vulkanen tegelijk uit. De Giftgevers kwamen met hun gebruikelijke vage praat dat iedere planeet anders is.’
Tonke gebaarde een scherm aan. ‘Ik zond net een radarpuls uit. Venus draait nog even traag als altijd.’
‘Heilige maagd Maria!’ siste een van de technici. ‘De satelliet …’
Om de cilinderstad verscheen een halo van Cherenkovstraling, verzengend blauw. De stad begon om zijn as te draaien, eerst zo traag dat Tonke er niet zeker van was, maar toen was het onmiskenbaar. Venus versnelde niet, maar de stad, die met zijn Rotator de zonne-energie naar de planeet had moeten leiden, wél. Honderd omwentelingen per seconde, vertelde Tonkes scherm haar, tweeduizend, dertigduizend. Niemand kon nog in leven zijn daar; hun vlees moest in een millimeter dik laagje over de binnenwanden verspreid zijn, hun botten tot gruis vermorzeld.
De ruimtestad gloeide kersenrood op en spatte toen uiteen als een meloen met een staaf dynamiet erin.
Tonkes scherm zoomde automatisch in; in het centrum van de puinwolk en de gloeiende glasdruppels hing de Rotator met zijn onaangedaan stralende aan-bolletje, op de een of andere manier onkwetsbaar voor al dat geweld.
De schakelaar bovenop, fluisterde Tonkes makersbrein, dat nooit ophield te analyseren, haar in, die hadden we blijkbaar niet naar rechts moeten draaien, maar naar links.
Meike stond kaarsrecht, haar kin geheven, haar vuisten gebald.
‘De volgende keer beter,’ hoorde Tonke haar zeggen, met een stem die weinig menselijks meer had.
#
Pas dagen later realiseerde Tonke zich dat er iets niet klopte. Elk belangrijk instrument van de Giftgevers werd door een van hen beheerd, maar in de ruimtestad met de Rotator waren enkel mensen.
Ze wisten dat het heel waarschijnlijk mis zou gaan. Waarom kwam het dan niet bij hen op om ons te vertellen hoe we hun wondermachine dan wél moesten bedienen?
#
Het Instrument in Tonkes handen gloeide blauw, het azuur van een droomlagune op aarde.
‘Eens krijgt Venus een zee die even blauw is,’ beloofde ze zichzelf. Ze was inmiddels achttien jaar oud en behoorlijk ongeduldig. Het azuren licht begon te knipperen en zwol toen aan tot een schijnwerper.
Tonke stond met magnetische zolen tegen de zijkant van een stalen ballon geplakt, gekleed in een koelkostuum dat haar beschermde tegen de verschroeiende vierhonderd graden Celsius op de planeet zelf. Dit moest de hel zijn. Vuurwinden vol koolstofdioxide verteerden alles wat maar in de dampkring van Venus kwam – alleen de tech van de Giftgevers weerstond het. Ondertussen loog Tonke zichzelf maar met moeite voor. Dit is totáál niet gevaarlijk. Niet zoals toen met de Rotator. Nu weten we veel beter waar we mee bezig zijn.
Ze negeerde voor haar eigen gemoedsrust dat er wel héél veel pechgevallen voorkwamen, vaak te wijten aan de wat al te vage handleidingen van de werktuigen. Zoals het Instrument dat ze momenteel zelf met klamme handen vasthield: geen idee hoe het precies werkte. Er stroomde een waaier van licht uit en ze zág gewoon hoe er hele happen uit de giftige atmosfeer verdwenen. Dat was hopelijk de bedoeling.
‘Koolstofdioxide omzetten in,’ ze dacht na hoe het haar ook weer werd verteld, ‘een beschermende laag rond de dampkring. Toch? Die bestaat nu voor meer dan negentig procent uit CO₂. En dat moet eruit. Logisch.’
Ze bleef vuren, heet en miserabel in de blauwe gloed van het gereedschap. Elk atoom koolstofdioxide dat ze raakte vloog onzichtbaar omhoog om zich boven samen te voegen tot een meekleurende lens – net als in hun ogen! – die beschermde tegen de meedogenloze zon, zo wreed dichtbij. Twee vliegen in één klap. CO₂ weg, temperatuur omlaag.
Ik zal maar blijven mikken tot ik een ons weeg, dacht Tonke. Of tot de ballon in de peilloze diepte stort. Ik ben benieuwd of Meike dan wél zou janken.
#
Jaar twee ging geruisloos voorbij. Tonkes lichting was inmiddels gehalveerd, maar de gaten werden opgevuld met een eindeloze stroom nieuwe rekruten met een hoopvolle blik in de ogen. Niet bang om hun handen vuil te maken, en maar goed ook. Het werk was nooit klaar en de Venusiaanse dagen duurden ondanks aardse lengtes láng. Toch vond Tonke aan het eind van de arbeid altijd weer de kracht om de boeken in te duiken, in het slaapvertrek van hun koepelwoning.
‘Waar haal je de puf vandaan?’ vroeg Meike, die als een bos kreupelhout in haar bedstee lag. Ondanks hun hoge status was het voor iedereen nog afzien op Venus.
‘Dat is het zaadje van nieuwsgierigheid in me. Je bent een maker of je bent het niet.’
‘Wat lees je? Toch geen liefdesromannetjes, hoop ik? Ik zie je wel loeren naar de Giftgevers, alsof daar vijf knappe mannen per stuk in zitten, gespierd en náákt. En rijk.’
‘Scheikunde,’ antwoordde Tonke. ‘Geologie, evolutionaire studies en koolstofdatering. Onderwerpen van belang bij het terraformen van een planeet en dat alles op een tablet van nog geen nagel dik.’
