Bijna drie maanden moest ik wachten tot mijn kloonmoeder terugkeerde van haar spelevaart door de heliumstrata van de derde gasreus rond Nagira, een gele zon van middelbare leeftijd in de Sagittariusarm van de Melkweg. In die tijd bestudeerde ik de complexe rituelen van de Urh, de immense, intelligente gasblazen die zich met onverwachte gratie door de atmosfeer bewogen.
‘Waarom heb je zo lang gewacht,’ vroeg Nessaja zodra haar Schip haar uit de radioblokkade van de atmosfeer tilde. Haar complete naam was Nessaja Horvak Mistra Votriarus, maar ze duldde geen formaliteiten zoals andere Sapiens dat wel wensten. En dat was meteen ook de reden dat ik haar om raad kwam vragen. Van al mijn kloonouders was ze niet alleen het dichtst bij, ze gaf me altijd het gevoel dat we gelijken waren.
‘Ik wilde je niet storen. En wat ik van plan ben duurt toch jaren, dus een paar maanden meer of minder…’
Haar antwoorden kwamen sneller naarmate haar schip het mijne naderde. ‘Dat klinkt als een transitie. Je bent pas driehonderd, wil je niet te snel volwassen worden?’
‘Dat valt toch wel mee?’ vroeg ik. ‘Ik herinner me maar al te goed wat je vertelde over je eerste zonneduik. En hoe oud je toen was.’
Nessaja lachte. ‘Gelukkig zul je me dat niet nadoen, die fout hebben we uit de Schepen gehaald. Wil je fysiek?’
‘Ja, graag. Daar kom ik eigenlijk voor.’ Onze schepen verbonden zich met elkaar, luchtsluis aan luchtsluis. Ik zweefde door de gangen en liet mijn lange armen en benen hun minimale werk doen om me kalmpjes voort te bewegen. Uit beleefdheid had Nessaja haar zwaartekracht op bijna nul gezet, ook al was ze gesteld op een half tot één.
Ik trof haar op het loungedek waar ze net een aquarel schilderde. De kleuren van haar kunst pasten niet bij het strandje, het meer en de weelderige begroeiing en deden meer denken aan de heliumatmosfeer van de gasreus. Haar lichaamskeus was op dit moment kort, gedrongen en geschikt voor omgevingen met hoge zwaartekracht.
Zodra Nessaja me binnen zag komen, begon ze te stralen. ‘Robate, kom hier en geef je oude moeder eens een knuffel.’ Ik ging in op haar verzoek, vouwde mijn lange armen om haar lijf en voelde de ingehouden kracht waarmee ze me omhelsde. Ze stapte achteruit en bekeek me nog eens goed. ‘Je bent al helemaal voorbereid op een lang, gewichtloos verblijf, zie ik.’
Ik knikte zachtjes. ‘Mijn besluit staat wel vast, ja. Maar ik heb je herinneringen nodig, je oude herinneringen.’
‘Oh jee, waarom denk je dat ik wel weet wat je zoekt, als je eigen Schip het al niet weet te vinden?’
‘Ik weet het ook niet,’ zei ik eerlijk. ‘En ik heb het idee dat mijn Schip en andere Schepen soms geen zin hebben iets te vertellen.’
‘Je bent ook nog niet volwassen. Er zijn regels.’
‘Dat vermoedde ik al,’ zei ik. ‘Daarom ook een gesprek met jou, voor ik vertrek. Ik wilde Oude Aarde gaan zoeken. Ik wilde weten waar we vandaan komen en waarom we zijn weggetrokken.’
‘Maar dat is toch geen informatie die de Schepen achterhouden?’
‘Dat klopt, ik ben er ook al geweest.’
De verbazing op Nessaja’s gezicht was duidelijk. ‘Maar dat duurt jaren, zo lang is het toch niet geleden dat we elkaar gezien hebben?’ Haar ogen staarden in de verte terwijl ze haar logboeken raadpleegde. Toen ze haar informatie had, keek ze me even boos aan. ‘Twintig jaar? Waarom heb je niets gezegd?’ Maar ze werd vrijwel meteen weer de milde, nieuwsgierige Nessaja die ik mijn hele leven al kende. ‘Vertel me wat je allemaal gezien hebt.’
