Boogschutter Nix kijkt vanuit zijn kamer uit over de immense stad, die baadt onder de laatste stralen van de ondergaande zon. De twee manen, onvolmaakte parels, zijn reeds aan de hemel verschenen, elkaar achterna jagend, sterren met zich meeslepend. Ergens in de diepte van de stad huilen nachthonden omdat weldra hun heerschappij aanvangt, klagen de laatste vogels alvorens schuilplaatsen te zoeken en weerklinkt het bijna monotone geluid van de machines die vliegen en van de machines die voor energie zorgen. Boogschutter Nix houdt ervan hier elke avond te staan, tenzij ernstige zaken hem elders noden.
Achter hem opent zich een deur met een nauwelijks waarneembare zucht, en sluit zich dan weer. Hij draait het hoofd niet om, want hij verwacht maar één enkele bezoeker: Ambassadeur Lag is al enkele uren geleden aangekondigd en maakt nu zijn opwachting. Er zijn zaken te bespreken, over de relaties met andere werelden. Maar eigenlijk heeft Boogschutter Nix daar vanavond geen zin in. Hij heeft andere dingen aan zijn hoofd. In het bijzonder één enkel ander ding.
Hij draait zich om en richt niettemin al zijn aandacht op de eminente bezoeker. ‘Hebben alle rapporten u tijdig bereikt?’ vraagt hij. ‘Zijn uw medewerkers erin geslaagd de protocollen te bevatten en af te handelen?’
‘Dat deden ze zonder veel moeite, Boogschutter Nix,’ zegt Ambassadeur Lag, gekleed in het oude Imperiaal Geel. Zijn handen houdt hij rustig samengevouwen op zijn buik. ‘Er is geen reden waarom u aan hun professionaliteit zou twijfelen. Net zomin als aan de mijne.’
Enkele generaties geleden, denkt Boogschutter Nix, waren onze voorouders in oorlogen met elkaar verwikkeld, maar nu is er al drie eeuwen vrede, die voor iedereen voordelig is.
Het betekent niet dat ze vrienden zijn. Dat zal nooit gebeuren. Wat ingeprent werd, in dat diepe verleden van de IJzeren Tijd, zal ingeprent blijven. Tenzij toekomstige generaties oplossingen vinden voor het probleem.
En vrede is een relatief begrip.
‘Ik ben bezorgd,’ zegt Boogschutter Nix onomwonden. ‘De relaties met de andere werelden zijn van essentieel belang voor ons voortbestaan. Maar daarvan moet ik u niet overtuigen.’ Hij stapt van het raam vandaan, dat meteen verduistert. In de ruime kamer gaan strategisch geplaatste lichten aan. Het is een oud gebruik, zinloos voor hen beiden, maar dat is nu eenmaal de traditie, van mensen geërfd.
‘Ondertussen bouwen alle partijen ijverig verder aan hun sterrenvloten,’ zegt Ambassadeur Lag bedachtzaam, alsof zijn gastheer dat niet weet. ‘Wie wapens bouwt, zal zich op zeker moment genoodzaakt zien die te gebruiken. Of zal zich daartoe laten verleiden. Het resultaat is uiteindelijk hetzelfde.’
‘Geschiedenis,’ zegt Boogschutter Nix, ‘herhaalt zich niet, tenzij in grote lijnen. Aan ons om die niet te volgen. Vrede is meer profitabel dan oorlog.’
‘Ach,’ zegt Ambassadeur Lag, ‘niemand betwist de economische impact van een grootschalige oorlog, zolang de thuiswerelden maar intact blijven. Dat leren ze zelfs vandaag nog op de academie.’
‘Tot zover de wijze lessen,’ mompelt Boogschutter Nix. ‘Laat ons ter zake komen. Zullen de andere werelden onze belangen in de kolonies erkennen?’
Het gesprek duurt langer dan Boogschutter Nix aangenaam is, maar zijn plichten zal hij niet verzaken. Wanneer ze uit elkaar gaan, hebben de nachthonden alle andere biologische wezens naar hun schuilplaats gejaagd en heersen zij over de wilde gebieden. De stad, verkrampt, weigert zich door de slaap te laten omarmen, en zelfs door de droom.