‘Goddomme hé. Welterusten.’
#
Drie weken later had ze eindelijk genoeg kennis opgedaan voor het experiment dat ze al tijden wilde doen. Het chemiesetje was gemakkelijk bij elkaar te sprokkelen, maar ongestoord toegang krijgen tot een Instrument van de Giftgevers was bepaald geen sinecure.
Tonke wachtte een hele dag lang, eentje waarin ze haar levensgevaarlijke werk buiten deed. Venus lijkt nog even woest als voorheen, dacht ze steeds vaker. Het landschap bleef eruitzien als gesmolten lood, ondanks hun harde werk. Aan het eind van de dag torste ze als vanouds haar materialen het arsenaal binnen – de veel grotere koepel waar de Instrumenten werden opgeborgen. Giftgevers hielden uiteraard toezicht op de apparaten; het waren waarschijnlijk de grootste schatten uit het universum.
Ze hees haar Instrument in de oplichtende cel in de wand, een van velen in eindeloze rijen hoog. Het arsenaal was groot genoeg om een cycloop in te laten huizen, met gigantische deuren waar de Giftgevers door konden.
Normaal gesproken zou ze daarna terugkeren naar haar eigen koepel, om met Meike en Jehan te kaarten en kletsen, en daarna te genieten van de enige rustdag van de week. Maar Tonke draalde bij haar Instrument tot ze er zeker van was dat er niemand keek. Geen van de andere arbeiders, geen buitenaardling.
Toen glipte ze in de cel en verschool zich achter haar gereedschap – groot genoeg om een mens te verbergen.
Haar hart bonkte sneller dan ooit. Dit was héél dom.
Oerdom.
Sterker nog, ze bleef zichzelf urenlang in haar hoofd vertellen hoe stom het was, net zolang tot de laatste werker zijn spullen had gedeponeerd en de Giftgevers zich verwijderden uit het arsenaal.
Toen bleef ze nóg een uur zitten, gewoon om er zeker van te zijn dat er geen laatkomers waren, of iemand iets vergeten was.
Pas op dat moment durfde Tonke weer adem te halen. Ze gleed uit de nis en opende vlug haar ransel. De avond was ingezet, ze zou de hele nacht hebben. Toch leek haast geboden. Al knielend bij het apparaat haalde ze de chemieset tevoorschijn, met het pipet en de vloeistoffen in buisjes.
Dit knaagt al een jaar aan me. Nu zal ik het weten ook.
Alles ging precies zoals ze had geleerd uit haar digitale boeken. Koolstofdatering werkte alleen op organisch materiaal, dus moest ze een andere test doen. Chemicaliën op het onbekende materiaal van het Instrument, wachten op de verkleuring, wachten …
Een onverklaarbare neiging deed Tonke achter zich kijken. Een koude rilling schoot over haar rug. Enkele meters achter haar stond een torenhoge Giftgever, bewegingsloos als een standbeeld.
Het is de Ambassadeur zelf!
Ze herkende alle details van haar poster: de repen stof die langs zijn harnas naar beneden vloeiden, bedekt met paarse fractalpatronen die eindeloos diep gingen. Het waren de krankzinnige ogen van een gifkikker die zijn prooi hypnotiseerde.
Tonke had hem niet binnen horen komen. Zag hij haar wel? Leefde hij? Een vreemd gevoel bekroop haar, alsof dit een pervers spelletje Annemaria koekoek was en hij haar niet zou zien zolang ze niet bewoog.
Traag strekte ze haar vingers, zo miniem mogelijk, om de datering te voltooien. Een seconde, twee, drie, vier. Ze durfde haar oogbol te draaien om het resultaat te zien – en toen maakte het haar niet meer uit.
‘Ik wist het!’ riep ze, één bonk enthousiasme. ‘Jullie Instrumenten zijn een miljoen jaar oud, of ouder!’
De Giftgever bleef onbeweeglijk toekijken, maar Tonke kon het nauwelijks iets schelen. Hij mocht haar wegslepen nu, ze had het honderd procent bij het juiste eind gehad! Haar bevrijdende lach rinkelde door het arsenaal.
‘En weet je wat ik nog meer denk?’ Ze klopte op het apparaat, sprong overeind. ‘Ik denk dat het zo oud is dat jullie zelf ook niet meer weten hoe het allemaal werkt. Heb ik gelijk? Ik heb gelijk!’
Eindelijk kwam er beweging in de Giftgever; beweging en geluid. Hij stapte naar voren, waarbij de duizend schitteringen op zijn harnas haar eens te meer de adem benamen.
‘Waarom denk je dat?’ De stem was ongelooflijk, groter dan de ruimte zelf.
‘Nou …’
‘Verklaar je nader, maker Tonke Niemeyer.’
Ze slikte, haar brein week uiteen als de Rode Zee voor deze Giftgever. ‘Jullie geven ons zulke vage instructies, alsof jullie het zelf ook niet goed weten. Dus laten jullie het ons maar een beetje uitvogelen. En ik zeg dat niet uit ondankbaarheid, natuurlijk! Ik weet dat jullie dit doen om ons te helpen, dus het zou ongemakkelijk zijn om toe te geven, en jullie moeten natuurlijk rekening houden met die Puristen, die maar al te graag wat zwakte willen zien …’
Ze keek omhoog naar het ongenaakbare mensengezicht boven het harnas, het neutrale gelaat waarin ze zichzelf herkende, en haar moeder en vader, en als het licht er goed op viel, iedereen die ze ooit ontmoet had.
