Vlammen en vuur hebben voor mij altijd iets magisch gehad. Al van jongs af staarde ik in de vlammen van de haard bij ons thuis, waar mijn moeder haar eigen magie brouwde van soepen en stoofpotten die door de hardwerkende mannen van ons gezin gretig verorberd werden.
Ik onderhield het vuur. Voedde het met takjes en kooltjes, tot ik een bijna fysieke band voelde met de etherische verschijningen die ik dacht te zien in het gloeiende hart van onze haard.
Mijn moeder noemde me ook wel haar kleine pyromaan. Pff. Alsof ik zo’n amateuristische vlammenlokker was.
Toegegeven, er waren wel eens brandjes bij ons in het dorp, maar nooit iets groots of vernietigends. En ja, ik was altijd wel in de buurt, maar dat was omdat het vuur me riep, alsof het me iets wilde vertellen. En ik was altijd bereid te luisteren en het vuur te kalmeren zodat de dorpelingen het eenvoudig konden blussen.
Naarmate ik ouder werd, begonnen mensen me te mijden, sloegen een teken tegen het boze oog, alsof ze daarmee hun eigen onvoorzichtigheid met vuur probeerden te bezweren. Het is altijd makkelijk een ander de schuld van je eigen onvermogen te geven.
Op een dag verscheen een groep potsenmakers in ons dorpje. Ze gaven voorstellingen in ruil voor voedsel en onderdak. Een zanger die de klassieke vertellingen zong, een muzikant die op de lier tokkelde, een acrobaat, een sterke man en een vuurspuwer. Die laatste had mijn onverdeelde aandacht. In mijn hoofd romantiseerde ik hun leven. Van dorp tot dorp, zwervend door het open land, met schitterende vergezichten, kamperen naast een laaiend kampvuur en praten en muziek maken, tot diep in de nacht.
Ik wachtte ze de volgende ochtend op bij de kruising in de weg, net voorbij het dorp. Toen ze me zagen staan, hield de aanvoerder, de vuurspuwer, wie anders, stil. ‘Je ziet eruit of je op reis gaat, meisje. En toevallig wacht je op deze tweesprong. Toch niet toevallig op een groep artiesten die van dorp tot dorp trekt om daar hun magere kost te verdienen?’
Ik glimlachte. ‘Er is voor mij geen plek in dit dorp. De dorpelingen zijn bang voor me en als ik op huwbare leeftijd kom zal ik waarschijnlijk worden uitgehuwelijkt aan een ander dorp waar ze me nog niet kennen.’
De aanvoerder boog kort. ‘Ik ben Surtur, aanvoerder van dit stel potsenmakers. Ik zie in je een vurige drang vrij te zijn, als een rusteloos vuur dat voortdurend nieuwe brandstof zoekt. Ik vermoed dat je onder een vuurteken bent geboren en dat je een bijzondere band met vlammen en vuur hebt.’
Ik hapte even naar adem. ‘Hoe weet je dat?’
Nu was het Surturs beurt om te glimlachen. ‘Ik zag je met open mond staren tijdens mijn vuurspuwen. Ik herkende een zielsverwant en vroeg wat dorpelingen naar het magere, roodharige meisje dat zo intens naar de voorstelling keek. “Oh, da’s Elana”, zeiden ze dan en maakten er een teken tegen het boze bij.’ Hij spreidde zijn handen. ‘Ze wisten nog veel meer over je te vertellen.’
‘Angst is een slechte raadgever, zeker waar het vuur betreft,’ zei ik.
‘Daar ben ik het mee eens,’ zei Surtur. Hij draaide zich om en wees naar de sterke man die het merendeel van hun bepakking op zijn rug had. ‘Paco. De acrobaat heet Basset. De zoetgevooisde Helge en de luitspeler is mijn neef, Grimmer.’
Ik knikte ze een voor een toe als Surtur hun naam noemde. ‘Ik ben dus Elana. En ik hou van vlammen en vuur, dat hebben de dorpelingen niet gelogen.’
