1.
Jens Grendel was een aan lagerwal geraakte magiër. Niet heel raar, alle magiërs waren verslaafde malloten die hun hersenen opbrandden met het snuiven van m-poeder. Maar in de heldere momenten die ze hadden, konden ze de mooiste magie bedrijven.
‘Doe me nog een gint, Rocco,’ zei hij tegen de barman van de Jonker Bruis. Het café was vergane glorie, een plek waar het magische gajes zich verzamelde om stoere verhalen uit te wisselen. De ontdekking van het m-poeder ruim vijftig jaar geleden had de mensheid vooruitgeholpen, maar ook de ontwikkeling van de stoommachine drastisch versneld.
Al gauw waren de magiërs niet meer nodig. Onbetrouwbaar, gevaarlijk zelfs soms. Nee, de mensen hadden liever een betrouwbare machine. Gooi er kolen en water in, een drupje olie om de boel te smeren, drijf een wiel aan en je kunt de meest rare dingen voor elkaar krijgen. Voor sommigen leek het zelfs magie, hoewel Jens beter wist.
De gint werd in een hoog glas voor zijn neus gezet. Licht weerkaatste van het metaal van Rocco’s mechanische arm. Ooit afgerukt in een ongeluk met een stoomtrein waar zijn arm in de wielen terecht was gekomen. Hoewel Jens ook verhalen over de oorlog in het Ruhrgebied en een overval door Paapsgezinde Fransozen met handguillotines gehoord had. Hij grijnsde. Rocco was misschien nog wel gekker en mallotiger dan hij.
‘Rondje van die meneer daar,’ zei Rocco. Hij knikte naar een van de privé-nissen.
‘Oh? Iemand die ik ken?’
Rocco schudde zijn bulldoghoofd. ‘Niet eerder gezien. Hij kent jou blijkbaar.’
Jens wilde zijn glas pakken, maar zijn hand trilde oncontroleerbaar. Hij moest zich concentreren en inspannen om de trekkingen in zijn arm te kalmeren. Je geld is op en je voorraad m-poeder is op. Dat wordt spannend vannacht, dacht hij. Verslaving aan m-poeder was al erg genoeg, afkicken van magie kon je letterlijk opbranden. En meestal ging een deel van je omgeving mee de fik in. Hij had wel eens betere nachten in het vooruitzicht gehad.
Vastberaden greep hij zijn gint, stond op van de kruk en liep naar de privé-nis. Hij trok het gaas opzij en liet zich in de halfschemer op een bankje zakken. Met een knip van zijn vingers liet hij een lichtje boven de tafel dansen. Een klein lichtje, meer lukte vanavond niet.
Tegenover hem zat een man, klein van postuur, een donkere baard en een half masker dat de bovenste helft van zijn gezicht bedekte. Donkerbruine ogen staarden hem aan.
‘Bedankt voor de gint,’ zei Jens.
‘Een kleinigheidje.’ De stem van de kleine man was verbazingwekkend donker en diep. ‘Maar er zit misschien meer in, als je bent wie ik denk dat je bent en als je zo goed bent als de geruchten over je beweren.’
Jens snoof. ‘Geruchten. Opgeklopte achterklap zeker.’
De man schoof een buisje over tafel met daarop het gestileerde M-logo.
‘Is dat …?’ vroeg Jens. Zijn rechterhand schoot al naar voren, trillend en wel, maar hij wist zich op het laatste moment te bedwingen.
‘Neem het gerust,’ zei de man. ‘Of we nu wel of niet tot een vergelijk komen, die buis is voor jou. Ik heb aandelen in de ethermijnen. Veel aandelen. Dat geeft privileges.’
Jens keek hem schattend aan. Vervolgens draaide hij de dop van de fles, gooide wat poeder op zijn hand en snoof dat op. Hebben is hebben. Meteen lichtten de paden in zijn hersenen op en zag hij de donkere energiebanden van de magie om zich heen dwarrelen. Opvallend, de kleine man lichtte sterk magisch op, alsof er bezweringen op hem waren geplaatst. Jens herkende de signatuur van het Gilde.
‘Wat voor vergelijk denk je dat we kunnen bereiken als je er elleboogdiep bij het Gilde inzit? Wat kan ik voor je doen dat zij niet kunnen?’
De man tegenover hem grijnsde, wat zijn gezicht de aanblik van een kale schedel gaf. ‘De Verboden Zone, meneer Grendel.’ Hij legde een buidel op tafel waar gouden munten uit vielen.
‘Alleen al op het noemen daarvan staat de doodstraf.’ Jens knikte veelbetekenend. ‘Zoals we allemaal maar al te goed weten.’
‘Dus daar zul je het Gilde niet aantreffen. Die houden het liever bij schoonheidsbehandelingen voor veel te rijke en dikke, oude vrouwen.’ De man veegde een denkbeeldig stofje van zijn schouder. ‘Of beschermingsspreuken voor rijke mannen.’
‘En wat is er in die vergiftigde, moordzuchtige, magie-doordrenkte omgeving dat een rijk man daar interesse in heeft?’
Een envelop werd op tafel gegooid. Jens keek op. Naast de man stond een schaduwachtige figuur, een glinstering van staal. Zelfs met zijn door magie verbeterde ogen zag hij verder niets. Hij maakte zijn lichtje feller, makkelijk nu, maar wie of wat bleef in duisternis gehuld. Voor het eerst vandaag voelde hij een koude rilling over zijn rug.
‘Foto’s. Die zullen een en ander verklaren,’ zei de man.
Jens opende de envelop terwijl zijn blik probeerde de donkere plek naast zijn gastheer te ontwijken. De plaatjes toonden een hoop messing onderdelen en koperen pijpen. Jens herkende iets dat een hand zou kunnen zijn en een soort messing hoofd vol met buizen en radertjes. ‘Een mechanische mens? Was dat niet de reden voor het instellen van de Verboden Zone?’
De man knikte langzaam. ‘Dit is een Stominator 2000. Hij kwam uit de Verboden Zone en viel een schepen aan. Gelukkig was die niet alleen, maar ze hadden bijna honderd kogels nodig om het ding stuk te krijgen.’
‘Je kent deze machine?’
‘Een van mijn bedrijven ontwikkelde ze voor de Defensievoogd. Stel je eens voor, soldaten zonder geweten, onvermoeibaar zolang je er wat kolen en water ingooit. Wapens erop en vechten maar.’
Jens knikte. ‘Maar ze zijn dom, zonder hersenen, dus je had magie nodig en creëerde zo de abominaties, techniek en magie ineen geweven, met een eigen wil.’
