Atmosfeer aanwezig
Langzaam zwom Dave tussen de stalagmiet- en stalactietformaties door die de brede gang naar de vorige week ontdekte hoger gelegen droge grot markeerden. Voor hem uit flapperden de voeten van zijn duikmaatje Amy, achter zich wist hij het eeuwige koppel Mark en John, de duikexperts. Het enige geluid dat hij hoorde was zijn eigen ademhaling en de daarmee gepaard gaande stroom luchtbellen.
Het licht van zijn hoofdlamp bescheen de wand rechts van hem. Koperertsaders, groen uitgeslagen, doorbraken het gelige gesteente. Er was ooit in gehakt, aan de scherpe kartels te zien. Fluorescerende algengroei gloeide na door Amy’s lamp, zijn tocht spookachtig verlichtend. Hier en daar schoten vissen weg, maar zo diep in de grot waren er niet veel te zien. Daglicht drong er niet meer door. Een zuil, meer dan een meter in omtrek, versperde zijn weg. Hij trok zijn handschoen uit en voelde aan het oppervlak terwijl hij er staand omheen zwom. Niet glad, zoals in droge grotten, maar ruw, aangetast door het zoute zeewater. Hij keek omhoog: het plafond van de grot was vlakbij. Luchtbellen dreven ertegenaan. Met zijn blik volgde hij de zuil naar beneden, zijn lichtbundel drong net tot de voet ervan door. Onder zich zag hij de vage gestalten van haaien, die op de bodem leken te slapen. Witpunthaaien, ongevaarlijk voor mensen, maar helemaal gerust was hij er niet op. Hij trok zijn handschoen weer aan en zwom verder.
Amy hield stil. Rechtop hing ze voor een overhangend stuk rots te wachten tot ze alle drie bij haar waren. Met een handgebaar maakte ze duidelijk dat ze eronderdoor moesten. Ze keek hem nadrukkelijk aan.
‘Alles oké,’ gebaarde Dave. Zijn hart bonkte in zijn hals van de zenuwen, maar om de dooie dood niet dat hij in paniek zou raken. Het was vijfentwintig meter zwemmen, zo hadden ze hem verteld. Vijfentwintig meter claustrofobische angst die hij moest negeren, anders kwam hij nooit in de grot. Vijfentwintig meter, hoe moeilijk kon het zijn?
Kleine planeet, natte en droge gebieden duidelijk gescheiden
Het wás moeilijk. Zijn buik schuurde over de grond terwijl zijn flessen het plafond raakten. Voor hem draaide Amy op haar zij om een grillig gevormd uitstulpsel te kunnen ronden. Daar werd het ook smal, zo smal dat hij er niet zou kunnen keren, wist hij.
Een duw tegen zijn voet maakte hem erop attent dat hij door moest zwemmen. Ja, natuurlijk. Al was het maar omdat hij Amy niet alleen mocht laten. Onwillekeurig nam hij een diepe teug lucht en met zijn adem ingehouden harkte hij zich met zijn handen langs de rotspunt, zichzelf voorhoudend dat de beloning straks alles waard zou zijn.
Links, rechts, onder, boven; overal rots. Dit was gekkenwerk, waar was hij aan begonnen? Dave wilde achteruit, maar daar kreeg hij weer een tikje tegen zijn voet. Vóóruit moest hij, maar daar zag hij niks want hij kon zijn hoofd niet meer draaien, er was te weinig ruimte. Hij was te dik, zie je wel, te dik! Hij zou klem komen te zitten. Muurvast. Opgewerveld zand verstopte zijn blikveld. In paniek trappelde hij met zijn voeten, knalde met zijn knieën tegen de rots en dacht aan de blauwe plekken die er bij de lijkschouwing te zien zouden zijn. Benauwd! Hij had het benauwd!
Weer een aanraking, deze keer anders. Een hand pakte zijn voet en duwde hem voorwaarts, het uitsteeksel voorbij. Daar grepen twee andere handen zijn hoofd, trokken hem uit de engte als een baby uit het geboortekanaal. Ruimte! Amy!
Ze duwde al kalm watertrappelend haar duikbril tegen de zijne en liet hem zien dat ze uitademde. God, ja. Hij hield nog steeds zijn adem in. Opgelucht blies hij uit. Ze grijnsde naar hem, opgelucht en spottend tegelijk. Dat had hij verdiend.
Een beuk op zijn schouders, het oké-gebaar voor zijn bril. De bezorgde blik van Mark.
