Lykander de Sluiper hield zijn vergrootglas voor het aankondigingenbord waar stukjes perkament de eigenschappen van diverse avonturiers verheerlijkten. Hij zuchtte. Er stonden flinke lappen tekst op elk stuk en hij was zo dyslectisch als de pest.
Ah, daar was een veelbelovende. Niet te veel tekst. Jarl de Slachter, als hij het goed las. De tekst onder zijn naam was: Heb zwaard, kan slachten!
Nou, dat klonk veelbelovend. En hij hoefde er niet te veel voor te lezen, dat was een absoluut pre. Hij pakte het briefje van het bord en liep naar de Heldentaveerne waar net de gebruikelijke dronkaard zijn halfuurlijkse worp door het raam onderging. Hij landde in een hoop voor Lykanders voeten.
‘Gaat het?’ zei Lykander tegen de dronken man.
Uit de hoop kwam een hand tevoorschijn die zwaaide. ‘Je <hips> raakt eraan <hips> gewend.’
‘Mooi,’ zei Lykander en stapte over de man heen de taveerne in.
De taveerne zag er aan de buitenkant uit als zovele broeinesten van kwaad en verderf in Algopolis – en dat waren er wat. Binnen nam Lykander plaats aan een tafel in de salon, waar meer mannen en vrouwen in stoere wapenrustingen thee dronken en keuvelden over barbaarse invallen en brute plundertochten. Hij wachtte tot de maître-d langsliep en zijn bestelling opnam. Lykander overhandigde meteen het briefje en een zilverstuk dat uiterst professioneel in ‘s mans binnenzak verdween.
Lykander zette zijn vergrootglas in zijn rechteroog, klemde het vast en bekeek de aanwezigen. Hij herkende John de Knipper met zijn reuzenschaar. Samen hadden ze de schatten van Malgrim geplunderd, maar hun samenwerking was geen lang leven beschoren. John snurkte dat het een lieve lust was. Niet alleen gevaarlijk, ‘s nachts in de wildernis, maar ook funest voor een goede en broodnodige nachtrust. Zijn blik viel daarna op Rode Ronja de Ruige Ramster, waarlijk een stoer wijf met wie hij de nodige winstgevende avonturen had beleefd. Hij wilde het echter professioneel houden en Ronja was hem te opdringerig met haar lepeltje-lepeltje en dat vervelende ‘zal ik je rug even wassen?’ Echte avonturiers wassen zich nu eenmaal niet en beginnen al helemaal niet aan dat wijvengedoe, zo hield hij zich voor. Het hielp ook niet dat ze al over de zestig was en een ebbehouten klap had die ze te pas en te onpas liet klakken.
Samen met zijn thee – Orcish Breakfast natuurlijk – verscheen een indrukwekkende, brede man geheel gekleed in zwart leer maar met een wit, bebloed schort voor.
‘Jarl de Slachter neem ik aan?’ zei Lykander.
Jarl zette een gigantisch zwaard tegen de tafel, legde een vleesbijl met roestbruine vlekken op de tafel en ging in de stoel tegenover Lykander zitten. ‘Aye.’
‘Goed, laat me mijn dilemma uiteenzetten, waarde Jarl.’
‘Aye.’
Lykander tuurde door zijn vergrootglas om te zien of er wel iemand thuis was in het grote hoofd van Jarl de Slachter.
‘Juist,’ Lykander vouwde zijn handen samen, ‘mij is ter ore gekomen dat in Boekstinia, de stad van de voormalige Ziltkoningen de grote Tempel van Teng is geopend, wat natuurlijk resulteerde in het ontsnappen van de vloek. Het moge duidelijk zijn dat de inwoners, voor zover niet gevlucht, in de magen van hun belagers… dingen… vloekwezens, terecht zijn gekomen.’
‘Aye!’