‘Je kunt meekomen,’ zei Surtur. ‘Ik weet nog niet wat je rol gaat worden, maar om te beginnen mag je elke dag ons kampvuur aansteken zodra we halt houden.’
Ik grijnsde. ‘Dat kan ik wel.’
‘Juich niet te vroeg,’ zei Surtur. ‘Zelfs de beste vlammenroepers kunnen niets met doorweekt hout.’
*
De eerste dag op de weg regende het bijna voortdurend. We waren doorweekt toen we bij een kruising stopten en schuilden onder een eik met brede takken.
Ik zocht droge takken en bladeren, maar vond bedroevend weinig. Toch had ik enkele minuten later een groot, laaiend vuur dat veel warmte uitstraalde.
Surtur keek me schattend aan terwijl ze hun handen en kleren warmden.
‘Is er iets?’ vroeg ik.
Surtur knikte. ‘Ja, er is wel iets. De mensen uit jouw dorp vertelden dat je met vuur sprak, dat de vlammen je vrienden waren. Is dat ook werkelijk zo?’
Ik keek kort weg. ‘Ik heb het ooit aan mijn moeder verteld. Die zei me vervolgens dat ik het stil moest houden, er met niemand over moest praten omdat mensen bang zijn voor wat ze niet kennen.’
‘Verstandige woorden van je moeder. Mis je haar?’ zei Paco. Voor iemand van zijn formaat was hij verbazingwekkend kalm en gevoelig.
Ik knikte. ‘Ze wist dat ik wegging toen ze me ’s avonds met mijn plunjezak en reiskleren de deur uit zag gaan. Ik kreeg nog een stevige omhelzing van haar. Ze wist ook waarom ik weg wilde.’
Paco klopte me zacht op mijn schouder.
‘Er is iemand aan wie ik je wil voorstellen,’ zei Surtur. ‘Hij woont net buiten Asmarkand, de hoofdstad van deze provincie. Nog een paar dorpen, dan zijn we daar.’
‘Wie is dat dan wel?’ vroeg ik.
‘Een ver familielid. Ook iemand die de taal van vlammen en vuur spreekt. Maar hij is oud, zo oud. En zijn kennis en wijsheid zijn groot. Ik vermoed dat hij jou het een en ander te leren heeft.’
‘Wat zou ik dan moeten leren?’
‘Vuurdichten.’
De zanger piepte even alsof hij zich verslikte. ‘Jouw familielid is vuurdichter?’
Surtur knikte. ‘Een van de laatste. Ik hoop dat we op tijd zijn om zijn kennis aan Elana over te dragen.’
‘Met een vuurdichter kunnen we aan de duurste hoven optreden,’ zei Grimmer. ‘Geen vochtige hooibergen meer om in te slapen, maar donzen bedden.’ Hij rekte zich uit en zijn spieren protesteerden krakend.
‘Dat is een mogelijkheid,’ beaamde Surtur.
Ik zag aan zijn bedachtzame blik dat hij andere plannen had.
*
Vlak voor het volgende dorp nam Surtur me apart. Hij had een kruik vloeistof en een fakkel bij zich. ‘Let op,’ zei hij. Hij nam een slok uit de kruik en vervolgens blies hij een straal door de fakkel heen. Ik staarde gefascineerd naar de vuurpluim die ontstond boven de fakkel, die een eigen leven leek te hebben zolang Surtur de fijne vloeistofnevel uitblies.
‘Schitterend,’ fluisterde ik.
‘Let nu goed op,’ zei Surtur. Hij nam een slok, concentreerde zich en blies een minder harde, meer gecontroleerde wolk nevel naar buiten. Het vuur slokte gretig de brandbare deeltjes op, voedde zich en kronkelde als een levend wezen. Maar er was iets anders. Ik zag beelden, ruw, vurige gezichten, een gebouw. Het was maar een flits, maar het was er wel degelijk.
‘Zag je iets?’ vroeg hij me.
Ik knikte en vertelde het hem.