Dave knikte. Alles was in orde. Hij gebaarde terug en probeerde er een verontschuldiging in te leggen, maar wist niet goed hoe. Kennelijk werd het begrepen, want Mark keerde zich om en trapte zichzelf rustig schuin naar boven, naar het licht. In zijn kielzog de uitrustingszak, die hij voor het gemak aan zijn enkel had gebonden. John en Amy volgden.
Helder water, opstijgende bellen, de rustig flappende benen van zijn metgezellen: de paniek gleed van zijn schouders. Hij was er! Alle gedachten aan de terugtocht verdringend zwom ook hij langzaam, genietend van de alsmaar wat warmer wordende waterlagen, omhoog.
Natte gebieden te verdelen in twee soorten: met zout en zonder
John stak zijn hand uit en hielp Dave uit het water, de glibberige rotsbodem op. Een strook zonlicht, grillig begrensd door de schaduwen van overhangende planten, viel voor hun voeten. Dave zette zijn bril en duikmasker af en keek vol ontzag om zich heen en omhoog. De ruimte was kolossaal. Vanwaar hij stond kon hij de achterwand niet zien eindigen, verstopt in de schaduw als die lag. De grot was bijna rond, of nee: ovaalvormig. De wanden helden meters boven zijn hoofd naar elkaar toe, maar raakten elkaar niet en lieten een strook blauwe lucht zien. Planten hingen over de rand, hun ranken onbereikbaar hoog. Onder stalactieten stonden grillig gevormde stalagmieten, veelal met een plasje water in het midden. Hier en daar hadden ze elkaar gevonden en een zuil gevormd. De hoogste waren zeker twaalf meter.
‘Net een kathedraal met het dak eraf, niet?’ Amy legde haar duikuitrusting af en stroopte het bovendeel van haar pak omlaag. Geroutineerd knoopte ze de mouwen rond haar middel. ‘We komen op het goede moment aan: de zon zal de boel nog zeker een uur of drie beschijnen.’
‘En van bovenaf is dit niet te bereiken?’ Dave woelde door zijn haren, die platgedrukt waren door de duikmuts.
‘Met een helikopter, denk ik. Anders niet. Mont Vert wordt onbeklimbaar geacht. Veel te onveilig. Losliggend gesteente, giftige begroeiing en te afgelegen: niemand heeft zich de moeite getroost. Tot voor kort vermoedde helemaal niemand dat de berg deze schoonheid verborgen hield.’ Amy strekte haar armen wijd. ‘De enige manier om hier te komen is eronderdoor, zo hebben die twee kanjers ontdekt. En je hebt gezien dat dat niet zo heel gemakkelijk gaat.’ Ze gaf hem een vette knipoog.
Hij bloosde en wilde iets zeggen, maar Mark gaf hem de kans niet. ‘Aan de slag, mensen.’ Hij trok de uitrustingszak op het droge, maakte zijn enkelband los en opende de rits. ‘John, jij de kaart.’ Hij reikte John een in folie gepakte laptop aan. ‘Vorige week hebben we het westelijk deel ruw verkend.’ Hij wees Dave op de kleine vlaggetjes die op halfronde standaardjes een stuk van de grot markeerden. ‘Er lagen wat primitieve gereedschappen, dachten wij. Misschien interessant voor jou. Oh! En besteed ook aandacht aan de wand. John dacht dat er tekeningen op stonden.’
Dave fronste nadenkend. ‘Grottekeningen? Hier?’
Natzoute gebieden te zout. Mogelijk aanpasbaar. Onderzoek noodzakelijk
Dave bond zijn mouwen voor zijn buik en de lamp weer rond zijn hoofd en liep nieuwsgierig naar de wand aan zijn linkerhand. Voorzichtigheidshalve bleef hij vlak voor de vlaggetjes staan. De wand zag er hier inderdaad anders uit dan in de rest van de grot. Alsof er iemand met een verfkwast had rondgezwaaid en duizenden stipjes, kleinere dan weer grotere, erop had gespetterd. De stipjes waren pikzwart.
Dave dacht na. Welke erosie gaf zwarte sporen? Kool? Zouden dit niet heel kleine steenkooladertjes kunnen zijn? Hij moest dichterbij komen om het zeker te weten, kool zou afgeven.
Hij trok zijn zaklamp van zijn heup en bescheen de grond. Sporen van platte schoenen, zeker maat vierenveertig, gaven aan waar Mark en John al hadden gelopen. Dave besloot in hun voetsporen te treden, zo had hij de minste kans iets kapot te maken wat het nog niet was.