‘Maar nu wil het geval dat ik een gevluchte priester tegenkwam en heb gema… ik bedoel, ondervraagd, die voor mij een kaart van de tempel tekende,’ Lykander legde een gevouwen perkament op tafel, ‘en me spontaan de sleutel van de schatkamer gaf.’ Hij legde een grote, zilverkleurige sleutel met opvallend veel baarden op het perkament. Hij knipoogde naar Jarl waardoor zijn vergrootglas viel, dat hij maar net wist op te vangen. ‘Je weet wat dat betekent, toch?’
‘Aye!’
‘In ieder geval, het is zo’n duizend stadiën naar het zuiden, voorbij de Trekwand en de Gash-kloof waar het wemelt van de haarkatten en fallodonten, dus voldoende avontuur in het verschiet en we kunnen morgenochtend vertrekken. Akkoord?’
‘Aye!’
‘Uitstekend,’ zei Lykander. ‘Ik voorzie een goede samenwerking, oh Jarl. Alleen nog even het standaard contract tekenen, zodat we officieel zijn.’ Hij produceerde een potje inkt, een veer en een perkament waarop met zwierige krullen een standaard contract was uitgeschreven. Niemand anders dan de beste kopieerders gebruikte Lykander, immers, avonturieren deed je in stijl of helemaal niet. Hij doopte de veer in de inkt en hield hem Jarl voor.
De grote man greep de veer en zette een kruis.
‘Hmm,’ Lykander keek de man nog eens aan, maar pakte toen het contract en borg het zorgvuldig op. ‘Ik heb een kamer voor ons geboekt zodat we morgenochtend meteen kunnen vertrekken. Er staat dan een huurstrijdkar voor ons klaar. Van Vijft, dus de wielen en de halsters zijn dubbel gecontroleerd en de paarden zijn jong en fris.’ Hij glimlachte. Het was beter gelopen dan hij gedacht had. ‘Even wat eten en naar bed dan maar, goed?’
‘Aye!’
De volgende dag ontpopte Jarl zich tot een maniakale bestuurder die, dat moest Lykander hem nageven, een bijzonder gevoel had voor het ontwijken van zichtbare en onzichtbare obstakels op de weg. Uiteindelijk sloot hij zijn ogen maar om de bijna-botsingen niet te hoeven zien.
De stadiën vlogen onder hen door tot ze bij de Lustiaanse oerwouden kwamen waar ze moesten vertragen, omdat de brede wegen die vanuit Algopolis alle richtingen op gingen hier toch echt ophielden en overgingen in karrensporen.
Ze leverden hun strijdkar in bij een handelspost in een klein dorpje, voor ze met hun bepakking de oerwouden trotseerden, waarbij het immense zwaard van Jarl planten en boompjes omhakte zodat ze een goed begaanbaar pad kregen. Dat zorgde er ook voor dat ze in recordtijd door het oerwoud kwamen en de vlakte van Samahara zich voor hen uitstrekte.
‘Let goed op, Jarl,’ zei Lykander. ‘De planten hier zijn dan wel sprieterig en dun, ze kunnen je laten struikelen en ze zijn verdraaide scherp.’
‘Aye!’
Jarls spraakkunst was er niet bepaald op vooruitgegaan tijdens de reis en Lykander moest bekennen dat hij dit specifieke avontuur op dat vlak best wel saai vond worden. Geen mentale stimulans, zeg maar. Nu ja, schatten ophalen en dan snel terug. Een paar bezoekjes aan de salon en de herenclub voor wat sigaren, partijtjes Flank en zijn favoriete kaartspel Rozegooier.
Ze staken de vlakte over, bedwongen de Gash-kloof en slopen langs de Trekwand terwijl boven hen de fallodonten hun misselijke gekrijs lieten horen en de haarkatten zacht koerend vanuit de struiken probeerden het tweetal in de val te lokken.
Slechts een keer was het nodig een voorbeeld te stellen: een onvoorzichtige haarkat liep tegen Jarls zwaard aan en viel in een klap in twee stukken neer. Die avond aten ze geroosterde haarkat en rolden een deel in zout. Daarna werden ze niet meer lastiggevallen door de roofdieren. Er was een gevaarlijker rover gearriveerd.