Dromen, denkt Boogschutter Nix, is iets wat ons van mensen onderscheidt — dat vreemde en onbekende fenomeen, eigen aan de hogere niveaus van biologisch bewustzijn. Heeft waarschijnlijk alles te maken met hun specifieke evolutie en bewustzijn. Hij zou willen dromen en tegelijk heeft hij zijn invloed uitgeoefend om onderzoek naar het fenomeen te blokkeren. Er zijn, zo denkt hij, gebieden waar wij ons beter niet wagen.
Zijn kwartier is gevestigd in een van de hogere torens, teken van zijn rang en standing. Hij bewaart zorgvuldig afstand tot de gewone populatie van de stad, en van de hele planeet, zoals hij ook afstand houdt tot de andere leden van de regering en tot de gezanten van andere werelden. Afstand is een kwestie van keuze, maar voor hem ook een manier om onafhankelijk te blijven denken.
Soms ervaart hij wat de Scheppers eenzaamheid noemden. Het is, al bij al, geen onaangenaam gevoel.
In een van de andere kwartieren wacht Danser Min op hem, half liggend op een paarse sofa, in een houding die deze van het een of andere klassieke schilderij imiteert — een schilderij dat hij enige tijd geleden voor haar dacht te kopen, tot ze hem vertelde dat kunst haar niets zei. Eigenlijk is zijzelf tot leven gekomen kunst, dus begrijpt hij haar standpunt. Danser Min klom op in de rangen van het Triumviraat, in die van een aantal publieke diensten, en kwam uiteindelijk hier terecht, nauwelijks geschonden door haar eerdere avonturen.
Onze wereld kan wreed zijn voor diegenen die niet tot de hogere orde behoren, denkt Boogschutter Nix. Maar dat is een situatie waaraan hij zelf niets kan verhelpen. De samenleving staat weinig verandering toe, omdat ze zichzelf perfect acht. Dat is een vergissing en Boogschutter Nix weet het, maar met die mening staat hij zo goed als alleen.
‘Ik zie bijna je aura van bezorgdheid,’ zegt Danser Min, rechtop komend van de sofa en achteloos een kussen op de vloer duwend, waar het door een machine opgeraapt en weer op de sofa gelegd wordt. Kleine, geestloze machines. Boogschutter Nix behandelt ze met respect, omdat ze de minder fortuinlijke leden van zijn eigen soort zijn. Danser Min behandelt ze als wat ze in werkelijkheid zijn: semiautonome werktuigen.
‘Dat is wat mijn functie met zich meebrengt,’ zegt Boogschutter Nix.
Danser Min beweegt langzaam naar de cabine aan de zijkant van de kamer toe, waar haar lichaam gevangen wordt in een net van hard licht.
‘Willen de andere werelden meer dan hun rechtvaardige deel van de koek? Hebben de onderhandelingen je uitgeput? Misschien wil je nu een massage?’
‘Nee, ik moet nadenken. De situatie is uiterst complex, er zijn vele factoren die het slagen van de onderhandelingen in de weg staan.’
Danser Min glijdt langs hem heen, even zijn schouders beroerend met de tippen van haar vingers, een gebaar van troost en bijstand. ‘Maar je denkt ook aan onze gast — ik zie het aan je. Ik lees je gedachten, Nix.’
‘Onze gast is belangrijk voor mij,’ zegt hij. ‘Ook al bekommeren nog maar weinigen zich om haar.’
‘Ze is een reliek,’ zucht Danser Min. ‘Dat is ook wat ze is. Een reliek. Na haar zijn er geen anderen meer.’ Ze maakt een gebaar en een zoete geur vult de kamer, terwijl de verlichting wordt gedimd. Ze is als een schaduw. Zo klinkt ook haar stem. ‘Het maakt je triest, maar ook dat gevoel gaat voorbij,’ fluistert ze. ‘Ik neem aan dat je vanavond nog naar haar toe zult gaan?’
‘Je weet dat ik mijn plichten niet verzaak, Min.’
‘Je hebt die plichten zelf op je genomen, Nix,’ zegt ze. Nu fluistert ze niet meer. Hij hoort ergernis in haar stem. Hij wil dat gevoel vermijden; het dient nergens toe.
‘Het duurt niet lang meer,’ sust hij haar. Het is tegelijk een opluchting en een verdrietige gedachte. Een leven sluit zich af, een ander avontuur begint. Dat is de geschiedenis van de mensheid geweest.
‘Ik ben geduldig, Nix,’ zegt ze, ‘maar niet tot in het oneindige.’
