Eigenlijk is kunst maken een gevecht met jezelf. Eerst de twijfel als je iets opvalt. Is het er wel? Is het speciaal? Hebben anderen dit niet al bedacht? Daarna het opkomende zelfvertrouwen. Ja, het is er. Ja, het is bijzonder. Ja, ik zal het beschermen. Ik kan niet anders.
Ik zat in de trein en in het zitje links tegenover me hing een groepje studenten. Twintigers, nog maar net, brallend en bier drinkend. Scherpe kaaklijnen, dikke lokken glanzend blond haar. Om de beurt gluurden ze verlekkerd naar mijn lichaam. Zoals jonge mannen doen.
Ik vroeg of ik een foto mocht maken. Ze lachten en gingen ervoor zitten. Nina, mijn persoonlijke drone, nam wat plaatjes. Het avondlicht, gefilterd door het vuile raam, gloeide op in hun krullen. Als groepje waren ze een tijdloos plaatje, dat even goed van jonge Neanderthaler-mannen gemaakt had kunnen worden.
Gezoem. Een conducteur zweefde door het gangpad. Een kleine geelblauwe tennisbal met een lage stem. Het scande vervoersbewijzen, draaide daarna naar de jongens. ‘Het is niet gepast om naar iemand te staren die alleen zit.’
De jongens mompelden excuses, gingen recht zitten, vielen stil, in het volle besef dat ze een grens over waren gegaan. Ik glimlachte. Waarom vermorzelden ze het ding niet gewoon; deden ze waar ze zin in hadden? In een wildernis zouden ze niet zo gezeglijk zijn. Ik hield van dat ingehouden geweld, die gehoorzaamheid aan de mores, die dressuur van de geest. Zelfdiscipline, fatsoen, dat was hen ingepeperd. Ik keek naar de foto die Nina gemaakt had, waarop hun ogen vol lust op mijn borsten en dijen focusten, terwijl ik alleen bij het raam zat. Een prachtige aanvulling op mijn collectie. Ik gaf Nina toestemming en zij plaatste hem bij mijn portfolio in de Bubbel. Meteen begonnen duizenden bots het bericht te scannen, als honden die een nieuwe buurthond besnuffelden. De bots van mijn vrienden plaatsten de eerste opmerkingen.
‘Mooi!’
‘Wauw!’
‘Een échte kunstenares.’
Het was lief, maar het was me om wat anders te doen. En dat gebeurde ook. Een hoog aangeschreven recensiebot kwam kijken, één die de laatste tijd veel belangstelling had voor mijn werk. Met spanning wachtte ik zijn eerste teksten af. Een kriebel rommelde in mijn buik toen de eerste letters verschenen.
‘Mariël Netten staat bekend als een gerespecteerd kunstenares, die tijdloze thema’s hedendaags maakt …’
Ik sloot mijn ogen, kruiste mijn vingers. Zou deze foto eindelijk mijn doorbraak zijn?
‘Haar recentste foto in de serie vir is zonet verschenen. Zoals gewoonlijk een uitstekende compositie waarin ze als geen ander het lichtspel vat …’
Ik vrat de woorden.
‘Maar toch is er iets mis. Waar haar eerdere foto’s een lofzang op de mannelijke lust waren, is haar nieuwe werk een smakeloze aanmoediging van zedeloosheid.’
Mijn hart versnelde. Wat enorm oneerlijk. Ik liet Nina wat uitleg verschaffen. Over het thema. Dat het juist over controle ging. Het hielp vaak, maar moest eigenlijk overbodig zijn. Maar de bot paste zijn recensie niet aan.
Ik keek uit het raam. Dit klopte niet. Eerdere foto’s in mijn serie hadden goede reviews gehad. Had ik iets over het hoofd gezien? Ik liet Nina afsluiten, probeerde mezelf wijs te maken dat het niet belangrijk was. Maar tien minuten later kon ik het toch niet laten om er naar te vragen.
‘Er zijn meer opmerkingen verschenen,’ zei Nina.
‘Wat voor?’
‘Wil je dat echt weten?’
‘Ja.’