Zeven dagen nadat ze vanuit Algopolis vertrokken waren, liepen ze door de heuvels van Skodrabant, waar vervallen ruïnes van geïsoleerde boerderijen het groene landschap onderbraken. Ze naderden de hoofdstad van de voormalige Ziltkoningen vanuit het noorden.
Gelegen aan de Harelandbaai was Boekstinia ooit een witte stad, gebouwd van marmer en zandsteen, met de grote Tempel van Teng, oppergod van de Creatie, als stralend middelpunt. Nu, echter, hing er een donkere walm over de stad en de gebouwen leken bedekt met een donkergrijs waas. Lykander vergeleek het met voor het eerst een rookkamer in de Herenclub binnenstappen. Het duurde dan even voor je de rokers herkende. Zo ook hier. Het was duidelijk dat de Tempel van Teng nog steeds dikke, zwarte rookwolken uitbraakte, alsof een vervaarlijke demon zijn vurige adem in rokerige overdaad liet walmen.
‘Hohoho,’ zei Lykander. ‘Tijd voor de kaart die ik je in een van de vorige scenes toonde, Jarl.’ Hij haalde de kaart uit zijn binnenzak en vouwde hem open. De stad was redelijk schematisch weergegeven, de tempel was in groot detail ingevuld. Lykander legde de kaart op een boomstronk en wees de ingangen en uitgangen van de tempel aan. ‘Er brandt en rookt duidelijk iets, dat willen we vermijden. Dus ik stel voor dat we in het holst van de nacht hier aan de achterzijde de latrine-deur proberen. Die laten ze altijd openstaan. Ik neem aan dat je het zegt als je een beter idee hebt?’
‘Aye!’
‘Ik dacht ik al dat je dat zou zeggen,’ zei Lykander. Hij maakte een vuurtje en kookte een potje groenten en vulde dat aan met de gezouten haarkat. ‘Ik begin je gesprekskunde steeds meer te waarderen, Jarl. Ik dacht dat ik me begon te vervelen met je beperkte vocabulaire, maar in plaats daarvan praat ik gewoon meer met mezelf en dat bevalt eigenlijk prima. Daarnaast ben je natuurlijk toch maar een huurling, dus je zult stereotypisch gezien niet veel te zeggen hebben, toch?’
‘Aye!’ beaamde Jarl. Hij schepte een kom vol eten en at de inhoud met smaak op.
‘Maak me na middernacht wakker, dan gaan we een schat opeisen,’ zei Lykander. Hij wikkelde zich in zijn mantel en ging slapen.
‘Aye!’
De vier manen stonden hoog aan de hemel toen Jarl hem wakker maakte. Lykander had meteen zijn dolk in de aanslag, tot hij zag wie hem gepord had. ‘Oh, jij bent het.’ Hij rekte zich uit. ‘Als deze schat is wat ze beweren, dan koop ik een huis, tien slavenmeisjes en het zachtste bed dat in Algopolis te vinden is.’
‘Aye,’ zei Jarl. Hij knikte in de richting van Boekstinia.
Lysander kwam naast hem staan en zag de vlammen die uit de vele daken van de stad sloegen. ‘Toch blijven de daken heel. Bijzonder.’
‘Aye.’ Jarl pakte zijn grootzwaard eenhandig vast en in zijn andere hand de vleesbijl. Hij zag er vervaarlijk uit.
‘Vooruit met de geit,’ zei Lykander. Hij pakte zijn verzameling dolken en messen, vierenzestig stuks in totaal, en spendeerde twintig minuten om ze overal op zijn lijf te verbergen. Jarl floot intussen een deuntje terwijl hij zijn nagels schoonmaakte met het grootzwaard.
Lykander flitste van schaduw naar schaduw, van beschutting naar beschutting. Als je recht naar hem keek zou je denken dat hij een onderdeel van het landschap was. Jarl liep er onbevangen achteraan. Lykander wist vrijwel zeker dat hij niet het doelwit zou worden van eventuele monsters of vloeken, zo die zijn aanwezigheid al vermoedden.