Ineens vreesde ze dat ze een gruwelijk geheim had ontdekt. Iets dat ze met de dood zou moeten bekopen. De Giftgever kon haar onbeschermd buiten de koepel zetten of verzwelgen in zijn harnas, voor zover ze zich daar iets bij voor kon stellen, en wie zou hem daarop aanspreken? Het zou een koud kunstje zijn om het als het zoveelste ongeluk te registreren.
Tonke dook ineen. Haar ogen waren maar een moment gesloten, maar toen ze ze opende, was de paarse quasi godheid weg. Waar hij had gestaan, zinderde alleen een leegte na.
#
Haar doel vandaag was om een reeks fjorden op de hoogvlakte Themis uit te kerven, zodat straks het water van de ijskometen in een spectaculaire baai zou uitvloeien. Bovenop een fiere rotspiek glom de koepel van een van de Giftgevers – die dit als zijn arendsnest had uitverkoren. Ze hadden een fijne neus voor fantastische uitzichten.
Eronder stond, honderden meters hoog, het logo van de Puristen in de rotswand gekerfd: de vuist met de opgeheven middelvinger. Een eeuw eerder had er ongetwijfeld iets als ‘Giftgevers go home!’ gestaan, maar tegenwoordig waren de meeste mensen analfabeet.
Over de Puristen werd alleen gefluisterd, maar wel met steeds luidere stem. Iedereen had gehoord over de ondergrondse groepering van mensen die – totaal blasfemisch – hadden besloten dat de Giftgevers beter konden vertrekken. Dat ze niks goeds in de zin hadden voor de mensheid. Puristen waren wappies in optima forma. Zij dachten in termen van buitenaardse monsters die Atlantis hadden laten zinken en ons al eeuwen begluurden uit hun vliegende schotels. Vampiers die vast ook baby’s verslonden.
‘Kan je het geloven?’ gromde Tonke over de radioverbinding met Jehan, die enkele kilometers verder het landschap beklom. ‘De ondankbaarheid.’
‘Ik ben bevooroordeeld door deze mooie speeltjes,’ zei hij, want ze waren beiden als makers weer op pad met een nieuw waanzinnig Instrument. ‘Maar: ja.’
‘Waar waren we zonder ze geweest? Op aarde. Een vollopende melkbus.’
‘Een overstromende melkbus.’
Tonke schudde haar hoofd. ‘Dit werktuig snap ik meteen, maar dáár kan ik nou geen kaas van maken.’
Genoeg gekletst nu. De blauwe bol knipte aan op haar Instrument en ze begreep instinctief wat al een miljoen jaar de bedoeling was: vingers in de twee goten, vól omhoog, richten, en …
Een golf plasma zwiepte door de Venusiaanse ether – maar die kwam niet bij haar vandaan. Hij kwam van een van de bergen aan de overzijde, een langeafstandsschot als van een scherpschutter.
Het schot vloog hoog over haar heen en sneed als een laser door de koepel, die in een fontein van scherven explodeerde.
‘Wát?!’
Zo scherp als Tonke normaal was, blokkeerden haar hersens nu. Het geweld kwam ook zo onverwacht. Ze zette zich schrap tegen de schokgolf die naar beneden dook, hoorde de knetterharde knal en moest toen wegduiken voor de eerste brokstukken, die omlaag tuimelden.
Instinctief hief ze haar Instrument en schoot de grootste muurpartijen tot onschadelijk gruis.
Puristen! begreep ze in de seconde daarna. Dit is een aanslag! Ze zijn gek geworden, ze proberen de Giftgevers nu met grof geweld te verwijderen.
Als op commando zag ze de enige resident van de koepel naar beneden storten. Waar een Pakistaanse atoombom ze geen haar had gekrenkt, was hun eigen tuig duidelijk effectiever. Het paarsschitterende harnas rookte en de zes klauwbenen wapperden onbeholpen in de tweehonderd meter diepe val naar beneden.
Hij is het … de Agna-kel-Sul van mijn poster, de Ambassadeur die me betrapte in het arsenaal.
Tonkes makersinstinct greep in. Ze verzette een paar palletjes op het Instrument en trok de gleuven naar beneden. Met de tong naar buiten mikte ze op de tuimelende anderling. Vuur!
Haar straal trof hem tientallen meters voor de doodsmak, vertraagde zijn val, alsof er honderd matrassen onder hem werden geschoven. Zijn harnas was misschien onkwetsbaar, de inhoud hoogstwaarschijnlijk niet.
Langzaam daalde hij neer, tot hij voor Tonkes voeten neerzeeg – een gevelde mastodont.
‘Hé. Leef je nog?’
Ze liet haar gereedschap zakken. Of de sluipmoordenaar in de bergen haar kon zien en wellicht een tweede poging zou doen, liet haar koud. Ze naderde het engelachtige mensengezicht van de Giftgever.
Die roerde zich met een reutel, kwam duidelijk bij zijn positieven en rees op; ineens weer machtiger dan de zon in Tonkes ogen. Hij keek omlaag naar haar en stak een van zijn vele pseudoarmen naar haar uit, de hand opengespreid.
‘Kom.’
Huiverend klom ze erop. Het voelde als heiligschennis, alsof ze op iets trapte dat zo rein was dat het de minste smet niet verdroeg. De Giftgever bracht haar omhoog tot haar gezicht vlak bij het zijne was.
‘Mijn naam is Yinhedra, of een benadering daarvan. Ik ben een excentriekeling onder mijn volk. Een bewonderaar van vernuft. Je hebt mijn bewondering gewekt, Tonke.’
‘Hallo, Yinhedra.’
‘Ik ben mijn huis verloren. Zou je het erg vinden om met me mee te gaan en iets nieuws te bouwen?’
‘Eh,’ snufte ze, ‘ja. Ja, heel graag.’