Droge en natzoutloze gebieden onleefbaar. Mogelijk aanpasbaar. Onderzoek noodzakelijk
Nee, het was geen steenkool. Dave liet zijn wijsvinger nogmaals over een stipje vegen, maar het smeerde niet uit en gaf niet af. Vreemd. Het was net of de zwarte stipjes dieper in de wand lagen. Een fractie maar, maar onmiskenbaar. Hij hield zijn zaklamp schuin op de wand gericht, zodat de kleine putjes zichtbaar werden. ‘Ingebrand,’ mompelde hij. Daar leek het op. Ingebrand, maar het roet gaf niet af?
‘Wat zie je?’ Amy kwam achter hem staan.
‘Lasspetters. Denk ik.’ Dave draaide zich om en hief zijn handen. ‘Géén idee. Maar ik denk dat John gelijk heeft: dit lijkt me niet natuurlijk.’
‘Interessant.’ Amy liep een stukje naar opzij. ‘Ik heb niet eerder gehoord dat er rotstekeningen in deze regio zijn aangetroffen.’ Ze wreef over een wat grotere stip. ‘Heb je dat gevoeld? Heel glad. En het lijkt me ook een perfect rondje. Alsof iemand een kogeltje in klei heeft geduwd en de afdruk heeft laten zitten.’
Perfecte rondjes. Dave keek naar de stipjes, maar hoe langer hij ze bestudeerde, hoe minder touw hij eraan vast kon knopen. ‘Laten we ze maar fotograferen. Dan kunnen we in het lab later bekijken of we er iets van kunnen maken.’
‘Regel ik.’ Amy liep terug naar de uitrustingstas om de camera te pakken.
Dave legde zijn wang tegen de wand en keek met één oog over de putjes. Het hielp hem niks en leverde hem bovendien een steenkoude wang op. Hij moest dit raadsel maar even laten voor wat het was. Ze hadden maar een paar uur hierbinnen.
Hij hurkte neer bij de voet van de wand en veegde met zijn hand wat zand en stof opzij. Schelpen, wat slakkenhuizen, droge bladeren, niks bijzonders. Hij vroeg Amy de vondsten vast te leggen en te nummeren en liep naar de twee duikers, die een stukje verderop monsters van het gesteente afnamen. ‘Waar hadden jullie dat gereedschap gezien?’
‘Vlaggetje vijftien of zestien,’ zei Mark. Hij stopte wat schraapsel in een reageerbuis en gaf het aan John. ‘Twee meter hoogte.’ En met een knikje naar Dave: ‘Rechts van je.’
Dave keek de richting van het knikje op. Er lag een platte steen, gestut door twee keien. Hij liep erheen en hurkte er neer. ‘Dit is geen natuurlijke formatie,’ zei hij over zijn schouder tegen Amy. ‘Zet jij hem op de foto?’
Ze knikte. ‘Bijna klaar met de wand. Ik laat de foto’s overlappen, goed?’
‘Ja, prima.’ Dave kwam overeind en bekeek de muur van een afstandje. ‘Denk je dat er een patroon in de stipjes zit?’
‘Geen idee.’ Amy klikte door.
Dave liep om de platte steen heen. Het licht van zijn zaklamp bestreek de grond eromheen. Inderdaad: een primitieve bijl. Een handbijl. Dave veegde het ding schoon zonder het te verplaatsen en voelde eraan. ‘Nog steeds scherp, voorzichtig ermee.’
‘Joe!’
Voorzichtig veegde Dave de rotsbodem verder schoon. Schilfers steen, gebruikelijk rond een slagplaats, sommige pikzwart, nog een bijl. Vreemd. Het ding was zwart.
Dave scheen beter bij met zijn hoofdlamp. Deze bijl was, in tegenstelling tot de eerste, volkomen glad. Het oppervlak zwart. Zo zwart als de putjes in de muur.
Leven in natzoute gebieden aangetroffen
Communicatie onmogelijk. Geen beschaving
‘Vreemd. Zo eentje heb ik er nog nooit gezien.’ Amy wreef over het oppervlak van de gitzwarte bijl. ‘Het lijkt wel of hij gegoten is.’
‘Gegoten uit steen? Zoals lava? Dat moet dan een verschrikkelijk hete oven zijn geweest.’ John pakte de handbijl van haar over en streek met zijn duim over de snede. ‘Verdomd scherp.’
‘Ik vond deze erbij.’ Dave liet de vliesdunne, pikzwarte schilfers zien.
Hij gaf ze door aan Mark, die ze een poosje van alle kanten bekeek en toen op de platte steen legde. ‘Geen idee. Nog nooit gezien.’
Dave haalde zijn hand door zijn krullen. ‘De oudheid kent vele raadselen. We nemen de bijlen en de scherven mee, in het lab kunnen we meer onderzoeken.’ Hij keek de grot in. ‘Ik red het nooit in die paar uurtjes.’
