O hemel! Hoe kon ik Roberto nu uit het oog verliezen? Voor een mens lijkt zoiets enkel een kleine onachtzaamheid. Niet voor mij. Toen Michaël mij Roberto toewees, peperde hij het mij nog eens in. ‘Angelina,’ zei hij, ‘zo lang het aan jou toevertrouwde mensenkind leeft, mag je nóóit, maar dan ook nóóit je aandacht laten verslappen. Het satansgebroed is overal en slaapt nooit. Het wacht geduldig op de dag dat jij een fout maakt.’
Die fatale dag is vandaag gekomen. Heel even richtte ik mijn aandacht niet op Roberto, maar op een jong stelletje, dat op een bank zat te flikflooien zonder zich van iets of iemand wat aan te trekken. Wat bezielde me om mij door zoiets banaals af te laten leiden?
Maar ik heb nu geen tijd om over mijn fout na te denken. In paniek flits ik langs volle terrassen en drukke winkelpromenades, wanhopig tastend naar Roberto’s aura. Het is niet enkel de angst om te falen, die mij voortdrijft. Als ik Roberto zie of zelfs maar aan hem denk, word ik overvallen door een eigenaardig, maar vooral warm gevoel dat heel mijn lichaam aangenaam doet tintelen, tot in de topjes van mijn vleugels toe. Het is een gevoel waarover ik daarboven nooit iemand hoorde reppen, maar waarvan ik desondanks heel goed weet dat het voor mij verboden is. Het is iets puur lichamelijks en daarom niet passend voor etherische wezens, die enkel in noodgevallen hun vleselijke vorm aan mogen nemen. Maar toch geef ik toe aan dat heerlijke gevoel. Voor al het goud in het paradijs wil ik Roberto niet verliezen…
Eindelijk, na een paar bange uren, voel ik hem weer, maar wel verbazend vaag, alsof hij in korte tijd een enorme afstand heeft afgelegd.
Of …? Aan die andere mogelijkheid durf ik niet eens te denken
Op een gazon in het stadspark vind ik hen. Van schrik neem ik bijna mijn stoffelijke vorm aan. De vrouw die naast Roberto ligt, ziet er met haar golvende roodblonde haar engelachtig genoeg uit. Ik weet wel beter, zeker als haar blik Roberto loslaat en zich op mij richt. Een flauwe glimlach speelt rond haar mond. Ze ziet mij, weet dat ik haar herken en schept daar een satanisch genoegen in. Erger nog, ze heeft Roberto al zo in haar greep, dat ik er niet langer in slaag om tot zijn geest door te dringen.
Wat nu? Eigenlijk moet ik hier melding van maken en mijn plaats afstaan aan iemand met ervaring in het oplossen van dit soort helse klussen. Ik word misselijk van angst als ik besef dat ik Roberto dan voor altijd kwijt ben. Dat nooit! Als ik vanaf nu niet meer verzaak, maakt die duivelin vroeg of laat ook een fout. Met engelengeduld ga ik wachten op die éne kans …
Vooral de nachten worden een ware hel. Ik durf niet van Roberto’s zijde te wijken en kan mijn ogen geen moment sluiten voor al het walgelijks dat zich vlak voor mij afspeelt. Machteloos moet ik toezien hoe zij hem op alle mogelijke manieren in bezit neemt. En het ergste, Xanti – zo heet het serpent – weet dat ik toekijk. Op die manier geniet ze dubbel van haar verleidingskunsten. Ze kronkelt op of onder Roberto’s zwetende lichaam, schreeuwt het uit van genot en vergeet zelfs dan niet om mij af en toe een triomfantelijke blik toe te werpen.
Spoedig daarna vraagt Roberto haar ten huwelijk. Zo volledig is hij in Xanti’s ban, dat ik niet verbaasd ben over de plek die hij voor de trouwplechtigheid kiest. Dat is het stadspark waar zij hem in de val lokte en waar ik hen voor het eerst samen zag.