De man boog even zijn hoofd. ‘En ik heb er een hoge prijs voor moeten betalen. Ik ging er bijna failliet aan.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar goed, de fabrieken zijn gesloten, de experimenten afgesloten, de hele boel is in de mottenballen gezet.’ Hij wees naar de foto’s. ‘Maar nu dit. En er verdwijnen mensen rond de Verboden Zone, meer dan normaal. Je kunt je voorstellen dat ik op zijn minst verbaasd was dit te zien. En voor ik de baljuw en zijn schepenen over me heen krijg, wil ik dit uitgezocht hebben.’
Jens begon te lachen. ‘Ik ben maar een simpele magieverslaafde, en nog oud ook, wat kan ik nou doen?’
De man lachte mee, werd meteen weer serieus. ‘Jij zag mijn bezweringen. En ik heb van je wederwaardigheden gehoord, de val van Nieuw Versaille en jouw rol daarin? Dus ik weet waartoe je in staat bent. Ik bied je genoeg om bij terugkomst rijk te leven en bovendien genoeg m-poeder om je verslaving te onderhouden.’
‘Verleidelijk. Maar onmogelijk. Zonder bescherming houd ik het in de Verboden Zone geen tien minuten uit. Iedereen weet dat mensen daar zomaar verdwijnen. Nu blijkbaar zelfs meer dan anders.’
De man grijnsde. ‘Mashira hier gaat met je mee.’ De stille figuur naast hem deed een stap vooruit en werd nu iets zichtbaarder voor Jens. Hij bekeek het ronde, oosterse gezicht met de bijna zwarte ogen.
‘Een oosterlinge?’ Jens snoof. ‘Dat moest er nog bijkomen.’ Het volgende moment lag hij op zijn rug op de grond en prikte de punt van een dolk onaangenaam hard tegen zijn adamsappel.
‘U had een bezwaar?’ vroeg de man.
Jens slikte moeizaam. ‘Geen bezwaar. Sterker nog, ik neem uw aanbod volgaarne aan.’
2.
De koets die hen vanuit Oldsterdam langs Trecht tot aan de grens van de Verboden Zone bracht, werd ouderwets door paarden getrokken.
Eventuele bezwaren die Jens nog had over voorbereidingen werden vakkundig afgewimpeld en de uitrusting die ze meekregen overtrof al de mogelijke eisen en wensen die hij aan de opdracht had kunnen stellen. Kosten noch moeite waren gespaard.
Ze volgden de brede heirbaan van Trecht in oostelijke richting tot ze parallel aan de Rijne rivier reisden. Bij de aanblik van de met groen, giftig schuim bedekte rivier moest Jens even slikken. Hij wist dat de rivier schoon de Verboden Zone inging. Wat kon een zo machtige stroom zo vergiftigen dat niets er nog in kon leven? Terwijl hij uit het raam staarde dreef een opgezwollen lichaam in de verte voorbij. Niet veel later gevolgd door een tweede in een strakgespannen bloemetjesjurk.
‘Zie je dat?’ vroeg Jens aan de schaduw op het andere bankje. Het grootste deel van de reis was ze stil geweest. Hij had haar enkel wat commando’s in haar vreemde taal horen snauwen tegen de koelies die hun kisten en bepakking op de koets moesten laden.
Ze zweeg. Even bewoog haar hand en Jens interpreteerde dat hij weer moest kijken. Net op tijd zag hij hoe de opgezwollen bloemetjesjurk van onderen leek te worden gegrepen en naar boven explodeerde in een fontein van rottende organen en bloed die een snel voorbijvliedende rode vlek op de groene schuimlaag vormden.
Zo leeg is de rivier dus niet. Maar wat kan daarin nog leven? Als je het al leven kunt noemen?
Jens nam nog maar een likje m-poeder om zichzelf moed in te snuiven. Hij wist niet wat hij erger vond, de snelle dood die Mashira hem beloofde, het langzame wegteren door het poeder of de onverwachte, waarschijnlijk pijnlijke dood die hem in de Verboden Zone te wachten stond. Voorlopig was zijn keus van slechtste optie gevallen op de dolk die Mashira voor hem paraat had. Logisch gezien was een snelle dood het best, maar hij kon niet in de toekomst kijken en hij was verslaafd, niet levensmoe. Hij wist dat hij haar met zijn magie de baas zou kunnen, maar iets zei hem dat hij zich ook nog wel eens schromelijk zou kunnen vergissen.
Vroeger stond dit gebied vol fruitbomen, zover het oog kon zien. De strategische ligging tussen de grote havens, de kolen van het Ruhrgebied en het water uit de rivier, maakten het bij uitstek geschikt om fabrieken te bouwen. En dat deden de industriëlen ook, de ene fabriek nog groter dan de andere. Magie hielp daarbij, maar dat was nog voor het Concordaat, toen het Gilde geformeerd werd om de manier waarop magie bedreven werd, te formaliseren, zodat de gevolgen en effecten van het gebruik voorspelbaar werd en gegarandeerd kon worden.
Het effect van de initiële wildgroei werd zichtbaar in de vele kleine en grotere ongelukken en zelfs rampen die plaatsvonden en die niet konden worden toegewezen aan mechanische problemen of menselijk falen. Magie hoopte op tot het een kritieke massa bereikte, die wild om zich heen kon slaan, of op duizend andere manieren de omgeving kon beïnvloeden.
Natuurlijk dacht de Landsvoogd dat hij met het leger eventuele problemen de baas zou kunnen. Binnen drie dagen trok wat ervan over was zich terug achter de huidige grenzen van het Verboden Gebied en werden hoge stalen hekken opgetrokken die de uitwassen van de wilde magie nog enigszins tenietdeden.
‘Ik neem aan dat we naar de herberg van Gergorius Timmerkrat gaan, de Borgia Stola?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het zit vol met inspecteurs daar. Iedereen die een expeditie op touw zet en daar overnacht, wordt de volgende dag gearresteerd.’
‘Wat stel je voor?’ zei Mashira met een zachte, hese stem, die niet bij haar paste.
‘Ahem, er is een afslag eerder. De toegang is verborgen en geen magiër zou die ooit verraden.’
‘Er klinkt twijfel in je stem,’ zei Mashira.
Jens slikte even. ‘Ik … eh … ik bedoelde te zeggen “tenzij onder dwang”, natuurlijk.’
‘Goed. Klim naar de bok. Wijs de weg.’
‘Maar … we rijden.’ Hij keek naar buiten. ‘Hard.’
Een dolk verscheen in haar hand. De blik in haar ogen verhardde, zo dat nog mogelijk was.
Jens slikte nogmaals. ‘Eh, ja, natuurlijk, ik ga al.’ Hij stond op, opende het portier en greep de stang naast de deur. Er waren treden die hij kon gebruiken om naast de koetsier te komen. Hij vond het al een problematische klim wanneer ze stil stonden. Moest hij niet toch maar teruggaan? De gedachte aan het kille staal weerhield hem. Verslaafd, niet levensmoe.
Voorzichtig, stap voor stap, met veel vloeken en bijna wegglijden, redde hij het naar de bok van de koets.
