Luttele seconden voordat we ons vastrijden in de verkeerschaos op Fifth Avenue ontdek ik de eenhoorn. Zo’n vijfhonderd kilo aan gejaagde purperen schepping, gevangen tussen twee rijen personenauto’s, dendert halsoverkop op ons af. Met haar flanken schuurt het langs portieren; links en rechts knappen er autospiegels af. Geringe bijkomende schade.
Zach klapt uit voorzorg de zijspiegel aan de bestuurderskant in. Terwijl het gevaarte briesend langs onze auto galoppeert, vraagt hij droogjes: ‘Anatomisch correcte eenhoorn, Kenz?’
‘Leek er anders verdacht veel op,’ zeg ik.
Dezer dagen zijn eenhoorns bepaald geen bijzondere verschijning meer, maar negen van de tien keer beschikken ze over buitenproportioneel grote tekenfilmogen die ze te danken hebben aan de hyperactieve Aziatische tekenfilms die men op de zaterdagmorgen uitzendt. Niet deze eenhoorn.
Voordat hij uit de auto stapt, tikt Zach tegen de rand van de cowboyhoed die hij zichzelf zojuist heeft aangemeten. Ik activeer een beveiligde verbinding met onze uitvalsbasis, hier in Manhattan. ‘Meldkamer, Kaplan hier, Harrison is de eenhoorn achterna. Locatie van de schepper?’
‘Begrepen, Kaplan. Naomi Harper bevindt zich nog altijd voor 767 en Fifth. Geen nieuwe scheppingen gemeld.’
Nadat ik ben uitgestapt en de januarikou over me heen heb laten komen, trek ik een sprintje om Naomi zo snel mogelijk te kunnen bereiken. Eén eenhoorn tijdens de spits is al erg genoeg, maar een op hol geslagen purperen kudde zou rampzalige gevolgen kunnen hebben.
Politie. Twee agenten ontfermen zich over de moeder, de anderen doen aan grensbewaking. Ze zien er nerveus uit, maar ze houden zich aan het opgestelde protocol: ze zijn erin geslaagd om de directe omgeving om de schepper te ontruimen en ze hebben hun dienstwapens nog niet getrokken. Ik ben gedwongen mijn identificatie langs zeker vier ongemakkelijke blikken te halen voordat ik door de diffuse barrière – die foto’s en filmopnames onmogelijk maakt – heen kan stappen en ik door kan stomen naar de moeder. De meeste ouders van scheppers zijn een en al schaamte, ook deze jonge moeder is daarop geen uitzondering. Ik stel mezelf aan haar voor: ‘Mentor Mackenzie Kaplan.’
‘Audrey… Audrey Harper,’ stottert ze.
‘Hallo Audrey. Wat is hier precies aan de hand?’
‘Mijn dochter Naomi? Ze had haar zinnen gezet op een knuffel. Vroeg of ik die voor haar wilde kopen? Ik zei nee. Ze maakte stampij.’ Ongemakkelijke glimlach. ‘Typisch gedrag van een vijfjarige. En toen…’
‘Regenbogen, eenhoorns?’
‘Alleen… alleen de eenhoorn…’
‘Eerste keer?’
Audrey knikt, stopt met haar vingers het traject van een traan af.
Ik leg een hand op haar schouder. ‘Noemen jullie haar Naomi? Kan ik haar zo aanspreken?’
‘We korten het meestal af naar Nomi. Daar luistert ze beter naar.’
‘Maak je geen zorgen, Naomi zal niets overkomen, maar wat er ook gebeurt, Audrey, ik zou graag hebben dat je even uit haar buurt blijft. Oké?’
Zodra Audrey dat heeft beloofd, wend ik me tot hoofdagent Drummond. ‘Prima werk tot dusver. Goed als ik het hier overneem?’
Drummond, zoals altijd niet bereid om zijn minachting voor scheppers te verbergen, antwoordt met een kortaf: ‘Mij best, mentor.’ Hij benadrukt mijn titel, alsof het een scheldwoord betreft, laat zijn hand echter uiterst demonstratief op zijn dienstwapen rusten.