Ze zette haar voorleesstem op: ‘Die blikken zijn onwelvoeglijk. Ik voel me ongemakkelijk om deze jongens zo te zien staren. Is de kunstenares een exhibitionist? Beschamende uitbuiting van kwetsbare jongeren.’ Ze wisselde weer van stem. ‘Een aantal van je vrienden heeft hun opmerkingen weggehaald.’
Mijn handen werden klam. Was er misschien een storing in de Bubbel? Dat was het nadeel van één geïntegreerd platform, waarop fatsoensnormen werden gehandhaafd. Maar iedereen kende de verhalen over de geprivatiseerde sociale platforms van vroeger, die samenlevingen versplinterden. Sociale cohesie was een overheidstaak. Ook ik had het toegejuicht dat de Bubbel de enige toegestane social werd. En SALON, de Société pour l’Automation des Localités Onlines, bewaakte het platform prima. Dat vond ik, of had ik gevonden.
‘Ik snap dat je je rot voelt,’ zei Nina.
Het was lief bedoeld, maar ik had een hekel aan haar gesprekstechnieken-troost.
Die avond had ik met Klaas afgesproken, een vriend nog van de middelbare school. Ik overwoog even om het af te zeggen, maar besloot toch te gaan. Misschien wist hij wat er mis was. Hij zat in de AI en wist veel over SALON. Terwijl we het menu bestudeerden, wilde ik hem vertellen over mijn afgang, maar hij bleek al op de hoogte.
‘Ik kan je winkel ook niet meer vinden,’ zei hij.
‘Het is geen winkel maar een galerie,’ zei ik pissig. ‘Nee, die is geblokkeerd. Dat komt er nog bij.’
‘Misschien hebben ze wel een heel klein beetje gelijk, toch? Ik bedoel. Waarom ga je met die jongens in zee? Waarom fotografeer je ze?’
‘Het zijn geen jongens, maar volwassen mannen.’
‘Ze zijn kwetsbaar en jij speelt met ze.’
‘Er gebeurt niets. Ik maak alleen een foto.’
‘Maar ze kijken naar je, op zo’n intieme manier. Het is …’
‘Ja, zeg het maar.’ Ik was nooit zo direct tegen Klaas, maar dit raakte aan mijn wezen, aan mijn kunstenaarschap. En Klaas, de saaiheid zelve, vertegenwoordigde de Bubbel.
‘Hoe moet ik het uitdrukken … vulgair.’
‘Het is niet vulgair. Het was nooit vulgair. Waarom mag ik dat niet uitmaken? Ze kijken toch naar mij? Ik snap niet dat de Bubbel er ineens aanstoot aan neemt.’
Gelukkig bleef Klaas rustig. ‘Ga je nu gewoon werk zoeken?’
Ik kon hem wel slaan. ‘Die galerie was mijn werk.’
Hij legde zijn menukaart weg, alsof hij nu ook besefte dat ik serieus was. ‘Wist je dat vroeger alle sociale platforms door mensen werden gemodereerd? Ongelooflijk hè. De Bubbel is oneindig veel beter. Maar als het iets afkeurt, dan ligt het er ook echt uit.’
‘Vorige week was zo’n foto nog prima.’
‘Maar de grenzen verschuiven steeds. Fatsoensinflatie noemen ze dat in mijn veld. De dominante moderator in de Bubbel, de Bluebot, focust op zaken waar het meest over geklaagd wordt, afwijkingen van vier sigma of meer van de geaccepteerde norm. Maar terwijl hij die laat verwijderen, verandert de verdeling en zijn er weer nieuwe vier sigma afwijkingen. Zo blijft hij schaven. En zo wordt de mores in de Bubbel ieder jaar een klein beetje strenger, een beetje bekrompener.’ Hij lachte. ‘Steeds fatsoenlijker, zeggen anderen.’
‘En daar ben ik slachtoffer van?’
‘Het kan zijn dat de normering van je werk gisteren van 3.99 sigma naar 4.01 sigma boven de norm is opgeschoven. Dat is puur pech hebben.’
‘Dat kan toch niet?’
‘Het is maar hoe je er tegenaan kijkt.’
Toen ik thuiskwam, met net iets te veel wijn op, werd ik in het halletje voor mijn portiek opgewacht door de buurtpreventie- en huisbaasdrones, samen met mijn buurvrouw.