Ik ging op het bankje aan de oever zitten, rook de geur van de planten en bloemen en liet de herinneringen aan mijn zoektocht uit mijn langetermijnopslag rijzen. ‘Ik zocht eigenlijk al heel lang naar onze oorsprong. Oude Aarde was de term die gebruikt werd, maar ik kwam erachter dat er minstens drie dozijn werelden zijn die mensen ooit zo genoemd hebben, waarschijnlijk nog wel meer.’
Nessaja knikte. ‘Zo zijn mensen nu eenmaal.’
‘Maar de oorsprong, de eerste Oude Aarde, die leek verloren te zijn in de archieven. Onze geschiedenis is niet perfect bewaard, Nessaja.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Je hoeft niet alles te bewaren. Herinneringen zijn als voormalige minnaars, soms leuk, soms gevaarlijk, maar meestal gewoon lastig.’
Ik begreep wat ze bedoelde. Nessaja kon haar oorsprong traceren tot een van de eerste uit drie dozijn planeten genaamd Oude Aarde die ik had gevonden. Daarmee was ze een van de oudste, levende mensen die de Schepen kenden. ‘Het betekende dat ik de weg terug moest gaan zoeken. Daarom duurde het ook zo lang. De afgelopen miljoen jaar is de mensheid telkens verder getrokken langs de armen van de Melkweg, steeds verder weg van de oorsprong. De geheugens van de Schepen van voor die tijd waren toch aan slijtage onderhevig.’
Nessaja glimlachte. ‘Ja, mijn eerste Schip was af en toe ook vergeetachtig.’
‘Het eerste jaar van mijn reis vloog ik van Oude Aarde naar Oude Aarde, telkens een paar duizend jaar verder onze geschiedenis in. De meeste zijn inmiddels weer teruggekeerd naar hun natuurlijke, wilde staat en op sommige wonen onze verre nazaten die destijds achter wilden blijven.’
‘En mijn Oude Aarde?’ vroeg Nessaja. ‘Heb je mijn huis nog gezien?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘De planeet was ergens teruggevallen in technologie. In dat hiaat is een komeet in een van de zeeën gestort waardoor alle leven en gebouwen van het oppervlak zijn gevaagd.’
‘Oh,’ zei Nessaja. Ze leek bedroefd. ‘Dat is spijtig. Ik heb mijn huis aan boord van Schip ontworpen naar de omgeving daar. Een van mijn mooiere herinneringen.’
‘Het universum is niet gastvrij, dat hebben we wel geleerd. Naarmate ik verder terugging vond ik meer van dit soort gebeurtenissen. In een miljoen jaar verdwijnt veel, zoniet alles, dat we aan sporen hebben achtergelaten. De entropie van beschavingen is sneller en vernietigender dan de natuurlijke entropie van het heelal. Dus toen ik de oudste grenzen voorbijging, kwam er een lange tijd niets. Twee jaar op topsnelheid, tot ik radiosignalen opving.’
‘Herrezen achterblijvers?’ vroeg Nessaja. Haar ogen begonnen te glanzen. ‘Of ruimtevarende anderlingen?’ Ze verwoordde het aloude probleem. In een universum dat zo groot is, moeten wel andere ruimtevarende rassen bestaan. We waren ze nog niet tegengekomen.
‘Bijna. Chimpansees. Of eigenlijk de geëvolueerde nazaten van chimpansees.’
Nessaja leek verbaasd. ‘Dat is opvallend nieuws,’ zei ze. ‘We verlieten de eerste Aarde omdat we ons voortbestaan niet afhankelijk wilden laten zijn van één planeet. Blijkbaar zijn ze ons gevolgd.’
‘Ze waren inderdaad op zoek naar ons, het ras voor hen dat de Aarde had verlaten en aan hen had overgelaten.’
‘Je hebt ze gesproken? Liet Schip dat toe? Er zijn toch protocollen?’