Midden op een grasveld is een rode, met bloemen versierde boog opgericht. Terwijl ze daar onderdoor lopen, regent confetti op hen neer. Ze omhelzen elkaar en Roberto kust Xanti met volle overgave. Op dat moment gebeurt er iets dat mij met stomheid slaat. Tijdens die lange kus laat Xanti haar ijzeren greep op Roberto’s geest los. Helemaal vrijwillig gunt zij hem een moment van volledige vrijheid. Hoe kan dat nu? Waarom neemt zij op die manier het risico om Roberto aan mij te verliezen? Ze weet dat ik toekijk en op een kans als deze loer. Is ze echt zó zeker van haar zaak?
‘Je bent verduiveld mooi,’ fluistert Roberto in haar oor.
‘Zou je mij overal volgen?’ vraagt Xanti.
‘Natuurlijk.’
‘Zelfs in de dood?’
‘Waar je maar wilt,’ antwoordt Roberto.
Tijd om over die woorden na te denken heb ik niet. Dit is mijn laatste kans om Roberto voor de poorten van de hel weg te slepen. Razendsnel tast ik naar zijn geest. Vergeefs! Ik voel hem en hij voelt mij, maar toch weigert hij mijn boodschap toe te laten of er zelfs maar een ogenblik naar te luisteren. De hellefeeks heeft hem zo ver gekregen dat ze geen dwang of overreding meer nodig heeft! Mijn aanwezigheid laat Roberto koud …
Godzijdank was ik niet zo onnozel om mijn lichamelijke vorm aan te nemen. Dan zou ik zeker in tranen zijn uitgebarsten en mijzelf volslagen belachelijk hebben gemaakt. Leeg en gebroken laat ik het park achter mij. Roberto merkt het niet eens op, maar Xanti uiteraard wel. Haar geluidloze, spottende lach achtervolgt mij nog een hele tijd. Het brandt een gloeiend litteken in mijn ziel.
Pas de volgende dag dringt het ten volle tot mij door hoe beroerd de zaken er voor staan. Als ik voor de raad van aartsengelen ootmoedig mijn fouten toegeef, voldoende berouw toon en mijn straf gelaten onderga, zal ik misschien ooit weer in genade worden aangenomen, maar Roberto zal ik wel nooit meer terugzien. Heel mijn eeuwige leven zullen de herinneringen aan zijn warme, altijd zo nabije lichaam me blijven kwellen.
Ik neem het wanhopige besluit om niet terug te keren naar mijn hemelse basis. Als een eenzame dwaalengel blijf ik op aarde achter, altijd op mijn hoede voor de vallen die Xanti’s soortgenoten zetten en intussen de wildste plannen uitbroedend. Een voor een verwerp ik ze, totdat ik er uiteindelijk één overhoud …
Zeven dagen later lopen Roberto en Xanti gearmd door een drukke winkelstraat. Xanti’s oog valt op de etalage van een trendy modezaak.
‘Hé,’ roept ze, ‘zoiets zocht ik al een eeuwigheid!’
Ze laat Roberto los en snelt de straat over, net als er een tram nadert. Ik schiet naar voren en neem voor één ondeelbaar ogenblik mijn stoffelijke vorm aan, net lang genoeg om Xanti op het juiste ogenblik een welgerichte por in haar rug te geven.
Na de klap en het geluid van haar brekende botten zweef ik meteen weer omhoog. Tot mijn onuitsprekelijke opluchting zie ik dat ik afdoende met Xanti’s tijdelijk omhulsel heb afgerekend. Roberto zinkt naast haar gebroken lichaam op de knieën. Onder haar hoofd vormt zich een plas helrood bloed.
‘Ik zal op je wachten,’ fluistert Xanti. Meteen daarna breken haar ogen.
Wat bedoelt die verraderlijke helleveeg? Natuurlijk wacht ze op hem. Ze gaat er alles aan doen om hem in een ander lichaam opnieuw te verleiden en hem vervolgens alsnog op zijn helse bestemming af te leveren. Dat is haar opdracht. Voor dat doel is zij geschapen.
Ach, wat doet het er toe? Die tweede kans ga ik Xanti niet geven. Voordat ze een geschikt lichaam gevonden en in bezit genomen heeft, heb ik Roberto al lang en breed terug. Dan zal ze haar nederlaag moeten erkennen en op zoek gaan naar een verse prooi. Zonder Xanti’s duivelse invloed zal Roberto’s geest zich snel weer voor mij openen.