Ik begin aan mijn toenadering. Naomi zit op het trottoir voor de etalage van de speelgoedwinkel, met haar neus naar het uitgestalde speelgoed. Ze heeft zich verstopt onder de capuchon van een schattig dik gevoerd paars winterjasje en heeft haar armen verontwaardigd voor haar borst over elkaar geslagen. De kou maakt haar adem zichtbaar.
‘Hoi!’ fluister ik.
Naomi verroert zich niet, reageert niet op mijn groet.
‘Mag ik naast je komen zitten?’ vraag ik.
Het kleine meisje schokschoudert. Ze weigert me aan te kijken.
‘Nomi, mag ik naast je komen zitten?’
Nog een schouderophalen. Dus ik besluit om naast haar op het trottoir te gaan zitten. Zo volg ik haar blik. In de etalage van de speelgoedwinkel ontdek ik een paarse eenhoorn, zeer waarschijnlijk de knuffel die haar moeder niet voor haar wilde kopen. De eenhoorn tilt gracieus haar hoeven op, welhaast dansend, alsof ze deelneemt aan een dressuurwedstrijd. Onder het pluche gaat moderne androïde technologie verborgen; een poging van speelgoedfabrikanten om zich te meten met schepping. Naast de eenhoorn klautert Spider-Man moeiteloos tegen een wolkenkrabber omhoog. Bijzondere gaven, immense verantwoordelijkheid.
Naomi’s reflectie is zichtbaar in het glas: grote zeegroene ogen, dopneusje, getuite lippen en boos gefronste wenkbrauwen, omlijst door een explosie van ravenzwarte krullen. Ze lijkt op haar moeder. Ik steek een hand op en zwaai naar haar spiegelbeeld, maar Naomi zwaait niet terug. We zitten zo’n dertig seconden muisstil naast elkaar op het trottoir, voordat ze stiekem een blik op me werpt. Ik besluit niet direct oogcontact te maken.
‘Is je haar eraf gevallen?’ vraagt ze.
‘Nee, ik heb het laten afscheren.’
‘Waarom? Je bent toch een meisje? Meisjes hebben lang haar.’
‘Ik hou niet van lang haar. Kriebelt teveel. Vind je het niet mooi?’
‘Nee,’ geeft Naomi toe. Een buitengewoon eerlijk antwoord.
‘Nou, ik vind jouw krullen wel mooi hoor,’ zeg ik. Mijn compliment laat haar blozen. ‘Ik heet Kenzie.’
‘Kenzie?’ herhaalt ze onwennig.
‘Ja.’
‘Dat is een leuke naam,’ besluit ze, voordat ze zich weer focust op de eenhoorn in de etalage. ‘Waar is het paard heen?’
‘Dat is weggelopen,’ zeg ik tegen haar.
‘Komt het nog wel terug?’ vraagt ze.
‘Het komt wel terug.’ Naomi realiseert zich nog niet dat zij degene is die de eenhoorn heeft gecreëerd. Ander onderwerp: ‘Hoe oud ben je?’
Naomi begint hardop te tellen: ‘Een, twee, drie, vier, vijf!’ Ze tilt haar linkerhand op om me te laten zien hoeveel vingers dat precies zijn, maar lijkt te zijn vergeten dat die vingers schuil gaan onder een want. ‘En jij?’
‘Vijfentwintig, zesentwintig, zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig.’
Naomi schiet in de lach. ‘Dat is oud!’
‘Dat is het zeker,’ moet ik toegeven. ‘Toen ik vijf was hadden we niet van dit soort knuffels. Eigenlijk had ik helemaal geen knuffels. Maar toen verscheen Astra.’
‘O.’ Ze knikt. ‘Wie?’
Ik laat Astra boven mijn schouder verschijnen. Een fragiele fee, gedragen door de ragfijne vleugeltjes van een libelle en gestoken in een scherp gesneden jurkje van herfstbladeren. Zodra ze is geland klautert ze als een volleerd acrobate naar het uiteinde van mijn rechterschouder en tuurt met haar felblauwe amandelvormige oogjes nieuwsgierig naar Naomi.