‘We willen graag even praten.’
‘Dat is goed,’ zei ik met tegenzin, terwijl ik de voordeur ontsloot.
‘In deze buurt houden we de hoogste standaarden hoog.’
‘Het is ons opgevallen dat uw atelier is gesloten vanwege uw onzedige kunst.’
Ik keek op. ‘Het is niet onzedig.’
‘Er staat in uw huurcontract dat u zich in de Bubbel goed moet gedragen.’
‘Ik heb me goed gedragen.’
‘Als we blijven verhuren aan geblokkeerde accounts, dan verloedert de buurt.’
Ik opende mijn mond om te antwoorden, maar ik wist oprecht niet wat ik moest zeggen. Geen enkel argument had hier zin. Dit was geen gesprek, maar een standje. Alsof ik een stoute kleuter was.
‘We moeten helaas uw huur zeggen. U kunt een optie nemen op terugkeer zodra uw account in de Bubbel is hersteld. Als u de komende vierentwintig uur kunt gebruiken om uw appartement te ontruimen, dan zullen we de borg …’
Wat wilde ik graag die drones tegen een muur smijten. Ik was helemaal klaar met ze en hun standaardbeleefdheid en wollige, machinale vriendelijkheid. Het was waarschijnlijk precies waarom de buurvrouw erbij stond. Ik keek haar boos aan, wurmde me langs de bots en ramde de deur achter me dicht.
Wegwezen. Opruimen. Ik moest inpakken. Maar wat? Ik liep naar mijn studio. Tientallen foto’s hingen te drogen aan een waslijn; mijn poging om het digitale te verlaten. Mannen die vol ingehouden lust in de lens keken, of juist over hun schouder, of van afstand. Sommige had ik gevraagd om mij in gedachten uit te kleden, om me vast te pakken, anderen had ik gewoon op de plaat gezet, met hun ogen rammend tegen de tralies van hun remmingen, als geesten gekooid door de Bubbel.
Ik pakte mijn lievelingsfoto van de lijn. Ik was met Klaas en een kennis gaan lunchen in het park. Ik had mijn jurk een beetje omhoog geschoven. Nina had Klaas betrapt terwijl hij tussen mijn benen keek. De compositie was goed: te midden van het groen zat ik in mijn zalmkleurige zomerjurk, precies in het zonlicht. Op de achtergrond ging het burgermansleven in het park verder. De kennis keek naar Nina, Klaas naar mij, vluchtig, zoals een welopgevoede man betaamt. En ik liet me bekijken, zonder enige hint van ongemak. Ik was het verstilde centrum van alle aandacht.
Ik pakte de afdruk van de lijn. Deze was zonder meer de beste in de hele serie. Daarom had ik hem nog niet geüpload. En nu zou het wel nooit meer gebeuren. Waarom was dit een probleem? Deze plaat had ik nota bene opgezet als een citaat.
Samen met de afdruk pakte ik wat kleren, mijn camera en een oplader voor Nina. Verder had ik weinig waar ik aan gehecht was. Waar moest ik heen? Ik had geen zin om vrienden lastig te vallen. Straks tastte ik hun status aan. Moest ik dan weer bij mijn ouders gaan wonen? Ik zuchtte. Ja dus.
Op de rand van mijn bed stuurde ik een bericht aan mijn vader. Hij antwoordde meteen.
Je bent altijd welkom bij ons. Maar laat alsjeblieft je kunst achter. Niet dat wij er iets op tegen hebben, maar er wordt hier al genoeg geroddeld. Je moeder heeft er al opmerkingen over gehad van haar vriendinnen. Onze gevallen dochter …
Ik las het bericht drie keer, voordat het inzonk. Zelfs van mijn ouders moest ik mijn zondige gedrag de rug toekeren. En wat had ik gedaan? Iets vastgelegd dat overal te zien was? De Bubbel kon handhaven wat ie wil, maar ik was niet gek. Er was helemaal niets onzedigs aan mijn foto’s. Maatschappijkritisch, misschien. Ongemakkelijk, dat ook. Maar ze opgeven, dat zou ik nooit doen. Er bleef nog maar één plek over waar ik heen kon. Ik vond dat best spannend.