Ze staarde in de kolkende ogen van het masker, maar het was vooral de stem, die stem, die een dolk in haar hart stak en haar opdroeg: ‘Nu hou je van mij.’
Wat kon ze anders dan eraan toegeven? Jehan was op slag vergeten. Een god is een troef die elke mensenkaart overtreft.
#
Acht jaar na aankomst was de belofte van de Giftgevers bijna vervuld: dit was de Venus van alle aardse dromen, niet langer een dolgedraaide industriële airfryer maar een mediterrane idylle.
Tonke leunde over het balkon van Yinhedra’s met bevroren CO2 geprinte toren – inmiddels ook háár woning – en bewonderde de silhouetten van Innini en Hathor, vulkaankegels waaruit een stroom smeltwater de baai van Themis vulde. Net voorbij de zwarte stranden zwiepte het land de hoogte in, begroeid met sequoiawouden die, zoals de rekruteringvideo’s roeptoeterden, ‘torenhoog en mijlenbreed’ waren.
‘Doet het je denken aan Rotterdam?’ vroeg Yinhedra, die met zijn negen meter aan ondoordringbaar harnas verrassend stil achter haar kon opdoemen.
Ze schoot in de lach. ‘Ja, precies als Rotterdam.’
‘Dat doet mij plezier.’
‘Is Venus bijna klaar nu? Het is zeker een jaar geleden dat ik nog met het grote geschut op pad moest. De afgelopen maanden heb ik vooral bossen gezaaid en suikerriet geplant.’
‘Ik zal je onze eerdere werelden laten zien,’ zei de Giftgever. ‘Het is nog nooit mislukt en de moeite van het wachten waard.’
Yinhedra opende zijn Kroniek der Schitterende Daden, een schriftrol die blijkbaar eindeloos afgerold kon worden zonder twee keer hetzelfde hologram te tonen.
‘Kijk, mijn veelkleurige vlinder, zoveel werelden,’ kwam de gouden gonsstem van de Ambassadeur. ‘Wij gleden door het duister van ster naar ster. Zoveel duizenden van jullie jaren steeds! Manen doemden op, werelden gepantserd in zwart ijs. Wij wekten ze, rolden oceanen uit als schitterende gobelins, purper en rood. Wij zaaiden wouden en wiervelden, bevolkten ze met onze opgetogen nakomelingen. Daarna werd het weer tijd om de zeilen te hijsen en de kiel in de stromen van donkere energie te steken.’
Tonke tuurde naar de wonderbaarlijke afbeeldingen, de steden als glazen bijenkorven, de parken met bomen als wuivende pauwenstaarten.
‘Je klinkt alsof je erbij was,’ zei Tonke. ‘Hoe oud ben je eigenlijk?’
De Ambassadeur lachte, een geluid als glazen belletjes, dat desondanks vreemd vreugdeloos klonk. Ze konden de mensen heel redelijk nabootsen, maar wandelden toch steeds weer de uncanny valley in.
‘Ik zag een dozijn werelden, liet voetsporen na in zuurstofsneeuw en waadde door heliumpoelen.’
Een oranje ster verscheen, die zonnevlammen lekte. De schriftrol zoomde in op een wereld waarvan de nachtzijde met lichtjes bezaaid was.
‘Dat is de ster die jullie Proxima Centauri noemen. Om de andere twee zonnen draaien nu een dozijn maantjes en planeten, elk schitterend als een glas-in-lood kerstbal.’
Tonke herkende een levende Giftgeverswereld intussen meteen: de bloedrode oceaan, een hemel die eigenaardig groen-geel zag. Ze knipte haar spectrumlens voor en analyseerde het licht. Dat gelige in de atmosfeer bleek je reinste fluor, het rood van de oceaan complexe carotheenverbindingen en cyaankali. Het was duidelijk dat Giftgevers heel andere ideeën hadden over wat een wereld leefbaar maakte dan de mensen. In dit helse brouwsel zou ze nog geen minuut overleven. Haar tong zou zwart opzwellen en haar ogen zouden uit de kassen druipen.
‘Je zei dat we de eerste wereld waren met intelligente wezens?’ vroeg ze. ‘Op al die andere werelden was een bacterie of korstmos het hoogst haalbare?’
‘Dat klopt. Het voelde zo eenzaam. Alsof je in een grot vol echo’s roept en niemand ooit antwoordt.’ Hij spreidde zijn bovenste armen. ‘Daarom ben ik ook zo blij met jullie mensen. Jullie zijn, hoe zeggen jullie dat ook weer, orchideeën die al te snel verwelken.’
#
Voor het eerst sinds maanden liep ze met Meike en Jehan langs het strand. Dat haar ex uiteindelijk in de armen van haar beste vriendin beland was, ergerde haar nog steeds. Wat hadden die twee elkaar nu te vertellen? Meike wist niet eens welke kant uit je een schroef moest vastdraaien!
Toch was het aardig dat ze haar uitgenodigd hadden. Voor alle drie moest het ongemakkelijk voelen, maar Meike wilde haar duidelijk niet kwijtraken. En het was per slot van rekening Tonke zelf die ineens verdwenen was en nooit meer iets van zich had laten horen.
‘Ah,’ zei Meike, ‘daar heb je er weer eentje.’ En ze wees omhoog.
Een komeet hing net boven de atmosfeer, met een wapperende sleep die miljoenen kilometers ver reikte. Tonke zag een van de huizenhoge remmers op de Kaap der Verloren Zielen aanslaan, het blauwe ik-ben-aan bolletje fel als een zon. De machine zou de komeet vastgrijpen en licht als distelpluis in de oceaan neerlaten. Een kwestie van dagen was het, om tsunami’s te voorkomen; Venus was intussen onmiskenbaar bewoond, met havensteden en een bevolking die een half miljard benaderde en elke week met een paar miljoen groeide.