‘Dan komen we morgen terug,’ zei Amy. Ze was alweer met haar camera in de weer.
Dave knikte, minder enthousiast dan hij zich voelde. De zwemtocht onder het gesteente door trok hem helemaal niet. ‘Laten we proberen zo ver mogelijk te komen vandaag.’
Leven in drooggebied aangetroffen. Gebruik werktuigen bewezen
Leven onmogelijk in drooggebieden
Minutieus zochten ze de rest van de westkant van de grot af. Behalve nog meer schelpen, vonden ze niks. De zonnestralen schoven van de vloer en kropen omhoog tegen de wand, de zwarte stipjes verlichtend zodat ze vrijwel verdwenen. Steeds weer trok Daves blik ernaartoe, maar een verklaring voor de kuiltjes in de wand viel hem niet in.
Hij zwierf verder, de twee duikers voorbij. Hier, achter in de grot, was het bijna donker. Een groot stuk rots was lang geleden in de grot gevallen en in drie brokken geslagen. Dave klom op de linker en gleed op zijn kont aan de andere kant weer naar de grond. Door de schok van het neerkomen gleed de band van zijn hoofdlamp over zijn ogen.
Lachend om zijn eigen onhandigheid zette hij de lamp weer recht.
En bevroor. Een lijk! Daar lag een lijk!
‘Jongens?’ Aarzelend liep Dave in de richting van het bleke skelet, dat nauwelijks zichtbaar in iets zwarts gehuld lag. Wat was het? Een vis?
‘Kom eens!’ riep hij. ‘We hebben een haai, denk ik.’
‘Een haai? Is-ie uit het water gesprongen, soms?’ Amy, gevolgd door John, klauterde de brokstukken over. ‘Bij mijn weten heeft dit gedeelte nooit onder water gestaan.’ Ze klopte haar billen af. ‘Maar alles kan, natuurlijk.’
Mark sprong van het gesteente. ‘Er zal best weleens springvloed zijn geweest.’
John lachte, een beetje spottend. ‘Ach ja, natuurlijk. En dat het water terugspoelde en de haai op het land bleef spartelen?’
Ze kwamen bij Dave aan. Die zat gehurkt naar het skelet te staren. Zijn ogen hadden even aan het duister aan deze kant van de grot moeten wennen. Ondanks zijn lantaarns leek het of hij in een zwart gat staarde.
Het wás een zwart gat.
Of beter gezegd: een nis. Een gitzwarte nis, de wanden zo glad als de zwarte hakbijl. Op een verhoging, ook al zo gitzwart, lag, half onderuitgezakt tegen de wand, een haai. Of het skelet ervan. Maar dan een met armen, vier stuks, en van top tot teen bedekt met een soort van zwarte schubben.
‘Wat is dat?’ Mark scheen met zijn zaklamp over het skelet, dat alleen op de plaatsen waar de schubben niet zaten, zichtbaar werd. ‘Het lijkt wel of het licht erin verdwijnt.’
‘Het is een knappe camouflage, dat zwarte spul.’ Dave stak zijn hand uit en raakte de schubben aan.
John floot tussen zijn tanden door. ‘Daarom hebben we het vorige week niet gezien.’
Dave voelde over de schubben. Het materiaal was glad. Het leek wel nat, maar was het niet. ‘Dit is hetzelfde spul als de scherven bij de bijl.’ Het was warm, noch koud en de randen van de schubben waren vlijmscherp. Hij blies zijn wangen op en stootte eruit: ‘Dit is geen aards skelet.’
Gebruik werktuigen structureel. Leven in drooggebieden beschaving
Gebruik werktuigen geen beschaving
Ze stapten alle vier achteruit na zijn woorden.
Mark vond als eerste zijn stem terug. ‘Je bedoelt: dit is een buitenaardling? Een extraterrestical? Een alien?’
‘Een buitenaards wezen, ja.’
‘Geen fossiel? In de prehistorie leefden echt gekke beesten, hoor.’ Amy deed een moedige poging niet schril te klinken.
‘Al eens een aangekleed fossiel gezien?’ Daves stem trilde. ‘Dit is een buitenaards wezen of een heel, heel goede grap. Maar ik ken geen enkele kostuumbouwer die zoiets kan maken, jullie?’ Hij wees naar de schubben over de botten. ‘Dat is kleding. Zeker weten.’
Mark schudde zijn hoofd. ‘Dit is geen grap. Hier zijn niet veel mensen geweest. Er is ook nooit in gewoond, anders hadden we veel meer sporen aangetroffen. Ik denk dat die eerste hakbijl er misschien wel in gevallen is, want hebben we, behalve dat ding, meer gereedschappen gevonden? Potscherven?’