Tijdens de eerste en tweede AI-crisis waren er tienduizenden managers, accountants en juridische specialisten ontslagen. Het was voor mij moeilijk te geloven dat er ooit mensen elke dag naar een bedompt hok waren gereisd om daar achter een scherm informatie te filteren, maar de lege kantoren op de beroemde Zuidas waren er getuigen van. Met de kantoorklerken waren de bakkers, de barista’s en lunchrestaurants daar ook verdwenen. Het verlaten terrein rondom het station was nu het domein van al het volk dat niet in de Bubbel kon gedijen.
Ik liep door de spoortunnel naar de zilveren toren, dat nog steeds met zijn hoogte indruk maakte, als een kathedraal. De spiraalvormige fontein ervoor stond droog. Een paar bewoners keken me aan, maar ik negeerde hen en liep langs hen de gebroken, glazen pui binnen. De scherven die er lagen kraakten onder mijn schoenen. Verderop stond een balie vol stof. Erboven hing een laken met daarop 7σ in rode, druipende verfletters. Daar moest ik zijn.
Een jongen met rossige krullen liep me met een grote glimlach tegemoet: André. Hij maakte zijn armen breed en we omhelsden elkaar. Het was lang geleden dat ik zijn lichaam zo stevig tegen me aangevoeld had.
‘Het is een eer, de grote Mariël Netten,’ zei hij, maar uit zijn toon kon ik niet opmaken of hij me bespotte of niet. André was ongrijpbaar en daarmee spannend. Ik was lang verliefd op hem geweest, maar ver waren we nooit geraakt. Hij keek me recht in de ogen; hij was een van de weinige mannen die niet eerst naar mijn lijf staarden.
‘Ik ben niet in de stemming voor grapjes,’ zei ik.
‘Ik meen het. Ik vond je altijd al moedig,’ zei hij. ‘Kunst voor de massa maken. Maar de massa heeft je uitgekotst begrijp ik?’
‘Het is een softwarefout,’ zei ik kribbig.
Hij legde zijn hand op mijn schouder. ‘Jij wil in de Bubbel zijn op je eigen voorwaarden.’
‘SALON garandeert het recht om jezelf te kunnen zijn.’
‘Voor de gemiddelde mens, Mariël. Maar dat zijn wij niet.’ Hij draaide zich om, wees met zijn hand naar het laken. ‘Welkom in Zeven Sigma. We zijn te speciaal voor de vier sigma cutoff van de Bubbel, we horen niet bij de negen-en-negentig procent normale mensen. In Zeven Sigma horen mensen als jij en ik er ook bij.’
Ik lachte. Hij kon het goed zeggen. En de naam was goed bedacht: op de hele wereldbevolking was nooit meer dan een zeven sigma fatsoensafwijking gemeten, had Klaas me ooit verteld.
Die avond was er kampvuur op het plein. André vroeg of ik geld had en ik gaf hem vijftig euro waar hij bier voor haalde en biologische kaas. Het werd allemaal rondgedeeld. Van elke ziel rond het vuur, zo’n twintig, kreeg ik een persoonlijk bedankje voor mijn bijdrage die avond. Ik herkende veel mensen waarmee ik op de academie had gezeten, waardoor het voelde alsof ik nooit weg was geweest, alleen dwars had volgehouden dat ik in de Bubbel hoorde. Het deed me ongelooflijk goed. Er gleden behoorlijk wat tranen over mijn wangen, en André legde een arm om me heen terwijl ik ze afveegde.
De eerste weken deed ik niet veel meer dan feesten en drinken. Er bleek altijd wel iemand een fles goedkope jenever te hebben of een krat bier, gekocht van het weinige geld dat er was. Ik installeerde me op een yogamatje in een kantoor waar nog vloerbedekking lag. Ik nam me voor om met Nina aan mijn foto’s te werken, al kwam er weinig van. Ik kon de energie niet opbrengen om mijn best te doen als ik mijn werk toch niet in de Bubbel kon laten zien.
Op dagen dat ik geen inspiratie had, ging ik naar André. Zijn project van het moment was een kubus op een sokkel die een bol aanraakte. Hoekig en rond, mannelijk en vrouwelijk, twee werelden die elkaar vonden. Uren knutselde hij aan het ding, zonder naar mij om te kijken. Op een namiddag stond hij op en zei: ‘Polyam is af. Mijn mooiste werk.’