De koetsier was groot, of leek dat, door de enorme mantel die om hem heen was geslagen. Zijn verlopen gezicht, bloeddoorlopen ogen en indrukwekkende drankkegel vertelden Jens dat hij nog niet zo lang geleden een kruik van het een of ander achterovergeslagen had.
Jens schreeuwde in zijn oor om boven het jakkeren van de wind uit te komen: ‘De afslag naar links bij Wilgenzoom en dan enkele mijlen noordwaarts, tot een grote beukenhaag.’ Hij hoopte dat hij verstaanbaar was geweest.
Minuten later minderde de koetsier vaart en bij het bord Wilgenzoom sloegen ze inderdaad linksaf. Heel in de verte zag Jens de vrolijke lichtjes van de Borgia Stola met daarachter de donkere silhouetten van schoorsteenpijpen op reusachtige stenen gebouwen die duister afgetekend waren tegen de sterrenhemel.
3.
De weg stopte abrupt. De koetsier hield in en de paarden schuifelden onrustig heen en weer.
Jens concentreerde zich en de restanten van het m-poeder in zijn lichaam reageerden. Hij voelde de kracht uit zich vloeien en zag de banden magie die de beuken bij elkaar hielden. Er was niet veel nodig om ze uit elkaar te forceren en het pad dat erachter lag, zichtbaar te maken.
De paarden lieten zich door de haag sturen, schichtig, maar de koetsier had een vastere hand dan Jens verwacht had.
Achter hen sloot de haag zich weer tot een ondoordringbaar geheel.
De koetsier spuugde tussen de paarden door. ‘Verdomde magie,’ bromde hij.
‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ beaamde Jens. Niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst beklaagde hij zich over het lot dat hem affiniteit voor het gebruik van magie had gegeven.
‘Hoe ver nog?’
‘Halve mijl, misschien iets verder.’
‘Dicht bij de Verboden Zone,’ zei de koetsier.
‘En geen stalen hekken,’ zei Jens. ‘Stromend water vlakbij, dat neutraliseert lekken.’
‘Hrmph, zeg dat tegen de Rijne rivier.’
Ze reden in stilte verder tot het pad eindigde bij een gebouw dat om een grote binnenplaats was heen gebouwd, twee verdiepingen hoog, met gietijzeren luiken en gekalkte muren die in het sterrenlicht wit oplichtten.
‘De Adelborst,’ zei Jens. ‘Ah, goede herinneringen.’
Een drietal loopjongens kwam naar buiten en de koetsier begon koffers en tassen naar beneden te gooien.
Jens liep intussen naar het bruggetje over de beek. Hij kreeg een kil gevoel over zich, toen hij zag dat het stroompje volledig was opgedroogd. ‘Hopen dat dat goed gaat,’ mompelde hij zacht.
‘Dat wat goed gaat?’
Jens maakte een sprong opzij en viel bijna de droge greppel van het beekje in. Mashira greep zijn arm en hield hem in een ijzeren klem tot hij weer stabiel was.
‘Het beekje staat droog. Dat betekent dat de barrière tegen wat er in de Verboden Zone rondloopt verzwakt is.’ Ze liet hem los en Jens wreef over zijn pijnlijke bovenarm.
‘En dus?’ vroeg ze.
‘Dat betekent vroeg slapen, morgenochtend bij het eerste licht onze uitrusting aan en zo snel mogelijk naar binnen. Het aangewezen gebouw is ongeveer drie uur lopen. We doen ons onderzoek, trekken onze conclusies en dan moeten we voor donker weer buiten zijn.’
‘Hmm. Goed. Onze koffers zijn in de kamers. Eet, drink, ga dan slapen.’
‘Dat zal ik doen,’ zei Jens.
Ze liepen de herberg in. De drie loopjongens werkten ook in de bediening en er leek geen ander personeel aanwezig. Ook geen gasten.
‘Waar is iedereen?’ vroeg Jens aan de jongste van het stel, een jongeman van nog geen achttien.
‘Ze durven niet meer te komen. Te veel mensen verdwijnen in de Verboden Zone momenteel, artefacten zijn de prijs niet waard.’
‘Vroeger was het hier altijd afgeladen.’
‘Al weken niet meer. Sinds de excursie.’
‘De wat?’
‘Een stoomloper die door het ijzerwerk nabij de Rijne rivier was gebroken. Ze noemen het de excursie. Om maar niet over intelligente machines te hoeven praten.’
‘Dat klinkt alsof je er meer van weet.’
‘Onze vader is schepen. Zo weet hij precies wanneer hij de herberg leeg moet houden. Het is ze al een doorn in het oog dat ze een magiër nodig hebben om door de beukenhaag te komen.’
‘Wel lekker rustig. Kunnen we wat eten?’
De jongeman knikte. ‘Stoofpot, met aardappelen, uien, wortelen. Vraag niet wat voor vlees erin zit. Het smaakt goed, dat is zeker.’
‘Doe maar.’ Hij knikte naar Mashira. ‘Zij leeft volgens mij van de lucht.’
De jongeman boog diep naar de vrouw in het zwart. ‘Edele dame, wat kunnen wij voor u betekenen?’
‘Een klein bord stoofpot en wat fruit graag,’ zei ze.
Ze gingen in de lege gelagkamer zitten en wachtten in stilte op het eten.
Jens vond het de meest saaie maaltijd die hij ooit met iemand had gedeeld.
4.
‘Wat is dat?’ vroeg Jens toen ‘s ochtends Mashira op hem afliep met een raar uitziend medaillon.
‘Een hulpje van het Gilde. Heb jij je nooit afgevraagd hoe ze destijds de overhand konden krijgen tegen tal van wilde magiërs?’
‘Ik dacht dat ze gewoon sterker waren.’
Mashira schudde haar hoofd. Een lok zwart haar liet los van onder haar kap en viel over haar rechteroog. ‘Open je tuniek,’ zei ze.
Jens gehoorzaamde.
Ze drukte het medaillon op zijn borstkas, vlak onder en net naast zijn hals. Jens voelde een korte, scherpe pijn, waarna hij magie door zijn lichaam voelde stromen.
De spiegel achter de toog toonde hem het medaillon, als een teek vastgeklemd op zijn borst. ‘Is dit techniek met magie? Dat is verboden!’
Mashira hief haar hand. ‘Dit komt van het Gilde … Het is veilig.’
Jens schudde zijn hoofd, enerzijds van afschuw over het teek-achtige apparaat op zijn lichaam, anderzijds gelukzalig door de constante stroom magie die zijn bloedbaan ingepompt werd. ‘Hoe lang gaat dit mee?’
‘Een uur of twee. Minder als je veel gebruikt.’ Ze hield een doosje omhoog. ‘Hierin zitten nog tien doses. Je kunt het dekschild losklikken, ampul eruit, ampul erin en je kunt weer verder.’ Ze vouwde zijn hand eromheen. ‘Verlies het niet.’