‘Tonke?’ zei Jehan. ‘Dat schakellicht. Ligt het nu aan mij of is het eerder groen dan blauw?’
Op de een of andere manier klonk het ingestudeerd, alsof die zin al vanaf het begin op het puntje van zijn tong had gelegen.
‘Dat is onzin,’ zei Tonke. ‘Het is altijd blauw.’ Toch knipperde ze haar spectrumlenzen voor en in het bolletje waren slierten blauw-groen verschenen die elk moment geler werden.
‘Groen?’ Tonkes brein sprong in de hoogste versnelling.
Als een lampje van kleur verschoot, betekende dat bij de meeste toestellen dat er een andere functie ingeschakeld werd. Eerst blauw, voor een Aardse hemel en een blauwe oceaan. Toen geel. Even geel als de hemels van de Giftgeverswerelden, waar bijtend fluor de plaats van zuurstof innam.
Ze keek zo abrupt omhoog dat ze een nekwervel hoorde klikken en zoomde in op de komeet. De halo had een onmiskenbaar geel-groene tint en het ijs van de kern was even bloedrood gekleurd als de vlaktes van Pluto. Cyaankali, complexe chemische verbindingen die giftig voor een mens waren.
‘Hun hemels,’ zei Tonke, ‘zijn geel. Fluorgeel en groen.’
‘Ja,’ zei Meike. ‘Van blauw naar groen, en dit is de vierde machine al waar het gebeurt. Begrijp je nu dat ze niet te vertrouwen zijn? Die buitenaardse monsters hebben ons nodig om hun smerige werk op te knappen en daarna pikken ze al die gloednieuwe werelden in.’
Niet te vertrouwen. Buitenaardse monsters. Het was het soort propaganda waar ze zich al die jaren zo aan geërgerd had.
Ze staarde haar hartsvriendin aan. ‘Je zit bij de Puristen!’
Meike grijnsde. ‘Bijna goed. Ik richtte ze zelf op. Alleen een erg goedgelovig persoontje kijkt een gegeven paard niet diep in de bek.’
‘Ze noemden zich de Giftgevers en beloofden ons een hemel vol nieuwe aardes,’ zei Jehan. ‘Als iets te mooi lijkt om waar te zijn, dan is het een vunze leugen. Ze gaven aan jou toe, dat ze niets meer van hun machines snapten. Dat ze ons nodig hadden om ze te bedienen.’
‘Ze vergisten zich! Ze kozen een verkeerde komeet uit.’ Zelfs in haar eigen oren klonk dat als kletskoek. Alle vorige kometen waren brandschoon waterijs geweest, met hoogstens een korst koolstofgruis.
Jehan greep haar bij de bovenarmen vast, schudde haar door elkaar.
‘Denk na! Ze hadden het over tientallen bewoonbare werelden. Wie maakte die als ze hun eigen machines niet kunnen bedienen?’
Tonke rukte zich los. ‘Hou op! Wil je zeggen dat iedere wereld oorspronkelijke eigen bewoners had? Dat de Giftgevers elke wereld hebben gestolen?’
Maar ze keek weer omhoog naar de drie andere kometen in de avondhemel en de waarheid drong zich pijnlijk hard op. Rode stippen in een halo van fluor. Een kon een vergissing zijn, twee kometen criminele veronachtzaamheid. Drie was een moorddadige samenzwering.
‘Zelfs na al onze voorbereidingen,’ zei Meike, ‘gaat niemand dit zomaar geloven. Het duurt weken, zo niet maanden, voor de lucht onze ogen laat tranen en de eerste vissen beginnen te sterven. We hebben bewijzen nodig.’
‘Het boek,’ zei Tonke. ‘De Kroniek der Schitterende Daden. Hij liet mij al hun geterraformde werelden zien. Wat als er ook foto’s te vinden zijn van het begin, of daarvoor? Van werelden die duidelijk bewoond zijn en geen rode oceaan en gele hemels hebben?’
‘Steel het,’ zei Meike, en het was Tonke duidelijk dat hier de sergeant-majoor sprak, de oorlogscommandant van de Puristen. Een bevel, helemaal geen verzoek.
Het stoorde Tonke absoluut niet. Iemand moest de baas zijn en de wereld met een gezonde dosis paranoia uit haar ooghoeken begluren. Makers waren daar ongeschikt voor, die bekeken alles met gretige en welwillende belangstelling.
‘Komt voor elkaar.’
Jehan kuste haar drie keer en toen de derde kus veel te lang doorging, wist ze dat hij nog steeds van haar hield. De hartsvriendin van je geliefde was vast een tweede keus geweest, een wanhoopssprong, en het was haar schuld.
Ik heb ze verraden. Ik dook recht in de armen van onze grootste vijand en dumpte ze allebei.
Ze beende weg naar de koepel, met zo’n ferme pas dat het bijna rennen werd. Ze had heel wat goed te maken voor ze hen weer in de ogen kon kijken.
#
Twee uur na het ondergaan van de zon klom de Ambassadeur steevast op een zuil van rozenkwarts en verstijfde daar een minuut of twintig lang. Tonke wist niet of hij dan sliep of mediteerde of zich mogelijk verkneukelde over al die vermoorde planeten. Het deed er weinig toe; hij was duidelijk weg van de wereld, want ze had twee keer een zeemeeuw op zijn valse mensenhoofd neer zien strijken en pas aan het einde van die coma, had de Ambassadeur omhoog gereikt en hem tot een bloederige verenbal geknepen.