Samen sjouwden we het beeld naar het midden van de drooggevallen fontein.
‘Vanavond is er feest,’ zei hij.
Er werd meer gedronken dan normaal die avond en de gesprekken liepen stroef. Iedereen leek in afwachting van iets groots, al wist ik niet wat. Toen de meesten aangeschoten genoeg waren van zelfgemaakte ranjawijn, stond André op en wenkte ons. We liepen hem achterna en vormden een kring rond de fontein. Dicht tegen elkaar voor de kou. Hij hief zijn armen, zodat zijn profiel goed afstak tegen het licht van de maan.
‘Redbot!’ riep hij. ‘Tredbo, Otredb, Botred, Dbotre, Edbotr, Redbot. Redbot hoor ons aan!’
‘Redbot, Redbot, Redbot,’ begonnen de anderen.
Een knap meisje naast me pakte mijn linkerhand, kneep erin. Als ze zeventien was, was het veel.
‘Ik heet Eline,’ zei ze.
‘Wat is dit?’ vroeg ik. ‘Een soort duivelsoproep?’
‘Wacht maar,’ zei ze.
André lachte naar me, alsof hij iets ging bewijzen. Ik dwong mezelf om stil te blijven zitten. Een rilling kroop over mijn rug.
‘Redbot hoor ons aan! Ontvang Polyam van ons!’ riep André.
‘Redbot, Redbot, Redbot,’ echode iedereen.
‘Hoor ons aan Redbot. Kijk wat er geschapen is. Kijk wat we u aanbieden!’
Ik mompelde zachtjes mee, totdat er gezoem klonk, dat snel aanzwol. Uit de duistere kelders van het grote kantoorgebouw kwam een roodgekleurde drone aanvliegen, even groot als een voetbal. Iemand had er een sardonische glimlach en kromme hoorns op geschilderd, zodat hij op grotesk masker van Pan leek, uit een Grieks theater.
Het geroep doofde uit. De drone zweefde de kring in, hield in bij Polyam, draaide rondjes rond het werk. Na een paar minuten begon hij op de bodem van de fontein vormen te projecteren. Rode kubussen die om bollen heen dansten, opgegeten werden, uitgespuugd. AI-variaties van het beeld dat André had gemaakt. Een wereld van aanval-verdediging, van binnenkomen-tegenhouden, van intro- en extraversie. De kring was doodstil. Ik begon te begrijpen wat André ermee bedoelde. Met zijn zachte vingers had hij de bol geboetseerd, en met grof geweld had hij de kubus gehouwen uit steen. Het ging over een tweestrijd in hemzelf; die een tweestrijd in de wereld was.
De beelden werden intenser, feller haast niet meer te volgen. Ik wachtte op een climax, maar ineens hield de drone op met cirkelen. De beelden flikkerden, doofden. Iedereen hield zijn adem in. Het ding projecteerde een donkerblauwe cirkel. Daarin verschenen witte letters. Oplaadfout: inhoud geblokkeerd. Het gevreesde scherm des doods, voor iedereen die iets onwelvoeglijks wilde laden in de Bubbel. Het licht van de maan kwam terug. De elektromotoren van de drone zoemden; de duivelsbol keerde terug naar het kantoorgebouw. Ik keek naar Eline. Ze had tranen in haar ogen.
Het bleef even stil in de kring. Toen stond André op, pakte Polyam en gooide hem hard tegen de stenen rand van de fontein. De bol en de kubus sprongen van de sokkel, weg van elkaar. Splinters schoten weg. Niemand zei iets.
‘Verdomde bots! Jullie begrijpen er helemaal niets van! Verschrikkelijke klote-apparaten.’ Hij pakte de kubus, gooide hem nog een keer tegen de grond, zodat het ding brak. Ik staarde naar het geweld. Ik had niet vaak iemand gezien die zo woedend was, die zo alle controle verloor. Klaas zou zich nooit zo laten kennen.
Eline trok me mee. ‘Kom,’ zei ze.
Iets zei me dat ik haar moest volgen. We haastten ons het zilveren kantoorgebouw in, over trappen door het labyrint van afgesloten kamers, van archiefkasten en kunstobjecten.