Jens borg het doosje zorgvuldig in zijn rechterzak, waar hij er snel bij kon. In de draagzak, die hij voor zijn buik droeg, had hij een hele verzameling voorwerpen voor speciale gelegenheden. Magie was raar. Je kon er heel veel van hebben, maar er niets mee kunnen, tot je een katalysator vond die je talent ontsloot. Jens had heel wat katalysators die voor hem werkten ontdekt in zijn leven. Zijn vrienden, voor zover hij die nog had, noemden hem vaak ‘de ekster’. Hij had zelfs de bronzen munt met de tweekoppige adelaar meegenomen die hij in Nieuw Versaille had gebruikt om zich te redden. Hij hoopte dat hij die niet nodig zou hebben. De prijs was destijds al hoog, misschien zelfs te hoog. Hij wist niet of hij bereid was die weer te betalen. Hij stopte het ding als een soort talisman in zijn linker broekzak. Voor de zekerheid toch binnen handbereik.
Mashira droeg als gebruikelijk zwart, maar nu met duidelijk zichtbare wapens. Sikkels, zwaarden, sai en een zwarte boog met een flink gevulde pijlkoker. Hij vroeg zich af wat ze nog aan onzichtbare wapens mee had. ‘De zon komt zo op,’ zei ze. ‘We kunnen gaan.’
Jens reikte in zijn draagzak en voelde de bekende voorwerpen. Op de tast pakte hij het beeldje van Agincourt de Beschermer en voelde bijna meteen de magie opspringen en een beschermende laag om zijn lichaam leggen. ‘Ik ben er klaar voor,’ zei hij met een glimlach.
Ze verlieten De Adelborst, die er in het vroege ochtendlicht bijna knus uitzag. Een lichte nevel hing boven de grond en de hemel was strakblauw.
Mashira ging voorop. Ze stak de brug over en Jens volgde haar op een paar meter afstand. Zodra ze het drooggevallen beekje waren overgestoken veranderde het gevoel van de wereld. Alsof er ineens een deken over hen heen viel.
Jens keek naar Mashira die verder liep alsof ze niets merkte.
‘Voel je dat?’ vroeg hij. Zijn stem klonk raar, vervormd.
Mashira hield stil en draaide zich om.
Jens keek naar haar en zag rare rookflarden rond haar hoofd zweven en haar gezicht leek anders, vervormd.
‘Je medaillon moet zich nog aanpassen aan de magie die je aankunt.’
‘Hoe weet jij dat?’
‘Gebruiksaanwijzing gelezen.’
‘Had je me niet kunnen waarschuwen. Ik lijk wel dronken.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Je weet het nu toch?’
Jens snoof. ‘Wat heb ik dan aan je?’ Hij liep haar voorbij en vond een pad dat langs een lichte helling liep. Hij werd volkomen verrast door de schaduw die zich losmaakte uit een manshoge struik en zich op hem wierp. Sneller dan de schaduw was Mashira er, die de schaduw tegen haar sikkels op liet lopen. De wapens gloeiden magisch geel op in Jens ogen. De schaduw was binnen seconden aan flarden en verdween in de ochtendnevel.
‘Dat heb je aan me,’ zei Mashira kalm. Ze borg haar wapens op, liep weer voorop en liet Jens met open mond achter.
‘Wat was dat?’
‘Schaduw. Iemand is in de buurt overleden of vermoord en de magie heeft het doodsresidu versterkt en stoffelijk gemaakt.’
‘Je weet er duidelijk meer van,’ zei Jens.
‘Er is een soortgelijke streek in de buurt van T’ai Pei, waar ik geboren ben. We wisten niet beter. En voorouderverering is bij ons normaal, dat versterkt de magie nog. Ik groeide op met de vermanende stemmen van opa’s, oma’s, grootvaders, grootmoeders, overgrootouders … dozijnen. Zilver en magie houdt ze op afstand, verzwakt ze.’
‘Dat wist ik niet, van T’ai Pei.’
Mashira haalde haar schouders op. ‘De wereld is nu eenmaal groter dan de Negen Provinciën. Jullie koloniën alleen al zijn honderd keer groter.’
Jens dacht na over haar woorden terwijl ze verder liepen. Het aantal heuvels nam toe en ze liepen nu weer eens een helling op, dan weer af.
‘Ik wist niet dat hier zo veel heuvels waren,’ zei Jens.
‘Het zijn huizen. Overwoekerd, met duizenden lagen rottende planten.’
‘Wacht, zo lang bestaat de Verboden Zone toch niet?’
‘In dagen wel. Veel begroeiing schiet overdag omhoog en sterft en verrot ‘s nachts. Daarom wil ik hier ‘s nachts ook niet zijn.’
‘Hoe ver is het nog?’
Mashira keek omhoog. ‘Als ik de stand van de zon mag geloven, zouden we over een uur ongeveer in de buurt moeten zijn.’
‘Is het daar niet overwoekerd dan?’
‘Zo ver ben ik nog nooit geweest.’
Jens stopte weer. ‘Wacht, je was hier eerder?’
Mashira knikte. ‘Met vertegenwoordigers van de Defensievoogd. Inspectie van de opslagplaatsen. Maar we hadden te veel tegenstand dus we zijn omgekeerd.’
‘Schaduwen?’
‘Ja. Onder andere. De magie vervormt soms de raarste dingen. Een muur die een van je collega’s verzwelgt, het Onzichtbare Ding Dat Gaten Stampt, blink-aapjes die je spullen stelen, Putmeisjes die je overal volgen en nog veel meer.’
Jens zweeg en ze liepen in stilte verder.
5.
Mashira legde haar vinger op haar lippen en trok Jens naar beneden, voor hij te ver boven de heuvel uitstak. Daarna kropen ze naar de top.
Ze wees over de heuvel en Jens keek. Hij zag een immense fabriek, opgetrokken uit rode bakstenen, met meerdere schoorstenen, die ver boven hem uittorenden. Een berg steenkool naast de fabriek vormde een imponerende, zwarte heuvel die bijna tot de toppen van de schoorstenen reikte.
‘Niet overwoekerd,’ fluisterde Jens.
Mashira knikte kort. ‘Iets houdt de begroeiing weg.’ Ze greep zijn arm vast. ‘Kijk daar, bij die slagbomen.’
Jens volgde haar armen en zag wat ze bedoelde. Half stoffelijk zweefden twee in lompen gehulde, enigszins doorzichtige, wezens boven de toegangsweg van de fabriek. Hij slikte een paar keer. ‘Wat hebben jullie me niet verteld? Dat zijn wachtgeesten, die moeten opgeroepen worden, het zijn geen residuen. Wie heeft ze opgeroepen?’
‘Of wat,’ zei Mashira. ‘Vergeet niet dat de schepen werd aangevallen door een intelligente machine. Wat voor intelligentie was dat? Een magisch construct of iets anders?’