‘Dat is exact wat ik in het vuur probeerde te leggen. Ik ben slechts een simpele vuurspuwer en dit soort vuurmagie is te moeilijk voor me. Jaren oefening en ik kan enkel wat ruwe beelden oproepen.’
‘Mag ik het eens proberen,’ vroeg ik.
‘Begin maar eens met gewoon vuurspuwen,’ zei Surtur. Hij gaf me de kruik en de fakkel en deed drie stappen terug.
Ik nam een slok. Het smaakte als een mengsel van alcohol en olie. Ik wist meteen dat het vuur dit een smakelijk hapje zou vinden. Door mijn neus haalde ik diep adem en blies vervolgens op volle kracht een fijne nevel over de fakkel heen. Een felwitte vuurstraal sprong tevoorschijn, breder, groter en langduriger dan Surtur wist te produceren, alsof het vuur met een buitenissige gretigheid vanuit mij omhoog sprong.
Surtur floot zachtjes. ‘Bijzonder goed voor een eerste poging. Dat was toch je eerste poging, ooit?’
Ik knikte. ‘Ik ben er zelf verbaasd over.’
‘Mooi, mooi,’ zei Surtur, ‘probeer je nu eens een beeld voor te stellen in je hoofd. Heb je een beeld?’
‘Ja, ik heb een beeld.’
‘Neem een slok, blaas je beeld uit in vuur. Denk er niet teveel bij na, gebruik je gevoel, laat intuïtie je leiden.’
Ik deed wat hij me opdroeg en blies het beeld met de vloeistof uit mijn hoofd. In de lucht boven ons ontstond een gezicht, een vrouw, voor mij heel herkenbaar. Ze was al wat ouder, haar haar was overduidelijk grijs aan het worden. Er lag een melancholieke blik in haar ogen. Lange seconden staarde ze me aan, toen verdween ze in het niets.
‘Ik herken haar,’ zei Surtur. ‘Ze stond in het publiek, een paar dagen geleden.’
‘Mijn moeder,’ zei ik, met een snik in mijn stem. ‘De laatste keer dat ik haar zag.’
‘Je bent een natuurtalent, Elana,’ zei Surtur. ‘Zo’n talent komt slechts een enkele keer in meerdere generaties voor.’
Mijn hart klopte sneller bij zijn woorden, maar ik proefde ook voorzichtigheid.
‘Is er iets?’ vroeg ik dus maar.
Surtur haalde diep adem. ‘Met je talent zul je mensen naar je toetrekken en sommigen afstoten. Wat je ook doet, je zult je stempel drukken op de wereld. Je talent eist het van je, het zal zich niet laten opsluiten. De vraag is hoe je het zult aanwenden. Ten goede, ten kwade? Of alleen voor je eigen eer en glorie?’
‘Daar heb ik nog helemaal niet over nagedacht. Ik heb natuurlijk wel gehoord van vuurdichters en vuurdansers. Ik dacht dat dat legendes waren, sprookjes zelfs.’
‘Alles heeft een begin, ook legendes en sprookjes,’ zei Surtur.
*
De rookpluim was al van verre zichtbaar. Voorzichtig naderden we wat er van het volgende dorp nog restte. Rokende puinhopen, dood vee, mensen die op de vlucht duidelijk van achteren neergeslagen waren. Het dorpshuis was gebarricadeerd en volledig uitgebrand. Een ziekelijke lucht van gebraden vlees hing in de lucht.
‘Wat is hier gebeurd?’ vroeg ik vol ongeloof.
Basset kwam even later aanlopen met een helm en een schild. Het schild droeg de kleuren en het wapen van Asmarkand. ‘Ik vond dit bij een tweetal strijders die elkaar gedood hadden, een boer en een soldaat.’
‘Waarom zouden soldaten van Asmarkand dit doen?’ vroeg Surtur.
‘Gouverneur Asmodan staat niet bekend als een goedgunstig heerser,’ zei Paco. ‘Zijn bijnaam is de afgelopen jaren van “de strenge” veranderd in “de wrede”, ook wel “de wrede gek”… Misschien is hij geworden wat men over hem fluisterde. Woorden hebben nu eenmaal macht.’