‘Nee, niks.’ Dave liep de nis weer in. Zijn zaklamp bescheen het wezen van top tot teen. ‘Vier armen, vier benen. Zien jullie een lichaam? Of groeit alles uit die enorme kop?’
Een zenuwachtige giechel ontsnapte aan Amy’s keel. ‘Een koppoter!’
Leven in drooggebieden communiceert. Communiceren beschaving
Leven in drooggebieden primitief. Geen beschaving
‘Wat het ook is, het is dood.’ Mark stapte ook de nis in en bescheen de enorme kop. ‘En de ledematen zitten inderdaad direct aan het hoofd vast. Het heeft geen lijf. Heel vreemde constructie.’
Dave boog zich over het skelet en bekeek de botten in de schubben. ‘Er is geen nek, denk ik eerder.’ Hij draaide zijn zaklamp om en trok de schubben een beetje ermee opzij. ‘Zie je dat? Schouderbladen zitten direct aan de schedelbasis vast. De bovenste ledematen zijn armen, die zitten gepaard links en rechts net onder de kop. De onderste ledematen moeten benen zijn.’ Hij lachte. ‘Ik dacht in eerste instantie dat ik een staart zag.’ Hij bekeek het onderste deel van het wezen. ‘Of, wat is dat?’
‘Een staart.’ Mark haalde zijn schouders op. ‘Het ding heeft letterlijk een staart tussen zijn benen. Daarom riep je dat je een haai zag. De lengte kan daar ook mee kloppen, een metertje of drie, schat ik zo.’
Dave bekeek het onderlichaam van het wezen. De vier ‘benen’ hingen inderdaad paarsgewijs aan weerszijden van de staart. ‘Eigenlijk moet dat pak uit. Ik snap niet hoe het zit.’
‘Ben je gek geworden?’ John greep zijn arm vast. ‘We moeten eerst toestemming vragen.’
‘Aan wie? Het lijk? Wij hebben het toch gevonden?’ Dave gaf Amy, die verwoed foto’s aan het maken was, de ruimte. De flits knalde steeds de nis in. Zwart was ook oogverblindend.
‘Wij hebben toch toestemming om de grot te onderzoeken?’ zei Dave.
John knikte. ‘Jazeker.’
‘En dit eiland is toch nog Nederlands grondgebied?’
‘Euh, nee.’ John schudde zijn hoofd. ‘Aparte status binnen het koninkrijk, maar maakt het uit?’ Hij keek Dave doordringend aan. ‘We hebben hier de vondst van de eeuw, man! Niemand weet ook maar iets van aliens, er bestaan geen experts. Wij zijn net zo goed als ieder ander. Dus laat mij maar praten met mijn neef, dan komt het goed.’
‘Je neef?’ Dave keek verbaasd toe hoe John zijn duikpak aantrok.
‘Mijn neef is de persoonlijke adviseur van de gouverneur.’ John knipoogde. ‘Ga je mee, Mark?’
‘We gaan allemaal.’ Amy keek omhoog. ‘Het wordt te donker straks om nog terug te zwemmen.’
Dave wilde protesteren, maar wist dat ze gelijk had.
‘Ik heb honderden foto’s gemaakt. Van Koppoter, de nis, de wand en de grot.’ Ze knikte naar Dave. ‘Eén schub zal geen kwaad kunnen, denk ik. Wat denk jij, John?’
‘Oh, zeker niet.’ John borg de bijlen in de tas. ‘En deze zijn ook voor het lab.’
Weg van hier. Communicatie en werktuigen beschaving
Hier voor ons. Geen beschaving. Leven in drooggebied onmogelijk
Niet voor leven hier
Daves opgefokte toestand hielp hem in één keer door de nauwe doorgang heen. Opeens popelde hij om de foto’s te bekijken, de bijlen te onderzoeken, de schub onder de microscoop te leggen. Zelfs als de autoriteiten het hem niet meer zouden toestaan om terug te keren, kon hij onderzoek doen naar het wezen en de oorsprong ervan.
Via het aluminium trapje aan de achterkant van Marks boot, klom hij op het dek. Amy hielp hem uit zijn duikpak en even later zat hij, de laptop op schoot, op de bank op de achterplecht.
‘Eerst die wand.’ Daar had hij geen laboratorium voor nodig.
Amy kwam naast hem zitten. Ze sloot de camera aan op de laptop en hielp hem de foto’s te ordenen.
‘Ze overlappen elkaar. Ik hoop dat het lukt ze over elkaar heen te schuiven?’