‘Weet je opdrachtgever dat?’
‘Geen idee. Ik heb niet het idee dat hij erg geïnteresseerd is in iets anders dan geld en macht.’
Jens staarde naar de hemel en haalde diep adem. ‘Ofwel we hebben te maken met een sterke magiër … En laten we bidden dat het alleen dat maar is … of we hebben te maken met een …’ Hij aarzelde voor hij het woord in de mond nam, ‘… daemon. Dan zijn onze wapens niet of nauwelijks toereikend.’
‘We weten nog niets zeker,’ zei Mashira.
‘Wat ik wel weet is dat we hier weg moeten,’ zei Jens. ‘Als er een daemon in het spel is, dan zien we enkel wat de daemon wil dat we zien. Er is geen enkele reden voor die wachtgeesten om daar “zichtbaar” te patrouilleren.’
‘Nee,’ siste Mashira. ‘We hebben een opdracht, die gaan we uitvoeren. Ergens in dit gebouw bevinden zich hallen vol Stominators, we moeten weten of die geactiveerd zijn.’
‘Ga jij maar dan, ik steek mijn nek er niet voor uit,’ zei Jens. Zijn stem klonk vastberaden, ook al voelde hij zich dat niet.
Mashira’s mond vertrok. Jens besefte dat ze een poging tot grijnzen deed. Het was bijna nog enger dan de dodelijke blikken die ze regelmatig uitdeelde.
‘Besef je waar je nu bent, magiër,’ zei ze. ‘Uren verwijderd van veiligheid. Samen maken we een kans hier levend uit te komen, alleen …’ Ze liet de suggestie op hem inwerken.
Jens vloekte inwendig. Hij keek over de top van de heuvel en dook snel weer naar beneden. ‘Is er een achteringang? Tunnels misschien?’
Mashira trok een opgevouwen papier uit haar zwarte tuniek en vouwde dat, tussen hen in, geheel open. Het was een plattegrond van het gebouw, met verschillende verdiepingen zichtbaar.
‘We zitten aan deze kant.’ Mashira tikte op het papier. Ze volgde lijnen met haar vinger en wees uiteindelijk op een lijn die het papier afliep. Ze keek om zich heen, wees vervolgens naar een van de nabijgelegen heuvels. ‘Daar zou het ergens moeten lopen.’
‘En hoe moeten we dat vinden? Alles is overwoekerd. Wil je gaan graven?’
‘Jij vond tunnels in Nieuw Versaille. Ik heb de rapporten gelezen.’
Jens voelde zijn humeur verslechteren, zover dat nog kon. ‘Heb je ook gelezen dat ik in totale paniek was? Dat ik bijna gek werd in die nauwe tunnels, bijna stikte?’ En dat het het leven kostte van mijn laatste echte vrienden op deze wereld?
‘Dit zijn manshoge tunnels. Je kunt er gewoon lopen. Geloof me, onze opdrachtgever bouwt voor de eeuwigheid en gelooft niet in kruipgangetjes.’
‘Ik help het je hopen.’
De magie sloop bijna onwillekeurig uit hem, tastte ondergronds, strekte voelers uit als oplichtende tentakels die langs stenen, aarde, wortels en andere onbestemde zaken gleden. Daar, open ruimte. Hij volgde het pad naar de ingang. Vervolgens strekte hij zijn zintuigen uit richting de fabriek. Er leken geen obstakels, maar er was iets. Als magie een smaak had kunnen hebben, zou hij het zuur hebben genoemd. Hij schudde zijn hoofd. Er was nog zoveel niet bekend over magie en wat het nu eigenlijk was. Nog niet zo lang geleden was er flogiston, tot er een natuurkundig verschijnsel achter bleek te zitten. Wie weet hoe magie zou worden verklaard over tien of twintig jaar.
Hij knikte naar een van de verderop gelegen heuvels. ‘Daar moet het zitten. De weg lijkt vrij.’
‘Je kiest je woorden zorgvuldig, met aarzeling,’ zei Mashira wantrouwend.
Jens haalde diep adem en probeerde te kalmeren. ‘Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen, maar ik vertrouw het niet zo.’
Mashira haalde haar schouders op. ‘Wat is hier wel te vertrouwen?’ Ze kroop de heuvel af tot ze uit zicht van de steenhoop verderop was. Jens volgde.
De ingang was inderdaad overwoekerd, maar niet zo erg als gevreesd. Met een uur hard werken legden ze een metalen luik bloot dat in de zijkant van de heuvel was geplaatst.
‘Een van de nooduitgangen,’ zei Mashira. Ze wees naar het verweerde logo dat nog net zichtbaar was onder de roest. Ze haakte de punt van een van haar sikkels onder de rand van de valdeur en trok. Er zat geen beweging in. Ze keek naar Jens. ‘Kun jij hier iets betekenen?’
‘Metaal? Niet waarschijnlijk. De kans bestaat dat ik zoveel magie moet gebruiken dat ik als een baken oplicht voor de wachtgeesten daar.
Mashira liet de punt van haar sikkel langs de deur glijden tot ze bij de bakstenen muur kwam. ‘Als je er niet door kunt, dan misschien eromheen?’ Ze keek op haar uurwerk. ‘Je hebt een half uur.’
Jens ging voor de muur zitten. Hoe hij het ook probeerde, hij kreeg de magie niet uit zijn lichaam.
‘Je voorraad is op, Jens,’ zei Mashira. Ze tikte met haar sikkel op de plek waar het medaillon in zijn vlees zat.
Jens vloekte zacht. ‘Het had toch op zijn minst een signaaltje kunnen geven.’
‘Tweede segment, poot genummerd 8, twee draaien linksom, dan krijg je een signaal wanneer het ding bijna leeg is.’
‘Had je dat niet eerder kunnen zeggen?’
‘Het leek niet nodig.’
‘En hoe weet je dat?’
‘Handleiding.’
‘Heb je voor mij ook een handleiding?’
‘Niet hier.’
Jens zuchtte diep en schudde zijn hoofd, vond de ampullen in zijn rechterbroekzak en verving de ampul in het medaillon, een simpele, snelle handeling. Daarna stelde hij de magische teek in zoals Mashira net gezegd had. Nu sprong de muur bijna op hem af en zag hij alle zwakheden en draadbreuken die door het materiaal liepen. Hij zag de plantenwortels die al centimeters door de buitenmantel waren gedrongen.
Hij stimuleerde ze, liet ze eeuwen werk in minuten doen, op een klein oppervlak. De bakstenen verkruimelden en zodra Jens de magie terugnam, verdorden en verschrompelden de wortels tot een donkere ruimte zichtbaar werd.
‘Een goede oplossing,’ zei Mashira.