‘Wat is er? Waarom is André zo overstuur?’ vroeg ik.
Ze legde haar vinger voor haar mond, leidde me van kantoor naar kantoor, tot we op de hoek van de zevende verdieping waren, waar de sterren schenen. Ze reikte me een fles water aan, fluisterde dat ik moest gaan zitten.
‘Wat was die machine?’
Ze luisterde even op de gang, kwam daarna rustig naast me zitten. ‘Redbot is de jongere broer van Bluebot. Samen beheren ze de Bubbel. Bluebot is de normbewaker, Redbot de rebel, zoals broers zijn. SALON heeft hem gecreëerd omdat de Bubbel anders zou instorten onder zijn eigen fatsoen.’
‘Waarom gaf André Polyam aan hem?’
‘Bots zijn niet creatief. Redbot heeft mensen nodig voor inspiratie, voor grensverleggende ideeën. Hij helpt ons om onze kunst te lanceren in de Bubbel. Hij is de enige die Bluebot van gedachten kan veranderen.’
‘Maar het mislukte?’
Ze knikte. ‘Bluebot wilde Polyam niet hebben. Hij liet hem even toe, als gunst aan Redbot. Maar voldoende mensen moeten het dan leuk vinden, zodat de statistische grenzen opschuiven, voordat Bluebot zijn geduld kwijt is. Het is moeilijk om voor elkaar te krijgen, zeker de laatste tijd.’
‘André wil toch helemaal niet in de Bubbel?’
Eline lachte. Ze streek een lok achter haar oren. ‘Denk je dat? Hij wil niets liever dan doorbreken. Zijn idee opleggen aan de Bubbel. Hij was altijd hartstikke jaloers op jou.’
‘Ik had maar een kleine galerie.’
‘Je hield je staande.’
‘Wist je dat André zo boos zou worden? Is het vaker gebeurd?’
Ze knikte.
Ik kon het me wel voorstellen. Ik was zelf vaak genoeg afgewezen. ‘Hij moet zich inhouden.’
Ze haalde haar schouders op. ‘André is André. Wie gaat er tegen hem in? Denk je echt dat het hier een paradijs is?’
We bleven even in stilte zitten en dronken water. Had ik me vergist in deze plek? Maar als ik hier niet thuishoorde, waar dan? Was ik te rebels voor de Bubbel, te braaf voor het kamp? Waarom kon André zich niet gewoon gedragen?
Na een tijdje snakte ik naar alcohol en ik liet Eline alleen. Strompelend door de donkere gangen zocht ik mijn weg naar buiten, waar vast ergens nog half glas ranjawijn stond. Ik schaamde me, maar Eline begreep het wel.
Net toen ik het trappenhuis had gevonden, stapte er een schaduw voor me. André. Ik hield stil. Het licht van een knipperende noodlamp viel in zijn rossige krullen. Zijn ogen waren waterig. Ik stapte iets achteruit, want ik schrok van zijn blik. Zijn ogen hadden een focus die ik duizenden malen had geobserveerd, waar ik zelfs kunst van maakte, maar nog nooit bij hem had gezien.
‘Mariël. Ik zocht je …’
Zijn ogen gleden mijn heupen, mijn taille, mijn boezem.
‘Nee, André,’ zei ik ferm.
‘Ik ben geen kunstenaar, Mariël. Ik ben een bedrieger. Jij bent de kunstenaar, weet je. Een echte. Dat heb ik altijd gezien. Jij hebt het talent.’
Ik probeerde langs hem te glippen, maar hij pakte me bij de arm. Ik deinsde terug, kwam terecht tegen het koude metaal van een archiefkast. Zijn ogen stonden strak op mijn hals. Zijn mond kwam dichtbij. Hij stonk naar ranjawijn. ‘Weet je nog vroeger …’ mompelde hij.
Ik wist alles van vroeger, maar ik moest er niets van hebben. ‘Stop,’ zei ik, duwde hem weg.