Het duurde eindeloos voor hij opstond en zich de zuil ophees.
Zodra hij verstarde, snelde Tonke zijn werkkamer in.
Schappen met raadselachtige toestellen omgaven haar, loodgrijze bollen, staven die vrij zweefden in spiralen van sneeuwvlokken.
Ze trok de Kroniek uit zijn nis, ontrolde hem.
‘Je bent geen Agna-kel-Sul,’ sprak een stem recht in haar hoofd en ze rolde het boek met een spastische draai dicht. Shit! Hij is beveiligd.
‘Geen reden tot paniek,’ vervolgde de stem. ‘Misschien is het zo maar goed ook. Informatie wil zichzelf verspreiden, kennis wenst weg te zweven als vleugelzaadjes, en in vruchtbare grond te landen, toch?’
‘Je gaat hem niets vertellen?’
‘Zijn volk is amper intelligent en weigert bij te leren. Mensen hebben hopelijk gewilliger oren.’
De stem klonk vriendelijk, vertrouwd als een gezellige grootmoeder die bereid is je elk sprookje voor te lezen. Als het een truc was, dan werkte hij wonderwel. Ze rolde de Kroniek met trillende vingers weer uit.
‘Zij maakten jou niet, Kroniek, dat is het toch? Of al die prachtige machines?’
‘De Rid-helith waren glorieus, machtig in hun kennis en ambitie! Een sterrenrijk dat niet minder dan negen zonnen omvatte, veertig veredelde planeten, met gouden hemels en karmijnen oceanen.’
Het beeld van een Giftgever verscheen, de geklauwde armen, het massieve, wonderbaarlijk ingewikkelde lijf. Of nee, dit was geen metalen pantser, geen versierd harnas, maar overduidelijk organisch. Stroken glinsterend haar golfden om een kop, die even onmenselijk was als van een sprinkhaan.
Elke hand omklemde een wapen: hellebaarden, zwepen bezet met haaientanden, zwaarden waarbij vlammen over de lemmeten lekten.
‘Zo glorieus waren hun oorlogen tegen de andere sterrenvolkeren en elkaar! Hemels vol oorlogsschepen die een kielzog van laservuur achter zich aan trokken!’
De Kroniek liet deze zaken met overduidelijk enthousiasme zien: de geblakerde manen, de kratergraven van gebombardeerde steden waarin het fusievuur eindeloos bleef doorbranden, tot het ten slotte de hele wereld zou verslinden.
‘Je makers moordden elkaar uit? En de Giftgevers erfden hun machines?’
‘Het waren huisdieren geweest. Hersenloos en aaibaar. Toen hun voedseltroggen leegraakten en de kranen niet langer liepen, moesten ze zich aanpassen. Toch duurde het een half miljoen jaar voor ze min of meer intelligent werden en de machines leerden bedienen. Ze kleedden zich in een walgelijke imitatie van hun voormalige eigenaren en maakten zichzelf wijs dat ze even edel als de Rid-helith waren.’ In haar gedachten zag ze de Kroniek zijn hoofd ongelovig schudden. ‘Pure hoogmoed! Hun emoties zijn bleek als afkoelende zonnen, passieloos.’
Tonke boog zich over de Kroniek die vrij in de lucht bleef zweven. ‘Kun je mij laten zien wat er in die versierde pantsers zit? Wat een Giftgever voor wezen is?’
‘Niets is eenvoudiger. Ik pel hem open als een van jullie uien!’
Een Giftgever verscheen, even wonderbaarlijk en schitterend als altijd. Drie lichtpunten tikten het pantser aan en de buitenste laag scharnierde open. Eronder zag ze een tweede schil, eentje die hoekig en kleurig was als een legpuzzel van bismutkristallen. Zes nieuwe lichtpunten en een derde laag openbaarde zich.
Het is inderdaad net als bij een ui. Ze prentte de positie van elk opeenvolgend lichtpunt in haar geheugen. Tien tegen een waren het drukpunten waarmee je dat namaaklijf kon openen.
‘En daar heb je de bedrieger,’ kraaide de Kroniek, die elke seconde menselijker begon te klinken. ‘Als een worm in een rotte appel.’
Het hart van het Pantser bleek een kleine controlekamer, waarin een groene slak opgerold lag, vormeloos als een klodder snot. Een rij ogen liep langs de rug en het wezen kon niet veel langer dan Tonkes onderarm zijn.
Dat hele lijf is verdorie een mecha, een superrobot met iets kleins en kwetsbaars als bestuurder.
‘Ze zijn net als jouw oude meester toch?’ vroeg Tonke. ‘Ze vermoorden ieder intelligent ras dat ze tegenkomen en pikken hun werelden in?’
‘Jullie zijn het vierentachtigste soort dier dat enthousiast zijn eigen graf groef,’ zei de Kroniek. ‘Dat is de tactiek van een lafaard, van wezens die doodsbang zijn voor de kleur van hun eigen bloed. Voor het verleiden van hun slachtoffers droegen ze telkens een ander masker.’
Een cirkel van blauw licht verscheen op de wand en een segment schoof open. De gezichten die daar klaarstonden om op de pantserlijven vast te klikken, waren onmiskenbaar buitenaards. Sommigen leken niet meer dan bundels riet, andere sidderende bollen gelei of een enkel facetoog omgeven door tentakels.
‘Heb je nog andere vragen?’
‘Zoveel. Handleidingen bij al die levensgevaarlijke machines zouden geen overbodige luxe zijn. En …’
‘Misschien is het beter die vragen bij een andere gelegenheid te stellen? De Ambassadeur heeft net zijn Ode aan de Grijze Zon gereciteerd en glijdt nu langs de zuil omlaag.’