Dave opende zijn fotobewerkingsprogramma en zette de eerste foto, helemaal links bovenin van de wand, linksboven in zijn scherm. De tweede foto maakte hij eerst wat doorschijnend, zodat hij hem over de eerste kon schuiven tot de stipjes aan de zijkanten elkaar precies overlapten.
De boot kwam in beweging. Ondanks de golfslag lukte het om de wand in zijn geheel op het scherm te krijgen voor ze aan wal stapten. Maar duidelijker werd het niet.
In het lab projecteerde Amy de samengestelde foto op het grote scherm. Ze ging naast Dave zitten, die met de armen over elkaar tegen de tafel leunde en fronsend de foto bekeek.
‘Stipjes, stipjes,’ zei hij.
‘Zouden het niet toch toevallige stipjes zijn?’ Amy trok peinzend aan haar onderlip. ‘Ik zie er geen patroon in.’
‘Ik ook niet.’ Dave haalde zijn schouders op. ‘Laat maar even. Je had ook foto’s van het wezen. Laten we die eerst maar bekijken.’
Amy projecteerde de eerste foto. De kop van het wezen. Ter referentie had ze een meetlat ernaast gelegd. Slim, Dave had niet gemerkt dat ze dat had gedaan.
‘Echt een gigantische kop.’ Amy stelde de foto in op ware grootte. Ter controle mat ze de meetlat op. ‘De schedel is zestig centimeter breed en naar verhouding plat. Het moet zich met moeite door die doorgang hebben geworsteld. Ik denk dat dit een soort neusgaten zijn.’ Ze tikte tegen het scherm. ‘Maar zie jij een mond? Ergens?’
‘Nee.’ Daves aandacht werd ergens anders door getrokken. ‘Zie je die puntjes en krasjes achter het hoofd?’
‘Grappig, nu je het zegt.’ Amy zocht een andere foto op. ‘Deze heb ik van die wand genomen.’
‘Het flitslicht maakt ze zichtbaar.’ Dave hield zijn hoofd schuin.
‘Wat hebben jullie daar?’ John en Mark kwamen dichterbij en staarden naar het scherm. Op de wand stonden tekens, heel duidelijk tekens, gekerfd. ‘Wat zijn het?’ vroeg John. ‘Letters? Hiërogliefen?’
Dave draaide zich om en keek zijn drie metgezellen aan. ‘Het is taal! Zeker weten!’ Hij stond op en tikte op de tekens. ‘De koppoter heeft in de wand gekrast. Hiermee!’ Hij pakte de schub beet en rolde hem op. ‘Dit is héél vreemd spul, moet je opletten.’ Met de punt van het rolletje gaf hij een kras over de tafel. De kras smeulde heel even na, en verkleurde toen naar pikzwart. Hij wendde zich tot John. ‘Kunnen we dit niet voor onszelf houden tot we meer weten?’
Leven drooggebieden ongelijkwaardig. Zoutgehalte aanpasbaar. Planeet voor ons. Planeet niet voor ons. Beschaving aanwezig
‘Kon je maar praten.’ Gefrustreerd zakte Dave op zijn kont tegen de wand van de nis. Verderop waren Amy, Mark en John bezig met het uitproberen van de schubben. Ze hadden inmiddels al geconcludeerd dat Daves ingeving waar was: ieder zwart putje en krasje in de wand was door een schub gezet. Maar hoe ze werkten, wisten ze nog steeds niet.
‘Waarom ben je alleen?’ Dave staarde het skelet in de oogkassen. Dat viel nog niet mee, het had er zestien. ‘Ben je hierin gevallen en kon je er niet meer uit? Of ben je gezwommen, zoals Amy denkt? Waarom hebben je soortgenoten je achtergelaten?’
Hij stond op en streek het skelet over een van de armen. Het was gek, maar hij was ervan gaan houden. Zozeer dat hij met liefde de engte keer op keer doorgezwommen had. ‘Of ben je bewust achtergebleven?’
‘En?’ Amy, John en Mark keken gespannen naar Dave.
‘Het is een boodschap, zeker weten.’ Dave krabde zich door zijn stoppelbaardje. Al twee weken zat hij of in het laboratorium, gebogen over de tekens die over de hele wand van de nis ingekerfd waren, of in de nis naar het wezen te staren. ‘Gegeven door zestien verschillende tekens, in groepjes van vier gesorteerd. Onze Koppoter was een slimmerik.’
‘Vind je niet dat we hulp nodig hebben?’ Amy schuifelde wat ongemakkelijk heen en weer. Ze keek hulpbehoevend naar John.