‘In ieder geval iets dat op wilde magie lijkt. Het zou minder op moeten vallen.’ Hij genereerde een lichtbol en stuurde die vooruit. Mashira ging voorop en hij volgde haar.
De tunnel was inderdaad manshoog, als je een oosterse vrouw was, en liep licht naar beneden. Jens moest bij elk nieuw tunnelsegment bukken, om zijn hoofd niet te stoten tegen de stenen bogen.
De tunnel kwam uit op een grotere ruimte, die onder water stond. Jens’ lichtje toonde een hoog gewelf. Mashira zette een voet in het water dat tot haar knieën kwam.
‘Hoe diep is het hier?’ vroeg ze.
Jens liet het lichtje dichterbij komen, maar het water was inktzwart. Zijn magie reikte tot het water, maar kwam niet verder. Hij voelde aan de stenen structuren langs de randen. ‘Er loopt een richel, maar die is ongeveer twintig centimeter breed. Ik kan de diepte niet voelen.’
‘We zullen er toch langs moeten,’ zei Mashira. Ze wees naar stenen treden aan de overkant van de ruimte. Ze zette een volgende stap in het water, langs de rand, haar lichaam tegen de stenen van de muur gedrukt. Jens volgde haar op een ruime meter afstand. Voetje voor voetje, in stilte, gingen ze verder, zorgvuldig, om het water zo min mogelijk te verstoren.
Een zacht, klaaglijk gekreun, eerst nauwelijks hoorbaar, maar al snel oorverdovend en overgaand in gerinkel als van kettingen, galmde door de gang en trilde door de ruimte. Het water danste, met schuimende koppen door de kracht van het geluid.
Mashira hield haar handen voor haar oren, Jens gebruikte een simpel stoorveld om het geluid te filteren. Dat was hun redding.
Uit de diepte rees een donkere gestalte, druipend van zwart wier, met kronkelende uitsteeksels, met lange nagels aan de uiteinden.
Jens voelde dat het wezen niet alleen fysieke ledematen uitstrekte om de omgeving af te tasten, hij zag de energie die het uitstraalde als een soort langzame golf op hen afkomen en hij wist dat ze gezien waren zodra die hen zou raken. Hij voelde in zijn buidel, bijna wanhopig, tot hij het lapje zwart fluweel vond.
De magie sprong hem tegemoet en hij legde zwart fluweel rond zichzelf en Mashira. We zijn er niet, er is hier niets, alleen meer zwarte leegte.
De energiegolf spoelde over hen heen en verdween weer. Jens staarde nog even naar de gestalte, die weer langzaam het water inzakte. Hij gaf Mashira een duwtje en voelde ijzerharde spieren onder zijn handen. Ze begreep wat hij wilde en ze liep voorzichtig verder tot ze bij de trap kwam.
‘Wat was dat?’ zei ze toen ze veilig een paar treden boven het water stond.
‘Een wachter. Ik proefde iets ouds, iets doods, iets verrots. En haat. Diepe haat tegen al het levende.’
‘Nee, dat geluid, wat was dat?’
Jens schudde zijn hoofd. ‘Geen idee. Het wekte de bewaker, maar of dat opzettelijk was, ik weet het niet.’ Hij haalde een paar keer diep adem om te kalmeren. ‘Hoe ver is het nog naar die opslagplaatsen?’
‘Eerst naar de centrale hal. Van daar zijn er brede hellingen naar de kelders.’
‘We moeten haast maken, voor het donker wordt,’ zei Jens.
‘Daar,’ zei Mashira, ‘ben ik het roerend mee eens.’
6.
Hoewel het gebouw meer dan vijftig jaar niet onderhouden was, waren de gangen verderop perfect schoon, zonder al te duidelijk verweer. Zelfs geen ongedierte of rattenkeutels, geen modder, geen stof. Onvoorstelbaar schoon.
‘De hal moet achter die deur zijn,’ zei Mashira. Ze wees naar de grote stalen deur met het draaiwiel.
‘We zullen het erop moeten gokken,’ zei Jens. Hij wees naar de deur. ‘Daar kom ik niet doorheen en de ophanging zit te diep in de stenen verankerd.’
Mashira pakte het wiel vast en begon te draaien. Het metaal piepte en kraakte, alsof het jaren niet bewogen had, maar allengs ging het soepeler en niet veel later waren de klemmen teruggetrokken en kon de deur openzwaaien. Jens hielp Mashira de deur naar zich toetrekken, tot er een kier was waar ze doorheen konden kijken.
De hal was in schemer gehuld. Hoge ramen lieten licht door en hier lagen wel blaadjes, takjes en stof verspreid over de grond.
Jens wees naar de overzijde van de hal, waar een muur in beslag werd genomen door immense fornuizen met bijbehorende ketels en buizen. ‘Alsof ze gisteren nog gebruikt zijn,’ fluisterde hij. ‘En ik voel bijna geen magie hier. Vreemd, zo diep in de Verboden Zone.’
‘De helling is daar links,’ zei Mashira. Ze keek de ruimte rond. ‘We zijn hoe dan ook kwetsbaar als we daar willen komen.’
‘Ik kan ons tijdelijk onvindbaar maken,’ zei Jens. Een piepje klonk van zijn nek. Hij verwisselde de ampul. Mashira keek hem vragend aan. ‘Als ik nerveus of gespannen ben, verbrand ik meer.’
‘Doe het,’ zei Mashira.
Jens zocht het zwartfluwelen doekje in zijn draagtas. ‘Nu,’ fluisterde hij. Samen liepen ze op tempo richting de helling, tot ze een paar meter beneden de centrale hal waren en Jens los moest laten.
‘Je zweet,’ zei Mashira.
‘Niet gezien willen worden op een plek die alles wil zien. Da’s best inspannend.’
‘Voelde je iets?’
‘Duizend paar ogen ongeveer. Of het gevoel daarvan.’
‘Dit hele gebouw is meer dan het lijkt,’ zei Mashira. ‘Mij was verteld dat er een opslagruimte was. Een.’ Ze wees naar het bordje dat een paar meter verderop hing, met daarop de aanduidingen voor alle niveaus.
‘Zestien niveaus,’ zei Jens. ‘Dat had ik ook niet verwacht.’
‘We bezoeken er een of twee,’ zei Mashira. ‘Ik haat het als de opdracht anders loopt dan beloofd.’
Jens grinnikte. ‘Welke opdracht doet dat niet?’
‘Mijn opdrachten,’ zei ze serieus.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Al mijn opdrachten zijn zo.’
‘Is dat wat er in Nieuw Versaille gebeurde? De opdracht ging anders dan verwacht?’
Jens schudde van nee. ‘Of misschien ook wel. Een ontvoering. Magiërs betrokken. Ik kende er een paar en ik dacht dat ik ze over kon halen de gegijzelde te laten gaan in ruil voor wat geld. Maar dat was niet hun beoogde doel. Ze was een offer. Voor iets groots.’