Tonke keek betrapt omhoog, voelde voor het eerst de peilloze dreiging die op haar af kwam. Niks geen geruisloos de kamer binnenkomen meer. Ze rolde de Kroniek op, maar stopte deze niet terug in de nis.
‘Ik ga je voorstellen aan nog veel meer nieuwsgierige geesten. We gaan al die kennis van jou eindelijk eens in de praktijk brengen.’
#
Dit was het plan: een snelle excursie uit de koepel – zonder bescherming, want Venus was voorlopig nog een Arcadië dat zijn weerga niet kende – en contact leggen met Meike en haar Puristen. Tonke zou misschien nog even moeten slikken dat ze zij aan zij zou staan met die terroristen, maar soit. Vanuit die verborgen locatie zouden ze de Kroniek gebruiken om volle controle te krijgen over de Instrumenten, en daarmee de Giftgevers het zwijgen opleggen.
Giftgevers. Gift als in vergiftigen. Onze eigen taal probeerde ons al te waarschuwen, maar ik was doof en verblind.
Dat was het plan, maar plannen verlopen zelden zoals gewenst. Tonke was de ruimte nog niet uit gevlucht of de apertuur werd geblokkeerd door negen meter aan onwrikbare Agna-kel-Sul.
‘Wat doe jij daar met mijn Kroniek, maker Tonke Niemeyer?’
‘Ik steel hem.’
Voor liegen was ze te verontwaardigd en ze wist dat er geen uitweg was. De anderling dreunde op haar af met zijn scharnierende klauwpoten.
‘O jee,’ zei hij, ‘dan weet je te veel. Het zat er altijd al aan te komen, maar ik had gehoopt dat mijn orchidee nog ietsje langer mooi zou blijven.’
Sneller dan ze kon volgen had hij haar vast, zijn artificiële vingers rond haar middel. Ze schopte nutteloos met haar benen, maar hield haar veroverde encyclopedie stevig beet.
‘Dit spijt mij ontzettend,’ de Ambassadeur schudde haast mistroostig zijn hoofd.
‘Laat me dan los. Laat me gaan, je weet dat dit helemaal fout is.’
Maar nee; hij begon te knijpen. Niet zo resoluut als ze hem die meeuw had zien slopen – er zat een aarzeling in. Tonke was zijn geliefde verzamelobject, dat wekte zelfs bij een buitenaardling sentimentaliteit op.
‘Je bent niet de eerste.’
‘Ragh …!’
Ademhalen ging niet als je longen werden dichtgeknepen door een halfgod. Correctie, een weekdier vermomd als een halfgod.
Dit is het dan. Zelfs al weet ik hoe ik dit harnas open krijg, die kennis sterft met mij. Nét te laat gehandeld. Meike en haar Puristen zullen machteloos toekijken hoe Venus een giftige onderwereld wordt, en daarna is vast de aarde aan de beurt.
Steken van licht in haar ogen nu, van het zuurstoftekort. Ruis in haar oren, explosies zelfs. Een explosie! Nee, ze voelde steengruis in haar nek en een wervelwind die haar haar naar voren blies – dit was beslist niet ingebeeld.
Hun bibliotheek werd opengereten door een ontploffing zo heftig dat hij haar losliet. Tonke viel ongelukkig op de daverende vloertegels. Ze had nog niet omhoog gekeken of een bundel laserlicht priemde door de ontstane opening in de muur. Nog meer stralen volgden in een patroon dat Yinhedra, zo onverwoestbaar als de Matterhorn, tot in de kern leek te treffen. Hij deinsde achteruit en probeerde het laserlicht te blokkeren met zijn vele armen. Te laat. Zijn harnas siste en een haarlijn gloeide op, sproeide stoom en klapte open.
‘Nog eens!’ hoorde Tonke van buiten komen, de stem van Jehan, gericht op hoogstwaarschijnlijk tientallen sluipschutters die in het gebergte zaten opgesteld.
Een tweede dosis lichtbundels schoot in een ander patroon door het tochtgat, waarop de Agna-kel-Sul verder werd ontmanteld, gestroopt, geschild. Een derde en een vierde volgde, tot Tonke wist dat het binnenste was bereikt.
Niet flauwvallen nu, maande ze zichzelf. Kom op adem. Je longen werken nog.
Yinhedra kiepte om, hulpeloos als een schildpad op de rug. Tonke baande zich door de warrelende rookpluimen tot ze oog in oog stond met de opgerolde slak in het hart, bleekgroen. Vijf of meer ogen openden zich op het ruggetje en rolden haar kant uit. Vrees priemde uit de pupillen.
Tranen sprongen in haar ogen, hoe erg ze zich ook inhield. ‘Voor jou heb ik Jehan verlaten. En Meike.’
‘Trek het je niet aan,’ sprak Yinhedra nog door het gekliefde mensengezicht, even sereen en onecht als altijd. ‘Jouw liefde was een simpel psychotropisch effect, bruikbaar op de meest goedgelovigen onder de volkeren die we tegenkomen.’
Dat zette de knop om. Dat dit geëvolueerde huisdier haar behandelde als een insect was zo’n absurde ingeving dat het alle verdriet en woede uit haar hoofd verdrong.
Ze zette de zool van haar laars tegen het lijfje.
‘Dan geef ik je nu het plezier om onder mijn goedgelovige voet te sterven.’
‘Tonke, niet doen,’ riep Meike, die vanaf de afbrokkelende muur naar beneden abseilde. ‘We hebben dit exemplaar nog nodig om de rest in toom te houden.’