Naomi kan alleen maar ongelovig naar de piepkleine fee staren.
‘Maak maar een kommetje van je wanten,’ zeg ik.
Dat doet ze.
Astra bestudeert het kommetje, kijkt naar mij en dan weer naar Naomi. ‘Toe maar,’ zeg ik. ‘Nomi bijt vast niet.’ En tegen Naomi fluister ik: ‘Astra is een beetje verlegen.’
Naomi knikt, strekt haar armen nog iets verder voor zich uit, waardoor Astra niet langer twijfelt en mijn schouder verruilt voor de wanten. Daar maakt ze het zich gemakkelijk.
‘Wat ben jij?’ vraagt Naomi nieuwsgierig.
Astra zingt een antwoord bestaande uit hoge toontjes.
‘Wat zeg je?’
‘Astra praat niet zoals wij,’ leg ik uit.
‘O. Wat zegt ze dan?’
‘Dat weet ik ook niet,’ moet ik toegeven. ‘Maar ik weet wel dat Astra een fee is. En dat ze begrijpt wat je tegen haar zegt.’
‘Ze is wel heel klein.’
‘Feeën zijn niet zo groot.’
‘Heeft Asta het niet koud?’
‘Astra is wel wat gewend.’
‘Ik vind Asta lief.’
Ik kan een glimlach niet onderdrukken, omdat Naomi de naam van de fee op haar schouder schattig verkeerd blijft uitspreken. Astra vliegt op, zoemt voorzichtig voor Naomi’s gezicht heen en weer, klampt zich dan vast aan een van haar krullen en plant een kusje op de wang van het meisje. Daarna slingert ze met behulp van de lok haar naar Naomi’s schouder en zingt er een tevreden deuntje.
‘Ze vindt je ook lief,’ interpreteer ik en ik knik naar de androïde knuffels in de etalage. ‘Wij hebben geen knuffels nodig, Nomi.’
Naomi werpt nog een blik op de eenhoorn en dan knikt ze.
‘Heb je het niet koud?’ vraag ik. ‘Want ik heb het wel een beetje koud gekregen, zo op de stoep.’ Ik sta op en steek mijn handen uit naar Naomi. Ze laat zich overeind helpen. Op haar schouder houdt Astra zich met uitgestoken armen in balans, voordat ze een beschut plekje besluit te zoeken tussen Naomi’s krullen onder de capuchon.
‘Kenzie?’ Naomi’s ogen vinden de mijne.
‘Ja?’
‘Komt mijn paard al terug?’
En daar is de bevestiging dat Naomi nu begrijpt dat zij degene is die de eenhoorn heeft doen verschijnen.
‘Mijn vriend Zach is haar voor je aan het ophalen,’ zeg ik. ‘Zodra hij haar heeft gevonden brengt hij haar hier naartoe.’
Naomi kriebelt aan haar neusje met haar linker want. ‘Ik weet niet waarom ze wegging.’
‘Was je bang van haar toen ze verscheen?’
‘Ze was heel erg groot!’ roept Naomi.
‘Ze was bang van jou, omdat jij bang was van haar. Daarom is ze weggegaan.’
Onze emoties zijn overdraagbaar op onze scheppingen. Naomi begrijpt dat misschien niet, maar dat komt nog wel.
‘Mama was ook bang,’ zegt ze. ‘Ik weet ook niet waar mama is.’
‘We hebben mama gevonden.’ Ik wijs haar op Audrey, die nog altijd op zo’n vijftig meter afstand naast de twee agenten staat. ‘Kijk, daar is ze. Je hoeft je geen zorgen te maken over mama, oké?’
Dan ziet de vijfjarige al die mensen die naar haar staren vanachter het gele lint dat de politie inmiddels gespannen heeft om de gestelde grens iets tastbaarder te maken. ‘Zijn die mensen ook bang voor mijn paard?’ vraagt ze.
Ik kan niet liegen. Naomi moet weten dat er consequenties verbonden zijn aan haar gave. ‘Ja, Nomi. Ze zijn bang.’
‘Waarom?’
‘Omdat jouw paard ze pijn kan doen.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Mijn paard is lief. Net als Asta.’