‘Je hebt haar gered toch?’
Jens knikte terwijl hij terugdacht aan de bizarre gebeurtenissen. ‘Jawel, maar daarvoor moest ik zwaardere offers brengen dan de gijzelaars gedaan hadden. En nu is het een Verboden Zone.’ En dat kostte je je vrienden. Het ergste was nog het begrip op hun gezichten, de wetenschap dat je wel moest, de acceptatie. Waren ze maar woest, angstig, haatdragend, maar nee, ze gingen gelaten, zij brachten de grootste offers. ‘Genoeg over mij. Waar moeten we heen?’
‘Niveau min een om te beginnen, lijkt me.’
‘Vooruit maar dan.’ Hij liep voorop de helling af tot ze bij een laaddeur kwamen die half opengeschoven was. Hij haalde zijn licht weer tevoorschijn en liet de bol enkele meters voor zich uit zweven.
Rij na rij stonden ze daar. Drie meter hoge machines, uitgevoerd in ijzer, messing en koper. Elk van de machines was toegerust met een arsenaal aan wapens, van lange pieken tot watergekoelde mitrailleuses.
‘Hoe ver gaat dit door?’ vroeg Jens.
‘De bouwtekeningen stoppen bij ongeveer honderd meter.’ Mashira keek langs de rijen Stominators. ‘Maar dit gaat veel verder door.’
‘Hier ontbreekt er een,’ zei Jens. Hij wees op de open plek in de rij. ‘Kan dat het apparaat van de foto zijn geweest?’ Hij hield een ijzeren ketting met een ring omhoog. ‘En waar is dit voor?’
‘Waarschijnlijk,’ zei Mashira. ‘Maar het heeft jaren stilgestaan, hoe kon het dan gaan bewegen? Magie? Kun jij iets zien, iets herkennen?’
‘Waarschijnlijk niet, het is te lang geleden. Als er al een schaduw is ontstaan, dan is die zijn energie al kwijt. Er is hier niet zoveel magie, zoals ik je al zei.’ Als vanzelf gleed de magie uit hem terwijl hij nog ontkende dat hij het kon, alsof hij er geen controle over had. Wat is dit? Is dat een bijeffect van het medaillon? Het volgende moment zag hij een heel vaag, geel oplichtend spoor dat van de ketting naar de deur liep. Hij volgde het en zag dat het spoor de helling afliep, naar beneden toe.
‘Zag je iets?’
‘Wat het ook was, het kwam van beneden.’ Hij liet de ketting zakken. ‘Die ketting waarschijnlijk ook.
Mashira keek hem aan. ‘Dan moeten we daarheen.’
‘Wacht,’ zei Jens. ‘Waarom een ketting?’ Hij keek naar de machines om hem heen. Niet een had dezelfde ketting.
Mashira snoof en liep richting de helling. Jens volgde haar.
‘Hoe ver loopt dat spoor, wat kun je zien?’
Jens keek over de reling, de peilloze diepte in. ‘Ver. Het wordt beneden te vaag om nog te kunnen onderscheiden.’
‘Dan gaan we daarheen,’ zei Mashira. ‘En een beetje snel. Ons daglicht raakt sneller op dan me lief is.’
7.
Dertien verdiepingen later verdween het spoor in de buurt van een stel brede pijpen met een soort sluis eraan. Op een bord naast een stalen deur stond ‘afvoer’.
‘Wat weet je van de afvoer?’ zei Jens. Hij opende de deur en bekeek het drukvat dat erachter lag. Op de bodem lag een zwarte knikker, die hij achteloos oppakte en in zijn draagtas stopte.
‘Sommig afval kon met pneumatische pijpen in de Rijne rivier worden gedumpt.’ Mashira voelde aan wat donkere vlekken voor de deur en rook aan haar handschoen. ‘Oud bloed.’
Jens dacht terug aan de gezwollen lichamen die hij de de dag ervoor vanuit de koets gezien had. ‘Een dag oud?’
Mashira knikte. ‘Misschien ouder. Zonder goede apparatuur moeilijk te herkennen.’
‘Maar geen jaren oud.’
Mashira schudde van nee.
‘Een van onze verdwijningen misschien?’
‘Dat is mogelijk.’ Ze onderzocht de vloer. ‘Er loopt een spoor verder naar beneden.’
‘Verbaast me niets,’ zei Jens. Hij keek even verlangend over de reling, omhoog, naar een vaag lichtpuntje ver boven zich. ‘Dus, een magiespoor naar een Stominator, een bloedspoor van de afvoer naar hier. Of andersom. Wachtgeesten. Dat rare kettinggerammel eerder. Wat is hier gaande?’
‘Ik ga in ieder geval verder naar beneden. Ik wil het weten.’
Jens snoof zacht. ‘Ook al wordt het je dood?’
‘Dat is tot nu toe nooit gelukt.’ Ze draaide zich om en sloop verder de helling af. Jens probeerde haar zo stil als hij kon te volgen.
Beide sporen voerden hen naar een brede, dubbele deur die opzijgeschoven kon worden. Samen kregen ze de deuren een halve meter open, om begroet te worden door rij na rij aan Stominators.
‘Het spoor loopt hier verder,’ fluisterde Mashira. ‘Het stinkt hier naar de dood.’ Ze liep vooruit, wapens in de aanslag, tussen de rijen gevechtsmachines door.
Alles gebeurde in een flits, zo’n moment in je leven dat de tijd lijkt te vertragen en je met onnatuurlijke helderheid details opmerkt die je anders nooit zou zien.
Impressie. Open plek. Mashira een meter vooruit. Bekend uitziende inscripties en diagrammen in bloed op de grond. Lichamen, veel lichamen, in staat van ontbinding. Een beweging boven ons, iets valt op Mashira, geluid van rammelende kettingen.
Bijna automatisch stak Jens zijn hand in zijn linker broekzak, liet zijn vingers op de tweekoppige adelaar rusten.
Mashira draaide zich om, houterig. Haar ogen waren intens blauw en leken met een eigen licht te stralen. Ze opende haar mond en haar veel te brede kaken waren gevuld met scherpe tanden. Een hees sissen ontsnapte uit haar keel, haar wapens vielen op de grond, haar klauwen waren scherp als messen. Even vertrok haar gezicht en was ze weer Mashira. Ze viel op haar knieën alsof er een loden last op haar rustte en ze veranderde weer.
Jens besefte wie of wat hij tegenover zich had. ‘Blauwe Garrit.’ Het volgende moment was er de angst. Daemon. Een waterdemon uit de oude verhalen. Dat verklaarde het gebrek aan magie hier, hij vrat het allemaal.
Het ding in Mashira rammelde met de ketting, dook licht ineen en bekeek Jens met die intense blik.
‘Blijf daar!’ siste hij terwijl hij de munt uit zijn zak haalde. Het magisch vuur sprong op uit zijn handen, vormde een gloeiende adelaar voor hem in de lucht.
