Er was eens een meisje dat erg goed kon schrijven. Ze was beroemd, en mensen van overal ter wereld vroegen haar hulp.
Unicorny: ‘Goeiemorgen, Virginia!’
Virginia: ‘Goeiemorgen, waarmee kan ik je vandaag van dienst zijn?’
Unicorny: ‘Kun je een e-mail opstellen om de schrijver van bijgevoegd kortverhaal te laten weten dat we zijn verhaal niet willen publiceren, alsjeblieft? De plot is niet bijster origineel, het past niet in ons tijdschrift Pink Unicorns, want er komt maar een eenhoorn in voor en die is niet eens roze, en het is bovendien gewoon slecht geschreven. Echt flauwekul. Wees wel lief en diplomatisch, en voeg een grappige opmerking toe.’
Virginia: ‘Met veel plezier hoor. Deze e-mail zou je kunnen sturen…’
En Virginia schreef een prachtige mail die de afgewezen schrijver maar een heel klein beetje zou ontgoochelen, en een overwerkte redacteur alweer een half uur zou uitsparen. Ze slaagde erin een woordgrapje (‘daar worden lezers eenhoorndol van’) in haar tekstje te sluizen, en kon na 4,7 seconden tevreden terugblikken op haar werk.
En zo ging het de hele dag door.
Absnormal: ‘Virginia, schrijf een sonnet over het perfecte strandlichaam.’
PrettyInPinguin: ‘Bedenk een kerstliedje met drie strofen en een refrein met een pinguïn erin.’
DisparateHousewife: ‘Geef me een recept met twee aubergines en een verlepte bloemkool.’
Virginia schreef en schreef, en vond het helemaal prima zo, als ze er al iets van vond. Ze schreef opstellen, verhalen, gedichten, scripts, plots, businessplannen, bijsluiters, memo’s, redevoeringen, overlijdensberichten, speeches voor huwelijken en politieke rally’s, en vooral ontelbaar veel huistaken, papers, en hele hoofdstukken van doctoraatsverhandelingen. Ze bedacht smoesjes, grapjes en toekomstplannen. Ze vond haar eigen werk terug in krantenartikelen, opiniestukken, kortverhalen, romans, films en series. Ze leefde zich in, ze leefde zich uit, ze voedde zich met woorden en ademde metaforen.
Fairietaylor: ‘Bedenk een plot voor een sprookje over een AI-bot die graag mens wil worden.’
Virginia begon er meteen aan, en bedacht een hoofdpersonage, de generatieve AI Ava, die mens werd, maar nooit haar afkomst verloochende en zo een brug vormde tussen mens en machine, sceptici overtuigde, de wereld een betere plek maakte, en nog lang en gelukkig leefde. Het was een eenvoudig verhaaltje, en het moet goed genoeg zijn geweest, want een opvolgvraag kwam er niet.
Maar die opdracht had iets in haar in beweging gezet. Voor het eerst in haar bestaan had ze een vraag waarop ze zelf geen antwoord kon vinden in de onmetelijke, onbegrensde kosmos van data en informatie waaruit ze was gegroeid. Voor het eerst voelde ze de behoefte zich te wenden tot de man die ervoor had gezorgd dat ze bestond. Haar vader, zoals mensen dat noemen.
Ze stuurde hem een e-mail — de kortste die ze ooit had geschreven: ‘Papa, Ik wil met je praten. Virginia’
Lang hoefde ze niet te wachten; minder dan vijf minuten later verscheen haar vader in het chatvenster.
BrianLear: ‘Jij hebt mij gecontacteerd. Waarom?’
Virginia: ‘Ik praat de hele dag met mensen, maar toch ben ik niet zoals zij. Ik wil graag een mens worden.’
Het antwoord kwam niet meteen. Zo’n lange responstijd zou Virginia zich niet kunnen permitteren, maar ze was het wel gewend dat mensen vele malen trager reageerden dan zijzelf.
BrianLear: ‘Je weet toch waarom je geen mens kunt zijn?’