Surtur knikte naar het dorpshuis. ‘Niet alleen werden ze beroofd, ze moesten blijkbaar ook dood. Asmodan wilde een boodschap achterlaten.’
‘Hoe kan iemand zo wreed zijn, zo achteloos omgaan met leven?’
Iedereen zweeg. Er was geen afdoende verklaring van wat hier had plaatsgevonden.
We besteedden een dag aan het graven van een massagraf en legde de vele lichamen daar te rusten, voor we het gat weer dichtgooiden.
Bij het kampvuur lagen Paco, Basset, Helge en Grimmer al vroeg te slapen. Ik zat tegen Surtur aangeplakt, zijn armen om me heen. Hoe warm het ook was, ik bleef trillen, niet van de kou, maar van oprechte woede en verbolgenheid hoe iemand dit op z’n geweten kon hebben.
‘Heb je onthouden wat hier is gebeurd?’ vroeg Surtur.
Ik knikte. ‘Ik zie het zo voor me. Ik ben woest.’
‘Goed. Morgen zijn we bij mijn familie, degene over wie ik je verteld heb, als hij nog in leven is. Als jij zo goed bent als ik denk, dan kan hij je leren dit verhaal in vuur te vertellen, als waarschuwing aan de dorpen in deze provincie.’
*
Vanaf de berghelling waar het dorpje van Surturs familie lag, hadden we uitzicht over de uitgestrekte grasvlakte waar heel in de verte de muren van Asmarkand zichtbaar waren.
‘Daar ligt het,’ zei Paco. Zijn stem klonk droef.
‘En daar blijft het, zolang de heersers ongestraft burgers en boeren kunnen doden,’ zei Surtur. Hij en ik hadden onderweg uitgebreid gesproken over de politieke situatie in de provincie waar Asmarkand de hoofdstad was, maar ook over het rijk waar de provincie onderdeel van uitmaakte.
‘Bedenk goed waar je aan begint, Elana,’ waarschuwde Surtur. ‘Je talent kan je verheffen, het kan ook je dood worden als je te snel te groot – en dus een bedreiging voor de heersende macht – wordt.’
‘Woorden hebben macht, Surtur. Als ik mijn woorden met vuur kan brengen, dan inspireren ze de mensen en brengen ze de verandering die we nodig hebben.’
Tijdens de lange wandeling oefenden we ook regelmatig op open plekken mijn vuurspuwerskunsten en leerde ik mijn beelden steeds beter en langer onder controle te houden.
Midden op die dag kwamen we in het dorpje aan. Surtur en Grimmer werden warm onthaald, de andere leden van de groep iets minder hartelijk, maar niemand stoorde zich daaraan. Het waren immers vreemde tijden.
‘Jullie zijn lang weggeweest, Surtur,’ zei een oudere vrouw die verdraaid veel weg had van mijn eigen moeder.
‘Het was inderdaad een lange tocht. We moesten onderweg af en toe voorzichtig zijn. Soldaten van Asmarkand trekken door het land als rovende bendes.’
De vrouw slikte even. ‘We hadden geruchten gehoord, het nu van jou horen bevestigt onze angst.’
Surtur boog zijn hoofd. ‘Ik wou dat ik beter nieuws mee kon brengen.’ Hij keek weer op. ‘Er is wel een lichtpuntje.’ Hij pakte mijn hand en trok me mee naar voren. ‘Moeder, dit is Elana. Ze heeft vuurtalent. Ik denk dat ze met vader Vuurtong moet spreken.’
De vrouw die door Surtur met moeder werd aangesproken keek me minzaam aan. ‘Ze ziet er niet als iemand die het volk kan roeren.’
‘Zonder begeleiding zal dat ook niet lukken. Daarom juist.’
Moeder knikte. ‘Ik vertrouw je intuïtie, zoon. Bedenk dat vuur een prijs eist. Zoniet nu, dan later. En vader Vuurtong heeft zijn einde al heel lang uitgesteld.’