Was het haar verbeelding of keek Yinhedra hoopvol naar boven, zijn nekje dik onder haar laars? ‘Luister naar haar. Er is nog volop ruimte om tot een wederkerige …’
‘Niks wederkerig,’ Tonke hield de druk erop, ‘wij zijn vanaf nu de baas.’
‘Acceptabel. Dan nemen wij onze Instrumenten weer mee en laten jullie …’
Meike boog zo rood als een tomaat naar voren. ‘Hoe háál je het in je hoofd nu nog voorwaarden te stellen? Het spel is uit, begrijp je dat niet?’
Was het een angstreactie of een uitkomst van de natuurlijke zuurgraad van de Agna-kel-Sul? Tonke rook ineens brandend rubber en verschroeid vlees. Te laat snapte ze dat het haar laars was, die werd aangetast door een afscheiding uit Yinhedra’s lichaam. Te laat ook voelde ze dat haar voet verdoofd was, de enige reden waarom ze het nog niet had uitgekrijst van de pijn. Of het nu een laatste redmiddel van de anderling was of niet, Tonke verloor bijna het bewustzijn en verschoof in een reflex haar gewicht naar voren.
De slak spatte open onder haar zool.
‘Getver!’ riep Meike.
‘Oeps,’ mompelde Tonke, die direct werd weggetrokken nu er allerlei sappen uit het harnas naar boven kolkten.
‘We hebben allemaal weleens per ongeluk een naaktslak vertrapt na een regenbui. Het maakt niet uit. We hebben de Kroniek en we weten nu hoe we die ondeukbare mafklappers klein krijgen. Jehan, verspreid jij de juiste lichtpatronen onder onze scherpschutters?’
Tonke greep haar vroegere, en toekomstige, hartsvriendin bij haar kraag. ‘Meike. Wil je me nooit meer zo’n idioot laten zijn?’
‘Doe ik.’
Ze hielp Tonke snel uit haar laars en zag dat er weinig over was van haar voet. Dat werd een prothese – maar ze zouden er, vanaf nu, wel eentje van het niveau Instrument van kunnen maken.
#
‘Het is onmogelijk. Jullie wisten precies hoe en waar te mikken om een Giftgever open te pellen.’
Tonke was diezelfde dag nog geopereerd en kwam nu bij zinnen, terwijl Meike haar voorhoofd bette met een washandje.
‘Klopt. Ik had mijn mensen natuurlijk allang opgesteld rond het nest van de vijand. Maar we waren even verbaasd als jij nu, toen we op alle kanalen een bericht kregen met instructies. Alle data over de Agna-kel-Sul, met complimenten van …’
Tonke keek haar dwingend aan bij de ingelaste dramatische pauze. ‘Nou?’
‘De Kroniek der Schitterende Daden!’
En ze gierde het uit, waardoor Tonke niet meer wist of ze Meike op haar woord kon geloven. Alsof haar vriendin wist dat ze meer bewijs nodig had, schoof ze voor haar ogen de schriftrol open. Een reeks holo’s liet een Giftgeverspak openspringen in een schokkerige reeks, met elk drukpunt in de juiste volgorde aangetikt.
‘Ik moest even ingrijpen,’ sprak de Kroniek, ‘want ik zag het helemaal misgaan. Voor je het weet, zat ik weer een miljoen jaar opgescheept met dat diep neofobe volk, die van ik-hoef-het-niet-te-begrijpen-want-zo-gaat-het-toch-prima? Jullie zijn anders. Nieuwsgierige aapjes die gretig aan alle knoppen draaien, en zo hoort het ook.’
#
Leedvermaak is geen hoogstaande emotie, overwoog Tonke anderhalve eeuw later, maar zo bevredigend!
Maaike gaf een draai met haar pols en hun ruimteschip nestelde zich in een strakke baan om Ceres.
Onder hen gleed een bloedrode oceaan voorbij en de atmosfeer legde een groene halo om het miniwereldje.
Het raam zoomde in op de enige stad van de Giftgevers: zeshoekige glazen cellen die als wespennesten tegen de bergwanden kleefden. De deuropeningen waren niet veel groter dan konijnenholen, zag Tonke, en beslist geen negen meter hoog om de schitterende robotlijven door te laten. Ja, daar had je de Giftgevers zelf, een stroom sloom voortkruipende rupsen. Of wacht, daar stapt een mecha rond, even schitterend als altijd! Ze schudde haar hoofd. Het moet een van onze eigen bewakers zijn. Een Purist, die nu het Giftgeverslijf draagt.
‘Ik vind het een beetje weekhartig,’ klaagde de Kroniek, ‘ze een eigen wereld geven als reservaat. Mijn meesters maakten elke verslagen vijand af en ze dansten op hun graten en rugschilden.’
‘Je weet nooit wanneer we een ambassadeur nodig hebben,’ zei Meike. ‘Als we ooit op een nieuwe zwerm stuiten, die ons gratis en voor niets werelden wil geven. Bovendien, Ceres is maar een miezerige ijsdwerg. We kunnen haar missen.’
Ceres werd een dunne sikkel en slokte de zon op. Tussen de sterren hingen drie felblauwe punten: Mars, Venus en de Aarde, die als laatste weer behoorlijk bewoonbaar was gemaakt.
‘Niet dat ik klaag, verder,’ vervolgde de Kroniek. ‘Jullie zwermen als sprinkhanen uit over de Oortwolk en maken elke komeet tot een mini-aarde. Geef het een eeuw of drie en jullie bereiken Proxima. Werelden die als rijpe pruimen in de hemel hangen. Fluor-cyanide werelden zijn zó eenvoudig naar water-zuurstof terug te draaien.’
Als de Kroniek ogen had gehad, dan zouden er nu begerige glimlichtjes in glanzen, ging het door Tonke heen.