Maar Roberto’s geest opent zich na die dag voor niets of niemand meer. Hij geeft zijn baan op en komt enkel nog de deur uit om naar de slijterij te lopen.
Ik ben niet meer van zijn zijde weg te slaan. Geduldig probeer ik hem elke dag en nacht opnieuw te bereiken, maar vergeefs. Integendeel, hoe harder ik mijn best doe, hoe meer nachtmerries hij krijgt.
Ik zal iets anders moeten bedenken. Maar wat? Als ik Roberto tijdens een broeierige zomernacht woelend en zwetend in bed zie liggen, breekt uiteindelijk het besef bij me door dat ik moet kiezen of delen. Ga ik mijn doel bereiken door nog langer de schone schijn van deugdzaamheid op te houden? Nee dus! Xanti’s rechtstreekse aanpak bleek heel wat effectiever dan al dat braaf, bemoederend gedoe van mij.
De eerstvolgende nacht voeg ik de daad bij de gedachte, verloochen mijn astrale aard en laat in één klap al mijn remmingen varen. Ik neem mijn stoffelijke vorm aan en glijd naakt langs Roberto in bed. Nu pas besef ik ten volle over welke wonderlijke zintuigen mensen zoal beschikken. Natuurlijk wist ik dat al, maar voelen wat die zintuigen met je lichaam doen is heel iets anders dan het enkel weten. Als ik eindelijk zo dicht bij Roberto lig dat ik de warmte van zijn gespierde lichaam voel, tril ik van top tot teen en niet alleen vanwege de ondraaglijke spanning … Ik waag het om een hand op zijn schouder te leggen.
Roberto kreunt zachtjes, draait zich om en strekt zijn armen naar mij uit. Als hij echter mijn gezicht ziet spert hij zijn ogen wijd open en kijkt mij met een blik vol regelrechte afschuw aan. Hij stoot me zo hardhandig uit zijn bed dat ik pardoes op de grond val. Huilend en buiten zinnen krabbel ik op en vlucht uit mijn mensenlichaam, zo overmand door pijn en verdriet dat er even niets overblijft dan een peilloos diep zwart gat …
Wanneer de wereld weer tot mij doordringt, verman ik mij en keer op mijn schreden terug. Ik kan eenvoudig niet anders. Het levert mij de ergste schok vanaf mijn schepping in het begin der tijden op. Roerloos ligt Roberto op zijn bed. Zijn open ogen staren naar het plafond. Op het nachtkastje ligt een leeg pillendoosje …
Dan vult een dichte, gelige mist de kamer. Als de zwaveldampen langzaam optrekken, zie ik Roberto weer rechtop zitten. Xanti staat naakt naast zijn bed en buigt zich over hem heen. Met spijt moet ik toegeven dat ze voor een duivelin een prachtig lichaam heeft. De rode horentjes kleuren prachtig bij haar blonde haar en zelfs haar gevorkte staart weet ze heel bevallig met elke beweging van haar heupen mee te laten dansen.
‘Weet je nog wat je mij beloofde?’ vraagt ze.
‘Zeker weet ik dat,’ zei Roberto. ‘Ik werd net wakker en wilde je meteen gaan zoeken.’
Xanti straalt en zwiept vol vuur met haar staart.
‘Waarom heb je juist mij uitgekozen?’ vraagt hij.
Xanti antwoordt niet meteen en laat haar staart hangen. Een frons verschijnt op haar gezicht. ‘Dacht je echt dat Satan ons enige inspraak gunt?’ zegt ze dan. Ze wendt haar blik af en kleurt zo mogelijk nog roder dan ze al was. ‘Nee hoor. Je werd mij gewoon toegewezen. Maar geloof mij, toen ik je voor het eerst zag, vergat ik dat en maakte het niets meer uit.’
Xanti neemt Roberto bij de hand en leidt hem de tunnel naar de oneindigheid in. Als verlamd kijk ik toe hoe ze, hun handen ineengestrengeld, samen in het verblindend witte licht verdwijnen. Ingrijpen kan ik niet langer. Eenmaal op weg naar het hiernamaals heb ik geen enkele invloed meer op wie dan ook. Het enige wat ik nog kan is hen, mijn hart vervuld van afgrijzen, op eerbiedige afstand volgen.