Naomi weet niet dat New York de ravage die Nicholas Malloy zevenenveertig jaar geleden in deze stad aanrichtte nooit zal vergeten. Nadat voorbijgangers waren geschrokken van het draakje op zijn schouder, hield een politieagent de jongen staande. Toen het beestje uitdagend naar de agent begon te klapkaken, trok de man zijn wapen. Daarop galmde er een oorverdovend gebrul tussen de flatgebouwen en de lange nek van een immense onyxzwarte draak krulde zich om de fundering van het Chrysler Building. De draak begroef zijn klauwen in het beton en staal van het Chrysler Building en begon aan zijn destructieve klim naar de top van het monumentale gebouw. Gruis en glas spatten in het rond en er takten zich diepe scheuren af in het beton. Onderweg naar boven legde de draak twaalf verdiepingen in de as. Zevenenvijftig New Yorkers kwamen daarbij om het leven. Toen Nicholas een zwerm van draakjes op de agent afstuurde opende de man het vuur. Een van de kogels trof Nicholas in de borst, een ander doorboorde zijn halsslagader. De jongen bloedde leeg op het trottoir, zijn draken vielen uit de lucht. Dertig verdiepingen boven zijn schepper verloor het grootste exemplaar zijn grip op het art deco en stortte naar beneden, maar raakte de grond niet, spoorloos verdwenen op het moment dat Nicholas’ hart het begaf.
‘Mijn paard is lief,’ houdt Naomi stug vol en dat is precies het rotsvaste geloof dat ik bij haar wilde opwekken. Als dit meisje gelooft dat haar eenhoorn lief is dan zal het dier dat ook zijn.
Hoeven op het trottoir. De menigte splijt zich voor Zach en de eenhoorn die hij berijdt. De grijns op zijn gezicht vertelt me dat hij de verleiding niet kon weerstaan om een ritje te maken. Als kind schiep Zachary Harrison nooit dieren. Toen mentors hem te hulp kwamen in Bayonne, New Jersey waren de negenjarige jongen en zijn ouders ternauwernood ontsnapt aan het vuur dat hun huis in de as had gelegd; het vuur dat Zach in zijn dromen over het plafond van zijn slaapkamer had zien golven. Onder de eerstegraads brandwonden omdat zijn dekbed al vlam had gevat voordat hij wakker schrok, kon hij zijn slaapkamer nog net op tijd ontvluchten. Die nacht verloor hij zijn hamster en de complete bovenverdieping van zijn ouderlijk huis aan zijn gedroomde vlammenzee. Er waren vier jaar aan rigoureuze training voor nodig en mentors die over hem waakten wanneer hij sliep, om het zelfvertrouwen te kunnen kweken dat nodig was om zijn dromen onder controle te krijgen.
Drie van de tien ongetrainde scheppers creëert onderbewust tijdens rem slaap. Ik heb nachtmerries zien rondwaren tijdens mijn waakdiensten op onze slaapzalen; echte monsters onder het bed, daadwerkelijk in staat om schade aan te richten.
Zach stijgt af en leidt de eenhoorn aan de hand onder het politielint door, terug naar haar schepper. Naomi pakt mijn hand, ietwat geïntimideerd door het vooruitzicht haar schepping onder ogen te moeten zien. Het is inderdaad een meer dan behoorlijk sprookjespaard en niet alleen vanuit het oogpunt van een vijfjarige.
Wanneer Zach de eenhoorn vlak voor haar de pas in laat houden, kijkt Naomi vol verwondering omhoog. Ook Astra lijkt onder de indruk. Vanuit haar schuilplaats onder Naomi’s capuchon, spiekt ze nieuwsgierig naar de lila manen van de eenhoorn.
‘Nomi? Hoe heet je paard?’ vraag ik.
Ze kijkt me aan. ‘Ik weet niet hoe ze heet.’
‘Geef haar maar een naam.’
‘Max!’ roept ze enthousiast.
Max briest haar goedkeuring.
‘Dat is een stoere naam voor een dame! Maar Max is nog wel een beetje groot. Vind je ook niet?’