De arme buurten en sloppenwijken van Boekstinia lagen tegen de heuvels aangebouwd. Ze liepen door tot aan de heuvel waarop de Tempel van Teng was gebouwd. Aan de voet van die heuvel, zichtbaar in het flauwe maanlicht en het licht van de flakkerende vlammen die uit de top van de tempel sloegen, stond een lange rij kleine huisjes met houten deuren waarin een hartvormig gat was gekerfd.
‘Daar,’ fluisterde Lykander. ‘De latrines. Dan is de latrinedeur daar vlakbij.’
‘Aye!’
Ze slopen door de sloppenwijken. Correctie, Lykander sloop, Jarl liep gewoon en maakte lawaai voor tien. Ze kwamen in ieder geval ongehinderd aan bij de latrines.
Lykander sloop naar de latrinedeur. Hij draaide zich naar Jarl, maar die was weg. Hij hoorde een tevreden zucht uit een van de latrine-huisjes en geluid van een ferme plons. Lykander schudde zijn hoofd. Waarom had hij Jarl ook weer meegenomen? Oh ja, Jarl de Slachter. Die mocht overal vooroplopen en zijn naam eer aandoen. Lykander speelde in dit soort gevallen liever op veilig.
‘Opgelucht?’ vroeg Lykander toen Jarl het huisje uitkwam.
Jarl grijnsde breed. ‘Aye!’
‘Nou, kom op dan, we hebben nog zo’n duizend woorden te gaan.’
‘Aye!’
Lykander plaatste zijn vergrootglas voor zijn rechteroog en duwde de latrinedeur met een luid kraken open. ‘Nou, dat weten we dan ook weer,’ vloekte hij. Geen beweging binnen in het donker, geen licht, geen rare geuren en ook geen je-ne-sais-quoi, zoals Lykander magie placht te noemen. Hij vond dat toch meestal maar goochelarij van laag allooi. Veel werk voor weinig effect. Hij haalde een fakkel uit zijn rugzak en stak die met zijn tondeldoos aan.
Bij fakkellicht slopen ze door de gangen van het tempelcomplex. De kaart gaf aan waar ze heen moesten en ze daalden verder af door het doolhof van gangen waaruit de lagere regionen van de tempel bestond.
‘Daar moet het zijn,’ zei Lykander. Hij wees op een ijzeren deur, minstens tweehonderd voet verderop in een door fakkels verlichte gang, met een groot sleutelgat. ‘Eens zien of de priester de waarheid sprak.’
Voor hij goed en wel halverwege de tunnel was sprong een immense krijger met een reusachtig slagzwaard voor zijn neus uit een zijgang. Jarl duwde Lykander opzij en trok zijn grootzwaard.
De twee reuzen deelden klappen uit die ze met hun zwaarden opvingen. Vonken sprongen alle kanten op en het gekrijs van metaal weerklonk in de gang.
Ineens stopte het gevecht. De vijand keek naar Jarl en zei: ‘Jarl?’
Jarl keek nu ook en zei: ‘Karl?’
Lykander keek met verbazing toe. ‘Je hebt dus wel meer woorden in je vocabulaire?’
Beide mannen keken hem aan en zeiden in koor: ‘Aye!’
‘Ik geef het op,’ zei Lykander. ‘Wat is hier aan de hand? Wie ben jij?’
‘Karl,’ zei Karl. ‘Jarl is mijn tweelingbroer. Ik ben hem een paar jaar uit het oog verloren.’
Lykander keek hem wantrouwig aan. ‘Hoe kun je hem nou over het hoofd zien?’
Karl haalde zijn schouders op. ‘Jarl is nu eenmaal de kleinste van de familie.’
Lykander schudde zijn hoofd. ‘Goed, een paar vragen. Wat doe je hier? Waar is de schat? Waar zijn de mensen? Waarom al dat vuur?’