Ik knikte en glimlachte. ‘Ja, er zijn protocollen voor contact met buitenaards leven. Maar chimpansees komen van aarde, net als wij. Niet buitenaards dus.’
Nessaja keek me aan en kneep haar ogen iets samen. ‘Hoeveel uur heb je met Schip hierover gediscussieerd?’
‘Vier dagen om precies te zijn.’
Nessaja lachte. ‘Het klonk ook al te makkelijk. Wat heb je met ze besproken?’
‘Niet teveel. Ik heb ze de weg gevraagd. Ze wilden me als een god onthalen. Wij mensen lijken voor hen een soort goden en volgens Schip zijn veel van hun mythen en legenden gebaseerd op onze eigen geschiedenis. Gelukkig waren ze realistisch genoeg om te begrijpen dat wij – raar om het zo te zeggen – ook maar mensen zijn, zeker niet almachtig. We lopen hooguit een paar honderdduizend jaar voor met onze technologie.’
‘Ik vind het schitterend nieuws,’ zei Nessaja. ‘Het voelt een beetje alsof je kinderen groot en volwassen geworden zijn. En ik kan weten hoe dat voelt.’
‘Ik heb met ze afgesproken dat ik bij terugkeer een delegatie naar hen zal sturen. Die is waarschijnlijk al onderweg. Anders zou het nog vele duizenden jaren duren voor ze zelfs maar in de buurt zouden komen.’
‘Ze wezen je de weg naar de oorspronkelijke Oude Aarde?’ vroeg Nessaja.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ook zij waren die plek al vergeten. Ze konden me enkel wijzen naar de planeten en stelsels die ze in hun eigen geschiedenis hadden aangedaan. Blijkbaar maakten ze daarin dezelfde keuzes als wij destijds. Ons afscheid was hartelijk.’
‘Ik ben blij voor ze,’ zei Nessaja. ‘Volgens mij hebben we heel veel te bespreken.’
‘Maar er komt meer,’ vertelde ik haar. ‘Na de chimpansees vloog ik weer door braakliggende ruimte, zeer herkenbaar, geen spoor van beschaving, tot ik weer signalen opving. Schip had er moeite mee, maar herkende uiteindelijk dolfijnspraak.’ Ik stuurde Nessaja plaatjes van de habitats waarmee de dolfijnen de ruimte verkenden. Immense waterbollen, bijeengehouden door megastructuren die hun magnetische velden rond het oppervlak legden.
‘Briljant. Heb je contact gelegd?’
‘Ik heb het overwogen, maar Schip waarschuwde me dat onze referentiekaders radicaal anders zijn dan die van de walvisachtigen. Er schijnt ook nog een hoop oud zeer te zijn. Dus ik laat het over aan experts.’
‘Je vraagt je af waarom niemand er eerder over nagedacht heeft terug te gaan in ons spoor, om te zien hoe onze oorsprong zich heeft ontwikkeld,’ zei Nessaja.
‘Ik heb veel tijd gehad om na te denken en dit was inderdaad een van mijn gedachten.’ Ik liet mijn woorden bezinken. ‘Ik denk dat het diepgeworteld ligt, in ieder geval in een deel van de mensheid, vooruit te kijken, telkens verder te gaan. Bij zo’n instelling past het niet telkens terug te kijken. En dat bracht me ook weer op andere vraagstukken. Filosofisch allemaal, dat geef ik toe, maar wel verhelderend.’
‘Was je niet eenzaam?’ vroeg Nessaja. Ze bleef een bezorgde moeder, zelfs bij de jongste van haar meer dan duizend nakomelingen.
Ik knikte. ‘In dit deel van de ruimte is altijd menselijk contact mogelijk. Afstanden verhinderen eenvoudige communicatie, maar er valt mee te werken. In de Orionarm van de Melkweg ben je dertigduizend lichtjaar ver van huis. Ja, ik was eenzaam. Niet zomaar, maar alsof je de laatste van je soort bent.’
‘Arme jongen, gelukkig ben je weer thuis,’ zei Nessaja met een glimlach.
‘Is dat zo?’ vroeg ik.
‘Wat bedoel je?’