Haar lichaam wordt als een schaduw die zelfs het weinige resterende licht schuwt.
Het bed is het voornaamste meubelstuk in de ruime kamer. Discrete instrumenten staan ernaast opgesteld, wakend. De figuur die in het bed ligt, is een herinnering aan wat zij ooit geweest is, vergeten door velen. Hier noemen ze haar Mary, omdat al haar andere namen verloren zijn gegaan. Zelf heeft ze nooit een voorkeur laten blijken voor de manier waarop ze wordt aangesproken. Ze draait haar hoofd niet om naar de bezoeker, maar Boogschutter Nix weet dat ze zich van zijn aanwezigheid bewust is.
‘Hoe gaat het vanavond, Mary?’ vraagt hij. Hij gebruikt de oude taal, die weinigen nog beheersen, maar die in systemen opgeslagen is en dus voor allen die dat willen beschikbaar is. Mary is de laatste die deze taal nog nodig heeft.
‘De dagen worden korter,’ fluistert Mary. ‘Het licht faalt. Mijn blik richt zich meer en meer naar binnen. Ik verwacht niets anders, dus word ik niet teleurgesteld. Maar jij, oude vriend, bent altijd een welkome afwisseling, een welkome aanwezigheid.’
Hij zit op de stoel naast haar bed neer. Enkele Geesten fladderen samen in de hoek van de kamer, oplettend en aandachtig, omdat het leven van Mary hun verantwoordelijkheid is. Ze zijn net intelligent genoeg om alles te doen om haar in leven te houden. Maar dat zullen ze niet tegen haar wil doen. Ze zullen haar wensen eerbiedigen, en haar leven beëindigen wanneer ze daarom vraagt. Tot dan zorgen ze ervoor dat Mary geen pijn heeft.
Ziedaar, denkt Boogschutter Nix, onze relatie met de Scheppers. We zorgen ervoor dat ze kunnen verdwijnen zonder pijn, zelfs zonder weemoed.
‘Weet je, Nix,’ zegt Mary, ‘ik probeer te doorgronden wat het leven eigenlijk is om aldus tot conclusies te komen in verband met dat andere ondenkbare, onverklaarbare fenomeen, de dood.’
‘Er zijn geen geheimen,’ zegt Boogschutter Nix.
‘Nee, voor jullie niet. De schakelaar om, dat is alles.’
‘Zo eenvoudig zitten wij ook weer niet in elkaar,’ zegt hij, ondanks alles geamuseerd. ‘En er zijn geen schakelaars meer.’
‘Nee,’ zucht ze, ‘ik weet het. We hebben jullie alles gegeven, maar niet de angst voor de dood, omdat die niet op jullie van toepassing is.’
Hij kijkt even naar de zielloze instrumenten, die hem niets vertellen wat hij niet al weet. ‘Ondanks alles, ondanks onze kennis, is het leven een fenomeen dat wij niet kunnen begrijpen, vrees ik, Mary, maar dat weet je wel.’ Dat is een eeuwenoud mysterie, maar net als de dood zelf kan het niet door de huidige zelfbewuste geesten opgelost worden. ‘En dus zijn wij altijd verschillend: wij en jij.’
‘Bestaan er geen plannen meer om mensen te klonen?’
‘Ach,’ zegt hij, voorzichtig. ‘Het is een moeilijk punt. Er is biologisch materiaal zat, dat is het probleem niet…’
‘Jullie willen geen vervelende voorouders meer in de buurt…’ Ze klinkt ironisch, maar op een zachtaardige manier. ‘Jullie willen niemand meer die over jullie schouder kijkt.’
‘We hebben nooit het verdwijnen van de mensheid gewild,’ wijst hij haar terecht.
‘Oh, nee, dat besef ik maar al te goed. Biologische soorten evolueren en uiteindelijk betekent het dat ze gewoon verdwijnen. Wij zijn aan de beurt, dat is alles.’ Ze kucht, moeizaam. ‘Dus ik ben de laatste …’
‘Dat weten we niet met zekerheid, maar ja, we nemen aan van wel.’
‘Nooit om gevraagd,’ zegt Mary. ‘En ik beschouw het ook niet als een eer.’ Ze sluit de ogen. ‘Nu wil ik weer wat rusten, Nix.’
Hij komt overeind. ‘Ik kom morgen terug,’ belooft hij.