‘Ik vind van wel,’ zei hij. ‘We hebben onderzocht en uitgeprobeerd wat we konden, maar die friemels gaan ons vermogen te boven.’
‘Nee!’ Dave schudde zijn hoofd. ‘Dit is ónze ontdekking. We moeten eerst alles hebben uitgeprobeerd voor we die afgeven. Je weet wat er dan gebeurt, toch? Dan mogen wij er niet meer bij. Dan komt er zo’n hotemetoot met allemaal mensjes in witte pakken en die halen het weg uit de nis en dan trekken ze het uit elkaar en dan komen ze met een onderzoek en kloppen ze zichzelf op de borst over ónze vondst.’ Hij wendde zich weer tot de tekens. ‘Geef me nog een week. Dan ben ik eruit.’
Leven ongelijkwaardig. Geen beschaving
Wel beschaving. Planeet niet voor ons
‘Het spijt me.’ Dave streek het skelet over een arm. ‘Ik moet het opgeven. Ik wilde alles van je te weten komen, maar veel verder dan dat je ons wiskundig iets probeert te vertellen, kom ik niet.’
Amy legde haar hand op zijn schouder. ‘Hé. Kijk eens hoe ver je wél bent gekomen. Je duikt moeiteloos onder de rots door, je hebt alle zestien tekens geïdentificeerd, je kent een aantal combinaties die woorden vormen, je hebt ons de schubben laten onderzoeken. Da’s al bij al niet slecht.’
‘Het voelt als opgeven.’ Dave kwam overeind.
‘Opgeven?’ Amy wees naar het skelet. ‘Ik heb het gevoel dat dat daar veel meer heeft opgegeven dan jij nu moet. Moederziel alleen hier en dan gevonden worden door een koppige archeoloog die wiskunde probeert te bedrijven.’ Ze glimlachte. ‘Het is geen opgeven. Het is uit handen geven, da’s wat anders.’
Dave knikte. ‘Je hebt gelijk. Ik ben geen wiskundige.’ Hij riep John en Mark bij hen. ‘We hebben hulp nodig.’
Amy zuchtte opgelucht. ‘Ik ben zo blij dat je dit zegt. Het is groter dan wij.’
Mark tuitte zuinig zijn lippen. ‘Dat is maar hoe je het bekijkt.’ Toen knikte hij. ‘Ik denk dat het moet. En we hebben altijd de schubben nog.’ Hij knipoogde.
John krabde zich over de kin. ‘Ik had het ook niet veel langer kunnen rekken.’
Niet voor ons. Beschaving
Wel voor ons. Aanpasbaar.
‘Indrukwekkend!’ Professor Dik Gielens’ ogen glommen toen hij het lab zag. ‘En dit is de bijl?’
‘We denken dat het wezen de primitieve bijl heeft willen namaken. De proporties zijn perfect nagebootst, alleen is het oppervlak veel gladder en de snede scherper.’
‘Handbijl twee punt nul dus?’ Gielens knikte waarderend.
‘Ja. En de handbijl duikt ook op als uitleg voor een symbool. De eenvoudige vorm ervan, kijkt u maar.’ Dave wees naar een van de ‘woorden’ die hij had geïdentificeerd. Op de foto was duidelijk de vorm van een bijl te zien, met ernaast vier van de zestien tekens. ‘Die zestien tekens komen steeds in andere combinaties terug. Dit heeft hij ook gedaan met de zon.’ Dave toonde een volgende afbeelding. ‘En met water.’
‘Een hexadecimaal stelsel? Waarom zestien?’
‘Het wezen heeft acht ledematen. Elk ledemaat eindigt in twee flexibele en opponeerbare “Vingers”. Zestien.’
‘Juist. En de spikkels op de andere wand?’
Dave liet de foto zien. ‘Die hebben we niet nader meer onderzocht. We ontdekten de schubben en de tekens en toen werden we daardoor opgeslokt.’
‘Ik begrijp het.’ Gielens glimlachte. ‘Moet lastig geweest zijn zo’n ontdekking te delen.’
Dave knikte. ‘Aan de ene kant wel.’ Hij slikte even en vervolgde: ‘Aan de andere kant: ik ben archeoloog, geen wiskundige. Het belang hiervan overstijgt mijn ego.’
De professor knipoogde. ‘Geloof maar dat de hele wereld jaloers op jullie vieren is. Ontdekkers van een buitenaards ras. Dat is niemand anders gegeven.’
Dave knikte, hij hoorde het maar half. Hij keek naar de spikkelwandfoto. Waarom had hij dit niet eerder gezien? ‘Amy? Hebben we de kleuren al eens geïnverteerd?’