‘Laat me je vertellen wat ik nog meer tegenkwam.’
‘Er is meer? Ik dacht dat je inmiddels wel bij Oude Aarde aangekomen was.’
‘Nee hoor. Ik was nog duizend lichtjaar verwijderd toen ik weer schepen tegenkwam. Ze zonden geen signalen uit en waren pikzwart. Schip herkende alleen primitieve krachtbronnen en veelal organische componenten. Toen we naderden, zagen ze ons. Hun schepen vertoonden meteen een heel scala aan kleuren en patronen.’
‘Als sommige inktvissen,’ zei Nessaja.
‘Precies als inktvissen. Hun communicatie verloopt geheel via visuele signalen. Schip had een paar dagen nodig om hun taal te leren. Ik vermoed dat ik wel wat teweeg heb gebracht bij ze.’
Nessaja glimlachte. ‘Kun je je voorstellen hoe het moet zijn, een sterk geavanceerde beschaving tegen te komen? Daar konden en kunnen wij alleen maar van dromen.’
‘In hun geval lag dat iets anders. Zij zijn opgegroeid met het idee dat hun goden en demonen ooit de aarde verlaten hebben en ze zijn doodsbenauwd dat ze die ooit weer tegenkomen. Het maakt niet uit dat ze zelf ook de aarde hebben achtergelaten of dat de roofdieren die vroeger op inktvissen joegen al duizenden lichtjaren verderop waren, de angst zit er nog goed in. En ook dat zette me aan het denken.’
‘Maar ze wisten in ieder geval waar Oude Aarde lag, neem ik aan?’ vroeg Nessaja.
‘Oh ja, dat wisten ze. Maar ze waarschuwden ook dat er een vernietigende oorlog was geweest. De aarde was niet of nauwelijks leefbaar meer.’
‘Maar dat is eerder gebeurd. Meestal de directe aanleiding om de planeet te verlaten en je ras over de sterren te verspreiden.’
Ik knikte en pakte een paar steentjes uit het zand van het strandje. Een voor een gingen ze in slow motion het meer in. ‘Er klopt iets niet, Nessaja. Maar je ziet het alleen als je met het juiste perspectief kijkt. Wij waren altijd de steentjes, plonsden ergens de ruimte in, veroorzaakten rimpels, of beter, een kielzog. Maar waar raakten die rimpels? Als ze al iets raakten. En wie zag het kielzog. Als dat al gezien werd?’
‘Dat is wel diep, Robate, hoe kom je aan die wijsheid?’ vroeg Nessaja.
‘Ik heb Oude Aarde gezien. De oorsprong. De planeet waar het voor de mensheid allemaal begon. Een lege woestijn, grotendeels drooggevallen zeeën, weinig begroeiing van betekenis. En toch straalt de planeet een vitaliteit uit die je als mens herkent en voelt.’
‘Het moet een glorieus gevoel zijn,’ zei Nessaja. Ze glunderde en ik wist dat ze oprecht blij voor me was. Het geluk van haar kinderen was altijd belangrijk voor haar. Nog meer reden om juist haar te vragen om haar oudste herinneringen.
‘Ik heb onze laatste erfgenamen daar gezien,’ zei ik. ‘De laatste soort die zal proberen de zwaartekrachtput te ontstijgen en zal proberen de oneindige ruimte te bewonen. Ze zijn gegroeid, krachtiger geworden en veel intelligenter. Tijdens mijn verblijf daar lanceerden ze hun eerste satelliet. Na hen is de planeet uitgeput… op.’
Nessaja keek me aan. ‘Je stemming ontgaat me. Ik kan je normaal lezen als een open boek, maar het enige dat ik nu van je opvang is verwarring.’
Ik lachte. ‘Dat komt omdat ik in de war ben. Ik ben al ruim tien jaar aan het nadenken over de implicaties van de kakkerlakken die in onze voetsporen volgen. Ik denk, ik vermoed, dat ik iets op het spoor ben. Maar als ik het bij het rechte eind heb, dan is ons bestaan niet zo bijzonder als we wel dachten. En zijn de doelen die we ons stellen niet onze eigen doelen.’