Karl grijnsde. ‘Je bedoelt de vloek? En de schat?’
‘Exact.’
‘De vloek van Teng bleek een fabeltje. Mijn makkers en ik hebben de bewoners zoveel angst aangejaagd dat ze vertrokken zijn.’
‘En die vlammen die we zagen?’
‘We hebben een magiër bij ons.’
‘Laat me raden. Veel werk, weinig resultaat?’
Karl haalde zijn schouders op. ‘Tsja, hij is nog wel een van de betere en ik moet zeggen dat hij ze wel weg gekregen heeft.’
‘Waarom eigenlijk?’ vroeg Lykander.
‘Nou, de tempelschatten natuurlijk. We krijgen alleen die rotdeur daar niet open.’
Lykander grinnikte. ‘Misschien heb ik dan een voorstel. Ik maak de deur open en we verdelen de poet. Misschien heb ik de sleutel wel.’
Karl keek hem schuin aan. ‘Werkelijk? Hoe toevallig is dat? Als dit een kortverhaal was zou ik de schrijver van luiheid betichten.’
‘Aye!’ beaamde Jarl.
Karl floot drie keer hard. Even later kwamen twee overduidelijke huurlingen in zwart ijzeren maliënkolders aanlopen, een van hen met een rode tuniek eroverheen, gevolgd door een jongeman in een rode mantel, die een houten staf met een kristal erbovenop bij zich droeg.
‘Zo stereotypisch. Magiër zeker?’
‘Hmpppf,’ blies de magiër. ‘Iek ben die grote Ligma, buig voor mijn staf!’
‘Open eerst die deur maar eens,’ zei Lykander. Hij lachte de magiër uit.
‘Geen spelletjes, Ligma,’ zei Karl. ‘Dit heerschap…’
‘Lykander de Sluiper,’ zei Lykander.
‘Juist ja,’ ging Karl verder, ‘heeft geopperd de deur te openen. In ruil voor een deel van de buit.’
De huurlingen en de magiër keken elkaar aan.
‘Gelijke delen?’ vroeg de huurling met de rode tuniek. Zijn mede-avonturiers knikten.
‘Vooruit maar,’ zei de huurling. ‘Sleutel?’ vroeg hij aan Lykander, die hem het zilveren kleinood overhandigde. De huurling liep voor de anderen uit naar de deur, stak de sleutel in het slot en draaide hem om. Zodra de sleutel helemaal om was, explodeerde de deur naar buiten toe en verpletterde de huurling zodat enkel een reep van zijn rode tuniek op de grond achterbleef.
De overigen keken elkaar aan.
‘Hij was inwisselbaar,’ zei Karl. ‘En wist dat dit kon gebeuren, immers, hij droeg vandaag de rode tuniek.’
‘Het avonturiersleven zit nu eenmaal vol gevaren,’ zei Lykander, die voor de zekerheid toch maar even vloer en muren inspecteerde op vallen.
De schatkamer bevatte genoeg schatten om een leven lang in weelde te leven, zelfs verdeeld over alle aanwezigen.
‘s Avonds zaten ze rond het kampvuur. Jarl had een fallodont geslacht en in biefstukken gesneden die ze boven het gloeiende houtvuur roosterden.
‘Ik verbaas me erover dat Jarl met je meegegaan is,’ zei Karl.
‘Hoezo?’
‘Hij is slager van beroep. Geen krijger of huurling.’
‘Hij had een briefje op het avonturiersbord gehangen: “Heb zwaard, kan slachten!” Ik dacht dat hij een avonturier was.’ Lykander keek bedachtzaam. ‘Hij kan erg goed overweg met dat zwaard.’
‘Wie weet heeft hij nu de smaak te pakken,’ zei Karl.
Hij en Lykander hieven hun gouden met edelstenen bezette bekers en klonken op hun succes, waarna ze de duurste wijn uit de kelders van de Tempel van Teng dronken.
Het avonturiersleven was zo slecht nog niet.