Op het einde van de tunnel komen Xanti en Roberto aan bij de mij welbekende splitsing, waarvan de ene tak naar het eeuwige licht leidt en de andere naar het helse vuur.
Daar gebeurt het ondenkbare. In plaats van meteen de voor Roberto fatale tak te kiezen, staat Xanti abrupt stil en omhelst hem onstuimig. Eensklaps begrijp ik het duivelse dilemma waarmee zij al die tijd heeft geworsteld. Voor eeuwig wil zij Roberto bij zich hebben, maar ze weet welke gruwelijke prijs Roberto voor haar liefde zal moeten betalen.
Gelijk word ik overvallen door schaamte. Ik hield het niet voor mogelijk dat een duivelin dit soort gevoelens kan koesteren, zo volkomen werd ik beheerst door mijn nogal onhemels verlangen om Roberto van haar af te troggelen en hem helemaal voor mij alleen te hebben.
‘Welke gang leidt naar de hemelpoort?’ vraagt Roberto simpelweg.
Eén tel kijkt Xanti naar links. Voor Roberto is dat genoeg. Zonder een moment te aarzelen grijpt hij haar bij de staart, laat niet meer los en sleurt haar die kant uit. Eventjes stribbelt Xanti tegen, maar volgens mij is dat enkel voor de vorm. Van stomme verbazing vergeet ik bijna hen te volgen.
‘Je kunt nu wel zeggen dat jij voor die duivelin instaat,’ hoor ik Petrus mopperen, ‘maar weet jij ook wie er voor op kan draaien als zij hier straks problemen veroorzaakt?’ Wijdbeens en met de armen over elkaar staat hij voor de hemelpoort.
Maar dan doet Petrus, geheel tegen mijn verwachting in, alsnog een stap opzij en gebaart dat Xanti en Roberto verder mogen. Zou de doffe blik van wanhoop in Roberto’s ogen hem hebben vermurwd? Dat moet wel. Ik kan echt niets anders bedenken.
‘Vooruit dan maar,’ zegt Petrus, ‘loop snel door. Maar hang dit alsjeblieft niet aan de grote klok. Voordat je het weet gaat het als een lopend vuurtje rond. Dan lopen die van hiernaast binnen de kortste keren de poort plat.’
Als de twee naar binnen zijn, wendt Petrus zich een moment tot mij. ‘Knap werk, Angelina,’ zegt hij. ‘Die jongen de hemel binnenleiden zal voor jou niet zo’n probleem zijn geweest, maar hoe heb je háár in ‘s hemelsnaam zo ver gekregen dat ze hem tot hier volgde?’
Ik ben te treurig en te lamgeslagen om meteen een antwoord te bedenken. Maar snel richt ik mijn hoofd weer op. Dit is mijn eigen schuld. Ik was zo dom en blind dat ik alles verknalde. Xanti heeft haar eeuwigdurende verbintenis met Roberto meer dan verdiend. Voor mij is dit het einde. Eigenlijk moet ik mij nu meteen bij Michaël of een van zijn collega´s melden, maar dat kan ik nu met geen mogelijkheid opbrengen.
´Ik weet het niet,´ zeg ik. Als verdoofd keer ik Petrus de rug toe en ga door de tunnel terug.
Bij de splitsing flitst een gedachte door mijn hoofd, die mij als door een vuurschicht getroffen stil doet staan. Michaël zal mij na mijn wangedrag wel verbannen naar het vagevuur. Een herkansing zal ik dan misschien nooit meer krijgen. Kortom, ik heb weinig te verliezen…
Het idee, dat langzaam vaste vorm aanneemt, lijkt krankzinnig, maar hoe ik het ook wend of keer, het is mijn enige kans op een nieuwe opdracht. Als ik deze nieuwe en nu maar al te echte vuurproef doorsta en mijn nieuwe werkgever weet te overtuigen, ga ik net als Xanti minstens één man een hemels leven bezorgen. Ik heb mijn ogen altijd goed de kost gegeven. Daar beneden lopen heel wat meer Roberto´s rond …
Resoluut loop ik de rechtertak in, zonder acht te slaan op de toenemende hitte …