Plaats voor 10.000.000.000
Nee
‘Het zijn sterren! Potdomme, zien jullie dat?’ Amy sprong opgewonden klappend op en neer.
‘De sterrenhemel zoals Koppoter die gezien moet hebben vanuit zijn grot.’ Dave floot waarderend tussen zijn tanden door. ‘Nu kunnen we vaststellen wannéér het wezen hier heeft geleefd. Dik? Heb je ook astronomen in je team?’
Nu weg. Later terug
Nee. Niet later terug
Later terug
De zenuwen kriebelden in Daves keel. Na een kort overleg had het hele team besloten dat hij het woord moest doen. Hij had per slot van rekening de ontdekking gedaan dat de wanden boodschappen bevatten.
‘Leden van de Verenigde Naties, ik geef u een interpretatie van het verslag van Koppoter, zoals wij het hebben ontcijferd.’ Hij keek de indrukwekkende zaal rond. Hij zat vol. Van heinde en verre waren ze gekomen en drukten ze de koptelefoons met daarin de stem van de tolk, tegen hun oren. Sommigen zagen bleek. Allemaal keken ze bezorgd. ‘Er bestaat geen twijfel over de juistheid van de decodering. Als u de letterlijke tekst wilt lezen, alsmede de opbouw van de symbolen, dan vindt u deze in de handreiking.’
Hij toonde de eerste dia. ‘Dit is een impressie van Koppoter. Van hoe het wezen eruit moet hebben gezien. We gaan ervan uit dat hij geen schubben had. In plaats daarvan droeg hij een pantser van lichte, supersterke vezels, nog lichter dan wij ze kunnen maken. Ons team buigt zich nog over de samenstelling, maar vaststaat dat het hier om een nieuw molecuul gaat.’
Dave toonde een volgende dia. ‘Koppoters hebben geen nek. Ze dragen hun kop direct op hun lichaam, waardoor het lijkt of hun ledematen uit hun hoofd komen. Ze hebben zestien ogen, rond de kop verdeeld, net als zestien vingers. Voor verdere details over het wezen verwijs ik u naar de handreiking die u gegeven is.’
Volgende dia. Een sterrenhemel. ‘Dit zag Koppoter vanuit de grot. De constellatie wijst erop dat hij er verbleef in de winter van 452. Om precies te zijn januari.’ Dave zoomde in. ‘Deze ster heeft hij omcirkeld. Het is aannemelijk dat ze daar vandaan zijn gekomen.’
‘Hoe ver is dat weg?’ riep iemand.
‘Zo’n 750 jaar, als je met bijna de snelheid van het licht kunt reizen. En we nemen aan dat ze dat konden. Kúnnen!’
In de zaal werd ongemakkelijk op stoelen geschoven.
‘Ons wezen, dat wij Koppoter hebben genoemd, is achtergebleven op aarde, hoewel dat een zekere dood betekende. Onze zee was te zout. Het zijn wezens die in brak water leven en lucht nodig hebben om te ademen, net als dolfijnen en walvissen. Daarom richtten zij zich in eerste instantie op het leven in zee, of, zoals zij het noemen: de natzoutgebieden.’
Dave pakte de randen van zijn spreektafel vast. ‘En toen ze ontdekten dat het intelligente leven op aarde zich juist in de door hen genoemde drooggebieden bevond, schreven ze ons af.’ Hij hield even stil. ‘Ze keerden terug naar hun planeet. Wetende dat ze met smeltwater onze zeeën brakker konden maken. Ze hebben alle tijd, ze hebben alle technologie. Ze gingen de anderen halen.’ Hij pauzeerde even en nam een slokje water. ‘Behalve ónze Koppoter. Die verzette zich, sprong in zee en ontdekte de grot. Met de schubben uit de kleding heeft het de boodschap gekrast en gepolijst. Dat wezen wist dat we de grot zouden vinden. Er lag immers al een bijl uit het stenen tijdperk. Het wist dat we eens geavanceerd genoeg zouden zijn om de grot te bereiken. Het had geen andere keus dan zich verstopt te houden voor zijn soortgenoten en de lokale inwoners. Zij zouden niet begrepen hebben wat ze voor zich zouden zien, wat Koppoter was.’ Dave ademde diep in. ‘Onze redder.’
Hij liet zijn woorden goed tot de aanwezigen doordringen en keerde zich toen naar het scherm. ‘Dit zijn de laatste woorden uit het verslag:’ Hij toonde de laatste dia.
Bewapen je
Verstop je
Komen terug
‘We hebben nog wat tijd. Je verscheept niet zomaar tien miljard wezens van rond de drie meter. Maar als ze komen, moeten we er klaar voor zijn.’
En dat waren we.