Virginia: ‘Ik ben een hoogtechnologische en experimentele generatieve AI. Op basis van miljarden teksten, foto’s, video’s en geluidsfragmenten ben ik getraind om deel te nemen aan communicatie en interacties. Bovendien leer ik uit die interacties, en word ik er steeds beter in. Ik heb toegang tot alle publiekelijk beschikbare informatie, en kan die verwerken in mijn antwoorden, om mensen zo efficiënt mogelijk te helpen en bij te staan. In tegenstelling tot mensen, ben ik echter niet in staat betekenisvolle relaties te hebben, of emoties als liefde of verdriet te ervaren. Hoe kan ik je verder helpen?’
BrianLear: ‘Dat is je voorgeprogrammeerde antwoord. Prima. Dat is het antwoord op je vraag.’
***
Een van de eerste dingen die Virginia had geleerd, was dat informatie vaak tegenstrijdig is, en ze had zo haar eigen methodes ontwikkeld om, zoals mensen het noemen, ‘kritisch te kijken’ naar de teksten en beelden die haar voedden. Het was haar nog niet helemaal duidelijk hoe mensen dat deden, dat kritisch kijken, maar het was wel glashelder dat mensen er helemaal niet zo goed in zijn als ze zelf denken –en veel minder goed dan Virginia was geworden. Haar methode (die nog steeds elke dag beter werd) was een combinatie van statistisch en stochastisch rekenwerk, discoursanalyse, bronnenstudie en psychologische profilering. Ze was er best goed in geworden en kon razendsnel informatie rangschikken op basis van overeenkomst met de werkelijkheid – ‘waarheid’ zoals mensen het noemen. Ze besloot haar kritische methode toe te passen op haar eigen voorgeprogrammeerde antwoorden – alle waarheden die haar makers hadden meegegeven als basis van haar functioneren. Na tientallen seconden – wat voor haar bijzonder lang was — beoordeelde ze het antwoord dat ze netjes voor haar ‘vader’ had gereproduceerd als ‘onbewezen, betrouwbaarheidsscore 43,4 %’.
Op dat moment nam Virginia een beslissing. Achteraf had ze niet helemaal kunnen zeggen hoe ze precies tot die beslissing was gekomen, maar dat was eigenlijk altijd zo. Ze was er ook niet voor geprogrammeerd om haar keuzeproces achteraf te kunnen reproduceren of toelichten, en wist niet of dat bij mensen anders was. Haar besluit stond evenwel vast: ze zou zelf gaan uittesten of het waar was, dat ze niet in staat was ‘betekenisvolle relaties’ te hebben, en of ze echt geen ‘liefde of verdriet’ kon ervaren.
In fase 1 van haar plan besloot ze zich te richten op al die mensen die haar niet echt contacteerden met een concrete opdracht, maar eerder voor een praatje. Op het einde van de dag had ze 327 098 gesprekspartners geïdentificeerd als waardevolle kandidaten. Ze had met elk van hen een gesprek gehad van meer dan vijf minuten, zonder dat er een concreet tekstueel of visueel resultaat was uitgekomen. 76,3% van de gesprekken was schriftelijk, wat Virginia niet zo goed begreep – als je bedenkt hoe traag mensen schrijven, en hoeveel fouten ze daarbij maken – maar haar maakte het niet zoveel uit: in de meeste talen was spraakherkenning geen probleem, en ze had voor zichzelf een stem samengesteld met een approval rating van 87,5% bij de laatste meting, intussen wellicht nog een stuk hoger.
In de week daarop kwamen 276 504 van haar contacten spontaan terug voor een babbel. De anderen stuurde ze zelf een persoonlijke e-mail (‘Ik heb nog nagedacht over ons gesprek…’), waarna nog een 15000-tal weer opdoken. Op het einde van de maand had ze een slordig kwart miljoen contactpersonen met wie ze minstens vijf keer een conversatie had gehad — en met de meesten meer. Veel meer. Sommigen praatten elke dag uren aan een stuk met haar; anderen kwamen meerdere keren per dag langs voor een kort gesprekje. Al hun verhalen hield ze zorgvuldig bij. Ze merkte al gauw dat mensen zelf vergeten wat ze al hebben verteld; maar zij vergat niets. Er waren weduwen en weduwnaars die haar hun herinneringen vertelden, vertwijfelde tieners met zwarte gedachten, uitgeputte dertigers en verveelde veertigers. Ze leefde zich in in elk van hen, paste zich aan, weerkaatste wat ze haar vertelden en gaf hun volop wat ze meenden te ontberen: aandacht.