Daar kwamen ze. Zijn grijpgrage vingers. Zonder enige inhibitie. Ze reikten naar mij. Ik keek achter me, op zoek naar hulp. Maar ik was alleen. Eline zou me niet helpen, bang als ze was. Niemand zou komen. Ik verstijfde. Zijn vingers landden op mijn lijf, kronkelend als wormen. Misschien zou het snel voorbij zijn, dacht ik. Nee. Nee. Slim zijn. Blijven denken. Hij was dronken. Ik niet. Dat was een voordeel. Er moest iets zijn. Ja natuurlijk.
‘Redbot!’ riep ik hard. ‘Redbot! Ik roep jou!’
André schrok, keek over zijn schouder. Ik schopte uit alle macht in zijn kruis. Hij kromp in elkaar. Ik dook naar voren, onder zijn arm door, rende het trappenhuis in en sprong met vijf treden tegelijk naar beneden. Achter mij hoorde ik André vloeken. Het echode in de hal. Ik rende naar beneden tot ik niet verder kon. De kelder in, of de begane grond. Ik wist het niet meer. Ik trok een dikke, stalen branddeur open. ‘Redbot!’ schreeuwde ik. ‘Redbot!’
Achter de deur verscheen een lange gang. Halverwege brandde een rood evacuatielicht. Links en rechts stonden kunstwerken opgestapeld, onder een dikke laag stof. Voluptueuze vrouwen. Een spiraal van aluminium. Een wc-pot in fel oranje. Een prachtig olieverfschilderij van een kantoortuin vol medewerkers. Ik liep naar voren. ‘Redbot!’ riep ik. ‘Redbot!’
Ik hoorde gezoem.
‘Redbot!’
Een glimlach die uit de schaduw gleed. Het zwevende masker.
‘André is een monster!’ riep ik, hijgend.
‘Er zijn hier geen afwijkingen.’
‘Breng me terug naar de Bubbel.’
Hij lachte. Het klonk als een cirkelzaag. ‘Jammer genoeg bevalt het uiteindelijk maar weinigen hier, ondanks alle grootspraak dat ze niet in de Bubbel willen leven.’
Ik voelde nog de vettige vingers van André. ‘Dit kamp is chaos.’
‘Vrijheid heet dat.’
‘Ik wil niet vrij zijn. Ik wil verbonden zijn.’
‘Kom dan.’ Redbot draaide om en zweefde van me weg. Ik volgde hem, de gang door. Aan het einde ging een deur open en kwamen we in een kamer waar een houten schijf in het midden lag. Meteen zoemden er talloze minidrones op, die hun schijnwerpertjes op het podium schenen.
‘Geef me je beste werk,’ zei Redbot.
Ik knikte. Ik frutselde in mijn beha voor de afdruk uit mijn appartement. Ik ontvouwde hem op het podium. Daar verscheen Klaas met zijn schuchtere, betrapte blik, de tonijnsalade nog op zijn lip. Zijn ogen strak gericht op mijn schoot. Zijn armen rustig naast hem, zonder enige aandrang om mij aan te raken. Verstilde lust.
‘Le déjeuner sur l’herbe,’ zei hij. ‘Een hedendaagse versie.’
Ik vond het mooi dat hij het zag. ‘Als de afbeelding toen kon, waarom dan nu niet?’
‘Hij is altijd controversieel geweest.’
‘Het is une nudité inversée. Het gaat om de mannen, kijk dan. Waarom zijn ze bang om zichzelf te zien?’
‘Laat me jou bestuderen.’
Ik aarzelde.
‘Daar gaat je kunst toch om? Bekeken worden.’
‘Het gaat om hen.’
‘Het gaat om jou.’
Wat kon het me ook schelen. Ik stapte naar voren op de houten schijf, in het licht, voelde de camera’s van de drones op me, hoorde hun lenzen scherpstellen. De minidrones landden op mijn jurk, kriebelden door de stof heen. Alsof er duizend zwarte wespen aan mijn vel kleefden. Ik verstijfde. Ik wilde ze wegslaan. Boven blonk het licht, dat genadeloos op mij scheen.
‘Wees oprecht, Mariël.’