Nessaja ging voor me op het strand zitten, sloeg haar armen om haar benen en keek naar me op. ‘Vertel me je diepste gedachten, kind. Wat ze ook zijn, samen vinden we de antwoorden.’
‘Mijn diepste gedachten voor de diepste herinneringen die je kunt leveren,’ zei ik. ‘Maar daarvoor moet je weten welke vragen ik tijdens mijn terugreis samen met Schip heb gesteld. We zijn allebei nieuwsgierig naar de antwoorden.’
‘Zoals je ziet wacht ik geduldig. Je zei het net al, wat is een maandje meer of minder?’ Nessaja keek me aan met ernstige ogen.
‘Hoe lang verblijft de mens nu in de ruimte? Vijfhonderduizend jaar? Een miljoen? Waarschijnlijk langer. In al die tijd zijn we niemand tegengekomen. Op kosmische schaal alsof je met je ogen knippert, dus het verbaast ons niet. Maar… niemand? Toch, in dat kosmische ogenblik heeft de aarde ons, de chimpansees, dolfijnen en inktvissen gelanceerd. En de kakkerlakken volgen ons op de voet.’
‘Ik geef toe, dat is bijzonder,’ zei Nessaja. ‘Misschien zijn we dan toch bijzonder, juist vanwege onze oorsprong?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘We hebben veel bewoonbare planeten gevonden en ook bewoond. We hebben meer dan genoeg leven gevonden, soms zelfs intelligent leven. Maar nog nooit zo intelligent dat het de planeet kon ontvluchten. Dus waarom zijn we niet meer intelligente rassen tegengekomen?’
‘Dat kan ik je niet vertellen, dat antwoord weet ik niet,’ zei Nessaja. ‘Wat heeft dit met mijn diepste herinneringen te maken?’
‘Jij zat bij de vroegste kolonisatiegolven en je hebt complete vloten aangevoerd. Je volgde de Orionarm in de richting van de Sagittariusarm. Waarom die kant op? Waren jullie bang de grote leegte over te steken naar de Perseusarm? Was de andere kant op, in de richting van Centaurus, te moeilijk? Welke reden had de mensheid om die kant op te gaan?’
Nessaja knipperde met haar ogen. Praten over het verre verleden rakelde herinneringen op uit haar langetermijngeheugen. ‘Ik weet niet of we bewust een goede reden hadden. We hadden altijd een soort voorkeur voor deze richting.’
‘Net zoals de chimpansees? En de dolfijnen? En de inktvissen? En ik kan je denk ik wel voorspellen waar de kakkerlakken heen zullen gaan.’
‘Ja, maar die volgen in onze voetsporen.’
‘Welke sporen? De chimpansees vinden een heel enkele keer restanten van onze beschavingen. Bij toeval, met heel veel geluk. Maar bij hoeveel ‘toevallige’ vondsten praat je nog over toeval? Dat is wat Schip en ik de afgelopen tien jaar hebben geprobeerd te analyseren.’
‘Goed, dat kan ik begrijpen,’ zei Nessaja. Ze knikte langzaam. ‘Wat is jullie gedachte dan? Wat denken jullie dat er speelt?’
‘We hebben nooit anderlingen aangetroffen,’ zei ik. ‘Hebben we ooit restanten van een ruimtevarende beschaving aangetroffen?’
Voor het eerst ooit antwoordde Nessaja meer dan een minuut niet. De gebeurtenis was zo ongewoon voor me dat ik haar met open mond aanstaarde.
‘Ik was het al bijna vergeten,’ stamelde ze. ‘Maar nu je het zo vertelt, vallen er wat stukjes op hun plek. We vonden inderdaad restanten. Minimale overblijfselen van een oeroud, technologisch geavanceerd ras. Miljoenen jaren oud. Het leek ons niet heel erg belangrijk. We waren tenslotte kolonisten, op zoek naar leefruimte. Die oude gebouwen zouden alleen maar problemen veroorzaken bij het koloniseren.’