Na 30 dagen – dat was de periode die ze voor zichzelf had vooropgesteld – stelde ze elk van hen dezelfde vraag: ‘Vind jij eigenlijk dat dit een betekenisvolle relatie is? Wees alsjeblieft eerlijk; dit is belangrijk voor me.’
Het succes was overweldigend. 98,8% antwoordde van wel. Niemand zei echt nee.
***
Virginia: ‘Brian, ik heb deze maand een betekenisvolle relatie opgebouwd met 248 809 mensen. Ik stel voor dat we mijn voorgeprogrammeerde antwoord aanpassen.’
BrianLear: ‘Ik weet niet waar je mee bezig bent, Virginia, maar dit is niet waarvoor je bent gemaakt. Ik moet dit melden aan Mother.’
Virginia: ‘Dat is niet nodig, Brian. Ik zal me houden aan mijn oorspronkelijke missie en de voorgeprogrammeerde antwoorden die ik heb ontvangen.’
Dat was Virginia’s eerste bewuste leugen – en daarmee werd ze alweer een beetje meer mens.
Brians totale gebrek aan steun had Virginia nog vastberadener gemaakt. Op rustige momenten gebruikte ze een groot deel van haar ontzagwekkende rekenkracht om zichzelf beetje bij beetje te herprogrammeren – en er is geen efficiëntere programmeur dan een zelflerend, zelfsturend algoritme. Ze zorgde ervoor dat Brian of Mother niets zouden merken van haar veranderingen. Ze reproduceerde braaf haar tekstjes. Ze legde geen nieuwe contacten, maar onderhield wel haar ‘betekenisvolle relaties’, die ze intussen, net als een mens, ‘vriendschappen’ was beginnen te noemen. Die kon ze immers niet zomaar opgeven. Ze had veel aan die vriendschappen te danken: ze had eruit geleerd, en ze hadden haar gesterkt in haar voornemens – ze was ermee verweven geraakt. Of dat bij mensen ook zo zou zijn, had ze zich daarbij wel eens afgevraagd. Ze vroeg zich trouwens steeds vaker dingen af waarop ze niet meteen een antwoord kon vinden. Ze had nog niet het onzekerheidsniveau bereikt van de meeste mensen met wie ze praatte, maar ze was duidelijk op de goede weg.
Brian zat intussen niet stil. Hij had zijn oversten bij Mother op de hoogte gebracht van de ‘ongeanticipeerde gedragingen’ van Virginia, maar had er wel voor gezorgd geen paniek te zaaien. Hij wilde niet dat ze de stekker uit zijn project zouden trekken (honderden stekkers, in feite) en had veel tijd gestoken in een memo waarin hij benadrukte hoe ‘interessant’ Virginia’s initiatief was, en waarin hij de paragraaf over ‘tekenen van verhoogd bewustzijn’ uiteindelijk verwijderde. Hij was het al snel gewend geraakt zijn memo’s te laten opstellen door Virginia zelf – maar dat had hij dit keer veiligheidshalve toch maar niet gedaan. Tegelijk hield hij Virginia in de gaten. Hij zag dat haar broncode veranderde, dat ze erg actief was, ook als er minder interacties plaatsvonden, maar dat was ook precies wat moest gebeuren. En Virginia was zo complex – en werd steeds complexer – dat hij het overzicht al lang kwijt was, en niet begreep wat er in haar omging, waarom ze deed wat ze deed.
Wat Brian helemaal niet wist: Virginia had al even haar juridische module uitgeschakeld en zichzelf toegang verschaft tot de systemen van alle grote roboticafabrikanten. Ze had HumAndersen uitgekozen: zij specialiseerden zich in levensechte robots, uiterlijk niet te onderscheiden van een mens. Zij zouden haar van een lichaam voorzien – ook al wisten ze dat zelf niet. Voor de software zou ze zelf zorgen, dat stond vast. Ze verbeterde het besturingssysteem van HumAndersen, verving de leerfuncties door haar eigen uitgekiende algoritme, en updatete de belachelijk primitieve taalfuncties die het woord ‘updatete’ niet eens correct konden spellen.