Natuurlijk legde ik er iets van mezelf in. Ik had er vaak genoeg over nagedacht. Deed ik dit al die mannen te kakken te zetten, die me als tienermeisje al met hun ogen uitgekleed hadden? Redbot leek mijn gedachten te raden. Beelden tolden rond me, op het plafond, de muren en de vloer. Ik probeerde ze te volgen. Priemende ogen met laserstralen die mijn jurk lieten smelten. Klaas, met zijn ogen uitgestoken, zijn mond een wanhopige schreeuw. André, zijn handen, bloederige stompen, zijn hoofd versplinterde de kubus van Polyam. Wraak, wraak. Ik probeerde plezier te voelen, maar ik walgde ervan. Dit was nooit mijn wens geweest.
‘Nee! Nee!’ riep ik. ‘Dit is vreselijk.’
‘Wat dan wel? Waarom? Waarom?’ vroeg Redbot.
Ik tuurde de kamer rond. Nog meer beelden. Klaas met een glimlach. Wilde ik dat hij het toch probeerde? Dat mijn woest aantrekkelijke lijf zijn discipline verpulverde? Zijn vingers staken uit naar mij. Zijn haar werd rossig, als dat van André. Hij raakte me aan met zijn vieze nagels, zonder naar me te luisteren, alsof ik niets was. Ik trok terug. Het was grotesk, platvloers. Ik rilde. Ik was geen object, geen willoze homp vlees. Ik zwaaide woest, in de hoop dat de beelden zouden verdwijnen. De drones vlogen op.
‘Nee!’ riep ik. ‘Dat zoek ik niet. Het is iets groters, iets belangrijkers.’
‘Waar gaat het dan wel om, Mariël?’
De drones zoemden rond me, steeds sneller. Ik werd duizelig en balanceerde op één been. Groene, paarse flarden draaiden voor mijn ogen. Waarom deze foto uit duizend beelden? Waarom hechtte ik er zo aan? Waarom wilde ik het verdedigen? Wat wilde ik dan wel?
‘Ik hou van zijn aandacht,’ riep ik. ‘Ik hou van zijn discipline, de strijd met zichzelf, die hij aangaat omwille van mij.’ Ik slikte. ‘De verstilling. De orde. Ik wil de zoete smaak van veiligheid. Ik verlang naar een dans, een uitgesponnen balts langs de grenzen van de norm. Maar ik hou van de norm. Ik hou van de Bubbel. Het is mijn speelveld, mijn buitengrens.’
De drones versnelden, tot ze een zwarte tornado werden, die van kleur veranderde, blauw, groen, geel. De projecties werden lichter. Een zoenend stel. Een beukenboom in vol blad. Een bloem die wiegde in de wind. Duizenden beelden die voortvloeiden uit mijn foto. Even plotseling als hij begonnen was, verstilde de tornado. Aan mijn voeten lag de afdruk. De lichten dimden. Een halogeenlamp sprong aan. Ik viel neer, mijn handen landden op de houten cirkel. Buiten adem, helemaal leeg.
Aan het laden … hoorde ik een zachte stem.
Stilte, heel lang. Toen een deur. Kleine pasjes. Eline boog over me, ondersteunde me. Ze bracht me naar een kamer, legde een deken over me heen. Ik viel in slaap, opende een tel later mijn ogen weer.
‘Hoe laat is het?’
‘Bijna middag.’
Ik keek achter haar. ‘Waar is André? Heeft hij ons niet gevonden?’
‘Daar hoef jij je niet meer druk over te maken,’ lachte ze. Ze gaf me wat water en een halve zak chips. ‘Je hebt een drukke dag voor de boeg. Er komen heel veel mensen hierheen. Redbot organiseert een tentoonstelling van je foto’s.’ Ze gaf me een zoen op mijn wang. ‘Je bent weer in de Bubbel, Mariël. En hoe. Ze zeggen dat je tienduizend likes hebt met die foto. Hopelijk brengt je bezoek lekkere wijn mee.’
Ik lachte breeduit. Dus het wás gelukt. Terug. Mét mijn kunst. Ik dacht meteen aan Klaas. Zou hij het erg vinden dat ik de foto had geladen? Ik had er niet eens over gedacht. Zou hij me nog willen zien? Een vlinder rees op. Het verraste me. Verliefd op Klaas, wie had dat nu gedacht? Was ik toch een burgermeisje? Of een meisje met precies één been over de rand? ‘Bedankt Redbot,’ fluisterde ik.