Blauwe Garrit kreunde, een onaards geluid dat overging in het rammelen van zijn kettingen. Het lawaai was oorverdovend. Achter Blauwe Garrit zag Jens beweging, de lichamen schokten, alsof ze overeind probeerden te komen. Maar dat was het niet. Gaten verschenen in het rottende vlees en er staken kleine hoofdjes uit, daemons, die als groteske wormen uit de lichamen kropen, in een niet aflatende stroom.
Ze kwamen op de magie af, dat begreep hij op dat moment. Het volgende moment wist hij dat hij hier weg moest komen, maar hoe ren je harder dan een daemon, zeker een zo oud en geslepen als Blauwe Garrit?
In zijn wanhoop riep hij de adelaars aan, die meteen hun offer eisten. Hij pakte het dichtstbijzijnde leven, dat van Mashira. Een verblindende flits, Mashira die in elkaar zakte, de daemon die krijste, een gloeiende wolk, die alles voor hem verzengde, lichamen die door de hitte uit elkaar spatten, gassen die vrijkwamen en de brand vergrootten.
Hij was de deur al uit, de helling op, hij moest proberen hier weg te komen. Hij hoorde het rammelen van kettingen en kettinkjes achter hem, naderen, steeds dichterbij. Daar, een ijzeren deur en het drukvat. Hij dook naar binnen, sloot de deur en klom het drukvat in, dat hij vervolgens sloot. Er zat een wiel aan de binnenkant, dat hij draaide tot het niet verder ging.
Jens hoorde de buitendeur opengewrongen worden, geluid van nagels op staal, kettingen. ‘Verdomme,’ vloekte hij. De knop om de vuilstort te laten werken zat aan de buitenkant. Waar nu Blauwe Garrit en zijn gebroed zaten te klauwen om binnen te komen.
‘Denk na, Jens, denk na,’ mompelde hij. Hij zat in een stalen vat, een magische isolator. Wat kon hij doen? ‘Grof geweld dan maar.’ Hij trok een ampul uit zijn rechterzak, brak de top open en snoof puur, geconcentreerd m-poeder zijn neus in. Het voelde anders, intenser. Met links greep hij Agincourt vast en pompte zijn kracht erin, terwijl hij uit alle macht probeerde het mechanisme te laten werken.
Hij voelde de paden van zijn hersenen opengewrongen worden, werelden die tegen elkaar botsten, natuur en magie die streden om voorrang.
Klik.
8.
De blinddoek ging af. Jan de Patroon knipperde tegen het felle licht.
‘Weet je wel wie ik ben?’ zei hij, dreigend.
‘En of ik dat weet,’ zei Jens. ‘Mashira was niet blij met je, toen ze nog leefde.’
‘Jens Grendel. Hoe heb je me hier gekregen? En hoe kom jij hier?’
‘Soms zijn er schaduwen, waar je niet in wil kijken. Zo ook je lijfwachten. Je verdween gewoon ineens.’
‘Je hebt me ontvoerd. Waarom? Wat is er gebeurd in de Verboden Zone?’
‘Nou, Jan de Patroon, we hebben je machines gevonden. En de entiteiten die ze zouden moeten bezielen. Maar ja, daar waren er niet genoeg van, nietwaar?’
‘Ik weet niet wat je bedoelt.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Jens. ‘Net zoals je niets wist van Nieuw Versaille. Daar wilde je maar wat graag achter komen, want daar dwarsboomde ik je plannetje. En nu doe ik dat weer.’
Jan de Patroon rukte aan de touwen, maar die gaven geen millimeter mee. ‘Ik kan je rijk maken.’
‘Onderhandelen, goed, goed. Ik verwachtte al dat de zakenman snel op de voorgrond zou treden. Het lastige is dat je helemaal niet zo rijk bent. Tenzij je contract met de Defensievoogd op een of andere manier toch doorgaat. Dus voor de zekerheid wilde je de persoon, die het vorige keer voor je verknalde, uitschakelen.’
‘Het zijn zaken, dat weet je net zo goed als ik.’
‘Mijn excuses als ik het wat persoonlijk opvat,’ zei Jens. Hij trok een lang mes uit zijn buidel.
‘Wat … wat ga je daarmee doen?’ zei Jan de Patroon. Hij klonk bezorgd.
‘Niets onherstelbaars, wees maar niet bang. Ik weet niet hoe je dacht te kunnen onderhandelen met een daemon. Wist je trouwens dat Blauwe Garrit als soort zijn eieren in zich draagt en sterft wanneer ze uitkomen en hem opvreten, en daarna elkaar opvreten tot alleen de gekste en sterkste overblijft?’
Jan de Patroon zweeg.
‘Dat wist je dus. Wat was de ruil? Voldoende lichamen om zijn eieren in de deponeren? Zodat hij in leven bleef en zijn kroost zo volgevreten zou zijn dat ze elkaar niet zouden uitmoorden? Zodat ze daarna de Stominators konden bezielen en jij je leger had, dat je voor veel geld aan de Defensievoogd zou kunnen leveren?’ Jens schudde zijn hoofd en zuchtte. ‘Daemons zijn niet te vertrouwen.’ Hij bukte en met een korte haal sneed hij de linker broekspijp van Jan de Patroon open.
‘Stop daarmee, stop!’
Jens ging door en de andere man krijste kort toen het scherpe mes een stuk huid in zijn kuit opensneed. ‘Rustig maar, het is een sneetje van hooguit twee centimeter lang en een centimeter diep.’ Jens hield de zwarte knikker omhoog, die hij in de fabriek gevonden had. ‘Groot genoeg voor deze.’
‘Wat is dat?’ zei Jan de Patroon. Er klonk angst in zijn stem.
‘Als ik het fout heb, is het een glazen knikker. Als ik het goed heb, is het een ei van een Blauwe Garrit.’ Hij duwde de knikker tussen de huidflappen, tot hij goed diep zat. Vervolgens stak hij een veiligheidsspeld door de stukken huid en maakte daarmee de wond weer dicht. ‘Blauwe Garrits, interessante daemons. Ze eten graag levende prooi, als larve en als volgroeide daemon kunnen ze slachtoffers in bezit nemen en helemaal gek maken. Om er vervolgens weer een stukje van te eten. Waarschijnlijk is het de adrenaline die het vlees een betere smaak geeft.’
‘Dat kun je niet maken!’ schreeuwde Jan de Patroon.
Jens haalde zijn schouders op. Hij keek om zich heen. ‘De kamer is verzegeld, geluiddicht gemaakt, en je zit toch vastgebonden in je stoel. Sterkte, je zult het nodig hebben.’
Jens genoot van het geschreeuw van Jan de Patroon, tot hij de deur van de kamer sloot, die vervolgens geheel onzichtbaar een werd met de muur.
Het werd stil. Doodstil.