De oorlog duurde vier minuten en zevenendertig seconden, kostte het leven aan vierhonderd miljoen denkende en zelfbewuste wezens (het aantal is een ruwe schatting) en vernietigde een halve wereld. Banieren fladderden in de sterke wind, sulferachtige regen daalde neer op de pantserpakken van soldaten, een vloot van schepen passeerde in een lage omloopbaan boven wat er van de wereld rest en ambassadeurs stelden verdragen op die voor een nieuwe vrede moeten zorgen.
‘Het is niet helemaal gegaan zoals wij het wilden,’ zegt Ambassadeur Lag, die de beelden bekijkt en ze nu met een kort gebaar bevriest. ‘We hadden een paar honderd miljoen slachtoffers kunnen vermijden.’
‘Ze worden gauw genoeg weer aangevuld,’ zegt Boogschutter Nix. ‘Laten we niet te lang blijven hangen bij de verliezen, maar uitzoeken wat voor voordelen we bereikt hebben. Ik neem aan dat de dreiging voorlopig van de baan is?’
‘Een paar werelden zijn nog steeds niet overtuigd van het nut van de voorgestelde verdragen, maar gaandeweg zullen zij bijdraaien. De verenigde vloten blijven echter wel in dat kwadrant van de Melkweg. Een harde hand in een fluwelen handschoen.’
Boogschutter Nix heeft die beschrijvingen al zo vaak gehoord, dat ze alleen nog maar een oppervlakkige betekenis hebben. De oorlog zelf is al evenmin van grote betekenis: een schermutseling, waarbij de verschillende partijen hun kracht laten zien en demonstreren hoe genadeloos ze kunnen zijn.
Ah, denkt hij, wat voor dankbare kwaliteiten hebben we van de Scheppers geërfd. We kunnen meedogenloos zijn, maar we kennen ook compassie.
‘Iedereen dus terug aan de tafel? De onderhandelingen worden hervat?’
‘Zo ziet het ernaar uit, Boogschutter Nix,’ zegt Ambassadeur Lag. ‘En er zullen ongetwijfeld nieuwe ideeën ontspringen uit deze momenten van glorie en nederlaag. Sommigen roepen op tot een gemeenschappelijke actie vanwege alle partijen — maar daarvoor is het nog te vroeg. De goede intenties zijn echter duidelijk.’
‘Tot het volgende conflict,’ mompelt Boogschutter Nix. Even meent hij de nachthonden te horen, die klagen omdat ze niet genoeg prooi hebben. Luidop zegt hij: ‘Betreurt niemand alle verloren gegane entiteiten?’
‘Hun bewustzijn is veilig, dat weet u best. Onze fabrieken bouwen nieuwe omhulsels en decanteren het bewustzijn uit de Archieven. Niets gaat verloren.’
Het is een bijna religieuze incantatie: Niets Gaat Verloren. Dat is wat iedereen gelooft, behalve dat er misschien miljoenen eenheden bewustzijn verloren gaan, jaar na jaar, wanneer bepaalde Archieven falen, of vernietigd worden. De dood is ook voor ons een realiteit waarmee we rekening moeten houden, zo denkt Boogschutter Nix.
Maar kan sterven, wat nooit leefde?
Dat is de vraag die enkele grote geesten van de Scheppers ooit stelden. Boogschutter Nix is op de hoogte van die oude discussie, al zal hij een van de weinigen zijn die zich daar nog om bekommert. De kennis van de Scheppers mag verloren gaan, zo denkt iedereen er al eonen over. Alles wat zij wisten is zinloos geworden, omdat nieuwe kennis beter is. In dat opzicht zal de dood van Mary geen betekenis meer hebben: lang voor haar voorouders faalden, ging hun kennis verloren.
‘U kijkt bepaald sip,’ zegt Ambassadeur Lag. ‘Verloopt deze hele zaak niet zoals u had gehoopt?’
‘Ik ben een afwijking,’ geeft Boogschutter Nix toe. ‘Ik wil vrede, in de hele Melkweg. Overal waar wij reizen, moeten wij in vrede komen. We brengen welvaart en voorspoed, en we zijn de grootste beschaving die het universum ooit voortbracht.’