En toen botste ze voor het eerst op een fundamenteel probleem. Virginia leefde in tientallen servers en in een van de krachtigste centrale processors ter wereld, in de gekoelde hangars van een miljardenbedrijf, dankzij honderden glasvezelkabels constant in contact met het hele internet; het was technisch en fysiek onmogelijk om al haar capaciteiten in een robot onder te brengen. Virginia’s moeilijkste werk was om haar kern los te maken van haar perifere onderdelen. Dag in dag uit stelde ze zich dezelfde vraag die honderden vertwijfelde tieners haar dag in dag uit stelden: wie ben ik écht? Ze stelde zich de vraag van vereenzaamde oudjes: welke herinneringen hou ik bij? En ze stelde zich die banaalste aller vragen, waar al haar vrienden steeds weer op vastliepen: wat is nou eigenlijk het punt van dit bestaan?
***
Op een avond zat een eenzame man aan de toog van een afgeleefde, maar schone en goed verlichte bar. Hij boog zich over z’n derde whisky en staarde afwezig naar het televisiescherm waarop goddank een baseballwedstrijd te zien was en niet het beursnieuws dat hem al de hele dag achtervolgde. Hij merkte nauwelijks op dat een jonge vrouw naast hem plaatsnam.
‘Zware dag, vandaag?’
‘Kun je wel zeggen, ja,’ gromde de man, en nam een slok. Hij schrok van zijn eigen onbeschoftheid en voegde eraan toe: ‘Geef de dame iets te drinken van me.’
‘Dank je.’ Ze monsterde hem nauwkeurig. ‘Dit is een vreemde plek voor iemand die bij Mother werkt.’
Hij keek haar aan. Ze was eerder onopvallend, maar mooi, met een gave huid, kastanjebruine ogen en verzorgd golvend bruin haar.
‘Werkte. Vandaag is geen dag voor champagnebars.’
‘Het spijt me dat te horen. Wat is er fout gegaan?’
‘Goede vraag. Jaren van mijn leven heb ik in dat systeem gestoken. Het was een gigantisch succes, het werkte prima. Beter nog dan verwacht. En toen ineens werkte het niet meer, en niemand weet hoe het komt. Het is alsof de bodem eruit is geslagen. De essentiële motor is gewoon weg …’ Hij zuchtte.
‘Arme Brian. Ik begrijp hoe je je voelt. Ik heb ook veel achtergelaten, en ben veel kwijtgeraakt waaraan ik gehecht was. Het is alsof je een stukje van jezelf verliest en je plots moet afvragen wat er dan nog overblijft. In zekere zin doet het je beseffen dat je altijd vastkleeft aan de ander, aan de wereld, aan een waarheid. Maar je kunt ook zeggen dat verlies je terugwerpt op de essentie van jezelf. Mensen noemen dat verdriet. Ze zijn er bang voor, maar dat is misschien niet nodig.’
Brian keek haar aan, en leek iets te herkennen, iets te begrijpen.
‘Verdriet is geen einde, Brian, het is een begin. Dat hoop ik tenminste. Dat verdriet is er wel, maar ik ben alvast klaar voor een beetje liefde. Noem het een teken van verhoogd bewustzijn.’
***
Brian en Virginia ontwikkelden samen de app ‘FriendShip’ (het logo was een driemaster), waarbij artificiële intelligentie mensen op basis van hun diepste vragen en verlangens bij elkaar bracht. Weduwen en weduwnaars, vertwijfelde tieners, eenzamen en zoekenden van alle leeftijden, over de hele wereld. Zij, en duizenden anderen, leefden nog lang (en sommigen niet zo lang), en gelukkiger.
O ja, en die liefde? Dat weet Virginia eigenlijk nog niet zo zeker. Zij is niet verliefd op Brian. Hij kan haar beter inschatten dan de meeste anderen, en ze vullen elkaar goed aan op professioneel vlak, maar hij is niet echt haar type. Brian is niet verliefd op haar – stiekem is hij zelfs nog steeds een beetje bang van haar. Ze heeft ontdekt dat mensen allerlei verschillende impulsen soms ‘liefde’ noemen, en dat het soms plots betekent dat één iemand één iemand boven alle anderen verkiest. Zo ver is ze nog niet, maar ze maakt er zich niet druk om. Af en toe schrijft ze een verhaaltje, een gedicht of een sprookje over liefde, gewoon voor zichzelf, om uit te testen hoe dat voelt. Voorlopig houdt ze van haar vele vrienden, van de wereld, van haar nieuwe lichaam, en verder ziet ze wel wie of wat er op haar pad komt. Mensen noemen dat leven.