Naomi knikt.
‘Je kunt haar kleiner maken.’
‘Echt?’
Ik fluister: ‘Ik heb Astra zo klein gemaakt, niet doorvertellen hoor, maar jij kunt dat ook met Max doen.’
‘Hoe moet dat dan?’ fluistert ze terug.
‘Doe je ogen maar dicht.’
Naomi sluit haar ogen.
‘Denk aan Max. Kun je haar zien?’
Naomi knikt.
‘Oké. Nu moet je haar in gedachten kleiner maken.’
Naomi fronst haar wenkbrauwen en vrijwel onmiddellijk begint Max de eenhoorn te krimpen. Ons publiek reageert met ontzag, waardoor het kleine meisje van de wijs gebracht wordt en het krimpen van de eenhoorn heel even hapert.
Ik fluister: ‘Je doet het heel goed hoor. Je bent er bijna.’
Naomi knijpt in mijn hand en zet door. Zodra Max even groot is als de androïde waar ze haar bestaan aan te danken heeft, laat ik Naomi haar ogen weer openen. De vijfjarige kijkt Zach aan, die vriendelijk naar haar glimlacht, zijn enige nog resterende wenkbrauw optrekt en Max aanwijst. Naomi hurkt net op tijd om de onstuimige begroeting van de kleine purperen eenhoorn op te kunnen vangen. Max springt in haar armen en ze belanden samen op het trottoir. Max hinnikt, Naomi giechelt en Astra schiet de lucht in en vindt mopperend haar weg terug naar mijn schouder. Een mix van verontrust en vertederd gefluister bereikt mijn oren; ons publiek weet nog altijd niet goed wat het met ons aan moet.
Ik help Naomi overeind en zwaai naar Audrey. Zodra Naomi haar moeder ontdekt, toont ze haar trots de eenhoorn in haar armen. ‘Kijk, mama!’
Audrey omhelst zowel haar dochter als Max.
#
‘Waar gaan we heen?’ vraagt Naomi.
We hebben de stad achter ons gelaten. Audrey, Naomi en Max zitten op de achterbank.
‘Ergens waar het veilig is, lieverd,’ laat ik weten.
Sinds Nicholas Malloy en zijn draken weet de wereld dat creaties niet kunnen bestaan zonder hun scheppers. Sindsdien zijn er tientallen aanslagen gepleegd op ontdekte scheppers. Er zijn politieke bewegingen die al jaren pleiten voor een hardere aanpak en er wordt gefluisterd dat de farmaceutische industrie werkt aan een oplossing: een paardenmiddel waarmee onze gave kan worden onderdrukt. Gelukkig zijn er de Veilige Havens, afgelegen opvanghuizen over heel de wereld waar we kinderen als Naomi kunnen begeleiden totdat ze zo gedisciplineerd zijn dat hun gaven geen gevaar meer vormen voor de samenleving.
Dat is echter niet het enige waar de Havens voor dienen. Zodra jonge scheppers hun gaven onder controle hebben, wordt ze geleerd dat ze de mensheid ermee kunnen helpen. Scheppers die de elementen beheersen, zoals Zach, worden ingezet om brand te weren, orkanen te laten afzwakken en overstromingen in te dammen. De wereld telt een kleine vijftien chirurgen die met behulp van schepping de extreemste gevallen genezen, patiënten die zonder tussenkomst van schepping geen menswaardig leven meer hadden kunnen leiden. Op vliegvelden over de hele wereld staan scheppers stand-by om vliegtuigongelukken te voorkomen. Iedereen kent de beelden van Boeing 777 vlucht 79 naar Indira Gandhi International Airport, New Delhi, die in de klauwen van de reuzenadelaar van schepper Kaya Kapoor veilig naar de grond werd gevlogen.