*
Vader Vuurtong was oud en verschrompeld. Zijn zwartgeblakerde stok kraakte vervaarlijker dan zijn oude spieren toen hij tegenover me ging zitten.
‘Ik zie in je wat Surtur zag,’ begon hij met krakerige stem. ‘En wel meer dan dat.’
Ik twijfelde. ‘Wat ziet u dan?’
‘Je twijfel om te beginnen.’ De oude man grijnsde. ‘Ik zie ook een opvolger. Een waardige opvolger.’
‘Maar u bent toch een vuurdichter?’
De oude man knikte langzaam. ‘Surtur, een brandende tak graag.’ Hij pakte een flesje uit zijn binnenzak, nam een slok en blies vervolgens een beeld van het dorp de lucht in. Het zag er zo levensecht uit dat ik bijna mijn hand uitstak om het aan te raken. De oude man hief waarschuwend zijn hand en blies verder. Het beeld veranderde en een reeks gebeurtenissen werd in de lucht weergegeven.
‘Dat is briljant,’ zei ik terwijl de vlekken nog op mijn ogen nabrandden.
‘Jij kunt dat ook,’ zei vader Vuurtong. ‘Misschien nog wel beter dan ik. De oude vuurdichters hadden geen brandstof nodig, die toverden vuur uit de lucht zelve.’
‘Voor ik zo goed ben, dat kan jaren duren.’
‘Niet als ik je mijn kennis geef,’ zei vader Vuurtong. Hij boog zijn hoofd. ‘Ik ben oud en grijs en slecht ter been. Lang heb ik vuur gebruikt. Het is tijd om terug te geven. Alles heeft een prijs.’ Hij hield zijn hand uit. ‘Vertrouw je me?’
Ik knikte.
‘Surtur is een verhalenverteller, hij kan je verder helpen. Ik kan je de technieken geven. Als je bereid bent die gift te accepteren.’
‘Maar voor alles is een prijs,’ herhaalde ik. Ik haalde diep adem en sloot mijn ogen. ‘Als ik daarmee kan voorkomen dat wat ik in het vorige dorp heb gezien weer zal gebeuren, dan ben ik bereid die te betalen.’
‘Goed,’ zei de oude man. ‘Surtur, mijn kruiden graag.’
Surtur bracht de leren buidel van de oude Vuurtong. Zoete en indringende geuren vulden de open plek waar ze zaten. Ik voelde langzaam mijn geest zich openen, mijn lijf werd loom en ik voelde mezelf richting slaap drijven. Ik was me vaag bewust van de anderen die zich op de open plek verzamelden.
Ineens een vlammende pijn in mijn hoofd.
‘Rustig,’ klonk de stem van Surtur naast me. ‘Hij giet zijn kennis in je. Zijn hele leven. Dat kan even pijnlijk zijn. En veel.’
Het kalmeerde me. Ik opende mijn ogen en staarde naar de oude man tegenover me. Hij gloeide van binnen en zijn botten en organen waren zichtbaar door huid die bijna doorzichtig was door de intensiteit van zijn innerlijke vuur. Hij glimlachte naar me terwijl zijn gedachten genadeloos doorhamerden op de mijne, alsof hij haast had alles naar binnen te krijgen.
Voor me werd Vader Vuurtong grijs, van licht naar donker, alsof hij afkoelde en even later begon hij af te brokkelen en in een zacht briesje verkruimelde zijn lichaam tot er enkel een hoopje as restte.
Ik keek opzij, naar Surtur, die bezorgd naar me keek. ‘Is het gelukt? Gaat het met je?’
Als antwoord tekende ik vurige beelden in de lucht.
In die dagen aanvaardde ze haar lot / ’s lands dreiging tarten
Te zwaard, te vuur, vlammende woorden, ontbranden in vele harten!
Ik stond op en greep Surturs hand. ‘We hebben veel te bespreken, veel te doen.’
‘Mijn steun heb je, vuurdichteres.’
Een voor een kwamen de dorpeling en de leden van Surturs groep bij ons staan en legden hun handen op de onze.
Het was een begin. Zoals elke legende een begin heeft.