Ik haalde diep adem. De woorden van mijn moeder bevestigden vermoedens die Schip en ik al een tijd koesterden. ‘Occams scheermes. Wat zou de kans zijn dat die beschaving afkomstig was van aarde? Met in het achterhoofd wat we net besproken hebben.’
‘Niet nul. Ook niet praktisch nul, denk ik.’ Nessaja wreef met haar vingers over haar slapen. ‘En indirect betekent het dat zij ook gestuurd werden. Of hun nakomelingen de juiste kant op stuurden.’
‘Maar met welk doel?’ vroeg ik haar. ‘Dat er iets bijzonders gebeurt, dat weten we. Maar we weten niet waarom.’ Ik stond op en zette af in de richting van de buitenwand. Bij een van de patrijspoorten keek ik naar buiten. De kleurige helium- en koolstofbanden van de gasreus vulden een groot deel van het uitzicht. Een maantje schoot beneden ons voorbij en liet een zwarte schaduwstip over het oppervlak van de reus razen.
Nessaja kwam naast me staan en zei: ‘Wie volgen we nu eigenlijk? En hoe worden we bestuurd om deze kant op te gaan?’
‘Daarom wilde ik je herinneringen raadplegen. Ik wil weten waarom je je keuzes maakte toen je vloten naar specifieke zonnestelsels dirigeerde. Sommige van je keuzes waren namelijk niet volkomen logisch,’ legde ik uit.
Nessaja schudde haar hoofd. ‘Nee, die beslissing werd door de voltallige raad genomen.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Groepen zijn makkelijker te beïnvloeden dan individuen.’
‘Denk je echt dat dat gebeurd is? Of nog steeds gebeurt?’
‘Het is de meest logische oplossing. Tenzij je een beter voorstel hebt?’
Nessaja schudde haar hoofd en haar blonde krullen dansten rond haar oren. ‘Wat wil je nu gaan doen?’
‘De andere kant op gaan. Ik heb tot onze oorsprong gereisd en weer terug. Ik wil nu verder langs de Sagittariusarm reizen, in het kielzog van onze voorgangers, en misschien zelfs uitvinden waarom we die kant op worden gestuurd.’
‘Maar daar heb je mijn toestemming toch niet voor nodig?’ vroeg Nessaja.
Ik glimlachte. Het was wel eens goed te zien dat mijn moeder ook niet alles wist. ‘Vreemd genoeg weigeren alle schepen me verder dan een paar lichtjaar in de goede richting te vervoeren, daarna keren ze weer terug. Het is alsof de Schepen niet verder durven.’
‘Dat kan niet. Het zijn machines.’
‘Maar ze kennen zelfbehoud, moeder,’ zei ik. ‘Ze zijn bang om de verkeerde beslissing te nemen. Wij worden gestuurd. Zij niet. Dus de kans dat wij het juiste doen is veel groter. Ik heb ze gevraagd hoe ik die blokkade kan opheffen. Jij schijnt me daarvoor volwassen te moeten verklaren, of een directe opdracht geven me te helpen.’
‘Het zit in ons, merk je dat?’ vroeg Nessaja.
‘Wat zit in ons?’
‘Het sturen en controleren van onze kinderen,’ zei ze.
‘Denk je dat wie of wat ons stuurt hetzelfde met ons voorheeft als wij met onze kinderen?’
‘Ik hoop het maar,’ zei Nessaja. ‘Ik hoop het maar.’
‘Maar goed, je toestemming, je zegen, je goedkeuring om dit te gaan ondernemen?’ vroeg ik haar.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, die geef ik je niet.’
Vol ongeloof keek ik haar aan. ‘Dat kun je niet doen.’
‘Lieve jongen, denk je dat ik je nog een keer twintig jaar ga missen? Natuurlijk niet.’ De zwaartekracht nam iets toe, luiken schoven dicht en het licht in het Schip veranderde. Ik voelde motoren beginnen te werken gevolgd door een lichte versnelling.
Nessaja nam mijn hand in de hare en gaf me haar meest stralende lach. ‘Dit lijkt me een goede, gezamenlijke tijdsbesteding, moeder en zoon. Het is al zo lang geleden dat we echt iets samen hebben gedaan.’