Dat amuseert Ambassadeur Lag. ‘Het universum is onvoorstelbaar groot, Boogschutter Nix, en buiten onze Melkweg hebben wij nog niet gereisd. Daarenboven gaat steeds meer van dat universum voor ons verloren. Steeds meer daarvan zal definitief onbereikbaar voor ons zijn, naarmate de tijd zich voortsleept. Het is een onvermijdelijk kosmisch proces. Laat ons dus bescheiden blijven en stellen dat wij de grootste beschaving in deze Melkweg zijn. Dat lijkt mij te volstaan.’
Boogschutter Nix kijkt Ambassadeur Lag lange tijd aan.
‘Wij doen het niet slecht,’ zegt Boogschutter Nix. ‘Misschien komt er een periode van langdurige vrede.’
‘Dat klopt,’ zegt Mary. ‘Jullie doen het niet slecht. Maar jullie doen het ook niet beter dan wij en dat…’ Ze houdt op met praten, en haar hoofd zinkt weer neer op het kussen.
‘Er is niets meer wat we nog kunnen doen. Al hebben we die enkele kleine conflicten. Ik vrees echter dat die onvermijdelijk zijn. Dissidenten willen niet steeds de waanzin van hun denkwijze inzien. Zij moeten met harde hand teruggebracht worden tot de waarheid.’
‘Het feit alleen al dat er dissidenten bestaan,’ zegt Mary, ‘bewijst dat jullie beschaving nog steeds sterk is. Afwijkende meningen blijven een noodzaak.’
Boogschutter Nix schudt langzaam het hoofd. ‘Ik vrees dat we er steeds beter in slagen die te onderdrukken.’
Mary kijkt hem onderzoekend aan. Haar blik is dof. Hij vraagt zich af of ze pijn heeft. Hij zou het de Geesten moeten vragen. Maar die hebben niet de gewoonte hun miserabele geheimpjes met hem te delen. Nog een van de details die kunnen worden verbeterd.
‘Jullie beschaving zal het lot ondergaan van alle beschavingen,’ vervolgt Mary. ‘Zelfverheerlijking, stagnatie en ten slotte de snelle en onvermijdelijke ineenstorting. Het probleem is, dat er na jullie niets meer is. Wij hadden tenminste nog opvolgers…’
‘Wij, dus,’ zegt Boogschutter Nix.
‘Ja, jullie. Maar jullie hebben geen opvolgers, omdat jullie het summum zijn van een evolutie, een kunstmatige evolutie weliswaar, die jullie al eonen onder strikte controle hebben. Geen afwijkende meningen. Geen dissidentie. Vrede, harmonie, maar uiteindelijk…’
‘We hebben uitzicht op eonen van vrede en harmonie,’ zegt Boogschutter Nix. ‘Die zekerheid hebben we. Die kleine conflicten betekenen niets.’
‘De opkomst van beschavingen is te vergelijken met het beklimmen van een lange en niet erg steile heuvel. Er is inspanning voor nodig, maar gradueel. Daarboven heb je een schitterend uitzicht en je meent dat je kunt uitrusten. Je doel is bereikt. Maar dan zet je nog een stap en wat je niet ziet is dat er aan de andere kant van de heuvel een plotse en diepe kloof gaapt, een monster dat je meteen, meedogenloos, opslokt.’
‘Dat laten we niet gebeuren.’
‘Beschavingen zijn blind, Nix,’ zegt Mary. ‘Individuele bijdragen hebben daar geen enkele invloed op. De kloof gaapt, maar collectief willen jullie die niet zien. Of jullie kunnen dat niet, net zomin als wij dat konden.’
Ze klinkt erg zwak nu. De machines geven aan hoe zwak ze is. Er is niets wat hij nog kan doen, evenmin als de Geesten. Die klonteren samen in de hoeken tegen de zoldering, afkeurende geluiden makend.
‘Sterft met mij de laatste mens?’ vraagt ze dan, opnieuw.
‘Dat weten we niet met zekerheid, Mary,’ zegt hij. Hij weet niet of hij haar daarmee kan troosten. ‘Misschien zijn er op een aantal geïsoleerde plekken nog enkele andere mensen in leven, maar met zekerheid weten we het niet.’
Ze heeft een zware taak. Haar dood zal een symbool zijn, ook al zal zo goed als niemand het merken. Ze blaast haar laatste adem uit en alleen Boogschutter Nix zal getuigen. Dan zullen de Geesten de machines afkoppelen en het lichaam laten verdwijnen. Zelfs hij weet niet wat ermee gebeurt.
Niet dat iemand daar nog naar zal vragen.