Ook Naomi zal uiteindelijk positief kunnen bijdragen, ook al heeft ze nu enkel aandacht voor Max. Ze vraagt niet wanneer ze weer naar huis mag, zoals de meeste kinderen die we net hebben onderschept dat doen. De waarheid is dat je nooit meer naar huis kunt. Het valt nu eenmaal op wanneer een kind van de ene op de andere dag zonder opgaaf van reden uit huis wordt geplaatst. De omgeving zal haar conclusies trekken en die bevestigd zien wanneer het kind in kwestie tijdens de kerstdagen weer opduikt onder begeleiding van een mentor, een hoogst ervaren schepper die in staat is de gaven van de onervaren schepper in bedwang te kunnen houden.
Toen ik op mijn zeventiende bekwaam genoeg werd geacht om in de maatschappij te kunnen terugkeren, had ik geen thuis meer. Mijn moeder had zich met haar nieuwe echtgenoot gevestigd aan de westkust van de Verenigde Staten; een leven waarin ik niet meer paste. Dus besloot ik om in de Haven te blijven wonen en door te studeren voor mentor. Ik leerde er hoe ik de creaties van anderen in bedwang kon houden. Als het nodig was gebleken hadden Zach en ik Max kunnen laten verdwijnen. Vaak voldoet echter al een kleine aanpassing. In de omgang met andermans creaties is voorzichtigheid geboden. Max maakt net zozeer deel uit van Naomi’s psyche als Astra dat van de mijne doet; ze moet hanteerbaar zijn, maar haar bestaan mag haar niet ontzegd worden.
In de achteruitkijkspiegel vang ik een glimp op van mezelf, als zesjarig meisje met roodbruine lokken dat haar vaders hand vasthoudt. Ze leunt tegen zijn arm, haar duim in haar mond. Haar moeder zit aan haar linkerzijde. Verstijfd, alle kleur lijkt uit haar gelaat weggetrokken. Het meisje en haar ouders zijn onderweg naar de Veilige Haven voor scheppers in upstate New York, omdat haar moeder om hulp heeft verzocht.
Op de avond van mijn zesde verjaardag stapte mijn vader mijn slaapkamer in, terwijl mijn moeder mij mijn favoriete verhaal voorlas: een geïllustreerd verhaal over de avonturen van een kleine fee genaamd Astra. ‘Zal ik haar de rest van het verhaaltje voorlezen, Gillian?’ stelde hij voor.
Hij zag er exact hetzelfde uit als op de ingelijste foto die er van hem op mijn nachtkastje stond. Lijkbleek liet mijn moeder het voorleesboek uit haar handen vallen. Ze rende mijn slaapkamer uit en de trap af.
Mijn vader ging zitten, alsof er niets aan de hand was en las me de rest van het verhaaltje voor. Omdat mijn vader al ruim een jaar overleden was, arriveerde er een mentor.
Uiteindelijk kreeg mijn toegewezen mentor me zover dat ik bereid was mijn vader los te laten. Nadat hij me een laatste kus had gegeven, verdween mijn vader voorgoed.
Scheppers nemen één belangrijke regel in acht die nooit mag worden overtreden: we creëren geen mensen, of die nou denkbeeldig, levend of dood zijn. Zo proberen we de wereld ervan te overtuigen dat wij geen goden zijn.
Aan het einde van mijn achtste dag, op mijn nieuwe slaapkamer in de Veilige Haven, verscheen Astra boven de schouder van mijn mentor die me mijn favoriete verhaaltje aan het voorlezen was. Astra is altijd bij me gebleven.
‘Waar is papa?’ vraagt Naomi aan haar moeder.
‘Papa komt eraan lieverd,’ belooft Audrey.
Naomi knikt en knuffelt haar eenhoorn. ‘Mama?’
‘Ja, lieverd?’
‘Denk je dat hij Max ook lief vindt?’
Een moment van twijfel, Naomi zal daar niets van merken, maar Audrey Harper twijfelt voordat ze haar dochter het antwoord kan geven dat ze verwacht. ‘Natuurlijk, Nomi. Natuurlijk vindt hij haar lief.’
Naomi glimlacht. Tevreden. ‘Hoor je dat, Max? Iedereen vindt je lief!’
Het is het onbegrensde optimisme van een kind. En wie weet? Misschien zal Naomi die aanname ooit bevestigd zien. Misschien loopt ons sprookje inderdaad goed af. Ik help het haar hopen.